Historisch Archief 1877-1940
over deze gebeurtenissen. De berichten
klonken alsof alles bewezen, waar en
waarschijnlijk was. En n commen
taar vond dat men daar de zaak nu
eens goed had aangepakt. Het ligt
verre van ons, om een vooringenomen
pro-Russisch oordeel te vellen. Maar
wij meenen dat men van de dagblad
pers objectiviteit mag eischen en die
intelligentie die noodig is om een rede
lijk verband tusschen de dingen te zien.
M INI STER-PRESIDENT Colij n ver
vulde niet de verwachtingen
van begeerigen naar een toespeling
op het hangende conflict over de
bezuiniging op het bijzonder onder
wijs. Evenmin kondigde hij een koers
wijziging of nieuwe plannen aan. Het
was een eenvoudige nieuwjaarswensch.
Op zijn rustige, maar markante wijze
schetste onze premier de internationale
economische en financieele situatie
van ons land, ons verminderd natio
naal inkomen en de overheidsmaatre
gelen die daar tegenover werden ge
steld. Volgde een beroep op het geloofs
vertrouwen en op de eendracht, de
cordiale samenwerking van allen, die
van goeden wille zijn". En tot sloteen
ernstige, warme nieuwjaarswensch.
Men moet respect hebben voor de
rust en de overtuiging van onzen eers
ten minister, niet het minst gezien de
ontzaglijke taak waarvoor hij staat.
Minister Gelissen's lof voor Colijn, in
een interview met de Standaard, als
i een man met een exceptioneel breed
inzicht en groot arbeidsvermogen, is
ongetwijfeld verdiend.
Toch herinnerde ook deze rede
ons aan de karakteristiek, die een
zakenman ons eens gaf van de
regeering-Colijn: Colijn is als een directeur
van een onderneming, die in plaats
van er zelf op uit te trekken om andere
afzetgebieden aan te boren of zijn be
drijf op een ander product in te stel
len de slagen van de crisis beant
woordt met plichtsgetrouwer dan ooit
van 9 tot 6 op zijn kantoor te zitten en
zich dan beklaagt, dat een dergelijke
plichtsbetrachting niet beloond wordt
met bestellingen." Indien dan al de
afhankelijkheid van internationale fac
toren bij het economisch herstel zoo
groot is, waar is dan het Nederlandsche
initiatief, dat op internationaal terrein
verandering poogt te brengen ?
T£ GELUKKIGER is het, dat ten
minste minister Gelissen in boven
genoemd interview eenige hoopgevende
factoren kon aanwijzen: opleving in de
grondstoffen (buiten den landbouw), in
den wereldhandel en dus in onze scheep
vaart; voorsprong bij de landen die
gedevalueerd hebben, nu de prijzen gaan
stijgen. Ook gaf deze minister concreter
plannen: doorvoering der
ordeningswet, positievere beleggingspolitiek.
Opmerkelijk was eveneens de verkla
ring dat het kostenpeil van onze indus
trie onder dat Van Duitschland ligt, on
danks déexhorbitant lage loonen al
daar ; en ook, dat dit kostenpeil nog ver
laagd kon worden als, dank zij het zoo
wenschelijke vaste lasten-ontwerp, de
?huren nog verlaagd worden.
Ook de opmerking van dezen minis
ter, dat hij belegging van 160 millioen
in industrieën, die ons invoeroverschot
met 1/3 zouden verminderen en daar
mee tevens 10% van ortze werkloozen
zouden opnemen, niet te hoog achtte
tegenover ons nationaal vermogen van
13 milliard, was van belang, mede in
verband met de discussie over de drie
maal 200 millioen voor de
werkverruiming in het Plan van den Arbeid".
, En ten slotte zijn principieele in
stemming met een 40-urige werkweek.
Wij kunnen hiermee instemmen,
want wanneer er iets is, wat ons in dit
nieuwe jaar ter harte moet gaan, n voor
de versterking van de eendracht van
ons volk n tegen de vatbaarheid voor
leuzen, waar dr. Colijn over sprak, dan
is het wel dat wij zooveel als maar
eenigszins mogelijk is de lichamelijke,
verstandelijke en geestelijke kracht
van onze medemenschen bewaren voor
verzwakking die bijna onvermijdelijk
is voor degenen die uitgeschakeld zijn
uit het arbeidsleven.
T
oen
De G
roene
opg
enc
de Groene werd
opgericht in 1877 was Am
sterdam in den opgang
der ontwikkeling, waarvan
wij thans den zeer snellen
uitgroei hebben beleefd. Die
opgang zette in ongeveer
met jaar 1870. Stellig had
1848, het jaar vanThorbecke's
grondwetsherziening, ook in
Amsterdam staatkundige en
in het algemeen zelfs geeste
lijke verruiming gebracht.
Maar men zou zich ver
gissen, zoo men meende,
dat in Amsterdam in het algmeeen
met het midden der negentiende
eeuw een periode inzet van sterken
groei op ieder gebied. Er is dan ook
zeker veel waars in Thorbecke's min
achtende opmerking, dat de hartader
des lands slechts flauw klopte. Inder
daad was het Amsterdam van om
streeks 1870 nog een deftige, rustige en
gezellige stad, waar van snellen voor
uitgang nog weinig sprake was, waar
het straatverkeer nog den stempel
droeg van een evenwichtige maat
schappij, waar geregeld maar niet
buitensporig werd gewerkt, waar men
hield van zijn stad, zijn stand, zijn
kring en zijn gezin, waar men geen
hooge eischen stelde aan het leven en
ook zonder verwachting de toekomst
tegemoet ging.
Na 1870 wordt dat langzamerhand
anders. Dan zet zich meer en meer ver
andering en omhoogstreving in. Dan
komt er meer leven in de brouwerij.
Er is dan weer groei en ontspruiting
van nieuw leven. Amsterdam herkrijgt
het bewustzijn, dat het een roeping
heeft te vervullen in Nederland. Het
herneemt de overtuiging van zijn his
torische beteekenis in ons land en ook
in de wereld. Er wordt aangepakt en
toegegrepen. Alom gaat nieuwe kracht
ontspruiten. Amsterdam ziet zich
groeien en gaat zich voelen.
Die aanzet van nieuwen geestelijke
en stoffelijken groei wordt gekenmerkt
door het burgemeesterschap van Mr.
Den Tëx, die van 1868 tot 1879 zijn
hoog ambt heeft vervuld. Hij was een
man van groote kennis, sterke wils
kracht, stevige energie, helder inzicht
en aangename vormen. Zijn bestuur
In den zestigsten jaargang van Oe Groene Is deze
plaats gereserveerd voor actueele artikelen en platen
uit onze oude doos. De Jaargangen van ons blad sinds
1877 bevatten veel bijdragen, die een opmerkelijk licht
werpen op huidige vragen of van belang zijn voor de
plaats die De Groene al dien tijd In het openbare leven
heeft Ingenomen. Wij beginnen deze serie met een artikel
van prof. dr. H. Brugmans, dat onze lezers thuis brengt
in de sfeer waarin men zich de artikelen onzer eerste
jaargangen moet denken, en met een reproductie van
Braakensltk's plaat bij het duizendste nummer.
is dan ook lang in goede herinnering
gebleven als dat van een magistraat,
die de nieuwe tijden begreep en die
vooral leiding wist te geven aan opko
mende maatschappelijke stroomingen.
Na zeer lange voorbereiding was
den eersten November 1876 het Noord
zeekanaal plechtig door koning Willem
III geopend. Daarmede had Amsterdam
verkregen, wat het eigenlijk zelfs in
zijn hoogsten bloeitijd had gemist, een
korten en snellen weg naar zijn levens
element, de zee.
?"POEN de Groene werd opgericht,
A was dus het Noordzeekanaal acht
maanden geopend. Dat was toen nog
niet het geval rnet de nieuwe universi
teit. Maar die opening stond toch te
gebeuren binnen weinige maanden.
Het oud athenaeum, dat in 1638 door
de wijze kooplieden van het oude
Amsterdam was gesticht, had meer dan
twee eeuwen lang perioden van
hoogeren en ook van minderen bloei ge
kend. Maar het was altijd een instituut
gebleven, dat de liefde der burgerij had
en waarop Amsterdam terecht trotsch
was. In de negentiende eeuw was het
gegroeid, ook tegen den druk in. Het
athenaeum had geen ruimte genoeg
meer in zijn aiouden zetel, de eerwaar
dige Agnietenkapel. Vendaar dat het in
1864 werd verplaatst naar {den ouden
Garnalendoelen aan het Singel, de
tegenwoordige universiteitsbibliotheek.
Uitwendig was het dus voorloopig ge^
holpen. Maar aan zijn inwendige
ororganisatie ontbrak vooral dit, dat het
geen gelijke rechten had met de rijks
universiteiten. Dat euvel werd na
langen strijd in 1876 weggenomen.
wer<
Begin October 1877 werd de
^nieuwe universiteit plechtig
ingewijd ;. zij kreeg haar zetel
in het verlaten Oudemanhuis,
dat zich voor de nfeuwe be
stemming niet ongeschikt
leende.
Van inwijding was bij het
nieuwe rijksmuseum voorloo
pig nog geen sprake. Amster
dam herbergde sedert 1808
het rijksmuseum, eerst in
het koninklijk paleis op den
Dam, daarna in het Trippenr
huis. Daar heeft het me-v
gesticht en Potgieter ge
Maar het gebouw, dat
ngeen
nspireerd.
bovendien ook nog de koninklijke
academie van wetenschappen had te
huisvesten, bleek steeds minder ge
schikt als museum van kunstwerken.
Van daar dat in 1872 voor het eerst
gelden op de begrooting werden uitge
trokken voor de stichting van een
nieuw rijksmuseum te Amsterdam. In
1876 werd Cuypers tot architect der
rijksmuseumgebouwen benoemd en
werd al spoedig met den grootschen
bouw begonnen. Maar het moest nog
acht jaar duren, voordat het trotsch e
rijksmuseum werd geopend.
TTAN herleving gaf ook de algemeene
* uitgroei der stad duidelijk blijk.
Toen de Groene werd opgericht, was
Amsterdam zich gaan uitzetten als in
geen twee eeuwen was geschud. Maar
de keerzijde ook van deze medaille
ontbreekt niet. Het geslacht van
die dagen had te veel het oog gericht
op het praktisch bruikbare ; het was in
het algemeen te utilistisch en te
technisch geschoold om oog te hebben
voor wat in die dagen aan Amsterdam's
schoonheid werd te kort gedaan.
Laat ons echter het geslacht van die
dagen niet te hard vallen. Het stond
voor een groote misschien wel te groote
taak. De nieuwe tijd stond voor de
deur en men was er weinig of niet op
voorbereid. Eerst na 1880 komt er meer
vastheid in de verhoudingen; dan
heeft men de verzekerdheid herwonnen,
waarheen de ontwikkeling gaat. Maar
men stond nog aan den drempel van
den nieuwen tijd, toen de Groene werd
opgericht. Prof .Dr. H. BRUGMANS
Vrienden, van het Weekblad bij het] verschijnen van het duizendste nummer. Teekenlng van Joh. Broakens/ek^voor De Groene van
23 Augustus 1896. De personen zijn: l Voüte; 2 Steenkamp; 3 Sassen; 4 Van Houten; S Sprenger van Eyk; 6 N. G. Plerson;
7 De Savornin Lohman; 8 Schaepman; 9 Jolles; 10 Quack; // Asser; 12 Bellaar Spruiji; 13 Van T/enhoven; 14 Treub; 15 Venlng
,/ Melnesz; 16 Braakenslek zelf
'*!?'
Van Vollenhoven's nalatenschap
Prof. Mr, F* M. van Asbeck
ONLANGS verscheen het derde, het laatste deel
van Van Vollenhoven's Verspreide Geschriften
(uitgave Tjeenk WUlink-MartinusNijhoff), Het
handelt in hoofdzaak over de staatsrechtelijke
ontwikkeling van de Indien", de overzeesche
gemeenschappen van den Nederlandschen Staat.
In het eerste deel vonden we Van Vollenhoven's
academische werk, zijn heldenvereering in zijn
bundel Historische schetsen", gewijd aan Prins
Willem, Grotius, Gijsbert Karel van Hogendorp,
Thorbecke, Franssen van de Putte, Asser en
Oppenheim, zijn scherpe onderzoekingen betref
fende Grotius en Thorbecke; het tweede deel
werd geheel gevuld met zijn internationale werk,
in de eerste plaats de dissertatie van 1898, De
Eendracht van het Land" (1913) en De drie
treden van het volkenrecht" (1918). Als we op de
laatste bladzijde van dit derde deel tegenkomen
Einde", dan is dit een afscheid. De geestelijke
nalatenschap is hiermede, vóorzoover zij in
afgewerkten vorm gereed lag, compleet.
Een treffende nalatenschap! Drie deelen over
het Adatrecht van Nederlandsch-Indië, vroeger
al verschenen; drie deelen Verspreide Geschriften,
na zijn dood uitgegeven; en daarnaast de afzonder
lijke werken over adatrecht, overzeesch staats
recht, over Grotius, en het Recht van den Vrede".
Welke stem klinkt er uit Op?
JJET was i November j.l. juist 25 jaar geleden,
dat een jong Leidsch professor in koloniaal
recht profeteerde: Roeping van Holland! voor de
wereldgemeenschap. Nederland keek op: wij, kleine
mogendheid, een roeping op internationaal terrein,
niet in het bewaren van een strikte neutraliteit,
maar tot het verder organiseeren der wereld! en
dat niet met een nieuwe instelling of middel tot
niet bindend, vriendelijk overleg, maar met een
begin eener internationale politie! Van dat
oogenblik hebben we telkens en telkens weer gehoord
van internationale politie; drie jaar later woedde
felle strijd over het voorstel van 1910. En nu spreken
we er allen over, nu 25 jaar later de wereld opnieuw
scherp is gesteld voor de keus tusschen orde en
chaos, recht en overmacht.
De internationale politiemacht maakte al sedert
zijn Leidsche studiejaren een deel uit van Van
Vollenhoven's volkenrechtsovertuiging: het inter
nationale recht moest, zoo besloot de dissertatie,
worden tot een op komplete rechtspraak ge
schraagd, en door politieoorlog en statenstraf af
doende beveiligd stelselmatig geheel." Die politie
was in de opwekking van 1910 dan ook niet maar
een vernuftige inval of een opwelling; hij zag haar
als de vóór alles noodige hervorming van het
zwakke, door souvereiniteitswaan vertroebelde vol
kenrecht. Nederland, het land van Grotius en van
Johan de Witt en Thorbecke, het kleine, maar op
bloeiende, het onbesproken en weer geëerde vader
land moest naar Van Vollenhoven's overtuiging op
de Derde Vredesconferentie komen met een
weioverdacht voorstel tot versterking van het volken
recht, een voorstel van geloof en van bezonnenheid.
De overtuiging, dat het internationaal geweld
ontdaan moet worden van zijn hasardeus karakter
en ingepast in een rechtsgeheel der wereldgemeen
schap, heeft al zijn internationale werk gedragen.
Ze vindt na de dissertatie de schoonste toelichting
in Du droit de Paix (1932). Doch wel hebben de
tusschenliggende gebeurtenissen, de wereldoorlog,
de stichting van den Volkenbond, en ook de afschu
welijke gevaren der moderne oorlogstechniek Van
Vollenhoven's inzichten verdiept en verrijkt. Is in
de eerste jaren (1910?13) zijn inspanning
gericht alleen op een bescheiden internationale
^politiemacht, een contingentenmacht, telkens te
vormen voor beveiliging tegen aantasting van
bepaalde rechten uit tractaat of van
scheidsrechterlijke uitspraak, de Bryanverdragen van 1913 en
volgende jaren met hun verplicht onderzoek van
geschillen en hun afkoelingsperiode", en vervol
gens de les der oorlogsjaren in onbetoomden,
willekfcurigen, wreeden oorlogsoveryal doen het zwaarte
punt van de bescherming van verdragsrechten ver
schuiven naar de door onderlingen bijstand
beV JASPERS
C ,fntu urbaan 308 Amsterdam
wenscht zijn geachte clientèle een
voorspoedig en gelukkig Nieuwjaar.
schutte afzwering van oorlogsvrijmachtigheid.
Breeder wordt zijn basis van actie, als de Volken
bond is gesticht: hij juicht die instelling toe om
haar gelukkige kansen voor internationale recht
spraak en veiligheid, maar waarschuwt uitdrukke
lijk tegen haar tekort aan onpartijdigheid, aan
bescherming en dwingkracht. In den
eigenbaatoorlog" zag hij de sloopende kwaal onzer inter
nationale samenleving: haar gebrek aan onpar
tijdigheid, ten top gevoerd. Daarom: onpartijdig
heid in de beslissing van de moeilijkste aller geschil
len, den strijd om de levensbelangen; supranatio
naal gezag om veiligheid en recht te beschermen.
In den Volkenbondsraad, naast elkaar gestelde
vertegenwoordigers van naast of tegen elkaar
loopende nationale belangen, kon hij geen ver
trouwen hebben; rusteloos, waarschuwend tegen
de gevaren uit dien hoek voor ons en andere kleine
staten, zocht hij naar wegen om uit dien dood
loopenden weg te raken.
Zijn strijd ging dus tegen den oorlog als
rechtsinstituut, den vrijmachtigen oorlog, ook al werd hij
in het Volkenbondsverdrag nog zoo ingeperkt,
een strijd aangewakkerd door de onmenschelijkheid
van de huidige oorlogvoering. Internationale defen
sie in plaats van de puur nationale defensies tegen
eigenbaatoorlog of oorlog ter beslissing van
belangengeschiltan bleef zijn wachtwoord; moest het
zijn met een contingentenmacht voor geval na
geval, zijn oude denkbeeld; maar sterker ijverde
hij in zijn laatste levensjaren voor vervanging van
de nationale wapeningen door een werkelijke
supranationale macht, vooral een luchtmacht,
als eenigen handhaver van de internationale
rechtsorde, geheel onttrokken aan nationale in
vloeden, supranationaal saamgesteld, gecomman
deerd en op te roepen in actie.
Een Graalburcht van onpartijdigheid oprichten",
schreef Van Vollenhoven in den Kersttijd van 1914,
het eerste oorlogsjaar. Klinkt die stem niet met
pijnlijke duidelijkheid nu, in deze dagen van
strijd tegen den overvalsoorlog, strijd om de onpar
tijdige beslechting van belangenconflict?
VEN internationalen vrede maken", opbouwen
in onbaatzuchtige afweging van belang en
recht....: gelijkerwijs hing voor Van Vollen
hoven het koloniale vraagstuk aan onbaatzuchtig
heid. Dat wilde voor hem zeggen: Indiëgeregeerd
naar, Indië's behoeften en belangen. Als hij in
1901 zijn leerstoel te Leiden inneemt, dan juist
treedt Indiëin een nieuw tijdvak van zijn bestaan.
In de 196 eeuw slechts een wingewest, aanhangsel
van Nederland, territoriaal verbrokkeld, een deel
der buitengewesten nog slecht gekend, het geheel
louter ambtelijk geregeerd zonder eenige mede
werking der geregeerden, zijn bewoners van onze
kere nationaliteit, wordt Indiëdoor de expansie
politiek van Van Heutsz ineens een eenheid onder
alomvattend Nederlandsen gezag, geleidelijk tot
de. diepste binnenlanden onderzocht ??getuige
de doordringing van de westersche ondernemingen.
Eon^ moderne welvaartspolitiek wordt beleden in
plaats van de oude mercantiele exploitatie, een
staatkunde aangehangen, naar Kuvper's treffend
woord, van zedelijke verantwoordelijkheid", gevolg
van de verandering in de Westersche wereld inge
treden ten aanzien van de ideeën over doeleinden
en middelen van koloniale politiek. Gelijktijdig
met die diep inwerkende veranderingen in Neder
land en in Indiëdoet zich bovendien de ontwaking
van de Indische bevolking gevoelen, eerst Van de
Indo-Chineezen, dan van de Indonesiërs. Dat nieuwe
Grootindische rijk" vroeg om inrichting, om
bewerktuiging, opdat het naar den innigsten
wensch zijner ontwikkelde bovenlaag naar eigen
aard en bestemming zou kunnen leven. Dit was
voor Van Vollenhoven de hoofdvraag: hoe daar
ginds binnen den Staat der Nederlanden, voortaan
door hem gezien als de zich gelijkelijk boven
Nederland in Europa, Nederlandsen Indië, Suriname
en Curacao welvende opperste gemeenschap, een
zelfstandige gemeenschap Nederlandsch Indiëop te
bouwen, waarin Westerlingen en Oosterlingen met
hun verschillende geaardheid en belangen zich
gelijkelijk veilig zouden weten en tezamen kunnen
arbeiden aan . den opgang van het land. Door
geheel van Vollenhoven's koloniale werk, of het nu
betreft het Indonesische volksgewoonterecht van
Indiëof zijn staatsrecht of de bescherming van
landschapsschoon en kunst, loopt als roode draad
de gedachte: op Oostersche basis het nieuwe Indi
PAG. 5 DB GROENE N*3057
JAARLIJKSCHE
OPRUIMING
IN DEN HAAG OP
9, 10 en 11 JANUARI.
P AND E R-KWALITEITEN
TEGEN HALVE PRIJZEN
ZONEN
optrekken met gebruikmaking zooveel mogelijk
van de aanwezige goede krachten en van zooveel
Westersche instellingen en denkbeelden als op de
Oostersche, gemengde maatschappij bevruchtend
en versterkend kunnen werken.
Vandaar de onwrikbare eerbiediging, welke hij
verlangde jegens het eigen gewoonterecht der
bevolking, niet om dat recht als in een schatkist
op te bergen, maar om het geleidelijk zich te laten
aanpassen aan moderne rechtsbehoeften. Vandaar
de aandrang, het Westersche ambtelijk bestuur
toch met bezonnen durf te doen plaats maken
voor uit de Oostersche maatschappij gegroeide
eigen organen. Autonomie van Indië! dat wil
zeggen regeling van eigen belangen door eigen
organen onder controle, met een stevig
vastgelegden en duidelijk omschreven verantwoordings
plicht. Zelfhandeling met verantwoordingsplicht in
plaats van het aloude passieve geregeerd worden:
ziedaar voo^ Van Vollenhoven het wachtwoord
voor het nieuwe Indië.
In de internationale gemeenschap afzwering van
eigenbaatpolitiek der staten, culmineerend in den
ontwrichtenden overvals- en veroveringsoorlog der
groote mogendheden; in den Staat der Neder
landen verloochening, ook in al haar gevolgen,
van eigenbaatpolitiek jegens de overzeesche gewes
ten, niet alleen stoffelijke, ook geestelijke baat
zucht. In beide sferen gold het voor Van Vollenhoven
een vraag van zedelijke orde: zullen wij, een last
van het verleden afschuddende, gelooven in de
macht van het Onbaatzuchtige, in de krachten
ten goede, door God in menschen en volken neer
gelegd.
D OEPING van Holland", internationaal en
c koloniaal, zij beheerscht doen en denken
van dezen .geestelijken patriot van zijn jongelings
jaren af. In haar dienst stelde hij zijn ontzaglijk
weten en kunnen, zijn rechtswetenschap; niet
slechts een nuttige en beminlijke" wetenschap,
maar een zedelijke macht in het leven der volken
moest zij zijn, in het leven van ons volk, dat in
zijn groote mannen: Willem van Oranje, Grotius,
Hogendorp, Thorbecke en vele anderen het onbaat
zuchtige in recht en staat" aanschouwd heeft.
Hoezeer hij zich jegens die groote voorgangers
verschuldigd voelde, het blijkt uit die in zulk
prachtig Nederlandsen geschreven stukken uit het
eerste deel der Verspreide Geschriften, vooral uit
die historische schetsen, die men wel als leesboek
op onze middelbare scholen wenschte te zien. Uit
het geloof in de boven-zinnelijke waarde en her
komst van recht en ethiek putte Van Vollenhoven
zijn moed om te midden van strijd vast te houden
aan maatstaven van gedrag en gedachte, welke
menschen en volken kunnen verheffen tot grootere
geestelijke zuiverheid. Te midden der duivelsche
ellende van den wereldoorlog beleed hij als rector
der Leidsche Universiteit in zijn rede over ,,Het
onbaatzuchtige in recht en staat":
Het volk, dat in zijn binnenlandsche en koloniale
inzettingen het publieke en sociale belang eerbiedigt
van alle standen en landaarden en partijen, welks
internationale streven zich. richt op het publiek be
lang der wereld, en dat ook door zijn opvoeding
der jeugd en in zijn wetgeving het onbaatzuchtige
aankweekt waar het maar kan, dat volk komt,
n als voorbeeld n door zijn invloed aan de spits.
Daarom ook is herkenning van den goudader der
onbaatzuchtigheid in het leven van recht en staat
niet een zaak voor een handvol juristen en theo
logen en voor een paar ministers, maar een levens
vraag die gelegd moet worden aan het hart der natie."
»