Historisch Archief 1877-1940
r...
Y
LETTERKUNDIG 1EVEH
Kt*l t>\7i>t* r\*m++ l^^^r^**».^ ^^ l nAmen dan «nenschen, en het feest in i ~ * ^ ,
Brieven over litteratuur
I. l
Maandagavond, j
Waarde Vestdijk, f
IK stuit, ditmaal l
1 in Du Perron's f
vertaling van Fer- I
minaMarquez,weer f
eens op een pas- |
liHIIIMIMIIIIIIimilllMllllllllllllltlUI
Twee letterkundigen die van heden I
of tot onze vaste medewerkers zullen \
behooren: H. Manman en S. Vestdijk, I
zullen voortaan op deze pagina let- f
terkundige onderwerpen in brieven f
bespreken. De eerste opent de reeks: i
de tweede zal hem over veertien f
dagen antwoorden
weer bedorven
door er het doel,
het hoogtepunt, de
oogappel van de
schepping in te zien.
De waarde, Vest
dijk, van het kind
ligt in zijn toe
komst, om ook eens
een uitspraak te
.?.« wF ecu pas- s een uitspraak te
sage waarin sprake i~""|"""""|i|""""|""""|"|"|"""""""i"|i""""'111''» doen op dit gladde
is van de zorgeloosheid en het on- l Kebied. maar iuist Aa»?** ««.*»,-*? t-:_j
is van de zorgeloosheid en het
onvermengde geluk van den kindertijd,
schrijft Larbaud er gelukkig nog bij,
zooals mevrouw Amable Tastu en Victor
Hugo dfc bezongen hebben: den
schoonsten tijd van het leven; en afgezien van
Larbaud's bedoeling en intonatie op
zichzelf is het een uitspraak die men
misschien zelden zoo dweepend en
, smeekend is tegen gekomen als in
den tegenwoordigen tijd en die ik
eigenlijk nooit goed begrijp. Telkens
als ik weer zoo 'n uitspraak voor mij
K.K ~?-?» " ' ???
uucu up 011 giaaae
gebied, maar juist daarom moet het kind
niet verknoeid worden door seniele ro
mantische dweepzucht, die te weinig
levenskracht heeft om er ook werkelijk
de toekomst in te zien en die het integen
deel voortdurend koestert als het eigen
verleden. Deze twee opvattingen staan
lijnrecht tegenover elkaar. Ik kan in
de laatste alleen maar vermoeidheid,
zelfzucht, en angst zien, in de eerste
het op dit stuk eenige redelijke en
menschwaardige principe. De ver
keerde opvatting offert het heden op
aan HA* w*«-1?«?»«?* ' J *'
_ .. MtvaficMuv, vuur mij Keerde opvatting offert het heden op
heb, vraag ik mij af: Wat ligt eraan aan het verleden, het leven aan de
hisdie verheerlijking en aan dat verlan- torie, de volwassenheid aan het
emgen, gesteld dat het echt is, ten grond- bryonale begin en juist omdat
slag en dan denk ik niet aan den stroom kinderen de toekomst zijn, is er alles
van kinderen die sinds Multatuli en via »««-«?-?:J
Van Looy en Van Eeden in onze dagen
tevreden moet zijn met ouders van vrij
wat minder allooi (een gepast gebruik
van neo-malthusiaansche middelen zou
in de litteratuur ongetwijfeld voortref
felijk zijn J) maar aan Carry van
Bruggen, en aan verzen van Nijhoff,
Donker en A. Roland Holst. Ik hoef
je zeker niet te zeggen dat ik in die
gevallen zelden of nooit aan de oprecht
heid dier verteederde gevoelens twijfel,
maar het is mij toch nooit goed duide- cnaper zut denken. Ik heb vaag het
geworden waarom die kindertijd gevoel ook in jou een tegenstander te
hemelhoog verheerlijkt moet wor- hAM«~ »- ?"
^lijk .._?,,. v.it miiucrtija
zoo hemelhoog verheerlijkt moet wor
den, en waarin de waarde bestaat van
dien tijd boven andere perioden van
het leven. Berust alles niet eenvoudig
op een mythe, de mythe, inderdaad,
van een jeugd ?
De vraag alleen is misschien al een
ketterij, niet ? hoewel men in den
allerlaatsten tijd eerder mag twijfelen aan
de waarde van het kind dan aan die
van den vlerk. De infanterie, als je
mij het goedkoope en maar half juiste
grapje vergeven wilt, is een minder
bevoorrecht wapen geworden dan tien
jaar geleden, toen er nog niet zooveel
heldentenoren waren, zooals Spengler
ze noemt, maar je zult het toch wel
met mij eens zijn, denk ik, dat het
kind nog altijd een zeer voorname rol
in het leven speelt (en dus ook in de
litteratuur). Ik heb er niets tegen, zoo
lang die rol nog beantwoordt aan de
waarde van het kind, on zoolang de
beteekenis er van niet romantisch en
sentimenteel opgeblazen en vervalscht
wordt, maar juist dit laatste is m. i.
wanhopig het geval.
..... w «v*.«wi**»i> *iju, 19 ci ones
voor te zeggen om de waarde daarvan
te beseffen en die ook hen te laten be
seffen.
Maar men remt, men vervalscht en
smoort hun leven, en zelfs onze hoop,
in de kiem, door ze romantisch te
omdweepen, naar de oogen te zien, en te
kort te doen door ze schijnbaar te veel
te geven. Iets meer spartanisme op dit
gebied en er was werkelijk al heel
veel gewonnen.
Ik ben benieuwd hoe jij over dit
chapiter zult denken. Ik heb vaag het
t»wsvaf *»/»t» J?I??- --?f.--- * ?
namen dan menschen, en het feest in
Munster b.v. en de koning met zijn
nar zijn of niet nauwkeurig genoeg be
schreven of niet suggestief genoeg aan
geduid.
Maar zoodra hij het geloofsconflict
van zijn hoofdpersoon geeft, is hij zeer
overtuigend, en men ervaart scherp
het dilemma van den gekwelden twijfe
laar die niet, zooals zijn medeleden,
brute daadkracht wil aanwenden om
het Godsrijk hier op aarde te stichten.
Obbe Philipsz staat dan ook op het
standpunt dat Jezus' Rijk niet van
deze wereld is, en ten slotte trekt hij
zich uit de beweging terug en vindt
rust in zijn eigen vereeniging met God.
Van dezen strijd en de berusting die er op
volgt laat Stroman hem dan met zijn
eigen woorden getuigen.
Maar hij heeft dien strijd tevoren zelf
al beschreven en hij herhaalt zich
dus en nu in i6e-eeuwsch (authentiek
of misschien ook wel zelf ontworpen).
Dit bezorgt het boek iets tweeslachtigs,
waarbij het overigens vrij curieus en
voor Stroman gelukkig is, dat men ten
slotte liever hem leest dan Philipsz.
Maar vooral hoofdstuk III en IV van
het deel De wereld overwonnen", zijn
werkelijk goed. Dan zit er gang in het
verhaal en het proza heeft een
meesleepend rhythme. Ik geloof zeker dat
hij een volgend maal iets heel goeds
schrijft. . H. M.
opvoert tot de synthese van een afge
sloten drama.
Er is nauwelijks hier een hoofdfiguur,
het is de menigte zelve, die hier lijdt en
doet. Voor allen geldt immers eenzelfde
lot: de schokkende arrestatie, het
beklemmend begin van een
zenuwsloopend voorarrest, dan de meer defi
nitieve opsluiting, die het wachten tot
iets blijvends maakt en zijn radeloos
heid in verzet en rumoer zoekt te
verdooven. Maar niet allen lijden op
dezelfde manier, en de korte, zuiver
b meldende karakteristi >k,door de schrijf
ster van deze afzonderlijke gevallen
gegeven, maakt het boeiend, wisselend
levende van haar boek, als de massa
weer tot enkelingen uiteenvalt, die
toch elk de eigen sensaties beleven.
r\E schuld ligt, als steeds, bij
kin*** erlooze dames, psychoanalytici
en dichters: het kind wordt aan de
engelen verwant genoemd, zijn oogen
zijn paradijselijk, zijn gekraai is de
ur-laüt, zijn charme is niet die van
den knop. Men bouwt luchtkasteelen
op zijn vermeende onschuld, zijn pri
mitieve genialiteit, zijn z.g.
hermaph.roditiscne volkomenheid, die het later in de
puberteit immers zoo smartelijk ver
liest. Nijhoff, Adler, Maria Montessori
iedereen ongeveer overschat de be
teekenis van de eerste jeugd, doordat
men in het kind per se iets anders wil
zien dan een mensen in aanleg en in
wording en voor zoover men wel
deze opvatting huldigt, wordt het toch
_ ^ - -- *««g^«a*PV*»A*Ud I*C
hebben van mijn opvattingen, die wel
weer hard zullen lijken en zoo bruusk
ik ken het liedje zoo barbaarsch
misschien wel. Terwijl ik er om zoo te
zeggen voor insta, dat ze integendeel
uiterst menschelijk zijn, vol respect
voor het leven, en vol hoop op de toe
komst die in de kinderen belichaamd is.
Laat mij eens hooren hoe jij hier
over denkt, en vergeet niet, als je tijd
hebt, even dat charmante, hoewel toch
nog al stijve Fermina Marquez te leren
dat du Perron goed vertaald heeft,
ondanks een paar gallicismen, en dat,
voor mij onverwacht, opeens de aan
leiding werd tot deze paedagogische
preek. Als je wat meer bij bel vast was
zou ik je buitendien verwijzen naar
een uitspraak van Paulus: .Toen ik
een kind was", etcetera.
t. a t.
H. MARSMAN
Naschrift.
ALS de overgang je niet te kras is
??^^ B. Stroman heeft «»n H».1 I.«K«
o j-~ ...~» ?« m<u> «a T
B. Stroman heeft een heel leesbaar
boek geschreven Obbe Philipsz, de
oudste der Doopers". Het is nog wat
mager e.n niet geheel vrij van
mooischrijverij, maar als de bezieling en de
substantie toenemen, wordt dat van
zelf overwonnen. Ik houd ook niet
erg van een stijl die a. h. w. bij iedere
hoofdletter opnieuw begint, doordat
iedere zin te veel een eigen cadans
heeft, die niet organisch in de volgende
vloeit, maar dit bezwaar geldt zeker
niet voor het boek als geheel;
Het beschrijft den innerlijken strijd
van Obbe Philipsz, prediker der
wederdoopers, in Holland. Buitendien tee
kent Stroman in het begin tevens het
leven en het geloof dezer secte in hun
Koninkrijk Munster", de door God
uitverkoren plaats voor het nieuwe
Jeruzalem, maar hier geeft hij meer
Homo homini lupus
Eva Raedt-de Canter:
Trouwengevangenis (Bruna, Utrecüt)
HET lijkt in zijn algemeene
trekken op veel revolutionnaire
boeken, die wij vroeger van het
Czaristisch Rusland lazen, en dat
beteekent hoezeer hier het algemeen
menschelijke verhaald wordt. Het doet
er eigenlijk zoo weinig toe, waar dit
alles speelt". Het sinister spel kan
Duitschland tot decor hebben, maar
evengoed Italiëof Sovjet-Rüsland of
welk land ook, waar revolutionnaire
krachten botsen tegen het wettig
gezag". Deze tragiek is van altijd en
overal, van vroeger en van nu, van
eeuwen her en van heden. Dit is wat
menschen menschen aandoen in beest
achtige losgebrokenheid, of star, fa
natiek dogmatisme. Het is niet het
tragische leven zelf, dat onontkoom
baar noodwendig deze conflicten voort
brengt, niet het wezen des levens, dat
tegenstrijdigheid is, maar de machts
wellust, de sadistische wreedheid, het
waanzinnig onbegrip, die direct uit de
menschen zelf voortkomen en....
waarschijnlijk evenzeer
levensnoodwendig zijn, al is het niet
pleizierig dit te bedenken.
Want het voert terstond tot onrecht,
tot persoonsvemietiging, geestesmoord,
als het al niet op moord tout court" is
aangelegd, op al wat in normale om
standigheden, als enkelvouldig geval,
ontzetting baart en gevoel van sterken
weerzin, maar in tijden van beroering,
oorlog of revolutie, en bij zijn massaal
optreden, nauwelijks meer verbazing
of meegevoel wekt. Daarentegen fel de
tegenkrachten doet opkomen, de re
acties van even fanatisch verzet, mar
telaarswellust en geestdriftig idealisme.
? Over dat alles gaat dit boek, waarvan
de fictie wel vlak bij de werkelijkheid
staat. Het is als een loódgrauwe lucht
met bliksemflitsen, de ongelijke, taaie
strijd, de worsteling, razend maar niet
wanhopig, van de eene
geestesgezindheid tegen de andere, die de macht bezit.
Benauwend suggestief heeft Eva
Raedtde Canter voor ons opgeroepen deze
tafreelen van geweld en lijden, van
geestelijke en lichamelijke mishande
ling in een verhaal, dat zuiver realisme
JLJET is de beschrijving dezer
persuonlijke sensaties, de in den schemer
vlottende mijmeringen, de ten doode
benauwende ijlten van gedachten, als
de tijd schijnt te vervluchtigen en in de
zware stilte het leven elke omgrenzing
en vastheid verliest, die tot het beste,
meest ontroerende van het boek be
hoort, omdat hier eenzaamheid en
daadloosheid, het wezen van
gevangenisbestaan, het diepst gepeild werden.
Maar ook de vervaarde onwennigheid
der eerste vrijheid, waarop dan een
roes van buitenlucht en licht volgt,
is met treffende sfeer van werkelijkheid
gegeven, en het boek eindigt op een
onverwachte wijze, die echter vol
komen ligt in de lijn van zulk een
regime van toevalligheid en persoon
lijke willekeur. Zooals het begin was,
wordt ook het einde, als een jonge,
wat verliefde beambte de beide vrouwen
eenvoudig vrijlaat. Waartoe heeft dan
eigenlijk al deze opwinding gediend, die
niet eens de propaganda eener partij ten
goede komt ? En is dit eigenlijk niet een
symbool van alle menschelijk streven,
dat op den duur doelloos en zinloos
in de eeuwigheid vergaat?
FRANS COENEN
BIBLIOGRAFIE
Engelsch
John DIasefleld: Vfctorfona Troy or
The Hnrrying Angel (Heinemann
Londen)
|~}E geschiedenis van een orkaan
? op zee in ruim 300 pagina's, die
op pag. xi al begint. Voorin is het plan
van een zeilschip met de benaming
van al zijn deelen bijgevoegd voor hen,
die nauwkeurig georiënteerd willen
zijn. En dan begint de ramp in al zijn
wisselingen en verschrikkingen tot
het schip een wrak is geworden en de
dronken kapitein ernstig gewond. Alles
duidelijk en suggestief beschreven,
maar wat eentonig op den duur, en
vooral belangrijk voor zeemenschen.
Het verhaal is meer bepaald bedoeld
ter viering van den zeejongen uit de
bemanning, die in de uiterste ure het
gezag grijpt en het schip, trots zijn
wrakken toestand, behouden in de
haven brengt. Een zee-held dus.
Wllllam FauUtner: Pylon (Chatto
A Wind na, Londen)
RAULKNER's novel is zeker up to
?*? date, een historie van doen en
denken?het eerste meer dan het
tweede van het luchtvolk, de piloten
en hun gezellen. De auteur maakt er
iets heel romantisch van in een niet
altijd gemakkelijke taal van
pilotenslang. Piloten blijken een zeer apart
volk, rauw en ruw, moedig en trouw.
Zoo waren vroeger de squatters" en
pelsjagers van de Arkansas, in den tijd,
toen er nog Indianen bestonden en
kinderen om van hen te lezen.
PAG, ? Dl GROENE N«.30S»
LASWRT
mr GEWEERD
kunstenaars over het recht
der critiek
, MZEN vasten criticus voor
schilderkunst Albert Plasschaert
is de toegang ontzegd tot de
^toonstellingen van de maatschappij
ti et Amicitiae". Dit besluit
genotloor de vergadering van
stemebbe-de leden is ons in onderstaanden
rief, die tevens iets van de
vooreschn'denis geeft, van 20 December
|. ter kennis gebracht:
Aan den Hooggeleerden Heer, mr.
i, C Josephus Jittat Hoofdredacteur
|De Groene Amsterdammer" te
's-Graenhage.
U ^al zich herinneren dat
Bestuurerer. van de Maatschappij Arti
:Ainicitiea" met U een bespreking
add-.n naar aanleiding van een
bijond.r onzakelijke critiek van den
leer Alb. Plasschaert, in uw weekblad
ersrMenen.
Hf i spijt ons dat dit overigens
aan(ena-.m gesprek geen zichtbare
geolgtn had en het smalend schrijven
ver de tentoonstellingen van onze
laa'.-chappij zich niet wijzigde.
Dt- Vergadering van stemhebbende
eden hebben zich speciaal geërgerd
jn i t stukje van genoemden criticus,
.') October 1.1.
Na ampele besprekingen werd het
est ur van de Maatschappij op de
ir -rgadering opgedragen U te be
licht n dat den heer Plasschaert geen
eg'.ng meer tot hare zalen zal worden
1( nd, in dezen het voorbeeld vol
gend van het zustergenootschap
Pulin .itudio" te 's Gravenhage.
Wij kwijten ons bij dezen van deze
ipdracht en spreken de hoop uit dat
,De Amsterdammer" een ander
criti;us .et bezoeken van onze
tentoontell .gen zal opdragen."
Huib Luns, voorziter
(Onleesbaar), secretaris
l' 13AT onze lezers zich over dit
Besluit een oordeel kunnen
vor?>ic: en de gerechtvaardigheid ervan
sur. en toetsen herplaatsen wij
hierhet in dezen brief genoemde
Irti * Jaarfestljn
[K zou gaarne, zeer gaarne eens
v-, en, hoe de leden van Arti zelf
toe'; tentoonstelling vinden, maar
dat .al me wel nooit geschieden; zij
iou<. en zich gedekt. Een van de eerste
tiscivn van het vereenigingsleven
'il r me steeds met de lippen elkan
der , ? bewonderen; het is merkwaardig
iet :,nel dat went en hoe snel ge aan
zijt gewend, zoo er toevallig
ut een groot talent als Breitner door
de zalen rondwandelt, die tegelijk
iie'. op zijn mondje" is gevallen.
let wordt zeer spoedig en uiterlijk
' "ais en vree; ge gevoelt straks
? geen ? innerlijke opstandigheid
|nu> , zooals ge dat ook kunt hebben
i1 w huis, al weet ge, dat het een of
meubel daar verfoeilijk leelijk
zegt weldra, het heeft toch zijn
?erc;>.ensten: het zit gemakkelijk ert de
er op is sterk. Ik denk daarom,
de leden van de
ledententoonstelüng de anderen ten slotte zien als
ig gekende meubels, die gemakkelijk
' M. Zoo'n omgang verdiept de
tïr,dschap niet, maar het voorkomt
[storingen in de verhoudingen
weder"""iso.'i. Stel u toch voor, dat opeens
^ midden dezer gezellige
onverant"7°ordelijkheid een schilder binnen
begint te vloeken, te schelden
de tevredenen uitscheldt voor
&s:
Idat
kitte.
leelijke meubels. Het kan niet, het
kan niet meer, noch in Arti noch in
Pulchri; het zou onpassend lijken en
ze zijn allen zoo goed met elkaar en
bij elkaar gaan passen; kunst is
immers een rustig handwerk tegen
woordig; ns was het iets, dat lijf en
ziel opvrat l Lijf en ziel, onmaat
schappelijke dingen nu I
Ket kreeg de gouden medaille van
de Koningin; hij zit ver weg anders
stoorde hij misschien het zoet tesamen
zitten: Er gebeurt in hem toch nu en
dan iets niet alledaagsch.
Albert Plasschaert
'"THANS mogen wij een zestal be
kende beeldende kunstenaars, allen
leden van Arti et Amicitiae" aan
het woord laten om hun oordeel over
deze feiten te geven. Als eerste de
schilder W. Schuhmacher, die ons
schreef:
Wie schilderijen tentoonstelt, hetzij
alleen, hetzij in groeps- of
vereenigingsverband, heeft de kritiek die
daarop loskomt gelaten te aanvaar
den .... zoolang zij kritiek blijft en
als zoodanig zuiver. Of die kritiek
voor hem aangenaam of onaan
genaam is, doet niet ter zake. Kritiek
is geen verkapte vorm van reclame,
behoort dat althans niet te zijn. Wie
zijn werk aan de openbaarheid prijs
geeft, heeft niet het recht het op welke
wijze dan ook aan de beoordeeling van
bepaalde personen te onttrekken, tenzij
die beoordeeling door onzuivere mo
tieven wordt bepaald. Theoretisch moge
het moeilijk lijken uit te maken of
zulks al dan niet het geval is, in de
practijk heeft ieder fatsoenlijk mensen
daarvoor een feilloos gevoel.
Naar mijne meening heeft niemand
het recht te trachten een kriticus van
het kaliber van een Plasschaert den
mond te snoeren. Daarom is hetgeen
hij schrijft en geschreven heeft te be
langrijk, hoezeer men het ook dikwijls
met hem on-eens moge zijn.
Om deze reden alleen al acht ik het
besluit van Arti in hooge mate be
treurenswaardig.
Maar bovendien hield het artikel van
Plasschaert dat aanleiding tot dit
besluit heet te hebben gegeven in het
geheel geen kritiek in, over welker
gerechtvaardigdheid verschil in mee
ning zou kunnen bestaan. Het was
een beschouwing over een bepaalden
invloed, die van het vereenigingsleven
in het algemeen uitgaat, welke be
schouwing naar mijne meening, helaas,
maar al te gegrond was. De reactie
van Arti daarop kan mijns inziens
slechts als een bewijs van 'zwakheid
gelden.
TN denzelfden zin schreef zijn
?* kunstbroeder Jan van Herwijnen.
Ik ben van meening dat de houding
van den heer Plasschaert door het
onderstaande is gerehabiliteerd en die
van Arti" is'veroordeeld.
Kunst is die hoogere menschelijke
schepping die komt uit de aller
diepste bron, waaruit alle leven vloeit.
Die mensen is een kunstenaar, wiens
leven en scheppen beide hier hun oor
sprong vinden.
Kunstcriticus is hij, die dit weten
aan al zijn doen en laten ten grond^
slag legt. i
Kunst en critiek zijn dus dienaren
van nzelfde macht. De kunstenaar,
wiens scheppen volkomen is verant
woord, wiens schepping is gegroeid,
niet gemaakt, kan slechts gehoorzamen
en volgen, en zal alleen zulk critiek
erkennen, die hij herkent als eigen
weg en eigen moeten. Beïnvloeden of
zelfs verstoren zal hem nooit eenig
woord van welken aard ook.
Het werk daarentegen dat niet als
heilige opdracht is aanvaard, maar
| ondernomen uit intellectueele,
sensueele of andere behaagzucht, zal, daar
het van het oordeel van critiek en pu
bliek afhankelijk is, hierdoor in zijn
bedoelingen kunnen worden geschaad.
Maar iedere uiting, die zich tot de open
baarheid wendt om gekend te worden,
stelt zich aan zulke beoordeeling bloot
en heeft zich er aan te onderwerpen
hoe onaangenaam haar dat ook zij.
(~\OK den beeldhouwer Johan Potet
^ vroegen wij om zijn oordeel. Hij
beantwoordde onze vraag echter met
de wedervraag: Waarom zou ik alles
riskeeren, als anderen niets riskeeren ?"
Het volgende antwoord kregen wij
van Hildo Krop:
Ik heb er geen bezwaar tegen mijn
meening te zeggen over de critiek
van Plasschaert en de reactie daarop van
Arti et Amicitiae.
Elke criticus is volgens mij gerech
tigd zijn meening te zeggen en dat te
doen op z'n eigen manier. Bedrijft hij
daarbij stommiteiten of
onbeschaamdheden, dan schaadt hij op den duur
alleen zichzelf en z'n stand.
Elk ernstig criticus zal dat weten en
het kan nooit de taak van 'n kunste
naar zijn op 'n andere manier dan door
werken te reageeren op 'n critiek welke
vorm die ook hebben moge. De critiek
van Plasschaert zou mij zeker nooit
aanleiding gegeven hebben op
eenigerlei manier daar tegen te protesteeren.
Ik was tegen het verzenden van de
brief.
heer Jan Sluyters was zoo
vriendelijk ons een onderhoud
toe te staan; hij bleek voor het voor
stel van Arti gestemd te hebben.
Ik kan den heer Plasschaert als criti
cus, wel waardeeren, al heb ook ik
wel eens moeilijkheden met hem gehad.
Maar u zult niet kunnen ontkennen,
dat Plasschaert Arti" stelselmatig in
de maling neemt. De weigering om
hem toe te laten is ook geenszins alleen
op het stukje van 26 October gebaseerd
geweest; reeds verleden jaar is deze
.kwestie aan de orde geweest.
Maar begrijpt u wel, dit besluit is
allerminst tegen de critiek als zoodanig
gericht, ook niet tegen scherpe crit.'ek;
alleen maar tegen de blameerende wijze
waarop de critiek tot uiting wordt
gebracht. Het zou u toch ook gaan ver
velen als u in uw eigen huis altijd door
denzelfden bezoeker voor den gek zou
worden gehouden; dan zou u toch ook
eindigen met Niet thuis" te geven.
En de vorm, waarin hij Arti" be
spreekt is onbehoorlijk l"
Maar is dat oordeel juist?"
Dat is een tweede zaak...."
U moet ook rekenen, dat ,,Arti" een
zeer groot aantal leden heeft, waar
onder bijna alle belangrijke schilders
die Holland bezit. Het spreekt vanzelf
dat deze bij zoo*n groot aantal nume
riek in de minderheid zijn, zoodat
een ledententoonstelling als geheel
steeds een middelmatig karakter zal
dragen. Maar dan zou de criticus er toch
het waardevolle uit kunnen kiezen in
plaats van het geheel belachelijk te
maken.... En als hij zijn maatstaven
nu nog consequent zoo hoog aan
legde. ?.. maar verleden jaar heeft hij .
b.v. Van Wely zeer geprezen, die op de- '
zelfde manier schildert als de doorsnee
Arti"-leden maar dan in het slechte»
Was dit bepaalde geval ook een
der meerdere motieven voor het be
sluit, waarop u zooeven zinspeelde?
Dat geloof ik niet. Maar er zijn
nog meer algemeene klachten; zoo
de on-Hollandsche houding van Plas*
schaert om altijd de Nederlandsche
kunstenaars tegenover het buitenland
(Vervolg op pag. ij)
PAG. t DE GROENE N*. MM
Hierboven;
Albert Plasschaert
Voorts, van boven naar
beneden:
Eerste rij: t/zzy Ansingh
Tweede rij: Jan Sluyters
Derde rij: W/m
Sch.uh
macher en Hildo Krop
Onderste rij: Jan van
Her
wijnen en Johan Po/et