De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1935 16 november pagina 5

16 november 1935 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

ZOO JWST VERSCHEÜEN De benauwenis der vroomheid Arthur van Schendel: Een Hollandach Drama (J. M. Meulenhoff, Amsterdam) ER Is veel veranderd sedert lang geleden Arthur van Schendel over zijn Verliefden Zwerver schreef en zijn verbeelding Het spelen gaan in dien tijd van menschelijke volheid en warmte, de Italiaansche Renaissance. Veel veranderd in Arthur van Schendel zelven, niet zoozeer in den vorm, maar in zijn aanvoelen van het leven, in wat hij zich verbeeldt en hoe, in zijn onderwerp en aanschouwing. Tamalone scheen ons wel de complete gevoelsmensch, amoreel en gewetensvol, dierlijk egoïst en volmaakt zelfopofferend, een levensgenieter en levcnsontkenrikr alles tezamen. En altijd de ongedurig levensdriftige, wiens honger der zinnen onverzadelijk bleek tot doodelijkc melan cholie toe, maar die den dood zelf, als bij het leven behoorend; niet schuwde. Een zuivere Rcnaissancc-mensch. Maar de Van Schendel van thans vertelt over gansch andere menschcn in een anderen tijd, die den lust des levens niet meer kennen en het geluk niet meer zoeken. In ziin laatste boeken is hij tot den meest donkeren en bcklemmenden geestesstaat gegaan, waartoe de mensch zinken kan voor hij den waanzin ver valt: het helsch'dorrc, vreugdcloozc,doodelijk verstarde Calvinisme van den Hollandschcn klcinburgerstand. En hij ver diept zich in hun haar kleverige dogma tiek, in hun gcwetensbcnauwingen, hun martelwellustigc ontberingen en fanatiek idealisme als vroeger in de wisselende kleurigheid van landschap en leven in het oude Italië. Het is een sinister ver haal van dit Hollandsch Drama, dat wel ongeveer in het laatst der vorige eeuw spelen" zal en een voorbeeld schijnt te geven van wat het geloof op zijn ergst voor onheil stichten kan. Een goedwillende jongen, zoon van een zwakke moeder en een misdadigen vader, gaat hier ten onder, trots de uiterste christelijke braaf heid en voortdurende zorg zijner ver wanten, die zich opofferen om hem van dien vaderlijken smet weer rein te wasschen. Trots die zorgen of tengevolge dier zorgen? Men weet het niet en de schrijver zegt zijn meening niet. Was de jongen inderdaad erfelijk belast, zooals wij tegenwoordig zouden zeggen? Of bleek hij gepraedestineerd tot de zonde en kon alle zorg en bidden hem niet verlossen? Het ts de kunst van den schrijver, dat beide opvattingen mogelijk zijn en hij, zonder eenige bovennatuurlijkheid, enkel de reacties van den jongen geeft en zijn toenemend verval. Maar wordt dit ver val tegengehouden of versneld in deze omgeving? Dit durende verdieptzijn in zichzelf en eigen zondigheid, de zware druk van berouw en toch weer de duizelige aantrekking naar de zonde van liegen nstelen vormen de obsessie, waardoor deze geest allengs zijn evenwicht verliest. . Was hij niét door zijn vader voorbestemd, rust de zonde niet onontkoombaar op hem? Wat baat het dan te strijden? En hoe haat hij de braven, die hem in zijn strijd niet helpen, maar van te vofen zijn machteloosheid schijnen te weten. Hij moest, maar hij kan niet béter-willen. Die onmacht is zijn zondigheid, maar tegelijk zijn erfelijk menschelijk deeL Met die twee, door die twee tegenstrijdige tendenzen gaat hij al meer verloren te midden van een menschènkring, die niet anders doet dan hem eeuwig op ziiti schuld te wijzen en toch aan zijn erfelijke verdoemenis gelooft. En gemengd met die onwrikbaar harde overtuiging als achtergrond van dien kring voelt de jongen hét oude, wrakke huls met zijn geheim zinnige leven van kraken en scheuren In den nacht. De druk van dit alles is te zwaar, dit leven maakt hem gek. Maar toch Is de bandeloosheid daarbuiten hem geen be vrijding en verlangt hij terug naar wat hij haat. En sterft er aan. Zooals ook een Tamalone bezweken zou zijn aan een ethischen elsch, die zijn luchtigen levenszin op zlchzelven had teruggeworpen en In een domplge omgeving gesmoord. Van Schendel verhaalt van deze dingen in een eenvoudige zegging, die nauwelijks rijst of daalt, als In zichzelf verzonken, en nooit tot een climax komt. Zijn menschen gaan om in een sfeer van beklem mend, broeiend zwijgen, levend naar vaste conventie, waarin de persoonlijk heid geen eigen uitdrukking vindt. Zoo begrijpen de gewonen, de kleurloozen elkaar altijd, maar een uitzonderlijke blijft eer hopeloos alleen en breekt uit of gaat onder, al naar zijn kracht en aard. Het lustte den schrijver ons dit onopge loste, onbegrepene, In zich beslotene voor te stellen in deze gruwelijk benauwde deugdmenschen, ?? en te zeggen, dat dit speciaal Hollandsche dramatiek is, niet zonder kracht en zelfs niet zonder zekere fanatische grootheid. Gelijk ook dit boek Van Schendels kunst in zijn aan houdende, doffe rimpeling niet nalaat, al lijkt het iets te gerekt, een wanhopigen indruk van verzinkende menschelijkheld te maken. Maar waarom moest Tamalone daartoe komen ? FRANS COENEN Arthur van Schendel men een willekeurige bladzijde neemt, | vindt men tientallen bewijzen voor deze vervlakking. Als de schrijver zegt: quelle raison de me confronter & tout cela", maakt zijn vertaier daar van: waarom word ik tegenover dat alles geplaatst". Als Guéhenno het. woord tragique" gebruikt, spreekt Schoup van roerend"; van désolé" maakt hij droevig", van s'attarderen soi même" tot zich zelf inkeeren". Guéhenno: mêlés a la respiration du monde": Schoup: afgestemd op den adem der wereld". Guéhenno: pendant lesquelles il commence de se dire que Ie temps est venu oüsa vie devralt enfin trouver sa justification"; Schoup: waarin hij zichzelf begint af te vragen, of het oogenblik nu niet ge komen is, dat het leven bewaarheid zou moeten worden"; Guéhenno: une assez longue prat i que des livres"; Schoup: een tamelijk lange praktijk in de boe ken". Men ziet het: overal blijft de heer Schoup eenige graden onder zijn ori gineel. Populair uitgedrukt zou men kunnen zeggen, dat hij er met de pet naar gooit. Vlij heeft blijkbaar niet begrepen, dat de vertaling van een boek als :, Journal d'un Homme de quarante Ans", iets principieel anders is, dan de vertaling van een detectiveroman van Simenon. In het laatste geval kan men er mee volstaan, vlot en levendig Neder landsen te schrijven, ook al wijkt het hier en daar wat van den eersten tekst af. Maar in het tweede geval ligt de waarde van het werk in de strenge nauwkeurig heid en bovenal in de weergave van kleur en val. Hierin is de heer Schoup ten eenenmale te kort geschoten. Hij heeft Guéhenno vertaald als Simenon. Als de heer Schoup Simenon zoo vertaalt, verdient hij een pluimpje; nu hij Gu henno zoo behandelt, verdient hij blaam. J. GRESHOFF Vertaaide boeken ? , . '? * Een man van veertig HET is niet noodig lang uit te wijden over jean Guéhenno's Journal d'un Hotnme de qua rante Ans", omdat het indertijd op deze plaats naar verdienste gewaardeerd is. Het is een van die boeken, welke een dubbele beteekenis bezitten: als kunst werk op zich zelf beschouwd en als document voor de kennis van den tijd, waarin wij leven. Het is niet mogelijk zich op de hoogte te achten van de ontwikkeling van het geestelijke en sociale leven in Frankrijk, wanneer men dit boek niet grondig bestudeerd heeft. Kortom het Ts een. van die boeken welke men met den naam van mijl palen" aanduidt. Het spreekt dus van zelf dat een Nederlandsche vertaling met vreugde ontvangen moet worden. Deze verscheen onderden titel: Nuik veertig ben" bij de uitgeverij DéSteenuil (Amsterdam 1935). Van de vertaling wordt vermeld, dat hij geautoriseerd en door J. G. Schoup gemaakt is. De naam van de oorspronkelijke taal werd, evenals de oorspronkelijke titel, geheim gehouden. ? Het is met die vertaling een wonder lijke geschiedenis. Ik heb bladzijde na bladzijde nauwkeurig vergeleken en nergens hemeltergende fouten ontdekt, maar ook nergens een nauwkeurige weergave. Dit is wat men noemt: een vrije vertaling. En het gevolg van die vrijheid is dat men er Guéhenno niet meer in terugvindt en dat er van zijn stijl niets over blijft. De heer Schoup,. tevreden met te naastenbij, heeft aan dit boek een gansch ander accent ge geven. In de Nederlandsche vertaling Is het vlakker, banaler, gemoedelijker en vooral veel kalmer geworden. Wanneer Bibliografie Engelsche boeken The First Time I...., Edited and illuatrated by Tbeodora Bénson (Chapman & Hall, Londen) THEODORA Bénson heeft een aantal beroemde schrijfsters en schrijvers gevraagd hun eerste ondervinding te beschrijven in some memorable field of actlvity or of ordeal". En zij hebben aldus gedaan en het resultaat is dit boek.... met min of meer geestige verhalen. Waarom the Honorable" Theodora Benston juist deze 13 beroemdheden:?behalve haarzelve heeft gevraagd en waarom juist 13, blijkt niet. Misschien moeten er ook, nog meerdere deeten volgen. Behalve den opzet, bemerkt men echter niet dat deze bundel tales" van andere dergelijke verschilt. Of toch: Theodora Bénson heeft bij de vertaling niet zeer opmerkelijke krabbels gemaakt. Onder de verhalers zijn Golding, Gerhardi, Beverley Nichols, Hugh Kingswill, Dorea Stanhope, Rose Macaulay, behalve dan The Hon. Theodora Bénson. The Best Short Storles 1985, Engllsh and American, edited by E. J. O'Brlen~(Jonathan Cape, Londen) DE verzamelaar O'Brien schrijft: ,,What has interested me,.... |s the fresh living current which flows through the best contemporary work, and the psychological and imaglnative reality which writers have conferred upon it. Dit is alzoo de maatstaf en het beduidt veel van wat wij realisme noemen,'soms niet heel belangrijke scènetjes, maar ook bekorend eenvoudige genre-beeldjes, zou men zeggen. Bijv. wat er in een nachte lijke straat te beleven valt van een venster uit gezien.Of, dieper en ernstiger, de mijmerijgen half bitter, half gelaten, van een meisje met verlamde beenen, dat bij een poging zichzelve te helpen uitgleed en nu rustig wacht tot iemand komt, die haar bijstaat. Er is een directe dramatiek m deze verhalen, die treft door voornaamheid en sobere waarachtigheid en men erkent, dat deze fiction writirig" op hoog peil staat. Tenminste in haar beste exem plaren. The Jewtsh Caravan, Great Storlea of Twenty-flve Centnrlev, elected and edited by Leo W. Schwar» (Arthur Barker Ltd., Londen) DE Joodsche historie in letterkundige ontwikkeling door de eeuwen tot heden wordt in dit zware boekdeel van bijna 800 blz. voorgesteld en geresumeerd in fragmenten en voorbeelden uit gewijde en ongewijde schriften. Te bejinnen met het Oude Testament tot Golding en Feuchtwanger toe. Na het O.T. wordt geciteerd uit de Apocriefe Boeken, de geschriften van Flavius Josephus, het Nieuwe Testament, en de Torah. Dan volgen stories" uit de middel eeuwen en den nieuweren tijd, ook uit Sovjet Rusland en uit Palestina. Wie in vogelvlucht al vliegt men niet snel over dit wijde veld van de Joodsche litteraire en religieuse be schaving iets wenscht te weten, kan hier, blijkbaar voor 't eerst encyclo pedisch, zijn honger stillen. De uitgave van zulk een boek in dezen tijd lijkt niet ongeschikt. Suoan Erts: Woman allve (Hodder A Stoughton, Londen) HET boekje is niet meer zoo gansch nieuw, maar wel zeer geestig, van feilen feministischen geest. Een toe' komstbeeld van een wereld, waarin alle vrouwen gestorven zouden zijn tenge volge van een oorlog met gifgassen, die alleen de vrouwen dooden. Een is er nog over, die, in de uiterste benauwdheid van het mannendom over de toekomst der wereld aangebeden, koningin wordt gemaakt. Maar, half onwillig tot den duur dezer verdorven maatschappij mee te werken, stemt zij ten laatste in de vervulling harer vrouwelijke functie alleen toe op voorwaarde, dat haar nieuw geslacht, levend op een uitgestorven aarde, de kans zal krijgen een betere samenleving op te bouwen, waar de zonden des mans niet meer den toon aangeven". Zoo is de fantasie geestig, vindingrijk en hevig tegen den man gekeerd, Een satirisch toekomstbeeld, op emstigen ondergrond. Victoria Lincoln: February HUI (Faber and Faber, Londen) DIT !s een heel aardig boek. Het herinnert even aan Die in het donker" van Campert. Eigenlijk alleen, omdat we ook hier worden ingevoerd in een milieu van outcasts, die in hét minst niet?zooals de traditie dat wil er naar hunkeren te worden opgeheven tot maatschappelijke eer en deugd. Integendeel, ze voelen zich in hun. gevallen staat zeer wel of liever nog, ze besteden er nauwelijks eenige aan dacht aan. Het is voor hen niet uit zonderlijk, maar gewoon te leven zooals ze leven. ' En bij lezing van het boek vragen we ons af, of hun moraal niet zoo goed is als de onze. Het boek heeft geen sociale tendenzen. Het is zoo maar een vlot en vooral dank zij Grandma" met haar earrings, haar paint en haar onbedwingbare passie voor onfatsoenlijke liedjes een dol amusant en fleurig verhaal van deze wonderlijke Harris-familie. jro JPIEMK . tl BLADEN IN 6 KLEUREN £2.50 Reserveert NU «en ex. bij . Uw boekhandelaar of bij CONTACT - A'WAM HKEKENGRACHT 291 PO8TG1RO 138128 Bouwkunst Tentoonstelling van een tachtigjarige OFFICIEEL zou het waarschijn lijk moeten hcoten: tentoon stelling van architectuur en aanverwante vakken, ingericht dooi den teutoonstellingsraad ter gelegen heid van het tachtigjarig bestaan der vereeniging Architect ura et Amicitia, in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Dit is echter veel te lang om boven een artikel te zetten, terwijl het bovendien uitermate onduidelijk is, althans voor do lezers die niet met het bouwkunstig leven" van Amsterdam op de hoogte zijn. Deze tentoonstelling welke lieden (23 November) geopend wordt, zou hier onderbesproken kunnen blijven, zoo hieraan niet een eeretentoonstel ling verbonden was, welke tevens als herdenkingstcntoonstelling is bedoeld van de architecten Bcrlage. de Bazel. de Klerk, Hanrath en Duiker. Door de nagedachtenis van deze architecten te willen ceren, nemen «enerzijds do inrichters van «leze tentoonstelling de verantwoording op zich, zorg te diagen dut het overige tentoongestelde materiaal waard is naast het werk van deze architecten geëxposeerd te worden, terwijl ze anderzijds hierdoor de tentoonstelling buiten het verenigingsverband bren gen en van meer algemeen belang maken, althans trachten te maken. De vereeniging A. et A. tachtig jaar! Een ieder van de architecten, die nog een herinnering aan deze vereeniging uit haar glorietijd van do Amsterdamschc school bewaard hoeft. zal hnar een lang 'en gelukkig leven gewenscht hebben, en met spanning tegemoet zien in welke richt ing de vereeniging zich zou ontwikkelen. Men kan echter bij de herinnering alleen niet leven; een opgroeiende architect genera! ie verdraagt dit toren op ouden roem niet, en verlangt daden die van hernieuwde kracht ge tuigen ! We zullen afwachten tot de ten toonstelling geopend is en dan nader hierop terug komen; thans kunnen wij niet meer dan symptomen opmerken. De inrichting van deze tentoon stelling, wat de aanklecding zelve betreft, werd door den tentoonstellingsroad niet opgedragen aan een lid der vereeniging A. ófc A., doch aan architect A. Komter. Dat is een veeg teeken! Berlage de Bazel T- de Klerk ' Duiker, in deze vier namen ligt voor het beste deel de ontwikkeling van de Nederlandsche architectuur. Of deze tentoonstelling dit op waardige wüze zal weerspiegelen? In een volgend artikel zullen we zien hoc het staat. B. MKRKÉLBACH, Aren. Muziek Kunstenaar en Muzikant Paul Hindemith in het Concertgebouw WILLEM PIJPER I boven elke discussie stond maar waarvan de beteekenis voor de evo lutie der muziek, van een ietwat universeeler standpunt bezien, nihi was. GHOOTE kunstenaars zijn som* tijds slechte muzikanten. En omgekeerd. Muzikant" bcteekent hier: de van muziek bezetene, de mensch die in de bezigheid van het musiccercn zijn reden van bestaan vindt. Julius R ontgon bijvoorbeeld, was het type van den muzikant. Lang niet allo musici, zelfs lang niet allo voortreffelijke musici, zijn muzi kanten. Er is veel naïveteit voor noodig, een bepaalde onphilosophische dispositie en een betrekkelijk geringe mate van mentale verfijning. Richard Wagner vertoonde als componist vrij'wel alle kenmerken van den nietmuzikant: volgens zijn apcrceptie maakte de muziek deel uit van het Gcsammtkunstwcrk uit muzikantesk oogpunt bezien een absurditeit in zijn brieven klaagt hij herhaaldelijk over een manco aan techniek", waardoor hem het componeoren ab normaal zwaar vallen zou. Schumann, Diepenbrock, Saint-Saëns waren groote meesters, die niet in de eerste plaats muzikant genoemd konden wurtlen. 31 cestal is het beold gecompliceer der: Berltoz byvoorbeeld was cencrzijds een begenadigd muzikant, ander zijds een radicaal donker, een int ons levend mensch. Men zon het wellicht zóó kunnen formulceren: oen zeker, vrij hoog percentage muzikantschnp is voor oon componist hot allereerst noodzakelijko. Komt hirr nu niets moer bij. blijft do persoon in quaestio dus louter oen ..Nur-Musikor", dan kan do prognose omtrent hot slngon-indon-tijd van die persoonlijkheid mot zoo bijzonder gunstig luiden. De groote historische figuren ont leenden hun onaantastbare positie in hot cultuurleven-nan hot foitdat hun muzikantschap een (intogreerend) dool uitmaakte van hun, op zichzelf ook reeds singulier, Icvonsbosef. Bach, Beethoven, Ramenu, Orlando di Lasso. Montevordi, hebbon hun prioriteit .niet to danken aan hun superieur muzikantschap, maar aan hun univer saliteit. En, om nogmaals .Wagner to noemen: weinig meesters hebben oon dieper-doorwerkenden invloed op het kunstbesef van den voor-oorlogschen Europeaan gehad dan juist hij. Door zijn muzikantschap? Neen, door het totaal van zij n-geestelijke vermogens: zoowel door zijn (op zichzelf troebele) philosophio als door zijn (op zichzelf minderwaardig) dichterschap, als door zijn (totaal verouderde) rcgieprincipes. als door zijn (hemzelf inferieur lijkend) muzikantschap. Wagner is eigenlijk het voorbeeld van eon zeer groot man, die uit een zeker aantal op zichzelf niet absoluut superieure gegevens eon domineerend geheel wist te scheppen. fJUITSCHLAND nu heeft altijd ^^ meer specialisten opgeleverd dan universeele figuren. Ooethe was een der zeldzame uitzonderingen, die dezen i egel bevestigen. Dit hangt wellicht samen met den zin voor organisatie die in Duitschland dieper in de volks ziel is doorgedrongen dan overal elders. Behalve in Bohemen vindt men nergens ter wereld zulke rcincultures van muzikantschap als in Duitschland en Oostenrijk. Met alle belangrijke voordeden en alle nog veel aanzien lijker nadeelen, daaraan verbonden. Volgens de waardeering van som migen was Joh. Seb. Bach zulk een Xur-Musiker. Wij mcenen dat' deze gespecialiseerde waardeering aan de grootheid van den singulieren meester te kort doet. Er is weinig bekend omtrent Bach's geestelijken habitus, maar b.v. zijn werkzaamheden op paodagogisch terrein reeds duiden toch op ettelijke, buiten het nauw keurig begrensde muziekgebied lig gende, belangstellingen. Scheppingen als met name te noemen fragmenten uit de Matthftus-Possion. do orgeltoccata in d, verscheidene cantates on, vooral, do Kunst der Fuge. go ven duidelijke aanwijzingen in deze rich ting. Daarnaast vindt men in zijn nalatenschap duizend on n werk stukken, die slechts als muzikantenpraestatie recht hebben op onze waardcering. Men zou hoogstens mogen zoggen dat bij Bach het beginpunt te vinden is van de gespecialiwcrd ? nntzikanteske ontwikkeling, welke do toonkunst ondergaan heeft: eon ont wikkeling waaraan wij eon a-mt:il grandioze kunstwerken te dunken hebben, moor waarbij wij behoorcn t»» bedenken, dot uit dezelfde geoHxhouding het milliard alleen-muurrespectabele muzikale werkstukken ontstaan is: scheppingen van medio criteiten, van meesters en soms zelfs van grootmeesters: sonaten van Schu ? hert. symphonieën van Mendelssoim. hot complete .oeuvre van Brahms en daarenboven alles wat de notabelen van den muzikalen middenstand: Reinecke. Raff en Gade; Hummel. Zweers en Reger, gepraesteerd hebben. Wy noe men hier zes namen?-zonder moeite zou men zestig maal zestig namen kunnen reloveeren. Namen van uit nemende musici, wier autoriteit in hun tijd on in hun 'milieu buiten on DAT/L Hindemith is, evenals z'un ? voorganger Max Reger, typisch een muzikant. Hem interessoeren muzikale problemen. Een kunstenaar zou nimmer vrede kunnen hebben met accoordformaties en instrumentatie effecten, welke zoo abominabel klinken als, bijvoorbeeld, de variarie mot drie solo-strijders uit het Phüharmonisches Korizert. Alleen een typisch XurMusiker kan als punt van uitgang voor een altconcert vier (!) zoo weinig ge differentieerde versjes kiezen als Hindemith aan zijn ..Schwanendreher" ten grondslag legt. Dit zijn geen ver wijten integendeel. Wij trachten te determinceren. Het is nooit een boeiend schouwspel, iemand zijn na turel te zien forceeren. Hindemith is evenmin een universeele geest als Franck dat was, of Bruckner. En dat Ccsar Franck's aesthetisch besef ab origine van een hooger orde was, dat Bruckner's geest steviger verankerd lag, onder anderen in religieuse dog ma's en dat deswege het werk van deze twee meesters superieur genoemd moet worden aan het muzikantenpleizier van den jongeren Duitscher, behelst geen specifiek muzikale sen tentie. Alleen zal men zich ertegen moeten verzetten, dat van niet vol doend bevoegde zijde gepoogd wordt aan Hindemith's oeuvre een betee kenis toe te kennen, welke niet geevenredigd is aan de waarde der muziek. Het programma van het concert, waarop de twee genoemde werken uitgevoerd werden, bevatte namelijk een lijvig stuk in slecht Xederlondsch gesteld proza, waarin Hindemith voor het. uit den aard der zaak niet over vergelijkingsmateriaal beschikkende, publiek wordt uitgeteekend als een ..nobel en bezadigd lyricus.. aan wien men de wordings geschiedenis van do moderne muziek kan studeeren''. Dit hier is alleen maar bespottelijk. Maar ergerlijk van mislcidendheid is oon uitspraak al* do taak. waarvan Debussy in 1800 al droomde: de reactie tegón -Wngiior en het verbrijzelen van do romantische ban, heeft Hindemith in 1022 pas vervuld." Men zou. niet voor do eei*t«v maal overigens, aan de Concertgebouwleiding een ietwat gelukkiger hand willen toewenschoh büde keuze van haar programma-inleiders. Deze toast staat hier als oon acte van onver mogen, waaraan muziekminnend Xoderland nog lang met schaamte zal terugdenken. ' Hindemith zelf. die een skepticus is, als alle muzikanten, moet zich b de lectuur van dit pleidooi tamelijk onbehagelijk hebben gevoeld. Zijn ambitie is veel enkelvoudiger: muziek maken wil hij. Do historie zal naderl Ber/oge De Bazel De Klerk Duiker PAG. 8 DE GROENE N«.30SI PAG. 9 DE GROENE No.3051

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl