De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 4 januari pagina 6

4 januari 1936 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

dcniioerkunst ov« klc Wi tJU eei vei pr» wi. pe inl Hjl t va OF be wi wi w. O] SC ec v* m g< st tv< l »»' VJ et n t< O: N e« e« ii o ' O z r v v a d - l, v ^ 2 I I l \ l ;t VERSCHUIVINGEN Albert Plasschaert ER zijn bij de schilderkunst twee merkwaardige verschuivingen waar te nemen; de eene van innerlijken aard; de tweede zoudt ge kunnen zeggen meer van uiterlijken aard. Die van innerlijken aard. is de meest belangrijke, dat spreekt vanzelf en haar zullen wij het eerst behandelen. Wanneer wij zeggen, dat in de Haagsche School twee romantici wer den gevonden, Matthijs Maris en Jozef Israëls; dat de overige Hagenaars, van nature realisten, toch door hun neigingen tot den grijzen toon voor het geheele werk, een overgang vormen tusschen 't realisme en het roman tische (volgens onze bepalingen dan), dan is hiermee de innerlijke staat aangeduid van de Haagsche School. Daarna komen de zuivere realis ten, grootendeels de leerlingen van Allebé, de Amsterdammers ook gegeheeten en dezen werden gevolgd door de toenmalige modernen, vooral zoekers en niet altijd vinders, maar uiterst zelden toch schilders van stoffen. Velen van deze modernen zijn nog de schilders van dit oogenblik en op dit oogenblik, al zijn ze getemd of niet volledig opgebloeid, sommigen zijn zelfs te kort geschoten tegenover zich zelven; (allicht heeft een te groote dwang van den wil de natuur schade aangedaan). Ik spreek hier van per soonlijkheden, niet van nabootsers als b.v. Wiegers, die parasitair leven op het werk van anderen. Enkelen dan nog van een zeer psychologische be gaafdheid als H. Wiegersma, vervol ledigen het tafereel van den vooraf gaanden staat der schilderkunst. Maar zóó wij dit als ongeveer juist mogen aannemen, wat is dan de laatste verschuiving" ? Deze laatste ver schuiving is een straf zich wenden naar een realisme" en is van zoodanige duidelijkheid, dat zij mij niet meer te ontkennen gelijkt en feitelijk reeds aanwezig is. Dit realisme is ongetwijfeld geen kunst zonder eenige erfenis van het voorgaande; dat is, dat het nieuwe realisme psychologisch «n dramatisch, soms zelfs tragisch is en zal zijn* Dit nieuwe realisme in verschillende scha keering vinden wij bij Schuhmacher, bij Ket, bij Pyke Koch in zijn portret van de Antwerpsche Bertha (Rotterdam) en in de buitengewoon krachtige stil levens van Hynckes, waar wij het zuiverst de gezel van het- realisme, de stoffenschildering, vinden, de kennis van het schilders-ambacht, de lust tot de technische uitdrukking der stoffen, der geaardheid, picturaal on dervonden, van de verscheiden materiën, waaruit de voorstelling tevens bestaat. De verschuiving naar het realisme is dus de innerlijke verschui ving, die wij dezer dagen bovenal hebben vast te stellen; zij is natuurlijk genoeg om een tijd te kunnen duren, zelfs om een tijdvak te vullen. Zij zal, dat spreekt van zelf, niet alleen aan wezig zijn; er is in kunst altijd vrijheid, spel en tegenspel en weer aankondiging van iets, dat nog détoekomst moet worden. De andere verschuiving is die, welke ik van meer uiterlijken aard heb genoemd en zij betreft de tentoon stellingen, het tentoonstellen. Wanneer wij ons de laatste, belangrijke tentoon stellingen herinneren, dan worden die niet meer gehouden door de ge nootschappen, gehandicapt als déze zijn door de ledententoonstellingen, waar meer de persoonlijke voldoening triompheert dan het kritiseerend intel lect en het werkelijk kunstwerk. De belangrijke tentoonstellingen worden gehouden i°door een bepaald lichaam, dat vrij is van de genootschappelijke kwalen, door een lichaam, dat wij hier te lande nog missen maar in het Paleis van Schoone Kunsten te Brussel aantreffen, waar een bezig bestuur belangrijks op belangrijks laat volgen, versche .schilderkunst en bestorven kunst van reeds overleden meesters (Delacroix-Ingres), van tegenstanders soms tegelijk, maar steeds van schil ders van eigen glorie. Hier zijn de genootschappen, tot baat der schilder kunst, uitgeschakeld. Missen wij dit lichaam tot nog toe in Holland, in anderen zin kunnen wij de verschuiving toch constateeren; dat is dan door de tentoonstellingen in de mu sea, de nieuwe musea te Rotterdam en in den Haag en in het Rijksmuseum, al zijn de tentoonstellingen daar meer van reeds langgeleden geijkte schilder kunst (Vermeer, Rembrandt) of die pas korter zulken ijk dragen (de Marissen). Wanneer zulke daden wor den herhaald, dan kunnen wij hier nog niet de volledige baat vaststellen van deze daden, zoo zij tenminste buiten 't ambtenaarschap gehouden worden. Het derde feit, dat zich voor doet ik weet niet of ik dat als een ver schuiving kan betitelen. Het is dat wij in de steden der tentoonstellingen, der centra van de schilderkunst, een aantal kunsthandels kunnen aanwijzen (ik zal geen namen noemen), die zich specialiseeren, door het regelmatig laten zien van 't werk van bepaalde kunstenaars. Deze kunstenaars komen tot hun roem, evenmin dus door de kunstgenootschappen met hun zwaren tros van leden, maar door inzicht of flair van bepaalde personen uit den kunsthandel, die óf op die kunstenaars, in den beginne dikwijls persoonlijk vertrouwen en dit met hardnekkigheid volhouden, óf die wezentlijk hun kunst genieten óf niet ongevoelig zijn voor wenken van anderen, waarop zij indirect toch steunen. Doordat zulke kunsthandels ook materieel betrokken zijn bij het kunstwerk en dit hen aan zet, kunnen zij soms een werkelijk verspreidende kracht voor het kunst werk bezitten. Dit is, ongeveer, onze diagnose, voor de toekomst. Wij zien reeds lang een vermindering van kracht in het aesthetische bij de kunstgenootschap pen (hun verkoopkracht is reeds lang. zeer gering), wij zien een krach tiger, ook aesthetischer, bloei in de andere, door ons genoemde, lichamen. jQ^hJ^ÉvJnh4fe^lL4». <?*..*». J^fllkiA»«.4MJHh4Bk'flh^B>*K.^B>^»»'Mfc-M»-^»"«" TUTOROL REDT UW BETON WE R K BESCHERMT UW NATUURSTEEN MAAKT WATERDICHT VERHARDT 1O-VOU D l G WERKT VERBLUFFEND u u n UI T T O T W II Q' STEENHOUWERIJ EN FABRIEK N.Y. U. ffttULfflJOvAN MARMERWERKEN AMSTERDAM - RAPENBURG 44 - TELEFOON 42662 Internationale en nationale bouwkunst! HOEWEL het niet in de bedoeling ligt, van deze rubriek een vrije tribune te maken, waarin de problemen van de* hedendaagsche ar chitectuur van alle kanten en door iedereen worden belicht, meenen wij een uitzondering te moeten maken voor de opmerkingen die naar aan leiding van het artikel van arch. Oud in de December-aflevering van deze rubriek in De Groene" binnen kwamen Oud was in de gelegenheid twee inzenders te beantwoorden, nl. de Heeren Kropholler en Tillema, de be antwoording wordt hierbij dan ook afgedrukt. Door omstandigheden was het echter niet mogelijk de opmerkingen van den Heer van Moorsel ter beantwoording aan den Heer Oud op te zenden. We drukken hierbij echter toch het ar tikeltje van den Heer van Moorsel af, omdat we niet de indruk willen wekken dat we hem niet in de gelegenheid zouden stellen zijn standpunt te ver dedigen. Mijnerzijds zou ik hierbij reeds het volgende willen aanteekenen: De Heer van Moorsel meent te kunnen concludeeren dat Oud, om zijn strijdmethode te vergemakke lijken," bewust een verkeerde benaming koos ter aanduiding van een, bepaald soort architectuur. Wie ook maar eenigszins bekend is met Oud's werk en strijdmethode, en ook de Heer van Moorsel zou hiervan op de hoogte kunnen zijn, weet dat een dergelijke veronderstelling absurd is. Men vergelijke eens het niveau van de opmerkingen van den Heer Krop holler, alsmed-t de beantwoording van Oud, met horhïveau van het artikeltje van den Heer van Moorsel. Wat de illustraties betreft die de Heer van Moorsel bij zijn artikeltje voegt, mag ik er aan herinneren dat goed dennenhout beter is dan slecht vurenhout, maar dat dit nog niet zeggen wil dat dennenhout boven vurenhout te verkiezen is. Zoo gaat het ook niet aan, deze foto's tegenover elkander te zetten om daaruit te con cludeeren dat landeigen" architectuur te verkiezen is boven de uitingen van het nieuwe bouwen. De Heer van Moorsel voegt bij zijn artikel het volgende briefje: Naar aanleiding van het geïll. artikel van arch. J. J. P. Oud in uw weekblad, zend ik u ingesloten een artikel met 6 afbeeldingen, met verzoek dit zo mogelijk op dezelfde wijze te plaatsen. Tegenover uw lezers komt het mij alleszins redelijk voor, dat u aan mijn verzoek zult voldoen. Tenzij uw redac tie een uitgesproken mening inzake bouwkunst wil poneren." Het is toch werkelijk al te naïef te veronderstellen dat de redactie niet een uitgesproken meening inzake bouw kunst wil poneeren, als zij een maandelijksche rubriek instelt, waarvan ze mij met de redactie belast terwijl mijn medewerkers zonder uitzondering be staan uit vertegenwoordigers van h*t nieuwe bouwen. Dit wil echter geenszins zeggen d.it de lezers onredelijk behandeld worden, want de opname van deze artikelen toont aan dat wij bestrijding niet vreezen, zelfs niet aan de lezersjonthouden. . B. MBRKELBACH Kropholler's bezwaren ^^ip^Ti ' 'een soort van architectuurtrust ? Wan neer de'met haar tijd meegaan willende ER zijn weinig architecten, die ik zoo oprecht bewonder om hun beginselvastheid als Oud. Ook de beginselen van Oud, al komen zij mij niet geheel juist voor (ten op. *v..iassa niet gelukkig denkt te kunnen zich te van het geforceerd-niéuwe) en wensch ik ze daarom niet te volgen, verkies ik ver boven de algemeenc beginselloosheid. Ik geef Oud ook daar gelijk, waar hij omtrent mijn Stadhuis. van een landhuis en Tulndorp Vreewijk te Rotterdam (Illustraties bij artikel\Landeigen bouwkunst) plan voor den Haag zegt, dat mijn zijn zonder stalen meubelen en kale muren, zal zulks beteekenen een zich baanbrekende nieuwe cultuur; wan neer slechts zeer enkelen uit zelfstandige overtuiging een huns inziens zieken tijdgeest bestrijden, plegen zij te sympathie voor de stad niet boven di» >, worden uitgekreten vóór marionetten voor de natuur uitgaat en dit er aan t zien is. Ook is het juist, dat dikwijls van voor mij geheel onverwachte zijde steun voor mijn bouwtrant opdaagt. Maar een leger" erop nahouden doe*: tin de hand van n man. En wat de 'uitgebreidheid van de richting-Krop holler betreft: de uitingen der moder<ne Nederlandsche architectuur geven daarvan allerminst blijk l Oud resumeert zijn verhandeling in denken aan huurlingen en een dergelijk de uitspraak dat de tram nu de sfeer cynische bedoeling wil ik Oud niet gaat aangeven, niet het land. Dit dreigt toeschrijven. Een slip of the pen" j^ i aanzien van onze steriele cultuur Tenslotte maakt Oud zeer zekt^ . maar al te trieste waarheid te te goeder trouw een niet geheel "^worden. Het is voor deenkeien, waarop juiste tegenstelling door te wijzen op ik doelde, een edele taak te trachten de stadhuisplannen resp. van dr. Ber lage en van mij, waarbij op de foto' van dr. Berlage's plan werkgedeeltt een representatief gedeelte van hei stadhuis bij mijn ontwerp enkel het werkgedeelte is afgebeeld. Te/ juiste vergelijking van deze plannen door uw lezers verzoek ik u beleefd alsnog in het eerstvolgend nummer hè' bovenstaande te willen opnemen met de afbeelding der representatieve zijd*: van mijn ontwerp. A. J. KROPHOLLER Het nieuwe bouwen WANNEER een architect van het formaat van Oud schrij het Nieuwe Bouwen, kan mi wachten iets belangwekkends te ver nemen. In de Groene van 7 Dec. neemt hij als uitgangspunt het boekje Over ijssel, Hoe het bouwt dikwijls goed, het natuurlijke en eenvoudige weer ingang te doen vinden, niet in den vorm van pittoreske landelijkheid maar als pretentielooze, zuivere toepassing en waardige rangschikking van onder deden en materialen, die, hoewel wel licht traditioneel, ook in onzen tijd nog zakelijk zoowel als artistiek be staansrecht hebben. Dit is een werke lijkheidszin, die verder reikt dan de sensationeele chimères, de nieuwe technieken" van board en pleister, welke, ondanks allen ophef, slechts spreken van stoffelijke en geestelijke armoede. Ir. J. A. C. TILLEMA ud antwoordt: ET antwoord aan Kropholler en het antwoord aan Ir. Tillema gunnen samenvallen. Mijn tirade de uitgebreide en goed dikwijls fout". Inderdaad een goed- pleide richting-Kropholler (met een bedoeld geschriftje, waartegen men compleet leger" te harer beschikking) nochtans bedenkingen kan hebben en waarvan zeker vele goede voorbeel den" niet bijzonder overtuigend zijn. Maar dan zet Oud de grenzen van zijn betoog uit en het blijkt dat we slechts een inleiding lazen tot een scherpe zou ik ongetwijfeld binnen gehouden hebben als het zuiver en alleen de geest van Kropholler was, die zich zoo nu en dan ruim baan maakt. Dit is niet het geval. , Er zijn voor dezen geest steeds veroordeeling van de uitgebreide en paladijnen op het pad en hun strijdgoed geleide richting-Kropholler Vooreerst dit: waarom toch immer de weinige aanhangers van de door Berlage, o.m. in de Beurs, neergelegde begrippen voorgesteld als een strijd baar leger", een hechte organisatie, wijze is niet altijd zoo geestelijk" als men zou wenschen. Ik wil Kropholler in dit verband slechts herinneren aan de, ook hem wei-bekende, lezing door ftón zijner geestverwanten in Antwer pen gehouden. De bedoelde paladijnen duiken op in couranten, vergaderingen, raadzalen, bij lezingen, enz., en het systematische in hun optreden doet vanzelf de ge dachte aan een bepaalde leiding op komen. Dat Kropholler verzekert, dat hem van iets'dergelij&s niets bekend is, doet mij buitengewoon veel genoegen. Ik meende, wat^de afbeelding van het Raadhuis-ontwerp van Kropholler aangaat, het pakkendste aanzicht van zijn plan te hebben laten afdrukken. Dit is, volgens Kropholler, niet zoo. Mijn conclusie berustte evenwel op het ontwerp als geheel en behoeft dus geen herziening. Het terug naar de natuur" van Ir. Tillema is al sinds i o-tallen van jaren (en meer!) in allerlei vorm en op velerlei gebied een geliefkoosde leus. Het vertegenwoordigde tot nu toe niet meer dan het privé-genoegen van enkelingen of kleine groepen, waarvan zijdelings wel eens bevruchting uit ging, maar dat in de rechte lijn nooit een wezenlijk bestanddeel bleek te zijn van den algemeenen loop der dingen, zooals deze ons door 's werelds bestel onontkoombaar noodzakelijk opge legd wordt. Met dezen loop hebben we echter te rekenen als we tot een hoog ook geestelijk hoog l rendement van onze krachten willen komen ! Er liggen bovendien zoo prachtige mogelijkheden verborgen in de wijze, waarop het leven zich thans, schijn baar rucksichtslos", ontwikkelt, dat men deze niet terugdringen mag, doch helpen moet om ze tot ont plooiing te brengen. Ten deele door zich zelf op te lossen in de processen, die tot wording eener nieuwe cultuur bij dragen; ten deele door deze processen aan te vullen door geestelijke leiding te geven (?Durchgeistigung" van het te autoritair-méchanische op het oogen blik b.v.). Uit het slot van Ir. Tillema's be toog blijkt, dat hij middel en doel verwisselt (de geest spreekt niet uit, maar dóór de middelen), en dat de ontroering, die aan goede werken der nieuwe bouwkunst eigen is, hem ontgaat. Toch is het mysterie hier evenzeer aanwezig als in de goede werken der oude bouwkunst! allén nders! Men kan hem hierbij even weinig helpen, als men den ongeloovige Internationale bouwkunst In Nederland: Tulndorp de Klef hoek te Rotterdam, arch. j. }? ?? Oud; in Finland: Stadsblbllotheek te Vlborg; In Japan: Brandweerkazerne te Tokio. (Illustraties bij artikel van Van Moorsel, Landeigen bouwkunst) PAG. 10 m il 0< GROINE No.»57 PAO. 4 38 CO helpen kan, die het wonder van het Geloof onbestaanbaar acht, omdat het hem niet geopenbaard werd. Ir. Tillema staat tegenover de nieuwe bouwkunst, zooals een atheïst staat tegenover God. Hij gaat een slechten tijd tegemoet! J. J. P. OUD Landeigen bouwkunst ET artikel dat arch. J. J. P. Oud onlangs schreef, en waarin hij de allermodernste van de moderne architectuur-uitingen, het Nieuwe Bouwen" ol de Nieuwe Zakelijkheid" stelde tegenover de meer natuurlijke en landeigen bouw, zal menigeen een weinig geërgerd hebben. Niet omdat hier een positieve en dus nzijdig ingestelde mening verkondigd werd en geen elk wat wils"-opvatting. Zolang de vakgenoten onderling van mening verschillen en in elkaar bestrijdende kampen verdeeld zijn, hebben zij allen het recht, voor hun mening uit te komen. Zo ook Oud voor de zijne ! De kleine ergernis die velen met mij hebben gevoeld is echter het gevolg van het feit, dat Oud de hem tegengestelde architectuur-opvatting bewust een verkeerde naam geeft. Daardoor wordt de mening van de lezer bewust ver keerd gericht, hetgeen m.i. een on juiste manier van strijden is. Tegenover de door Oud voorgestane Nieuwe Zakelijkheid" die zich als internationaal aandient, staat de na tuurlijke en op de traditie gegronde architectuur-opvatting, die landeigen wil zijn, w.w.z. in overeenstemming met eigen land, volk en klimaat. In dit opzicht is deze bouwkunst dus antiinternationaal te noemen. De heer Oud noemt deze architectuur nu niet de landeigen", maar de landelijke" bouwkunst. En daar wij de heer Oud er niet voor aanzien, het onderscheid tussen beide woorden niet te kennen, menen wij te mogen concluderen, dat hij bewust deze verkeerde benaming koos, om zijn strijdmethode te verge makkelijken. Zó bezien, zou men de nieuwe zake lijkheid de onnationale bouwkunst Raadhuis te Waalwijk, arch. A. J. Krop holler (illustratie bij artikel van Van Moorsel, Landeigen bouwkunst) kunnen noemen, of de moderne stads architectuur. Het eerste omdat ze, als gezegd, niet landeigen maar inter nationaal is n het tweede, omdat ze uitgaat van de moderne gróte-stads cultuur. Toch wordt er ook NieuwZakelijke bouwkunst op het platteland gepleegd! Wanneer men nu naast de afbeeldingen bij het artikel van de heer Oud eens de hierbij gereproduceerde afbeeldingen legt, dan zal de lezer aan stonds inzien, dat het in feite niet gaat om al of niet landelijke, maar om een al of niet landeigen bouwkunst. Waar omtrent wij de keuze gaarne aan de lezer zelf overlaten I C. M. v. MOORSEL PZN., Arch. B.N.A. ?((??n

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl