De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1935 9 november pagina 5

9 november 1935 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

l 3 ?', u '3 \ il 9- l '« j. t J j t n U zoo JHST Kunst voor allen? J. W. F. WerumeuB Bunlngt Negen balladen «fcuerldo, Amsterdam) DE ballade, oorspronkelijk een dans lied, in de XVe eeuw een Rederijkersvorm geworden met een vast rijmschema, kriigt in den tijd der Roman' tiek haar eplsch-lyrlsch karakter, waarbij men gaat onderscheiden: de volksballade, die op gevoelige doch onverzorgde wijze verhaalt van avontuurlijk leven, zonder dat ook maar een poging werd ondernomen de intensiteit van de taal te verhoogen, en de litteraire ballade, die tallooze dichters met het gemak hunner virtuositeit hebben beoefend, den eenvoud en de lieftalligheid niet beneden hun waardigheid achtend. Haar populariteit dankt de ballade aan omstandigheden, die met het litte rair of poëtisch gehalte van het gedicht niets uitstaande hebben: aan den duidelijken rijmenden vorm, aan haar toon die niet dieper gaat dan de.klank, aan het 1 simpel verhaal van krijgsbedrijf of edelmoedigheid. Men zoekt in de ballade niet het gedicht maar de anecdote, of den toon, die zich beweegt buiten een gecom pliceerde syntaxis. Grijpt het geheime leven der taal de stof van het gedicht aan, verzadigt het haar van een myslerieuse daemonle, wordt de ballade duister en noodlottig of helder en stralend,.... zij is . dan geen genre meer, doch louter een ge dicht. De taak van den dichter, die boven volk en volksgunst de Muze dient met de bezieling, die niet door de liefde van en voor eenige collectiviteit,-doch uitsluitend door die van den eenyoor de ander" kan worden verwekt, is derhalve: de motieven der ballade, eenvoudig, kinderlijk en liefe lijk als zij zijn, te behoeden voor de ramp zaligste ontaarding, waaraan men het edele ambacht bloot kan stellen: de onnoozelheid. Een ballade verdient geenszins de voorkeur boven een goed gedicht. Als het publiek balladen vraagt, dan geeft dit te denken. Want deze wensch vindt zijn voedsel in de bekende gemakzucht van ,,het lezend volk", in het onvermogen zich ? te verdiepen, in afkeer van al wat niet de merkteekenen der banaliteit draagt. meesleepende verrukking om wereld en natuur, en geteekend door een dichter schap, dat zijn trots slechts inruilt voor de vurige gelukzaligheid van hen, die zich aan de eeuwig verleidende schoonheid dezer aarde, die Gods aarde is, met grooten deemoed overgeven. Voor dit prachtige gedicht kan Buning zelfs de Ballade van het berouw" vergeven worden. Het is duidelijk, dat ook hij niet een gansche poëtische cultuur afbreekt, zonder dat de straf erop volgt: een misdaad" te plegen, die men in hoovaardig verachten veraf schuwt. D. A. M. BINNENDIJK V' r I ER van de negen balladen, door * Werumeus Buning in dezen bundel vereenigd, maken aanspraak op onze warme waardeer ing of onze bewondering: door de naïeve trouwhartigheid, door den brutalen verteltrant, de onbarmhartige levensvisie of den verrukkelijk stijgenden toon. Het zijn die van de zeven dooden, van de gehangenen, van den grooten dorst (verder de reeds eer in een bundel opgenomen Ballade van Kapitein Jan van Oordt) en die van den merel. De Ballade van de zeven dooden" (de bii Purmerend verdronken visschers) bezit vooral in het middendeel een sterk en aangrijpend accent, als, bij de begrafenis, deze door den dood verraste visschers met de nabestaande vrienden worden samengebracht: een waarlijk ook door het volk te ervaren tegenstelling tusschen dood en leven, voelbaar gemaakt in het motief van den verraderlijken dood. Wellicht juist door de onversierde non chalance, waarmee deze ballade is verteld, heeft zich in dit bijna bruut relaas de echte volksernst n de, op den rand der sentimentaliteit verwijlende, hartelijke ge voeligheid weten baan te breken. n uitnemend staal van poëtisch vertalen, waarbij niets van de barbaarsch-oprechte, uitdagende kracht van het origineel ver loren is gegaan, vindt men In de Ballade van de gehangenen" van Vlllon. Heeft zulk een gedicht het vermogen van een gebedt of stijgt zulk bidden als vanzelf tot de sfeer van het gedicht? In de Ballade van den grooten dorst", die aan Villon doet denken en ook aan hem is opge? dragen, erkent Buning, dat het leven ons, ondanks allen uitgelaten overmoed, onverzadlgd en ongelescht achterlaat: En dorst is alles wat men overhoudt". Of Buning propaganda zal blijven maken voor de ballade als Kunst voor het volk" zal mij onverschillig laten, wanneer hij zoo nu en dan nog eens een gedicht schrijft als de Ballade van den merel". Uit een diep en wijs levensgevoel, gevoed door oprecht en mannelijk geloof, is dit gedicht ontstaan, gegroeid uit een J. W. F. Werumeus Buhfng Plagiaat? ER is eenige onrust ontstaan rondom Vrouw Jacob" die wel altijd bestemd scheen onrust te wekken. Maar nu is de commotie achter Jacoba om, toch meer mevr. Ina Boudier betreffende, sedert de heer Ter Braak, in Het Vaderland, ontdekt heeft, hoe sommige passages uit een vertaald boek van een Duitschen histo ricus verdacht veel op gedeelten van haar boek gelijken. Hij noemde dat rondweg plagiaat en bracht er ettelijke bewijzen voor. Nu kan er, mijns bedunkens, van plagiaat geen sprake zijn, wijl onge twijfeld ontbreekt wat in de Gehoorzalen der Rechtsgeleerdheid de a n i m u s plag ia n d i geheeten wordt. Maar desniettemin kregen wij door dit inci dent wel een ietwat pijnlijk besef van dent wei een ietwat H.j....j.. . _ de manier, waarop de roman Vrouw Jacob" werd samengesteld. Waarschijn lijk was de belangstelling in de hoofd figuur zoo overheerschend bij de schrijf ster, dat zij het onvermijdelijk relaas rondom als een hinderlijke bijkomstig heid beschouwde, die zoo summier mogelijk moest worden afgedaan. Dies lijmde zij het gebeuren, waarbij Jacoba niet zelf optrad, vaak maar uit eenige citaten samen, in welke zij, nieren daar de flauwst mogelijke eigen visie aan bracht, wijl haar beeldende drang tóch eenige voldoening begeerde. Maar intusschen zitten wij met de gebakken peren, ai begrijpen wij nu beter waarom het verhaal vaak zoo mat klinkt. Mevr. Boudier had ons moeten waarschuwen wat wij wel en wat wij niet behoefden te lezen in haar dikken roman en verder een theoretische uiteen zetting geven waarom zij haar eigen aardige methode aanvaardde. Zonder zulk een handleiding blijft .dat moeilijk voor ons en verlangen wij hartelijk naar een nieuw boek, dat integraal van Ina Boudier?Bakker zal zijn. . F. C. Vertaalde boeken Kogels en kruisen KOGELS en Kruisen" is de titel van een roman door Humphrey Cobb, levendig ver taald door Eva Raedt?De Canter uit een taal, welke door den uitgever E. M. Querido (Amsterdam 1935) geheim gehouden wordt. Dit is tegenwoordig weer iets nieuws van H.H. Uitgevers. Ik heb een stapel vertaalde romans nagekeken. Slechts in enkele wordt de oorspronkelijke taal aangeduid. Het gaat ons lezers blijkbaar niet meer aan of het boek oorspronkelijk in Amerika, Engeland, Frankrijk, Duitschland of Spanje verschenen is. Wellicht ook ver slijten de heeren ons voor zóó dom, dat dit ons niet schelen kan. Het lijkt mij nuttig deze verkeerde gewoonte nadrukkelijk te signaleeren. Dit ge schiedt zijnde, komen wij tot het boek zelf. Indien ik millionnair ware, zou ik er tien duizend exemplaren van koopen en aan alle openbare leeszalen en schoolbibliotheken cadeau geven. Het is een verschrikkelijk, maar heilzaam boek. Nog nimmer werd de stompzinnige, blinde wreedheid van den oorlog zóó levend voor ons hart gemaakt als thans door Cobb. Hij neemt een onderwerp dat bij mijn weten, al bestaat er een uitvoerige documentatie over, nog nooit in Htterairen vorm behandeld werd. Dit onderwerp heet met een teennischenterm: Les Fusill spourl'Exemple". In alle oorlogvoerende legers was het namelijk gewoonte bij tegenslag een aantal van de eigen manschappen, om er den schrik in te houden, te laten dood schieten. Wat Cobb hier verteld lijkt te afgrijselijk om waar te zijn en toch blijft zijn beschrijving nog ver beneden de werkelijkheid. Hij vertelt ons hoe een generaal, eerzuchtig en ijdel als geen ander, de opdracht krijgt een onneembaren heuvel op de Duitschers te ver overen. Men stelt een van de beste regi menten tot zijn beschikking, dat echter zeer vermoeid is. Niettemin verrichten de mannen met een ongoloofelijke zelf verloochening hun onmenschelijke taak. Op het vastgestelde oogenblik wordt de aanval begonnen; maar het vijandelijk vuur is zoo ondoordringbaar/dat er geen sprake van is vooruit te komen. Generaal Assolant begint met zijn artillerie te bevelen op de eigen troepen te schieten. Als ook dat niet helpt en de mannen toch in de loópgraaf teruggeslagen worden, wil hij eerst een hcele compagnie doen executeeren. Met de grootste moeite slagen zijn officieren er in hem daar van te doen afzien. Dan draagt hij aan vier compagniescommandanten óp n man aan te wijzen. Kapitein Renouart weigert en zoo komt het, dat volkomen willekeurig drie dappere, eenvoudige kerels, zonder eenige grond of reden, pour l'exemple", worden doodgeschoten. Laat men in de onschuld des harten toch vooral niet denken dat dit boek overdreven is. Alle feiten hier beschreven zijn waar. Generaal. Assolant zou in werkelijkheid generaal Réveilhac kunnen heeten. Deze gaf namelijk ook last op zijn eigen mannen te schieten. Kolonel Bérubé(die in het boek Pcllctier heet) weigerde zulks zonder schriftelijke op dracht. Bij het mislukken van den aanval deed Réveilhac zes korporaals dood schieten: Maupas, Girard, Lcfoulon, Lechat, Lorin en Gosselin. De hartverscheurende brief' die Maupas (onderwijzer) aan zijn vrouw schreef, heeft in het boek een tegenhanger in den brief van Langlois. Ook generaal Delétoile heeft zijn naam geschandvlekt .door een beroemde executie pour l'exemple". Eerst eischte hij vijf en zeventig man, toen vijftlg,vteri slotte sloeg hif af tot vijf en twintig en eindelijk ? na een weerzinwekkend marchandeeren nam hij genoegen met zes. Ook deze moesten door de compagniescomman danten aangewezen worden. Eén weierde (als in het boek Renouart deed) e anderen lieten door het lot een man kiezen* Het is niet mogelijk alle martelaren op te sommen, in alle strijdende legers net slachtoffer geworden van een bloeddronken generaal, die zich voor zijn te leurstelling op zijn eigen menschen wilde wreken. Het dossier van hen, die als voorbeeld" neergeschoten zijn, is waar schijnlijk het onteerendste dossier uit den gansenen onteerenden oorlogstijd. Kogels en Kruisen", gebaseerd op onweerlegbare, authentieke gegevens, is bovendien door het talent van Cobb een grootsch werk geworden. De ver schrikking komt langzaam, met een diabolische zekerheid op ons af. Met iedere bladzijde stijgen spanning en angst en als dan het ontzettende ge beurd is en de martelaren zijn geslacht, worden wij veroverd door een machtige verontwaardiging. Wie dit boek on aangedaan en met droge oogen kan lezen, is een beest. En wie, met deze danteske martelingen voor oogen, den oorlog verheerlijkt of goedpraat is een misdadiger. Leest dit boek. Met de verspreiding er van dient men de menschheid. J. GRESIIOFF Bibliografie Nederlandsche boeken Ben van Eysselstcyn, Chateau de Bersac 'l* (Leopold, Don Haag) fHATEAU de Bersac '12 is" een kop.^-*pig wijntje, dat de bewoner van het kasteel Bersac en zijn gasten noodig hebben om een ouden droom: dien van het verleden, te laten voortbestaan en er niet uit te ontwaken. De Comtc de Bersac speelt met zijn vriend den cur schaak in den wijnkelder, waar het koel is op den heeten dag. Maar de Comte de Bersac heeft een nichtje, dat naar Ame rika gegaan is om te studeeren: Ameri kanen zijn zulke proleten, dat een gebo ren Comtesse de Bersac er veiliger is dan in het verdorven kwasi-democratischc Parijs; Maar de jonge dame komt op een dag als een-volslagen American girl terug, niet alleen in den slechten zin van het woord: verzot op jazz en dansen en loslippige jovialiteiten met jonge mannen, maar ook in den praktischzakelijken zin van niet droomen, en aan pakken als er aangepakt moet worden. Zoo redt zij haar oom, die Louis Quinze speelt op zijn tuinfeest en van geldzaken geen benul blijkt te hebben, uit den valstrik, dien zijn jonge notaris, kwaad om de afwijzende houding van het meisje jegens zijn avances, hem wil leggen en weet, door zich met een Amerikaanschen Franschman, dien zij op de boot naar Europa ontmoette, te associeeren,den f inancieelen ondergang van Oom te voor komen. Dit alles draagt Ben van Eysselsteyn ons voor in een tooneelstuk, Chateau de Bersac '12", dat zich vlot en aange naam laat lezen, en niet zonder vernuft in elkaar is gezet. 12 BLADEN IN 6 KLEUREN ; F. 2.50 Een verraMinft - deze even fijn zinnige .als $e«tige kalender van den populairen kunstenaar Jo Spier. Reserveert in verband met de-vraafc NU een exemplaar bij Uw boek handelaar of bij C09TACV - A'JKIJI HEERKNGRM'HT Ml - IBI.EfOON 3644» Japansche pensee/teekenfngen Ware grootte Schilderkunst Ja ?L \ Bioscopy pansche teekeningen r o ALBERT PLASSCHAERT BIJ van liter te A m* t er dam. Japan?ene teekenineen ± 1800 IEDEREEN, die bekend is met eenigszins aesthetisch-fatsoenlijke lieden, weet hoe moeielijk het is hun een geschenk te geven, dat niet onfatsoeniyk-veel geld kost en vooral als ge zelf eenigszins uw fatsoen hebt op te houden en niet later met be schaamde kaken wilt staan bij uw eigen geschenk. Mijn vriend Kalmvisscher (een zalm is een zeer fatsoen lijke visch) verkeert in dat geval: ge schenken te moeten geven, fatsoenltfkaesthetische lieden te kennen, en niet o n-fatsoenlij k veel geld uit te kunnen geven. Hij verkeert dan ook aan het ? eind van het jaar steeds in een onbe haaglijke n staat en ge zoudt, wanneer ge dat niet wist, in staat kunnen komen een geschil met hem te krijgen; hij is dan ongerust, wat zich uit door onrustigheid; hij is niet ver van de quaerulantie (een niet ongewone Hollandsche eigenschap, ja, een calvi nistische eigenschap!) en hij is op onbehoorlijke w^js, gelijkhcbborig. Hij is met andere woorden lastig en als ik vermoed, dat hij in de Kalverstraat. wandelt, neem ik het Rokin; als hij naar American trekt, vind ik American vervelend en ik drink met Hynckes in een doodstille bar, op een onge woon uur een kopje koffie. Zóó ver mijden wij de moeiten, of liever ik, die ik niet met hem wil hebben. Want hy is in staat op zoo'ri dag te vragen, waarom ik Sluyters' schilderij waar deer met de vrouw, die aan tafel (wie doet dat nu, zegt hij' moreel-argwanend) met de vrouw dus, die daar haar hemd uittrekt; hij heeft een onbekeerde lust dat schilderij leelijk te vinden en de fluitist met de te lange fluit van Kaspar (niet n' der drie koningen!) te verwerpen; hoe kan een kritikus, bijna naakt, alleen met een lapje om de lendehen en met gcsolgneerden baard onder en over die fluit, zoo arkadisch zich aanstellen, na Pu vis' arkadische voorstellingen,' die ten minste het hemelsche der echtheid hadden en een gewaand Orieksch- geluk maken tot een onweer staanbaar geluk. Hij is in staat dan te vragen of ik Kaspar zóó zie, en ik' antwoord dan uit respect Voor geest, verborgen in iedereen on dus ook in Kaspar, dat ik hem, die zich mijn collega gevoelt, niet af kan vallen ??alsof ik hem op den kop zat. Hy heeft ns een keer in arren moede beweerd, dat Willem van Konijnenburg een vooruitgaande schilder was en dat je dat juist kondt zien aan zijn laatste postzegels. Het was te erg duidelijk, en ik ben, bruskeerend, scheermesjes gaan koo pen, om Iets wreeds te doen; hij was, gelukkig! mij ook bruskeerend doorgeloopen en ik zocht hem niet; hij kan naar Schoorl loopen mijnentwege. Maar goede vriendschappen, die be rusten op een verschil van karakter en vrienden, die deze vriendschappen bezitten, zien elkaar steeds weer op het Leidsche Plein, al komt do eenc van Grenoble en d'andere van den Dam. Ik zag Zalmvisscher dus plot seling weer, nu, in den gevaarlijken tijd 'van November en van den aanstaanden December. Uit de verte zag ik: hij is knorrig: zijn ecnc broekspijp zit dan altijd opgestroopt, in rijn rechter molière, en ik weet. dat hij dan altijd, als eens Steenhoff. naar de kroegjes wil, waar de drank vijf cent goedkooper is dan elders omdat de glaasjes kleiner zijn (zaken zijn zaken!) Maar ik was onvervaard, te gelukkig en ik dacht: ik lap hem aan mijn laars ofschoon mijn schoenen juist waren vcrzoold. Leef je nog zei hij, alsof ik dood over de straten zou loopen om hem te ontmoeten. Ik ant woordde en rechtstreeks: ga eens mee naar van Lier. Dat scheen hem een onverwacht antwoord en geest el ij komvcr (hij bleef echter rechtstandig. vertikaal!) volgde hij mij, de broek j, steeds in de molière. Ik zei: ik heb wat voor je gevonden en je hoeft je humeur niet te verliezen. Van Lier heeft wat voor je. Hij schrok; hij dacht nu moet ik een Quiryn koopen, dat is te duur en ik houd niet van protestantschc boeren, die een schil derij vullen. Ik Kei niets en drentelde voort, alsof ik van den prins geen kwaad wist; ik had juist van den prins veel goed gehoord. We veegden eerst onze voeten voor van Lier's deur, traden binnen, en de dame der zaak, zwarte klceren, blond haar. begroette ons als vertrouwden. Wij groetten .hoofsch haar terug; ik zei kortaf tegen hem: 'Oa mee naar boven. Boven zei ik in een kamertje: hier is je goed humeur tot Januari. Hij vond zijn goed humeur, zelfs toen hij ter-' loops vóór dat. kamertje, den, fluitist Kaspar in een koel paradijs zag staan. In dat kleine kamertje toch lagen de Sinterklaas- en Kerstra isgeschenken, die Zalmvisscher noodig had voor zijn nabestaanden en nastaanden. De Ja panners cm 1800 hadden geteekend, op allerlei formaat, en wat hij maar wou; legenden (voor de gévoeligen) bloemen, kreeften, dieren, vogels- en stilleven achtige voorwerpen, soms voortref felijk, soms minder goed, maar altijd met een puntige realiteit of met een breed penseel, maar altyd gekund en lenig.... Ik zweeg; toen wij er uit gingen, wonder na wonder, zat zijn broekspijp niet meer in zijn molière. ? . OPBOU JL. J. J ord aan Kurt Gerron: Het mysterie van de MondscheJn-sonate" (Toschlnskl, Amsterdam) EEN Kamerlid heeft zicb dezer dagen de vrijheid veroorloofd openlijk te snoeren op onze fameuse »,Filmstad" onder verwijzing naar (ik meen) de twijfelachtigheid der belegging". Kennelijk had deze gedeputeerde behoefte een domper te zetten op het beruchte Neder landsche laaiende enthousiasme, dat bijzonderlijk ten overstaan van het eigen product immers tot zulk een gevaarlijk paroxysme kan leiden, Men kan als schrijver dezes van beleggingen niet het minste ver stand hebben en nochtans den lust tot een wrevelig verzet tegen een dergelijke houding in zich voelen opkomen. Ware het dan niet, dat de ervaring heeft geleerd, hoe iedere 'polemiek met een lid der StatenGeneraal over zoo iets onparlemen taire als de film (zelfs als de Nederlandsche film!) tot de volslagen hopeloosheden behoort. Intusschen groeit dat wonderlijke, onwaarschijnlijke instituut: de Ne derlandsche filmproductie, tegen allo verwachtingen in. Hoevelen hebben bij het debuut van De Jantjes" niet het wijze hoofd geschud van een gok" en een eendagsvlieg" gesproken en niet dozijnen theo rieën, de een al vcrpletterender dan de andere, dit groote avontuur" veroordeeld! Hoeveleu hebben niet gemeend uit de vele zwakke producten de juistheid dezer sceptische beschou wing te moeten afleiden! Maar de filmindustrie zet door.... Met een (de hemel weet waardoor ontstane) koppigheid en hardnekkigheid gaan de vastberaden hackers" van deze fantastische onderneming huns weegs en stampen een fonkelnieuw Neder landsen bedrijf uit den grond, waar bijna overal elders het vadcrlandsch initiatief faalt. Misschien ligt het wel weer aan de notoire fatale eigen schappen der film, dat deze tegen natuurlijkheid zoo maar geschieden kan-?misschien Valt er uit het ve lmisbruikte Schaduwen van morgen" wel weer ? n these op te diepen, waarmee bewezen wordt, dat deze opbouw van een nieuwe nationale activiteit eigenlijk een bewijs van decadentie en verval is.... Maar ondertusschen is daar een nieuw element in onze nationale huishouding aan hét groeien, dat in dezen tijd van Verslapping en> moede loosheid een generator van energie en ondernemingslust bltfkt en non- ( derden handen werk biedt. En zonder iet* af to weten van den finantieelen ondergrond dezer onderneming, krijgt het Nederlandsen publiek een gevoel van respect en blijde hoop.... al ware het alleen maar omdat er eindflijk eens niet afgebroken, doch gebouwd wordt! "p\IE opbouw gaat langzaam en '?*~* volgt aldus de wetten eener geruststellende logica. In een werk zaamheid waarvan wij het A-B-C nog moeten leeren, was niets anders denk baar en misschien zou een plotse linge, irrationeele vlucht alarmeeretider zijn dan dit systematische proces van zich vergissen herstellen en langzaam terrein winnen. Zoo te men dan met Het mysterie der Mondschein-Sonate" weer een kleine schre de voorwaarts gekomen. Men heeft het veilige, maar spoedig afgegraasde gebied der typisch-nat-ionale" pro ductie verlaten. Men heeft zelfs den dankbaren steun van een populair tooneelstuk versmaad en het bestaan. iets .zoo griezelig ongcwi* als een oorspronkelijk Nederlandsen boek tot basis te kiezen. De detective-film ! Wat al ? voetangels en klemmen! Wat al risico! Wat al moordende concurrentie met v irtuose buitenlandsche voorbeelden ! De detective film?- die contradictio in terminis. welke het gebied van liet denkpi-obleom bestrijkt en voor.de actieve. handelende film a priori reeds uit den booze is. werd met moed geatta queerd en.... met succes! Want het is geen kleinigheid van een onder werp, dat meer dan welk ander ook met het gevaar ,van dilettantisme on technische stunteligheid dreigt een presentabel stuk werk vooi- den dag te brengen. Het valt nk»t te pntkennen, dat hier het eerst de quacstic der outillage doorslag gevend was. Zulk ccn sujet aan te durven zonder de, vereischte 'royaal-' held in bouw en monteering T?zon der do onmisbare gemakkelijkheid in technische behandeling zonder een ' voldoende vakmanschap, moet (wij nebben het reeds eerder kunnen cpnstateeren)'tot een .pijnlijke teleur stelling leiden. Het mysterie, der Mondschein-Sonate" werd dan ook vóór alles een testproef van de capa citeiten der nieuwe studio en wie den gelukkigen uitslag van dit zuiver technische >examen wil, minachten, die móet het zelf weten. Tenslotte was het niemand minder dan Bela B^lasz, die constateerde: In der Kunst sind zuorst die Mittel da.. t. erat der Lpffel dann die Supp« J" Amen J t i En zop Iteuft de ..M«mdschoin-8o< PAG. f DE GROEN E No. 3050 PAG. 8 DE GROENENo. 3050

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl