De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 4 januari pagina 3

4 januari 1936 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

over deze gebeurtenissen. De berichten klonken alsof alles bewezen, waar en waarschijnlijk was. En n commen taar vond dat men daar de zaak nu eens goed had aangepakt. Het ligt verre van ons, om een vooringenomen pro-Russisch oordeel te vellen. Maar wij meenen dat men van de dagblad pers objectiviteit mag eischen en die intelligentie die noodig is om een rede lijk verband tusschen de dingen te zien. M INI STER-PRESIDENT Colij n ver vulde niet de verwachtingen van begeerigen naar een toespeling op het hangende conflict over de bezuiniging op het bijzonder onder wijs. Evenmin kondigde hij een koers wijziging of nieuwe plannen aan. Het was een eenvoudige nieuwjaarswensch. Op zijn rustige, maar markante wijze schetste onze premier de internationale economische en financieele situatie van ons land, ons verminderd natio naal inkomen en de overheidsmaatre gelen die daar tegenover werden ge steld. Volgde een beroep op het geloofs vertrouwen en op de eendracht, de cordiale samenwerking van allen, die van goeden wille zijn". En tot sloteen ernstige, warme nieuwjaarswensch. Men moet respect hebben voor de rust en de overtuiging van onzen eers ten minister, niet het minst gezien de ontzaglijke taak waarvoor hij staat. Minister Gelissen's lof voor Colijn, in een interview met de Standaard, als i een man met een exceptioneel breed inzicht en groot arbeidsvermogen, is ongetwijfeld verdiend. Toch herinnerde ook deze rede ons aan de karakteristiek, die een zakenman ons eens gaf van de regeering-Colijn: Colijn is als een directeur van een onderneming, die in plaats van er zelf op uit te trekken om andere afzetgebieden aan te boren of zijn be drijf op een ander product in te stel len de slagen van de crisis beant woordt met plichtsgetrouwer dan ooit van 9 tot 6 op zijn kantoor te zitten en zich dan beklaagt, dat een dergelijke plichtsbetrachting niet beloond wordt met bestellingen." Indien dan al de afhankelijkheid van internationale fac toren bij het economisch herstel zoo groot is, waar is dan het Nederlandsche initiatief, dat op internationaal terrein verandering poogt te brengen ? T£ GELUKKIGER is het, dat ten minste minister Gelissen in boven genoemd interview eenige hoopgevende factoren kon aanwijzen: opleving in de grondstoffen (buiten den landbouw), in den wereldhandel en dus in onze scheep vaart; voorsprong bij de landen die gedevalueerd hebben, nu de prijzen gaan stijgen. Ook gaf deze minister concreter plannen: doorvoering der ordeningswet, positievere beleggingspolitiek. Opmerkelijk was eveneens de verkla ring dat het kostenpeil van onze indus trie onder dat Van Duitschland ligt, on danks déexhorbitant lage loonen al daar ; en ook, dat dit kostenpeil nog ver laagd kon worden als, dank zij het zoo wenschelijke vaste lasten-ontwerp, de ?huren nog verlaagd worden. Ook de opmerking van dezen minis ter, dat hij belegging van 160 millioen in industrieën, die ons invoeroverschot met 1/3 zouden verminderen en daar mee tevens 10% van ortze werkloozen zouden opnemen, niet te hoog achtte tegenover ons nationaal vermogen van 13 milliard, was van belang, mede in verband met de discussie over de drie maal 200 millioen voor de werkverruiming in het Plan van den Arbeid". , En ten slotte zijn principieele in stemming met een 40-urige werkweek. Wij kunnen hiermee instemmen, want wanneer er iets is, wat ons in dit nieuwe jaar ter harte moet gaan, n voor de versterking van de eendracht van ons volk n tegen de vatbaarheid voor leuzen, waar dr. Colijn over sprak, dan is het wel dat wij zooveel als maar eenigszins mogelijk is de lichamelijke, verstandelijke en geestelijke kracht van onze medemenschen bewaren voor verzwakking die bijna onvermijdelijk is voor degenen die uitgeschakeld zijn uit het arbeidsleven. T oen De G roene opg enc de Groene werd opgericht in 1877 was Am sterdam in den opgang der ontwikkeling, waarvan wij thans den zeer snellen uitgroei hebben beleefd. Die opgang zette in ongeveer met jaar 1870. Stellig had 1848, het jaar vanThorbecke's grondwetsherziening, ook in Amsterdam staatkundige en in het algemeen zelfs geeste lijke verruiming gebracht. Maar men zou zich ver gissen, zoo men meende, dat in Amsterdam in het algmeeen met het midden der negentiende eeuw een periode inzet van sterken groei op ieder gebied. Er is dan ook zeker veel waars in Thorbecke's min achtende opmerking, dat de hartader des lands slechts flauw klopte. Inder daad was het Amsterdam van om streeks 1870 nog een deftige, rustige en gezellige stad, waar van snellen voor uitgang nog weinig sprake was, waar het straatverkeer nog den stempel droeg van een evenwichtige maat schappij, waar geregeld maar niet buitensporig werd gewerkt, waar men hield van zijn stad, zijn stand, zijn kring en zijn gezin, waar men geen hooge eischen stelde aan het leven en ook zonder verwachting de toekomst tegemoet ging. Na 1870 wordt dat langzamerhand anders. Dan zet zich meer en meer ver andering en omhoogstreving in. Dan komt er meer leven in de brouwerij. Er is dan weer groei en ontspruiting van nieuw leven. Amsterdam herkrijgt het bewustzijn, dat het een roeping heeft te vervullen in Nederland. Het herneemt de overtuiging van zijn his torische beteekenis in ons land en ook in de wereld. Er wordt aangepakt en toegegrepen. Alom gaat nieuwe kracht ontspruiten. Amsterdam ziet zich groeien en gaat zich voelen. Die aanzet van nieuwen geestelijke en stoffelijken groei wordt gekenmerkt door het burgemeesterschap van Mr. Den Tëx, die van 1868 tot 1879 zijn hoog ambt heeft vervuld. Hij was een man van groote kennis, sterke wils kracht, stevige energie, helder inzicht en aangename vormen. Zijn bestuur In den zestigsten jaargang van Oe Groene Is deze plaats gereserveerd voor actueele artikelen en platen uit onze oude doos. De Jaargangen van ons blad sinds 1877 bevatten veel bijdragen, die een opmerkelijk licht werpen op huidige vragen of van belang zijn voor de plaats die De Groene al dien tijd In het openbare leven heeft Ingenomen. Wij beginnen deze serie met een artikel van prof. dr. H. Brugmans, dat onze lezers thuis brengt in de sfeer waarin men zich de artikelen onzer eerste jaargangen moet denken, en met een reproductie van Braakensltk's plaat bij het duizendste nummer. is dan ook lang in goede herinnering gebleven als dat van een magistraat, die de nieuwe tijden begreep en die vooral leiding wist te geven aan opko mende maatschappelijke stroomingen. Na zeer lange voorbereiding was den eersten November 1876 het Noord zeekanaal plechtig door koning Willem III geopend. Daarmede had Amsterdam verkregen, wat het eigenlijk zelfs in zijn hoogsten bloeitijd had gemist, een korten en snellen weg naar zijn levens element, de zee. ?"POEN de Groene werd opgericht, A was dus het Noordzeekanaal acht maanden geopend. Dat was toen nog niet het geval rnet de nieuwe universi teit. Maar die opening stond toch te gebeuren binnen weinige maanden. Het oud athenaeum, dat in 1638 door de wijze kooplieden van het oude Amsterdam was gesticht, had meer dan twee eeuwen lang perioden van hoogeren en ook van minderen bloei ge kend. Maar het was altijd een instituut gebleven, dat de liefde der burgerij had en waarop Amsterdam terecht trotsch was. In de negentiende eeuw was het gegroeid, ook tegen den druk in. Het athenaeum had geen ruimte genoeg meer in zijn aiouden zetel, de eerwaar dige Agnietenkapel. Vendaar dat het in 1864 werd verplaatst naar {den ouden Garnalendoelen aan het Singel, de tegenwoordige universiteitsbibliotheek. Uitwendig was het dus voorloopig ge^ holpen. Maar aan zijn inwendige ororganisatie ontbrak vooral dit, dat het geen gelijke rechten had met de rijks universiteiten. Dat euvel werd na langen strijd in 1876 weggenomen. wer< Begin October 1877 werd de ^nieuwe universiteit plechtig ingewijd ;. zij kreeg haar zetel in het verlaten Oudemanhuis, dat zich voor de nfeuwe be stemming niet ongeschikt leende. Van inwijding was bij het nieuwe rijksmuseum voorloo pig nog geen sprake. Amster dam herbergde sedert 1808 het rijksmuseum, eerst in het koninklijk paleis op den Dam, daarna in het Trippenr huis. Daar heeft het me-v gesticht en Potgieter ge Maar het gebouw, dat ngeen nspireerd. bovendien ook nog de koninklijke academie van wetenschappen had te huisvesten, bleek steeds minder ge schikt als museum van kunstwerken. Van daar dat in 1872 voor het eerst gelden op de begrooting werden uitge trokken voor de stichting van een nieuw rijksmuseum te Amsterdam. In 1876 werd Cuypers tot architect der rijksmuseumgebouwen benoemd en werd al spoedig met den grootschen bouw begonnen. Maar het moest nog acht jaar duren, voordat het trotsch e rijksmuseum werd geopend. TTAN herleving gaf ook de algemeene * uitgroei der stad duidelijk blijk. Toen de Groene werd opgericht, was Amsterdam zich gaan uitzetten als in geen twee eeuwen was geschud. Maar de keerzijde ook van deze medaille ontbreekt niet. Het geslacht van die dagen had te veel het oog gericht op het praktisch bruikbare ; het was in het algemeen te utilistisch en te technisch geschoold om oog te hebben voor wat in die dagen aan Amsterdam's schoonheid werd te kort gedaan. Laat ons echter het geslacht van die dagen niet te hard vallen. Het stond voor een groote misschien wel te groote taak. De nieuwe tijd stond voor de deur en men was er weinig of niet op voorbereid. Eerst na 1880 komt er meer vastheid in de verhoudingen; dan heeft men de verzekerdheid herwonnen, waarheen de ontwikkeling gaat. Maar men stond nog aan den drempel van den nieuwen tijd, toen de Groene werd opgericht. Prof .Dr. H. BRUGMANS Vrienden, van het Weekblad bij het] verschijnen van het duizendste nummer. Teekenlng van Joh. Broakens/ek^voor De Groene van 23 Augustus 1896. De personen zijn: l Voüte; 2 Steenkamp; 3 Sassen; 4 Van Houten; S Sprenger van Eyk; 6 N. G. Plerson; 7 De Savornin Lohman; 8 Schaepman; 9 Jolles; 10 Quack; // Asser; 12 Bellaar Spruiji; 13 Van T/enhoven; 14 Treub; 15 Venlng ,/ Melnesz; 16 Braakenslek zelf '*!?' Van Vollenhoven's nalatenschap Prof. Mr, F* M. van Asbeck ONLANGS verscheen het derde, het laatste deel van Van Vollenhoven's Verspreide Geschriften (uitgave Tjeenk WUlink-MartinusNijhoff), Het handelt in hoofdzaak over de staatsrechtelijke ontwikkeling van de Indien", de overzeesche gemeenschappen van den Nederlandschen Staat. In het eerste deel vonden we Van Vollenhoven's academische werk, zijn heldenvereering in zijn bundel Historische schetsen", gewijd aan Prins Willem, Grotius, Gijsbert Karel van Hogendorp, Thorbecke, Franssen van de Putte, Asser en Oppenheim, zijn scherpe onderzoekingen betref fende Grotius en Thorbecke; het tweede deel werd geheel gevuld met zijn internationale werk, in de eerste plaats de dissertatie van 1898, De Eendracht van het Land" (1913) en De drie treden van het volkenrecht" (1918). Als we op de laatste bladzijde van dit derde deel tegenkomen Einde", dan is dit een afscheid. De geestelijke nalatenschap is hiermede, vóorzoover zij in afgewerkten vorm gereed lag, compleet. Een treffende nalatenschap! Drie deelen over het Adatrecht van Nederlandsch-Indië, vroeger al verschenen; drie deelen Verspreide Geschriften, na zijn dood uitgegeven; en daarnaast de afzonder lijke werken over adatrecht, overzeesch staats recht, over Grotius, en het Recht van den Vrede". Welke stem klinkt er uit Op? JJET was i November j.l. juist 25 jaar geleden, dat een jong Leidsch professor in koloniaal recht profeteerde: Roeping van Holland! voor de wereldgemeenschap. Nederland keek op: wij, kleine mogendheid, een roeping op internationaal terrein, niet in het bewaren van een strikte neutraliteit, maar tot het verder organiseeren der wereld! en dat niet met een nieuwe instelling of middel tot niet bindend, vriendelijk overleg, maar met een begin eener internationale politie! Van dat oogenblik hebben we telkens en telkens weer gehoord van internationale politie; drie jaar later woedde felle strijd over het voorstel van 1910. En nu spreken we er allen over, nu 25 jaar later de wereld opnieuw scherp is gesteld voor de keus tusschen orde en chaos, recht en overmacht. De internationale politiemacht maakte al sedert zijn Leidsche studiejaren een deel uit van Van Vollenhoven's volkenrechtsovertuiging: het inter nationale recht moest, zoo besloot de dissertatie, worden tot een op komplete rechtspraak ge schraagd, en door politieoorlog en statenstraf af doende beveiligd stelselmatig geheel." Die politie was in de opwekking van 1910 dan ook niet maar een vernuftige inval of een opwelling; hij zag haar als de vóór alles noodige hervorming van het zwakke, door souvereiniteitswaan vertroebelde vol kenrecht. Nederland, het land van Grotius en van Johan de Witt en Thorbecke, het kleine, maar op bloeiende, het onbesproken en weer geëerde vader land moest naar Van Vollenhoven's overtuiging op de Derde Vredesconferentie komen met een weioverdacht voorstel tot versterking van het volken recht, een voorstel van geloof en van bezonnenheid. De overtuiging, dat het internationaal geweld ontdaan moet worden van zijn hasardeus karakter en ingepast in een rechtsgeheel der wereldgemeen schap, heeft al zijn internationale werk gedragen. Ze vindt na de dissertatie de schoonste toelichting in Du droit de Paix (1932). Doch wel hebben de tusschenliggende gebeurtenissen, de wereldoorlog, de stichting van den Volkenbond, en ook de afschu welijke gevaren der moderne oorlogstechniek Van Vollenhoven's inzichten verdiept en verrijkt. Is in de eerste jaren (1910?13) zijn inspanning gericht alleen op een bescheiden internationale ^politiemacht, een contingentenmacht, telkens te vormen voor beveiliging tegen aantasting van bepaalde rechten uit tractaat of van scheidsrechterlijke uitspraak, de Bryanverdragen van 1913 en volgende jaren met hun verplicht onderzoek van geschillen en hun afkoelingsperiode", en vervol gens de les der oorlogsjaren in onbetoomden, willekfcurigen, wreeden oorlogsoveryal doen het zwaarte punt van de bescherming van verdragsrechten ver schuiven naar de door onderlingen bijstand beV JASPERS C ,fntu urbaan 308 Amsterdam wenscht zijn geachte clientèle een voorspoedig en gelukkig Nieuwjaar. schutte afzwering van oorlogsvrijmachtigheid. Breeder wordt zijn basis van actie, als de Volken bond is gesticht: hij juicht die instelling toe om haar gelukkige kansen voor internationale recht spraak en veiligheid, maar waarschuwt uitdrukke lijk tegen haar tekort aan onpartijdigheid, aan bescherming en dwingkracht. In den eigenbaatoorlog" zag hij de sloopende kwaal onzer inter nationale samenleving: haar gebrek aan onpar tijdigheid, ten top gevoerd. Daarom: onpartijdig heid in de beslissing van de moeilijkste aller geschil len, den strijd om de levensbelangen; supranatio naal gezag om veiligheid en recht te beschermen. In den Volkenbondsraad, naast elkaar gestelde vertegenwoordigers van naast of tegen elkaar loopende nationale belangen, kon hij geen ver trouwen hebben; rusteloos, waarschuwend tegen de gevaren uit dien hoek voor ons en andere kleine staten, zocht hij naar wegen om uit dien dood loopenden weg te raken. Zijn strijd ging dus tegen den oorlog als rechtsinstituut, den vrijmachtigen oorlog, ook al werd hij in het Volkenbondsverdrag nog zoo ingeperkt, een strijd aangewakkerd door de onmenschelijkheid van de huidige oorlogvoering. Internationale defen sie in plaats van de puur nationale defensies tegen eigenbaatoorlog of oorlog ter beslissing van belangengeschiltan bleef zijn wachtwoord; moest het zijn met een contingentenmacht voor geval na geval, zijn oude denkbeeld; maar sterker ijverde hij in zijn laatste levensjaren voor vervanging van de nationale wapeningen door een werkelijke supranationale macht, vooral een luchtmacht, als eenigen handhaver van de internationale rechtsorde, geheel onttrokken aan nationale in vloeden, supranationaal saamgesteld, gecomman deerd en op te roepen in actie. Een Graalburcht van onpartijdigheid oprichten", schreef Van Vollenhoven in den Kersttijd van 1914, het eerste oorlogsjaar. Klinkt die stem niet met pijnlijke duidelijkheid nu, in deze dagen van strijd tegen den overvalsoorlog, strijd om de onpar tijdige beslechting van belangenconflict? VEN internationalen vrede maken", opbouwen in onbaatzuchtige afweging van belang en recht....: gelijkerwijs hing voor Van Vollen hoven het koloniale vraagstuk aan onbaatzuchtig heid. Dat wilde voor hem zeggen: Indiëgeregeerd naar, Indië's behoeften en belangen. Als hij in 1901 zijn leerstoel te Leiden inneemt, dan juist treedt Indiëin een nieuw tijdvak van zijn bestaan. In de 196 eeuw slechts een wingewest, aanhangsel van Nederland, territoriaal verbrokkeld, een deel der buitengewesten nog slecht gekend, het geheel louter ambtelijk geregeerd zonder eenige mede werking der geregeerden, zijn bewoners van onze kere nationaliteit, wordt Indiëdoor de expansie politiek van Van Heutsz ineens een eenheid onder alomvattend Nederlandsen gezag, geleidelijk tot de. diepste binnenlanden onderzocht ??getuige de doordringing van de westersche ondernemingen. Eon^ moderne welvaartspolitiek wordt beleden in plaats van de oude mercantiele exploitatie, een staatkunde aangehangen, naar Kuvper's treffend woord, van zedelijke verantwoordelijkheid", gevolg van de verandering in de Westersche wereld inge treden ten aanzien van de ideeën over doeleinden en middelen van koloniale politiek. Gelijktijdig met die diep inwerkende veranderingen in Neder land en in Indiëdoet zich bovendien de ontwaking van de Indische bevolking gevoelen, eerst Van de Indo-Chineezen, dan van de Indonesiërs. Dat nieuwe Grootindische rijk" vroeg om inrichting, om bewerktuiging, opdat het naar den innigsten wensch zijner ontwikkelde bovenlaag naar eigen aard en bestemming zou kunnen leven. Dit was voor Van Vollenhoven de hoofdvraag: hoe daar ginds binnen den Staat der Nederlanden, voortaan door hem gezien als de zich gelijkelijk boven Nederland in Europa, Nederlandsen Indië, Suriname en Curacao welvende opperste gemeenschap, een zelfstandige gemeenschap Nederlandsch Indiëop te bouwen, waarin Westerlingen en Oosterlingen met hun verschillende geaardheid en belangen zich gelijkelijk veilig zouden weten en tezamen kunnen arbeiden aan . den opgang van het land. Door geheel van Vollenhoven's koloniale werk, of het nu betreft het Indonesische volksgewoonterecht van Indiëof zijn staatsrecht of de bescherming van landschapsschoon en kunst, loopt als roode draad de gedachte: op Oostersche basis het nieuwe Indi PAG. 5 DB GROENE N*3057 JAARLIJKSCHE OPRUIMING IN DEN HAAG OP 9, 10 en 11 JANUARI. P AND E R-KWALITEITEN TEGEN HALVE PRIJZEN ZONEN optrekken met gebruikmaking zooveel mogelijk van de aanwezige goede krachten en van zooveel Westersche instellingen en denkbeelden als op de Oostersche, gemengde maatschappij bevruchtend en versterkend kunnen werken. Vandaar de onwrikbare eerbiediging, welke hij verlangde jegens het eigen gewoonterecht der bevolking, niet om dat recht als in een schatkist op te bergen, maar om het geleidelijk zich te laten aanpassen aan moderne rechtsbehoeften. Vandaar de aandrang, het Westersche ambtelijk bestuur toch met bezonnen durf te doen plaats maken voor uit de Oostersche maatschappij gegroeide eigen organen. Autonomie van Indië! dat wil zeggen regeling van eigen belangen door eigen organen onder controle, met een stevig vastgelegden en duidelijk omschreven verantwoordings plicht. Zelfhandeling met verantwoordingsplicht in plaats van het aloude passieve geregeerd worden: ziedaar voo^ Van Vollenhoven het wachtwoord voor het nieuwe Indië. In de internationale gemeenschap afzwering van eigenbaatpolitiek der staten, culmineerend in den ontwrichtenden overvals- en veroveringsoorlog der groote mogendheden; in den Staat der Neder landen verloochening, ook in al haar gevolgen, van eigenbaatpolitiek jegens de overzeesche gewes ten, niet alleen stoffelijke, ook geestelijke baat zucht. In beide sferen gold het voor Van Vollenhoven een vraag van zedelijke orde: zullen wij, een last van het verleden afschuddende, gelooven in de macht van het Onbaatzuchtige, in de krachten ten goede, door God in menschen en volken neer gelegd. D OEPING van Holland", internationaal en c koloniaal, zij beheerscht doen en denken van dezen .geestelijken patriot van zijn jongelings jaren af. In haar dienst stelde hij zijn ontzaglijk weten en kunnen, zijn rechtswetenschap; niet slechts een nuttige en beminlijke" wetenschap, maar een zedelijke macht in het leven der volken moest zij zijn, in het leven van ons volk, dat in zijn groote mannen: Willem van Oranje, Grotius, Hogendorp, Thorbecke en vele anderen het onbaat zuchtige in recht en staat" aanschouwd heeft. Hoezeer hij zich jegens die groote voorgangers verschuldigd voelde, het blijkt uit die in zulk prachtig Nederlandsen geschreven stukken uit het eerste deel der Verspreide Geschriften, vooral uit die historische schetsen, die men wel als leesboek op onze middelbare scholen wenschte te zien. Uit het geloof in de boven-zinnelijke waarde en her komst van recht en ethiek putte Van Vollenhoven zijn moed om te midden van strijd vast te houden aan maatstaven van gedrag en gedachte, welke menschen en volken kunnen verheffen tot grootere geestelijke zuiverheid. Te midden der duivelsche ellende van den wereldoorlog beleed hij als rector der Leidsche Universiteit in zijn rede over ,,Het onbaatzuchtige in recht en staat": Het volk, dat in zijn binnenlandsche en koloniale inzettingen het publieke en sociale belang eerbiedigt van alle standen en landaarden en partijen, welks internationale streven zich. richt op het publiek be lang der wereld, en dat ook door zijn opvoeding der jeugd en in zijn wetgeving het onbaatzuchtige aankweekt waar het maar kan, dat volk komt, n als voorbeeld n door zijn invloed aan de spits. Daarom ook is herkenning van den goudader der onbaatzuchtigheid in het leven van recht en staat niet een zaak voor een handvol juristen en theo logen en voor een paar ministers, maar een levens vraag die gelegd moet worden aan het hart der natie." »

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl