De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 18 januari pagina 5

18 januari 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

r... Y LETTERKUNDIG 1EVEH Kt*l t>\7i>t* r\*m++ l^^^r^**».^ ^^ l nAmen dan «nenschen, en het feest in i ~ * ^ , Brieven over litteratuur I. l Maandagavond, j Waarde Vestdijk, f IK stuit, ditmaal l 1 in Du Perron's f vertaling van Fer- I minaMarquez,weer f eens op een pas- | liHIIIMIMIIIIIIimilllMllllllllllllltlUI Twee letterkundigen die van heden I of tot onze vaste medewerkers zullen \ behooren: H. Manman en S. Vestdijk, I zullen voortaan op deze pagina let- f terkundige onderwerpen in brieven f bespreken. De eerste opent de reeks: i de tweede zal hem over veertien f dagen antwoorden weer bedorven door er het doel, het hoogtepunt, de oogappel van de schepping in te zien. De waarde, Vest dijk, van het kind ligt in zijn toe komst, om ook eens een uitspraak te .?.« wF ecu pas- s een uitspraak te sage waarin sprake i~""|"""""|i|""""|""""|"|"|"""""""i"|i""""'111''» doen op dit gladde is van de zorgeloosheid en het on- l Kebied. maar iuist Aa»?** ««.*»,-*? t-:_j is van de zorgeloosheid en het onvermengde geluk van den kindertijd, schrijft Larbaud er gelukkig nog bij, zooals mevrouw Amable Tastu en Victor Hugo dfc bezongen hebben: den schoonsten tijd van het leven; en afgezien van Larbaud's bedoeling en intonatie op zichzelf is het een uitspraak die men misschien zelden zoo dweepend en , smeekend is tegen gekomen als in den tegenwoordigen tijd en die ik eigenlijk nooit goed begrijp. Telkens als ik weer zoo 'n uitspraak voor mij K.K ~?-?» " ' ??? uucu up 011 giaaae gebied, maar juist daarom moet het kind niet verknoeid worden door seniele ro mantische dweepzucht, die te weinig levenskracht heeft om er ook werkelijk de toekomst in te zien en die het integen deel voortdurend koestert als het eigen verleden. Deze twee opvattingen staan lijnrecht tegenover elkaar. Ik kan in de laatste alleen maar vermoeidheid, zelfzucht, en angst zien, in de eerste het op dit stuk eenige redelijke en menschwaardige principe. De ver keerde opvatting offert het heden op aan HA* w*«-1?«?»«?* ' J *' _ .. MtvaficMuv, vuur mij Keerde opvatting offert het heden op heb, vraag ik mij af: Wat ligt eraan aan het verleden, het leven aan de hisdie verheerlijking en aan dat verlan- torie, de volwassenheid aan het emgen, gesteld dat het echt is, ten grond- bryonale begin en juist omdat slag en dan denk ik niet aan den stroom kinderen de toekomst zijn, is er alles van kinderen die sinds Multatuli en via »««-«?-?:J Van Looy en Van Eeden in onze dagen tevreden moet zijn met ouders van vrij wat minder allooi (een gepast gebruik van neo-malthusiaansche middelen zou in de litteratuur ongetwijfeld voortref felijk zijn J) maar aan Carry van Bruggen, en aan verzen van Nijhoff, Donker en A. Roland Holst. Ik hoef je zeker niet te zeggen dat ik in die gevallen zelden of nooit aan de oprecht heid dier verteederde gevoelens twijfel, maar het is mij toch nooit goed duide- cnaper zut denken. Ik heb vaag het geworden waarom die kindertijd gevoel ook in jou een tegenstander te hemelhoog verheerlijkt moet wor- hAM«~ »- ?" ^lijk .._?,,. v.it miiucrtija zoo hemelhoog verheerlijkt moet wor den, en waarin de waarde bestaat van dien tijd boven andere perioden van het leven. Berust alles niet eenvoudig op een mythe, de mythe, inderdaad, van een jeugd ? De vraag alleen is misschien al een ketterij, niet ? hoewel men in den allerlaatsten tijd eerder mag twijfelen aan de waarde van het kind dan aan die van den vlerk. De infanterie, als je mij het goedkoope en maar half juiste grapje vergeven wilt, is een minder bevoorrecht wapen geworden dan tien jaar geleden, toen er nog niet zooveel heldentenoren waren, zooals Spengler ze noemt, maar je zult het toch wel met mij eens zijn, denk ik, dat het kind nog altijd een zeer voorname rol in het leven speelt (en dus ook in de litteratuur). Ik heb er niets tegen, zoo lang die rol nog beantwoordt aan de waarde van het kind, on zoolang de beteekenis er van niet romantisch en sentimenteel opgeblazen en vervalscht wordt, maar juist dit laatste is m. i. wanhopig het geval. ..... w «v*.«wi**»i> *iju, 19 ci ones voor te zeggen om de waarde daarvan te beseffen en die ook hen te laten be seffen. Maar men remt, men vervalscht en smoort hun leven, en zelfs onze hoop, in de kiem, door ze romantisch te omdweepen, naar de oogen te zien, en te kort te doen door ze schijnbaar te veel te geven. Iets meer spartanisme op dit gebied en er was werkelijk al heel veel gewonnen. Ik ben benieuwd hoe jij over dit chapiter zult denken. Ik heb vaag het t»wsvaf *»/»t» J?I??- --?f.--- * ? namen dan menschen, en het feest in Munster b.v. en de koning met zijn nar zijn of niet nauwkeurig genoeg be schreven of niet suggestief genoeg aan geduid. Maar zoodra hij het geloofsconflict van zijn hoofdpersoon geeft, is hij zeer overtuigend, en men ervaart scherp het dilemma van den gekwelden twijfe laar die niet, zooals zijn medeleden, brute daadkracht wil aanwenden om het Godsrijk hier op aarde te stichten. Obbe Philipsz staat dan ook op het standpunt dat Jezus' Rijk niet van deze wereld is, en ten slotte trekt hij zich uit de beweging terug en vindt rust in zijn eigen vereeniging met God. Van dezen strijd en de berusting die er op volgt laat Stroman hem dan met zijn eigen woorden getuigen. Maar hij heeft dien strijd tevoren zelf al beschreven en hij herhaalt zich dus en nu in i6e-eeuwsch (authentiek of misschien ook wel zelf ontworpen). Dit bezorgt het boek iets tweeslachtigs, waarbij het overigens vrij curieus en voor Stroman gelukkig is, dat men ten slotte liever hem leest dan Philipsz. Maar vooral hoofdstuk III en IV van het deel De wereld overwonnen", zijn werkelijk goed. Dan zit er gang in het verhaal en het proza heeft een meesleepend rhythme. Ik geloof zeker dat hij een volgend maal iets heel goeds schrijft. . H. M. opvoert tot de synthese van een afge sloten drama. Er is nauwelijks hier een hoofdfiguur, het is de menigte zelve, die hier lijdt en doet. Voor allen geldt immers eenzelfde lot: de schokkende arrestatie, het beklemmend begin van een zenuwsloopend voorarrest, dan de meer defi nitieve opsluiting, die het wachten tot iets blijvends maakt en zijn radeloos heid in verzet en rumoer zoekt te verdooven. Maar niet allen lijden op dezelfde manier, en de korte, zuiver b meldende karakteristi >k,door de schrijf ster van deze afzonderlijke gevallen gegeven, maakt het boeiend, wisselend levende van haar boek, als de massa weer tot enkelingen uiteenvalt, die toch elk de eigen sensaties beleven. r\E schuld ligt, als steeds, bij kin*** erlooze dames, psychoanalytici en dichters: het kind wordt aan de engelen verwant genoemd, zijn oogen zijn paradijselijk, zijn gekraai is de ur-laüt, zijn charme is niet die van den knop. Men bouwt luchtkasteelen op zijn vermeende onschuld, zijn pri mitieve genialiteit, zijn z.g. hermaph.roditiscne volkomenheid, die het later in de puberteit immers zoo smartelijk ver liest. Nijhoff, Adler, Maria Montessori iedereen ongeveer overschat de be teekenis van de eerste jeugd, doordat men in het kind per se iets anders wil zien dan een mensen in aanleg en in wording en voor zoover men wel deze opvatting huldigt, wordt het toch _ ^ - -- *««g^«a*PV*»A*Ud I*C hebben van mijn opvattingen, die wel weer hard zullen lijken en zoo bruusk ik ken het liedje zoo barbaarsch misschien wel. Terwijl ik er om zoo te zeggen voor insta, dat ze integendeel uiterst menschelijk zijn, vol respect voor het leven, en vol hoop op de toe komst die in de kinderen belichaamd is. Laat mij eens hooren hoe jij hier over denkt, en vergeet niet, als je tijd hebt, even dat charmante, hoewel toch nog al stijve Fermina Marquez te leren dat du Perron goed vertaald heeft, ondanks een paar gallicismen, en dat, voor mij onverwacht, opeens de aan leiding werd tot deze paedagogische preek. Als je wat meer bij bel vast was zou ik je buitendien verwijzen naar een uitspraak van Paulus: .Toen ik een kind was", etcetera. t. a t. H. MARSMAN Naschrift. ALS de overgang je niet te kras is ??^^ B. Stroman heeft «»n H».1 I.«K« o j-~ ...~» ?« m<u> «a T B. Stroman heeft een heel leesbaar boek geschreven Obbe Philipsz, de oudste der Doopers". Het is nog wat mager e.n niet geheel vrij van mooischrijverij, maar als de bezieling en de substantie toenemen, wordt dat van zelf overwonnen. Ik houd ook niet erg van een stijl die a. h. w. bij iedere hoofdletter opnieuw begint, doordat iedere zin te veel een eigen cadans heeft, die niet organisch in de volgende vloeit, maar dit bezwaar geldt zeker niet voor het boek als geheel; Het beschrijft den innerlijken strijd van Obbe Philipsz, prediker der wederdoopers, in Holland. Buitendien tee kent Stroman in het begin tevens het leven en het geloof dezer secte in hun Koninkrijk Munster", de door God uitverkoren plaats voor het nieuwe Jeruzalem, maar hier geeft hij meer Homo homini lupus Eva Raedt-de Canter: Trouwengevangenis (Bruna, Utrecüt) HET lijkt in zijn algemeene trekken op veel revolutionnaire boeken, die wij vroeger van het Czaristisch Rusland lazen, en dat beteekent hoezeer hier het algemeen menschelijke verhaald wordt. Het doet er eigenlijk zoo weinig toe, waar dit alles speelt". Het sinister spel kan Duitschland tot decor hebben, maar evengoed Italiëof Sovjet-Rüsland of welk land ook, waar revolutionnaire krachten botsen tegen het wettig gezag". Deze tragiek is van altijd en overal, van vroeger en van nu, van eeuwen her en van heden. Dit is wat menschen menschen aandoen in beest achtige losgebrokenheid, of star, fa natiek dogmatisme. Het is niet het tragische leven zelf, dat onontkoom baar noodwendig deze conflicten voort brengt, niet het wezen des levens, dat tegenstrijdigheid is, maar de machts wellust, de sadistische wreedheid, het waanzinnig onbegrip, die direct uit de menschen zelf voortkomen en.... waarschijnlijk evenzeer levensnoodwendig zijn, al is het niet pleizierig dit te bedenken. Want het voert terstond tot onrecht, tot persoonsvemietiging, geestesmoord, als het al niet op moord tout court" is aangelegd, op al wat in normale om standigheden, als enkelvouldig geval, ontzetting baart en gevoel van sterken weerzin, maar in tijden van beroering, oorlog of revolutie, en bij zijn massaal optreden, nauwelijks meer verbazing of meegevoel wekt. Daarentegen fel de tegenkrachten doet opkomen, de re acties van even fanatisch verzet, mar telaarswellust en geestdriftig idealisme. ? Over dat alles gaat dit boek, waarvan de fictie wel vlak bij de werkelijkheid staat. Het is als een loódgrauwe lucht met bliksemflitsen, de ongelijke, taaie strijd, de worsteling, razend maar niet wanhopig, van de eene geestesgezindheid tegen de andere, die de macht bezit. Benauwend suggestief heeft Eva Raedtde Canter voor ons opgeroepen deze tafreelen van geweld en lijden, van geestelijke en lichamelijke mishande ling in een verhaal, dat zuiver realisme JLJET is de beschrijving dezer persuonlijke sensaties, de in den schemer vlottende mijmeringen, de ten doode benauwende ijlten van gedachten, als de tijd schijnt te vervluchtigen en in de zware stilte het leven elke omgrenzing en vastheid verliest, die tot het beste, meest ontroerende van het boek be hoort, omdat hier eenzaamheid en daadloosheid, het wezen van gevangenisbestaan, het diepst gepeild werden. Maar ook de vervaarde onwennigheid der eerste vrijheid, waarop dan een roes van buitenlucht en licht volgt, is met treffende sfeer van werkelijkheid gegeven, en het boek eindigt op een onverwachte wijze, die echter vol komen ligt in de lijn van zulk een regime van toevalligheid en persoon lijke willekeur. Zooals het begin was, wordt ook het einde, als een jonge, wat verliefde beambte de beide vrouwen eenvoudig vrijlaat. Waartoe heeft dan eigenlijk al deze opwinding gediend, die niet eens de propaganda eener partij ten goede komt ? En is dit eigenlijk niet een symbool van alle menschelijk streven, dat op den duur doelloos en zinloos in de eeuwigheid vergaat? FRANS COENEN BIBLIOGRAFIE Engelsch John DIasefleld: Vfctorfona Troy or The Hnrrying Angel (Heinemann Londen) |~}E geschiedenis van een orkaan ? op zee in ruim 300 pagina's, die op pag. xi al begint. Voorin is het plan van een zeilschip met de benaming van al zijn deelen bijgevoegd voor hen, die nauwkeurig georiënteerd willen zijn. En dan begint de ramp in al zijn wisselingen en verschrikkingen tot het schip een wrak is geworden en de dronken kapitein ernstig gewond. Alles duidelijk en suggestief beschreven, maar wat eentonig op den duur, en vooral belangrijk voor zeemenschen. Het verhaal is meer bepaald bedoeld ter viering van den zeejongen uit de bemanning, die in de uiterste ure het gezag grijpt en het schip, trots zijn wrakken toestand, behouden in de haven brengt. Een zee-held dus. Wllllam FauUtner: Pylon (Chatto A Wind na, Londen) RAULKNER's novel is zeker up to ?*? date, een historie van doen en denken?het eerste meer dan het tweede van het luchtvolk, de piloten en hun gezellen. De auteur maakt er iets heel romantisch van in een niet altijd gemakkelijke taal van pilotenslang. Piloten blijken een zeer apart volk, rauw en ruw, moedig en trouw. Zoo waren vroeger de squatters" en pelsjagers van de Arkansas, in den tijd, toen er nog Indianen bestonden en kinderen om van hen te lezen. PAG, ? Dl GROENE N«.30S» LASWRT mr GEWEERD kunstenaars over het recht der critiek , MZEN vasten criticus voor schilderkunst Albert Plasschaert is de toegang ontzegd tot de ^toonstellingen van de maatschappij ti et Amicitiae". Dit besluit genotloor de vergadering van stemebbe-de leden is ons in onderstaanden rief, die tevens iets van de vooreschn'denis geeft, van 20 December |. ter kennis gebracht: Aan den Hooggeleerden Heer, mr. i, C Josephus Jittat Hoofdredacteur |De Groene Amsterdammer" te 's-Graenhage. U ^al zich herinneren dat Bestuurerer. van de Maatschappij Arti :Ainicitiea" met U een bespreking add-.n naar aanleiding van een bijond.r onzakelijke critiek van den leer Alb. Plasschaert, in uw weekblad ersrMenen. Hf i spijt ons dat dit overigens aan(ena-.m gesprek geen zichtbare geolgtn had en het smalend schrijven ver de tentoonstellingen van onze laa'.-chappij zich niet wijzigde. Dt- Vergadering van stemhebbende eden hebben zich speciaal geërgerd jn i t stukje van genoemden criticus, .') October 1.1. Na ampele besprekingen werd het est ur van de Maatschappij op de ir -rgadering opgedragen U te be licht n dat den heer Plasschaert geen eg'.ng meer tot hare zalen zal worden 1( nd, in dezen het voorbeeld vol gend van het zustergenootschap Pulin .itudio" te 's Gravenhage. Wij kwijten ons bij dezen van deze ipdracht en spreken de hoop uit dat ,De Amsterdammer" een ander criti;us .et bezoeken van onze tentoontell .gen zal opdragen." Huib Luns, voorziter (Onleesbaar), secretaris l' 13AT onze lezers zich over dit Besluit een oordeel kunnen vor?>ic: en de gerechtvaardigheid ervan sur. en toetsen herplaatsen wij hierhet in dezen brief genoemde Irti * Jaarfestljn [K zou gaarne, zeer gaarne eens v-, en, hoe de leden van Arti zelf toe'; tentoonstelling vinden, maar dat .al me wel nooit geschieden; zij iou<. en zich gedekt. Een van de eerste tiscivn van het vereenigingsleven 'il r me steeds met de lippen elkan der , ? bewonderen; het is merkwaardig iet :,nel dat went en hoe snel ge aan zijt gewend, zoo er toevallig ut een groot talent als Breitner door de zalen rondwandelt, die tegelijk iie'. op zijn mondje" is gevallen. let wordt zeer spoedig en uiterlijk ' "ais en vree; ge gevoelt straks ? geen ? innerlijke opstandigheid |nu> , zooals ge dat ook kunt hebben i1 w huis, al weet ge, dat het een of meubel daar verfoeilijk leelijk zegt weldra, het heeft toch zijn ?erc;>.ensten: het zit gemakkelijk ert de er op is sterk. Ik denk daarom, de leden van de ledententoonstelüng de anderen ten slotte zien als ig gekende meubels, die gemakkelijk ' M. Zoo'n omgang verdiept de tïr,dschap niet, maar het voorkomt [storingen in de verhoudingen weder"""iso.'i. Stel u toch voor, dat opeens ^ midden dezer gezellige onverant"7°ordelijkheid een schilder binnen begint te vloeken, te schelden de tevredenen uitscheldt voor &s: Idat kitte. leelijke meubels. Het kan niet, het kan niet meer, noch in Arti noch in Pulchri; het zou onpassend lijken en ze zijn allen zoo goed met elkaar en bij elkaar gaan passen; kunst is immers een rustig handwerk tegen woordig; ns was het iets, dat lijf en ziel opvrat l Lijf en ziel, onmaat schappelijke dingen nu I Ket kreeg de gouden medaille van de Koningin; hij zit ver weg anders stoorde hij misschien het zoet tesamen zitten: Er gebeurt in hem toch nu en dan iets niet alledaagsch. Albert Plasschaert '"THANS mogen wij een zestal be kende beeldende kunstenaars, allen leden van Arti et Amicitiae" aan het woord laten om hun oordeel over deze feiten te geven. Als eerste de schilder W. Schuhmacher, die ons schreef: Wie schilderijen tentoonstelt, hetzij alleen, hetzij in groeps- of vereenigingsverband, heeft de kritiek die daarop loskomt gelaten te aanvaar den .... zoolang zij kritiek blijft en als zoodanig zuiver. Of die kritiek voor hem aangenaam of onaan genaam is, doet niet ter zake. Kritiek is geen verkapte vorm van reclame, behoort dat althans niet te zijn. Wie zijn werk aan de openbaarheid prijs geeft, heeft niet het recht het op welke wijze dan ook aan de beoordeeling van bepaalde personen te onttrekken, tenzij die beoordeeling door onzuivere mo tieven wordt bepaald. Theoretisch moge het moeilijk lijken uit te maken of zulks al dan niet het geval is, in de practijk heeft ieder fatsoenlijk mensen daarvoor een feilloos gevoel. Naar mijne meening heeft niemand het recht te trachten een kriticus van het kaliber van een Plasschaert den mond te snoeren. Daarom is hetgeen hij schrijft en geschreven heeft te be langrijk, hoezeer men het ook dikwijls met hem on-eens moge zijn. Om deze reden alleen al acht ik het besluit van Arti in hooge mate be treurenswaardig. Maar bovendien hield het artikel van Plasschaert dat aanleiding tot dit besluit heet te hebben gegeven in het geheel geen kritiek in, over welker gerechtvaardigdheid verschil in mee ning zou kunnen bestaan. Het was een beschouwing over een bepaalden invloed, die van het vereenigingsleven in het algemeen uitgaat, welke be schouwing naar mijne meening, helaas, maar al te gegrond was. De reactie van Arti daarop kan mijns inziens slechts als een bewijs van 'zwakheid gelden. TN denzelfden zin schreef zijn ?* kunstbroeder Jan van Herwijnen. Ik ben van meening dat de houding van den heer Plasschaert door het onderstaande is gerehabiliteerd en die van Arti" is'veroordeeld. Kunst is die hoogere menschelijke schepping die komt uit de aller diepste bron, waaruit alle leven vloeit. Die mensen is een kunstenaar, wiens leven en scheppen beide hier hun oor sprong vinden. Kunstcriticus is hij, die dit weten aan al zijn doen en laten ten grond^ slag legt. i Kunst en critiek zijn dus dienaren van nzelfde macht. De kunstenaar, wiens scheppen volkomen is verant woord, wiens schepping is gegroeid, niet gemaakt, kan slechts gehoorzamen en volgen, en zal alleen zulk critiek erkennen, die hij herkent als eigen weg en eigen moeten. Beïnvloeden of zelfs verstoren zal hem nooit eenig woord van welken aard ook. Het werk daarentegen dat niet als heilige opdracht is aanvaard, maar | ondernomen uit intellectueele, sensueele of andere behaagzucht, zal, daar het van het oordeel van critiek en pu bliek afhankelijk is, hierdoor in zijn bedoelingen kunnen worden geschaad. Maar iedere uiting, die zich tot de open baarheid wendt om gekend te worden, stelt zich aan zulke beoordeeling bloot en heeft zich er aan te onderwerpen hoe onaangenaam haar dat ook zij. (~\OK den beeldhouwer Johan Potet ^ vroegen wij om zijn oordeel. Hij beantwoordde onze vraag echter met de wedervraag: Waarom zou ik alles riskeeren, als anderen niets riskeeren ?" Het volgende antwoord kregen wij van Hildo Krop: Ik heb er geen bezwaar tegen mijn meening te zeggen over de critiek van Plasschaert en de reactie daarop van Arti et Amicitiae. Elke criticus is volgens mij gerech tigd zijn meening te zeggen en dat te doen op z'n eigen manier. Bedrijft hij daarbij stommiteiten of onbeschaamdheden, dan schaadt hij op den duur alleen zichzelf en z'n stand. Elk ernstig criticus zal dat weten en het kan nooit de taak van 'n kunste naar zijn op 'n andere manier dan door werken te reageeren op 'n critiek welke vorm die ook hebben moge. De critiek van Plasschaert zou mij zeker nooit aanleiding gegeven hebben op eenigerlei manier daar tegen te protesteeren. Ik was tegen het verzenden van de brief. heer Jan Sluyters was zoo vriendelijk ons een onderhoud toe te staan; hij bleek voor het voor stel van Arti gestemd te hebben. Ik kan den heer Plasschaert als criti cus, wel waardeeren, al heb ook ik wel eens moeilijkheden met hem gehad. Maar u zult niet kunnen ontkennen, dat Plasschaert Arti" stelselmatig in de maling neemt. De weigering om hem toe te laten is ook geenszins alleen op het stukje van 26 October gebaseerd geweest; reeds verleden jaar is deze .kwestie aan de orde geweest. Maar begrijpt u wel, dit besluit is allerminst tegen de critiek als zoodanig gericht, ook niet tegen scherpe crit.'ek; alleen maar tegen de blameerende wijze waarop de critiek tot uiting wordt gebracht. Het zou u toch ook gaan ver velen als u in uw eigen huis altijd door denzelfden bezoeker voor den gek zou worden gehouden; dan zou u toch ook eindigen met Niet thuis" te geven. En de vorm, waarin hij Arti" be spreekt is onbehoorlijk l" Maar is dat oordeel juist?" Dat is een tweede zaak...." U moet ook rekenen, dat ,,Arti" een zeer groot aantal leden heeft, waar onder bijna alle belangrijke schilders die Holland bezit. Het spreekt vanzelf dat deze bij zoo*n groot aantal nume riek in de minderheid zijn, zoodat een ledententoonstelling als geheel steeds een middelmatig karakter zal dragen. Maar dan zou de criticus er toch het waardevolle uit kunnen kiezen in plaats van het geheel belachelijk te maken.... En als hij zijn maatstaven nu nog consequent zoo hoog aan legde. ?.. maar verleden jaar heeft hij . b.v. Van Wely zeer geprezen, die op de- ' zelfde manier schildert als de doorsnee Arti"-leden maar dan in het slechte» Was dit bepaalde geval ook een der meerdere motieven voor het be sluit, waarop u zooeven zinspeelde? Dat geloof ik niet. Maar er zijn nog meer algemeene klachten; zoo de on-Hollandsche houding van Plas* schaert om altijd de Nederlandsche kunstenaars tegenover het buitenland (Vervolg op pag. ij) PAG. t DE GROENE N*. MM Hierboven; Albert Plasschaert Voorts, van boven naar beneden: Eerste rij: t/zzy Ansingh Tweede rij: Jan Sluyters Derde rij: W/m Sch.uh macher en Hildo Krop Onderste rij: Jan van Her wijnen en Johan Po/et

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl