De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1935 7 december pagina 5

7 december 1935 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

v, :*»/ 200 JUIST VERSCHEHEH Schilderkunst Internationale litteratuur Jo van Ammerfl-Kttller: Prlnv In cognito (J. M* Monlenhott, A'dam) ET boek is al in vier talen vertaald en dit spreekt boekdeelen". Een van vele boekdeelen. Op deze wijze zijn wij, Hollanders, inderdaad opgenomen in de algemeene, Europeesche strooming, al worden wij, waar schijnlijk, in de achting dier andere vol ken, daarvan niet venter en kunnen wij alleen hopen, dat de schrijfster er ten minste eenige zij bij spint. Zij verdient het ongetwijfeld, want wat dien vreemden geboden wordt is zuiver internationale i istnijverheid in een belangwekkend tnheemsch omslagje. Zou mevr. J. van Ammers zelve haar boek realisme noe men, een roman de moeurs, Hollandsche middenstandsschildering? Het is werke lijk niet onmogelijk, en dat zóó voor haar die Hollandsche hoogere midden stand van fabrikanten er uitziet, zoo erg naar het grof karikaturale toe. Allen zijn karikaturen in dit boek. De onmogelijke dichter, de statige, domme femme de lettres, de vriendinnen. Friedel, het slovige, aanhankelijke dichtersvrouwtje, de dokter en het geheele Monte-Virginia sanatorium. Maar de schrijfster zal misschien zeggen, dat zij inderdaad zoo zich voordoen en hier nauwelijks iets overdreven is. Dat is dan haar waarheid, die vooral iets aangaande mevrouw Van Ammers zelve teert. Er was een tijd, dat Jo van Ammers wereld en menschen anders zag. In haar boeken Maskerade", maar vooral in De Tempel der Vreugde" waren de menschen anders, vollediger en bovenal inniger, met meer hart gezien. Het karikaturale, dat er toen ook al was, maakte deel uit van de totaalvisie, die met veel meer aandacht en belangstel ling den heelen mensch omvatte en voor ons, lezers, begrijpelijk maakte. Sedert 'heeft Jo van Ammers vele boeken ge schreven. Zij heeft de menschen nu blijk baar volkomen door", zoodat aandacht en belangstelling verdwenen en er ' niet veel anders overbleef dan die hate lijke kijk op de menschenwereld, die het alles wel wat te zeer vereenvoudigt en.... niet heel duur is. Zoo schreef zij haar latere verhalen, die al meer droog en hol klonken, ofschoon zij in techniek eerder toenamen. Nu is er misschien zelfs heetemaal geen kijk" meer en schrijft zij uit vroegere, thans zielloos geworden erva ringen, en uit routine. Een boek als dit, doet .althans zoo denken. De egoïste dichter-leeraar heeft mogelijk zeer in.de' verte een model gehad, maar zooals mevrouw Van Ammers hem nu maakt, . is hij een klassieke pop uit een wassenbeeldehspel. De pretentieuse, talentlooze dame-schrijfster is een figuur, die men onder verschillende namen in vele harer . . verhalen kan tegenkomen: de.stupide bourgeoisie, de ijdele, leege precïeuse. Wat, de dames-vriendinnen betreft, mevrouw Van Ammers had immer een fijn onderscheidend oor voor de hatelijke relaties van vrouwen onder elkander, en.zij meet 'dit, haar talent, hier, breeduit. Te breed ongetwijfeld. Haar vrouwen worden niets dan addertongen en etalage poppen, niet onamusant voor een oogenblik, maar tenslotte zonder iets menschelijks meer. Waarom gaat de schrijfster toch zoo tegen hen te keer? En tegen de . mannen eigenlijk al evenzoo, waar tij ? hen te pakken kan krijgen. Ik vrees, dat zij deze zienswijze van zichzelf wereld wijsheiden mensthenkennis zal noemen. Tenzij zelf s dat haar niet schelen kan en zij enkel zulke verhalen schrijft ter wille van de Eüropeesche markt. Een mensch moet immers leven en men kan' erkennen, dat zij haar, artikel heel handig in elkaar zet, met felle kleurcontrasten en schrijnende' tegenstellingen. Maar waar het inderdaad om zekere levende psychologie zou gaan, in de verhou dingen van die beide dichteraanbidsters, is zij er niet uitgekomen en laat zij ons in den steek. Waarschijnlijk ging ook dit haar niet voldoende aan en interesseerde haar toch vooral Mizzi, de intrigante, als voorwerp van haar haat. Maar toen werd dit ook weer een panopticumpop. Zou Jo van Ammers inderdaad het ver mogen verloren hebben iets levends te scheppen en voorgoed zijn ondergaan in de meer lucratieve kunstnijverheid? FRANS COBNBN Vertalen en vertalers HET heeft natuurlijk zijn nut syste matisch na te gaan of de Nederlandsche teksten, welke ons voorgelegd worden, behoorlijk van taal zijn en of zij de bedoelingen en het accent van den oorspronkelijken schrijver eenigermate weergeven. Wanneer wij bij dat onderzoek dikwerf op pijnlijke tekort komingen stuiten, eischt echter de rechtvaardigheid, dat wij tegelijkertijd naar de oorzaken daarvan.zoeken. We gaan uit van het onloochenbare feit, dat net meerendeel der vertalingen, welke in Holland .op de markt komen, niet aan redelijke philologische, stylistische en litteraire eischen voldoet. Dat komt omdat deze vertalingen niet gemaakt worden door schrijvers, die een talent daartoe bezitten, maar door toevallige liefhebbers, die het wel eens aardig vinden, hun vrijen tijd nuttig beste dende, een extra centje te verdienen. Er zijn veel -vage dames bij; ook gepensionneerden voelen zich sterk tot het vertalen aangetrokken en evenzeer ambtenaren wier levenskracht niet ge heel door de ambtelijkheid in beslag genomen wordt. Met andere woorden: op het gsbied der vertaling viert beun hazerij hoogtij. De ergerlijkste staaltjes kan ik aanhalen en ik.herinner hier aan Neumann's Nieuwe Caesar", dat door den een of anderen onbevoegde grondig verknoeid Is. Het is een feit, dat de werkelijk uit stekende vertalingen uit handen van ervaren schrijvers komen. Du Perron heeft een zoo ongeloofelijk moeilijk boek als La Condition Humaine" van Jlblraux scherp en precies vertaald en zijn vertalingen van ? Larbaud ' zijn ware meesterstukjes'. Marsman heef t «zich aan Oide gewijd; Slauerhoff aan Quzman, Vestdijk maakte een buitengewoon levende vertaling van Brehm's Apls und Este"; Bloem vertaalde uitnemend Dickens en Mary Webb, Premsela leverde werk dat aan een ieder ten voorbeeld gesteld 'kan worden, Nico Rost is een ernstig werkman, met kennis, smaak en zorg. Ik kan dit lijstje nog zeer ver voortzetten. Het , spreekt .trouwens van zelf, dat ervaren schrijvers die weten wat een tekst is en hoe hij tot stand komt. de nlge werkelijk goede vertalers kunnen zijn. Waarom verkiezen dan zoovele uit gevers stelselmatig de gepsnsionneerdén en de dames met vrijen tijd? Zouden juist in dezen tijd vele geestelijke ar beiders zich niet gelukkig achten met .eenige bijverdiensten uit vertaalwerk verkregen? Ongetwijfeld. Het is, zeer zeker thans, een klein kunstje om voor ieder boek dat men uitgeeft een letter kundigen vertaler te vinden, die door zijn verwantschap met den oorspronkekelijken auteur de aangewezen man is om het in het Nederlandsch over te brengen. Maar dan 'zouden de heeren uitgevers eindelijk moeten gaan inzien, dat een met zorg en conscientie gemaakt stuk arbeid ook zijn geld waard is. De honoraria, welke zelfs, groote uitgevers hun vertalers durven bieden, zijn in n woord ongeloofelijk. Ze zijn zóó laag, dat men er eenvoudig geen be hoorlijk werk voor kan 'en mag eischen. En de meeste vertalingen, welke ik onder het oog gekregen heb, hoe slecht ook, zijn nog vél te goed voor het geld dat er voor betaald wordt. Naast mij ligt een brief van een uitgever, die voor net vertalen van een vel druks (16 pagina's, flink formaat en compacten druk) zes gulden bood. Dit kan men eigenlijk geen honorarium meer noemen, net is niet meer dan een tegemoetkoming in de kosten van papier en schrijfbehoeften. Het ergerlijkste in zulke aangelegen heden is het volmaakte gebrek aan eerbied voor letterkundig werk bij menschen, die er van leven. Een buitenlandsch auteur valt door bemiddeling van een bureau in de handen van een of anderen Hollandschen uitgever waar hij niets van af weet. En die laat dan, met de gemoedsrust der onhoozelen, zijn tekst, zijn werk waar hij misschien jaren van zijn leven aan gewijd heeft, verhaspelen door de een of andere on bevoegde en gewetenlooze knoeier of knoeister, die men daar niet eens over hard mag vallen, gezien het loon. En m de onschuld huns harten vinden die uitgevers bovendien nog niets oneer baars in dit bedrijf! Het wordt dus tijd hun dit aan het verstand te brengen: Wie de geestes arbeid van een vreemdeling, die zich argeloos overlevert, mismaakt, ver knoeit, verraadt, maakt zich aan een onfatsoenlijke daad schuldig. Er is voor dit geval imar n oplos sing: bultenlandsche teksten moeten ter vertaling toevertrouwd worden aan Nederlandsche schrijvers, die getoond hebben, het spsciale vak dat vertalen is te verstaan en die zich met den oor spronkelijken schrijver verwant ge-r voelen. Om dit te bereiken moeten de uitgevers eindelijk ophouden met hun vertalers minder uurloon uit te keeren dan hun loopjongens, hun werkvrouwen en hun schoorsteenvegers. . Zeer waarschijnlijk krijg ik nu weer een briefje van den een of anderen uitgever, dat hij wél goed betaalt en daardoor ook goede vertalers heeft. Ik weet het heel goed: er zijn er goddank nog enkelen, die hun heerlijk vak hoog houden, maar zij veranderen niets aan den algemeenen toestand. Verder stel ik er prijs op mede te deelen, dat mijn veelvuldige bezigheden mij niet toe laten vertaalwerk voor uitgevers aan te nemen l . Men kan niet duidelijk genoeg zijn, omdat er altijd lieden zijn die gaarne misverstand-wekken l J. GRESHOFP Bibliografie Nederlandsche boeken G. H. *? Gravensande: Sprekende schrijver* (J. M. Ateulenhotr, Am sterdam) OEN bundel goed geschreven inter*-* views met Nederlandsche schrijvers en dichters: Van der Leeuw, Hopman, Gossaert, Bloem, Greshoff, Van Genderen Stort, Coster, Van Oudshoorn, Van Vriesland, Ter Braak, Vestdijk, Delen, Elsschot, Roelants en Walschap. Bijna voortdurend zijn de schrijvers zelf aan het woord gelaten en het is prettig aldus op persoonlijker, bijna hadden wij ge zegd huiselijker wijze met hen kennis te maken dan in hun werken. Ons bezwaar tegen dezen bundel is dat de meeste dezer vraaggesprekken tien jaar oud zijn, waardoor zij een meer historische dan actueele beteekenis hebben?me n kan er uit leeren hoe snel wij leven, ook in de literatuur en dat er zooveel namen ontbreken. Waarom geen woord van Du Perron, Marsman, Nijhoff, Slauer hoff, Bordewijk, de heele oude en Nieuwe Gemeenschap j'en passéet des meilleurs? Of komen die in een tweeden bun del aan de orde? Het licht der werrld (Blgot k Tan Roasum, Amsterdam) DEN bundeltje Kerstliederen, ver*-*'. zameld door Corrie Jacobs en Tony de Ridder, geheel op steen geteekend door Clara van Mesdag en in kleuren gedrukt voor drie kwartjes. Men zegge niet dat het Nederlandsche boek niet goedkoop is l In het bundeltje rijn oude liederen zooals het ontroerende: Die het. alles heeft geschapen, En gekleed al wat er leeft, Lelt hier naakt van kou en beeft. Voor wien dat des hemels geesten Staan en beven met ootmoed, Leit her in 't midden van de beesten. Ziet wat dat de liefde doet) afgewisseld met hedendaagsche poëzie, zooals van Tony de R.dder: O laat mijn hart de kribbe zijn ' In 's levens donk'ren stal, Dat daar mijn ziel het blijde lied Der vreugde zingen zal. Een combinatie van twijfelachtigen smaak. Bij een herdruk graag meer middeleeuwen en minder Tony de' Ridder. * O. N. Bitter-Landré: De 5 «n de misdaad (Kuld-Hollandache Ultg.BlIJ., Den Haag) \17AAROM zou men een boek andere W maatstaven aanleggen dan die waarom het zelf vraagt? De uitgever, die mevrouw Ritter's boek met veel ophef aankondigt als een meesterwerk, getuigend van ten .bijzonder fijnen hu mor en wat dies meer zij, doet de schrijf ster onrecht en stelt den lezer teleur. De 5 en de misdaad" is een geslaagd ontspanningsboek, knap in elkaar gezet, vlot verteld zonder pretenties en van een gezonde grappigheid die niet altijd even fijn is maar alevel echt Hollandsch. Er worden jaarlijks stapsls boeken van minder gehalte vertaald, en een- oor spronkelijk boek als dit voorziet dus in een behoefte. Bij oen opoa van Frans E, Hij was niet een der voórnaamsten, hij kwam niet op den voorgrond, maar hij behoorde toch wel zeer er bij, bij de Bewegihg-van-Tachtig. Dat hij Katholiek was, speelde aanvan kelijk geen rol, zoomin als bij Van Deyssel. Maar hij was, mede onder de eersten, gegrepen door den nieuwen hartstochtelijken drang der zinnen, die het gansche leven voor dit geslacht .in een lichtenden brand zette. En zijn Dansen en Rythmen", volkomen im pressionistisch, was van die geweldig ondergane levensvisie het teeken. In verloop van tijd, toen de bezinning kwam na den zihnenbrand, viel hij van zelf terug op zijn Katholicisme, dat hij nu als bron en basis voor kunst en leven beide begon te onderkennen. rens Vandaar zijn vertalingen van de Imitatio en August in us' Belijdenissen. Toen was hij al van de zuivere litteratuur verwijderd, waarin hij nooit groot, maar wel heel fijn, heel voornaam, heer innig werk heeft geleverd (De Pastoor van Schaesheuve), Berbke), Allengs meer neigde.hij naar het critische, beschou wende, zelfs beschouwelijke (?Litteraire Wandelingen")', waarin hij volmaakt onbevangen en kinderlijk direct tegen over zijn objecten, litteraire en andere, kwam te staan. Hij bleef een «enting terzij van den grooten stroom, ver vreemd van de wereld als de Tachtigers allen, maar in zijn individualisme onge loofelijk zuiver; Een Mensch en een Kunstenaar. F. C v. Evck an van rvyck tot B CONRAD KICKBRT reu kel Tentoonstelling van VUuunMhe knn*t te F*rIJ«, Miwée de l'Orangerle EEN tegengif een hemelsche fcegengave voor de Italianen. Het volk van Frankrijk behoort tot drie rassen. De kern zijn keltisohe Galliërs mtf.ztfn weinig beeldende kunstenaren hieruit bekend. De ge ringe Roirieinsche en niet geringe Moorsche veroveringen gaven aan het Zuiden een cole d'Avignon (maar waren daar geen Vlamen aan 't werk?), een classisistischen Ingres, een Daumier, een Cézanne. De heele noorder helft is bevolkt door germaansche stammen, Franken, Noormannen. En schier al wat groot is uit de kunst geschiedenis van Frankrijk komt uit dat noorden: de geheele Gothiek met Fouquet, de geheele Renaissance met Clouet, Corneille de Lyon (uifc den Haagi); Dumesnil, Ie Nain, Poussln, Claude Lorrain, tot Watteau. En later Corot, Delacroiz, Courbet. En nu Mattisse (Mathijsen), Segonzac, Grotnaire. Maar zooals de laat-gothiek van Vlaanderen en Holland reeds beïn vloed werd door het etruskische Florence en 't Latijnsche Rome, zoo heeft steeds de Fransche kunst, tot heden toe, gekeken en te veel gekeken naar Italianen en Span jaarden. De overweldigende Italiaansche ten toonstelling dit voorjaar dreigde opnieuw den waren Frankenaard in de schildersgeesten te beknellen (op de huidige Salon d'Automne zijn tal van quasi-classisistsche doeken); deze Vlamen-inval bouwt een borstwering niet van geweldigheid maar van machtige diep-innigheid. MQn eerste, onbillijk gezegde, toen ik van de prachtige, machtige, heerHjke, grootsche Italianen kwam was: Oef, wat is Bèmbrandt een groot genie.... En natuurlijk, bij her-zien, zeg je zoo iets niet twee keer, na Pollajuolo, Mecello, Piero della Franscesca, na Tintoretto, Tiziano, Raphael. Maar uit deze hemelsche sfeer van toe wijding, deze zachte strafheid, deze diepte van aandacht, deze krachten van binnen uit, deze teederheid in onverbiddelijker! stijl, uit deze, ver boven onze arme hoofden, godsdiensti ge, kunst komend, komt een deemoe dig, in de kunst vergeten, woord op: amen. 't hout van 't eigen land gehakt, zooveel nader voelen wy, uit 't Noorden, ons bij hen dan bij 't ivoren marmer of 't zonnige brons van Verrochio of Donatello? Of de wijdsche wand-tapeten, waar de kleuren hunner schilderijen ver helderd wederkeeren en de plastieken hunner beelden even straf en strak, even teeder en rythmisch geteekend PAG. ? DE GROENE Ne. 3094 TTAN wie zal ik den lof tuiten ? Van v Van Eyck den volmaakte? Den eerste, die meteen de laatste was? Waar niets meer boven is gekomen? Van Rogier den diepe? Die, ? een kantige hoeksteen, n scherp drama, een even wijdsche teederheid had als een matelooze ondoorgrondelijkheid? Van Memlinc den zachte, die in zijn portretten ineens zoo zacht niét meer was, van Van der Goes, den teederê, wiens snaren te strak gespannen waren en knapten tot een waanzin, die in zijn laatste werk zelfs niet te ver moeden valt? Van Gerard David of Dirk Boute, van Quinten Matsys, die geen gothieker meer was en nog geen renaissancist kon worden ? Of den lof bazuinen van een Jeroen Bosch, die een veel grooter phantast was dan de phantastisch machtige, straffe realist Brueghel? Of de houten beelden beschrijven aanbidden Zou zelfs een ongeloovige kunnen zeggen zoo ontzettend kijkt een Ohristuskop, zoo verheven zweven twee engelen, .zoo machtig staat een heilige pelgrim, zoo zwaar zijn de golven van plooien om de lijven in De kleur hunner schilderijen en de plastiek hunner beelden in hun schil derijen. Ik heb nooit kunnen uitmaken wat, in onze kunst, 't allerbelangrijkste is, de kleur, of de plastiek. De kleur is het aandoenlijke, de teekening?teeke nen zegt: vormen scheppen, is: een beeldhouwer zijn op 't platte vlak Maar waar kleur en plastiek zoo hoog en zoo volmaakt samengaan als bij deze reuzen uit het noorden, daar wordt een schoonheid geschapen van het volmaakte Evenwicht. Ik denk aan de twee levensgroote portretten va Van Eyck waar de stille rooden deinen en golven, aan 't kijkend, kijkend portret van zijn vrouw, de kap wit, maar een ivoor wit vol wonderen, het lijf rood, het fond blauw (Vermoed ik, zoo ondoor grondelijk diep). Haast niets anders: rood, wit en blauw, de oude kleuren combinatie, die bij allen (Van der Goes, Bosch vooral) weerkeert, en die tot den Vlaming Watteau doorwerkt. Ik denk aan de nooit doordringbare" smaragd-groenen van Rogier van der Weijden, portretten enkel van zwart wambuis tegen groen fond, aan 't zwart, wit, rood van Memlinc's Sibylle, aan de roode keurslijven tegen groene gronden van anderen, aan de vrooiyke rooden overal over hun paneelen verspreid, aan de onweetbare schakeeringen in hun, schijn baar, strakke vlakken, hoe hun kleur, in de diepten verdwijnend, hun plas tieken kweekt. Maar in hun plastiek de strafheid, de vastheid van overtuiging, de stel ligheid van hun zakelijke mededeeling zoowel als de teederheid van hun rythme, de golvende arabesken van hun, nooit zich opdringende, con touren ! ? TN groote bewondering ligt een verA wondering. De verwonderlijkste werken waren (voor mij, want dit is subjectief) naast de Van Eycks' de piëta van Rogier uit' Brussel en zijn gebeeldhouwde portretten. Eén Méliaduse d'Este, de harde kop boven' n zwart kleed met roode kraag, staat tegen een ivoorblanken achter grond (Metropolitan Museum, New York); de beide slanke handen, op elkander, vangen de compositie links onder aan, het zwarte gewelf van de haren rondt baar af. De groote, blauw en witte Van der Goes uit Brugge. Teederheid in klenr met zwier van beweging. De triptiek uit Lissabon: Verzoe king van den heiligen Antonius, van Jeroen Bosch van Aken. Niets menschelijks is hem vreemd. De gruwe lijkste hallucinaties en de teéderste verbeeldingen. ?'?:.. En de groote, de almachtige Brue ghel, die zijn menschelijkheid schrijft en krijt met bijtenden ernst, die zoo zacht teeder kan zijn in zijn teek ningen, zoo bewogen en ruim in zijn landschap. Want dat zijn de Meesters, wien niets vreemd is! Want boven schil dersproblemen en boven kleur en boven plastiek en boven alle middelen, rijst hun geesteshouding, hun volledigheid, hun allesomvattend groot menech-zijn. Jon van Eyck: De H. Barbara (Museum /Antwerpen) Leo Franssen Tentoonstelling bij Esher Surrey, .Den Haag . ' HET werk van Leo Fronsten maakt ons. onmiddellijk gewis, dat wU met een schilder te doen hebben. Met een schilder J en wel met een hevig, gul-schilderend /impreswonist; met n, wien de sensatie van het levende het eerste doel van zijn werk ia. De spontanelteit is wat treft, zoowel in de figuurstukken, als in de stillevens, in het landschap en in het stadsgezicht. Het tweede wat wij erkennen in het werk van dezen aankomenden schilder ia het gevoel voor kleur, dat de vormen groot mj hem modelleert, en dat de eigenaardig heid vertoont in het rood (zie het ne stilleven) een persoonlijke scha keering te doen zien. Het spreekt ten derde van zelf, dat deze heftige ruimte rond zich moet voelen en ruinitc moet geven en dat niet alleen in het landschap maar ook in het stil leven, waar. ge In de modelleerende Ujnen evengóed dédrift erkent als dat gevoel, ruimte te willen bezitten in het werk. Ik geloof, dat ik zoo en in kort heb aangegeven, waarom ik deze eerste tentoonstelling, die ik van Franssen zie, belangrijk vind, n het een genoegen vind hem bij u in't leiden. Er is hier tegenwoordigheid en er is hier echtheid, toekomst. Figuurstukken als dat van den Boer en de Vrouw in het blauw bewezen dit; het stadsgezicht .uit Roermond met de bewogen lucht. bewijst dat; het landschap met het geel vertoont dat en dat andere met het opgerolde vaandel!, de snel en schokkend ge schilderde boomgroep enz. Er zijn op deze tentoonstelling mindere en betere werken natuurlijk l maar er is er geen een, dat dood la of mat. En daar gaat het om en steeds l PLASSCHABRT PAG. 9 M GROENEN*. 30*

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl