Historisch Archief 1877-1940
LETTERKUNDIG LEVEN
Film
FILMLIGA" STRIJKT DE WAPENS
Brieven over literatuur Professoraal
ii
Waarde Marsman,
Maandagavond
JE brief valt mij wel erg plotse
ling op het lijf, je noodzaakt mij
mijn meest verborgen meeningen
te openbaren, je dringt me al van te
voren in de positie van tegenstander"
zelfs, waarbij ik dan beginnen moet met
het slaken van den noodkreet: Had
Marsman toch het 2e hoofdstuk uit
Het Carnaval der Burgers" van ter
Braak nog eens overgelezen, voordat
hij dien brief schreef l" Maar laat ik
mijn best doen je zoo volledig en een
voudig mogelijk van repliek te dienen.
Volledig, zeg ik; inderdaad lijkt me
jouw zienswijze zeer onvolledig en zeer
eenzijdig, schoon op zich zelf niet on
juist. Je haalt bovendien paedagogische
en literaire gezichtspunten door elkaar,
daar waar je de Spartanen in het ge
ding brengt. Waren de Spartanen goede
literatoren, kunstenaars, denkers,
dichters? De historie leert ons het
tegendeel veeleer. En wat zijn wij?
goede (of slechte) literatoren etc., of
goede (of slechte) Spartanen? Je be
grijpt waar ik heen wil. Een kind is er
in zijn opvoeding nog bij te kort ge
schoten doordat van Looy en Larbaud
hun jeugd al te dwepend tot idylles
reconstrueerden l Trouwens, men kan
zijn eigen jeugd ook heel anders zien,
harder, reëeler, meedoogenloozer zoo
je wilt; dit laatste wordt ons waarlijk
gemakkelijk genoeg gemaakt sinds
Freud I De infantiele sexualiteit, een
der twee of drie waardevolle ontdek
kingen" der psychanalyse, vernietigt
met gemak iedere engellegende,
zoodat jouw trits van kinderlooze dames,
psychanalytici en dichters" reeds hinkt
bij den middelsten term, en door de
dichters en de kinderlooze dames over
n kam te scheren bereik je hoogstens
iets ten opzichte van de haren waarmee
ze er bij gesleept zijn.
MAAR laat ons ernstig blijven. Zijn
onze lezers niet ons kroost,
waareg enover wij verplichtingen hebben?
En après tout is er iets voor je opvat
ting te zeggen: het omdwepen van
den kindertijd als surrogaat voor
oudergeluk b.v. Het is alleen nog maar
de vraag, of ieder mensch, hoezeer met
kinderen gezegend, nu dergelijk surro
gaat of beter: een dergelijke aan
vulling van uit zijn eigen verleden
niet broodnoodig heeft, en hoe weinig
obligaat het dwepen" daarbij is,
stipte ik reeds aan. Formuleer het dan
zoo: een verhoogde of verinnigde
aandacht voor de eigen jeugd als primaire
geestelijke levensvoorwaarde. Primair
en algemeen, en dus evenzeer geldend
voor de kinderbezitters sis voor ieder
ander, en evenzeer voorwaarde om,
het heele leven lang, zich steeds op
nieuw kind" te kunnen voelen als om
niet infantiel te worden l Waarom kun
je deze formule niet mee onderschrijven?
Waarom zoo hardnekkig den blik
gevestigd op de toekomst, die in
werkelijkheid toch niets anders is dan
een zelfontplooiing van wat in het
verleden werd neergelegd I Wat is er
wonderlijker dan zich te hunnen her
inneren dit kenmerk van den
hoogeren mensch volgens Leopold Zieglér,
op de verovering waarvan een geheele
religie, en niet de minste, n.l. het
Boeddhisme, al haar streven gericht
heeft? Wat is er troostrijker dan als
grijsaard, met den dood in zicht, te
weten, dat men dit geweest is, niet
omdat het meer was dan al het andere»
maar omdat het ons eenige volstrekt
onvervreemdbare bezit uitmaakt? Cu
rieus, zooals jij ausgerechnet jij!
den dood verzwijgt in je brief. Ik vrees
dan ook, dat jij ons (want laat ik me
nu maar zonder voorbehoud bij je
tegenstanders voegen) vooral daarom
een idealiseeren naar achteren verwijt,
om zelf des te onbetrapter naar voren
te kunnen idealiseeren ! Maar het gaat
niet om idealiseeren, mijn waarde, het
gaat om feiten, om de vaststelling van
instinctieve gegevens. Ook is hier geen
sprake van oude-heeren-philosofie,
want de eisenen, die onze verdwenen
jeugd aan ons stelt, gelden voor iederen
leeftijd en ieder menschensoort, al wil
ik graag toegeven, dat zij bij de dich
ters het dwingendst schijnen. De fasci
natie door de eigen kinderjaren leeft
zich echter allerminst uitsluitend
aesthetisch uit; het kan een eisch van
geestelijke hygiëne worden die stem niet
te verstikken, een eisch van geestelijk
evenwicht tusschen twee bewegingen,
waarvan de een naar voren loopt, naar
den dood, de ander naar den kindertijd,
maar in eenzelfde rijpingsproces, een
zelfde voltooiing, hand in hand. De
Amerikaansche schrijver Levisohn zegt
ergens in zijn prachtigen roman The
case of Mr. Crump", die in de U.S.A.
verboden werd, dat de doodsgedachte
slechts dragelijk is, indien men kin
deren bezit. Dat is typisch Joodsch ge
zien, en, in dit geval, niet al te
antiAmerikaansch; iedere burger kan er
zich bij neerleggen. Daarentegen zal de
burger zich ten zeerste gaan verbazen,
wanneer ik er aan toe voeg, dat
Levisohn's uitspraak evenzeer geldt voor
het kind dat wij allen in ons dragen,
ja, in laatste instantie allén daarvoor.
Want de echte" kinderen worden
menschen, en zijn onze kinderen niet
meer. Vanaf een zeker punt let op
deze restrictie ! zijn zij nog maar
phantomen die ons bij het volbrengen
van onze wezenlijke taak hinderen, en
komt het je al te paradoxaal voor, dat
de meeste ouders daarom zulke slechte
opvoeders zijn, omdat het innerlijke
kind", onbewust gekoesterd, onbewust
geïdealiseerd, en daarom zonder con
trole henzelve infantiliseerend, hun
kinderen van vleesch en bloed in den
weg staat? Het eerste is jaloersch op
het tweede, zij kibbelen zonder toe
zicht, zij blijven onopgevoed, maar
Nijhoff en Holst zijn daar om eenige
orde te brengen in dit huishouden, en
als verstandige lieden beginnen zij
daarbij met het begin, d.w.z. van
binnen.
proefschrift
J. H. Leopold: Verzamelde Verzen,
?uitgegeven door P. IV. van Eyck
(Bruase, Rotterdam)
»-i"«OEN in 1926, n jaar na den
JL dood van den dichter, een
tweede bundel gedichten van
J. H. Leopold verscheen, bijeenge
bracht en uitgegeven door zijn erven,
herlazen wij met den eerbiedigen
schroom, dien zijn werk steeds vroeg,
de reeds in afzonderlijke edities of in
tijdschrift verschenen verzen: Cheops,
Albumblad en Oostersch. En wij lazen
daarin voor het eerst die andere, nog
onbekende verzen, die zich naar den
aard en den toon daarbij aansloten.
Leopold verscheen ons in zijn, met
vreemden afweer en pijnlijke schuch
terheid omtogen, wezen in den strengen
voortgang van het beschrijvend gedicht
Cheops, het verhaal van de opvlucht der
ziel, welke na haar eindeloozen dool
tocht door het heelal in steeds kleiner
wordende cirkels neerdaalt in de eigen
mummie, in het daartoe bereid ver
blijf der pyramide. Het treffendste
J' H.' Leopold
IK vrees, beste Marsman, evenals jij
dat reeds deed, al te zeer afgegleden
te zijn naar de Zondagochtendpreek,
genre Rust een weinig". Een apologie
evenwel van iets dat zoo vanzelf
spreekt als de mythe van een jeugd",
zooals jij het noemde, vervalt gemak
kelijk in dien toon. Mag ik er op reke
nen, dat je aan mijn opvatting van de
kunstenaarswerkzaamheid eerder als
tegengif tegen die mythe dan als bij
drage er toe eenige aandacht schenkt?
Wij kunnen er nog eens over praten.
Ik moet bekennen, dat Obbe Philipsz"
na dit alles maar niet binnen mijn ge
zichtskring wil komen. Tenzij ik je
op de volgende subtiele symboliek mag
wijzen van den wederdoop: de vol
wassene die met alle geweld opnieuw
kind worden wil.
Met beste groeten, geheel je
S. VESTDIJK
kenmerk dezer latere poëzie leek mij
de stelliger plastiek, die uit den
kettingvormigen zinsbouw onder den dwang
van het ingetogen rhythme te voor
schijn groeide. Minder dan vroeger gaf
de dichter zich over aan de weelderige
en van bedroefden toon vervulde lyriek;
donkerder en verzekerder, bezwerende:
en van een soms orakelende ondoor
dringbaarheid was Leopold's werk ge
worden in zijn latere jaren. De warme
smartelijkheid van zijn Wij doen
elkander zeër7 het kon niet anders",
het gedicht, waarin de onherroepelijke
noodzaak der vereenzaming, van schei
ding, onbegrip en verbittering, met
zoo tot machteloos verdriet ontroerend
zeggingsvermogen werd gestameld,
deze langzaam meesleepende, mijme
rende toon verstrakte zich in de verzen
van jonger datum tot die, reeds uit de
Kwatrijnen bekende, hooghartige for
muleering van in verbittering gestaald
zelfverweer.
Na dezen, door de familie
samengestelden, bundel is de nalatenschap
van Leopold in haar geheel door van
Eyck uitgegeven. Zeven jaren van toe
gewijd onderzoek, vergelijken, gissen
en combineeren hebben geleid tot de
uitgave van de Verzamelde Verzen",
voorzien van een korte verantwoording
en een reeks aanteekeningen. Prof.
van Eyck geeft toe, dat de uitgave
van Leopold's nalatenschap een voor
werkelijk bevredigende oplossing niet
vatbaar probleem is". Immers: de
dichter heeft zich tot het eind van zijn
leven bezig gehouden met het noteeren
van invallen, gedachten, versregels
en versfragmenten, die alle van min
of meer belang geacht mogen worden
voor het goed en volledig begrip van
Leopold's dichterschap. De poëtische
bedrijvigheid van den dichter in de
laatste jaren van zijn leven moet koorts
achtig zijn geweest, als wij, zooals dat
nu mogelijk is geworden, dank zij den
ijver en de nauwgezetheid van Prof.
van Eyck, kennis nemen van de over
weldigende hoeveelheid onvoltooide
gedichten, waarvoor Leopold zelfs den
tijd niet heeft kunnen vinden, ze hun
definitieve gedaante te geven. Terecht
concludeert van Eyck dan ook uit deze
omstandigheid, dat Leopold in zijn
laatste levensperiode allerminst ge
leden heeft onder onlust of vermin
derde werkkracht. Uitsluitend de drang
tot werken moet het zijn geweest, die
hem gedwongen heeft zijn haastige no
tities onuitgewerkt te laten, of verzen,
welke zich reeds in verregaanden staat
van ontwikkeling bevonden, voorloopig
terzijde te leggen, dan wel gedichten
te voltooien met dien verstande, dat
in ettelijke regels hiaten werden ge
laten voor woorden, die bij een tweede
bearbeiding van den vorm wellicht
zouden ontstaan.
Met groote voorzichtigheid, zich wel
bewust van de hachelijke taak, welke
hij op zich had genomen, stelt van
Eyck vast, dat de wijze, waarop hij de
nalatenschap heeft uitgegeven, tot het
goed verstaan dier nalatenschap wel
licht zal meewerken. Het dunkt mij
zeer de vraag, of dit het geval zal zijn.
Wel wijst van Eyck erop, dat de kring
van werkelijke kenners van Leopold's
poëzie door haar karakter altijd be
trekkelijk klein zal zijn, maar dat
neemt niet weg, dat, behalve
Leopoldkenners, er ook gelukkig nog
Leopoldlezers en Leopold-genieters zijn. Dat deze
poëzie-lezers gebaat zijn door een uit
gave als deze, durf ik met stelligheid
ontkennen. Zij, die niet het werk van
den dichter willen bestudeeren, maar
zich uitsluitend erin willen verdiepen,
zullen meer bevredigd worden door de
vroegere edities der Verzen", dan
door deze, met veel geweten verzorgde,
tekstuitgave. Niet alleen dat het boek
onleesbaar geworden is door het feit,
dat ook de geheel voltooide gedichten
uit den eersten bundel Verzen en die
uit den tweeden bundel alle onder
elkaar, zij het dan ook groepsgewijze,
zijn afgedrukt, doch tevens heeft van
Eyck de onvoltooide verzen, eveneens
onder elkaar en gegroepeerd, laten
drukken met sterretjes op de door den
dichter in zijn werk opengelaten plaat
sen. Wanneer het de bedoeling is, dat
deze studie-uitgave gebruikt mag wor
den naast de bestaande verzamelingen,
waarvan de tweede zeker met minder
kundigheid en toewijding is samen
gesteld, 'maar die een veel overzichte
lijker beeld vertoonen van wat de
dichter vermocht, dan kan ieder met
deze wijze van verzorging der nalaten
schap vollen vrede hebben. Jammer is
het dan slechts, dat deze omvangrijke,
maar aantrekkelijke taak reeds vol
bracht is door den hoogleeraar zelf
en niet door een zijner, studenten, die
van deze stof, onder zijn degelijke en
inspireerende leiding, een ongetwijfeld
voor vele letterkundige bewonderaars
van Leopold boeiend proefschrift had
kunnen vervaardigen. Nu zijn het
waarschijnlijk alleen de dichters in
Nederland, die niet kunnen nalaten
de van sterretjes voorziene open plek
ken te dichten", welke in deze editie
een ongewoon en niet bedoeld genot
smaken. D. A. M. BINNENDIJK
WOB
D. C. VAN DER POEL
DE filmcritiek heeft minder om
tegen te vechten, maar stellig ook
minder om voor te vechten.
Met deze woorden meende onder
getekende bij het aanvaarden van deze
rubriek de situatie te mogen ken
schetsen, waarin zich de filmcritiek
op dit ogenblik bevindt. En nu, twee
weken later, vindt deze uitspraak zijn
verrassende en ietwat pijnlijke
bevestiging in de verandering van het
maandschrift Filmliga" in een Film'
gids."
Dit is meer dan een naamsverande
ring; ook al blijft de redactie dezelfde.
Filmliga" verdwijnt en er voor in
de plaats komt de Filmgids", die
een meer of minder volledige, steunende
en voorlichtende documentatie zowel als
een wellicht welkom archiefbezit voor
vertoonde groote films?wil zijn, zoals
de redacteuren Jordaan en Schol te het
in hun hoofdartikel in het laatste nr.
van Filmliga" formuleren.
Het tijdschrift Filmliga" werd ge
boren met de organisatie Filmliga uit
de zelfde idee, welke met het slag
woord Filmliga nog steeds het beste
is gekarakteriseerd. Dit moge dan
geheimtaal" zijn, volgens de ver
klaring van Jordaan en Scholte bij de
naams en karakter verandering
van hun orgaan, het is in elk geval een
geheimtaal, welke ieder die het aangaat
duidelijk verstaat.
Het programma van Filmliga als
beweging, waarvan organisatie en
blad de organen waren, vinden wij
in nr. i van Filmliga" het beste
geformuleerd in dit ene regeltje:
geloof in de zuivere, autonome film,
de film als kunst?.
Een jaar later formuleerde men dit
in een manifest Wat deed de film
liga? Wat doet de filmliga?" nog eens:
om elke film critisch te beoordeelen
naar zijn waarde als film??.
Filmliga was een strijdleus en nog
in Zes jaar te wapen!" een
geschreven film der filmliga-beweging
in Nederland (1927?1933)" verklaar
de Jordaan, na het opheffen van de
laatste rest van de filmliga als organi
satie, dat de strijd, die nog lang
niet volstreden is .... thans met des te
meer kracht in dit maandblad (?Film
liga") zal worden voortgezet-?.
Wat is er in de weinige jaren tussen
deze verklaring en nu veranderd, dat
de opheffing van Filmliga" als tijd
schrift rechtvaardigt? Een daad van
zo grote betekenis, dat de redactie
verklaart dat thans een slagwoord,
dat wellicht zijn plaats in de film
historie niet helemaal onwaardig is
geweest, door de oprichters voor de
laatste maal officieel wordt neerge
schreven?.
Wij menen dat deze verandering
vooral bij de redactie van Filmliga"
heeft plaats gevonden. Wanneer zij de
verandering van naam en karakter
van haar orgaan motiveert met de
woorden: De filmkunst in formele
zin is zozeer gemeengoed van elke
goede regisseur en cameraman gewor
den?, -dan betekent dit niet slechts
de erkenning van een ontwikkeling
van de film en van de filmindustrie,
maar ook de bevestiging van een ver
anderd inzicht bij de schrijvers. Dan
betekent dit, dat zij het criterium, dat
vroeger bij hun beoordeling van de film
gold, hebben losgelaten. Want de
verandering, welke de laatste jaren
bij de grote filmproductie heeft plaats
gehad en welke ook ondergetekende
bij de aanvaarding van deze rubriek
voorop stelde is m.i. geen princi
piële. Maar de redactie van Filmliga"
is er de laatste jaren toe overgegaan
dat wat zij aanvankelijk principieel
verwierp, zo niet bewust dan toch de
facto, te aanvaarden, omdat het van
betere kwaliteit is geworden.
De strijd van Filmliga ging om de
film als zodanig, als ' zelfstandige
kunstuiting. Deze strijd was nood
zakelijk een strijd om de vorm. Inhoud
(verhaal) en middelen (spel) waren
slechts van belang in eenheid met en
ondergeschikt aan deze vormen en
konden slechts in eenheid daarmede
leiden tot wat men alweer in de
geheimtaal, die iedereen verstond
film" noemde. Is deze film inderdaad
gemeengoed geworden van elke goede
regisseur en cameraman"? Is niet
veeleer n zekere vakkennis, een
zeker recept, voor een groot deel
te danken aan de avant garde van
voorheen gemeengoed geworden
van de grote producenten,, die krach
tens dit recept, krachtens deze vak
kennis, hun product hebben weten
op te voeren tot een zeer hoog peil,
zonder dat het daardoor alleen noch
tans tot Kunst" is geworden? Want
een 'kunstenaar' in zijn vak", zoals
Jordaan en Scholte het nu formuleren,
is nog geen kunstenaar. Wij behoeven
daarover niet te letterziften in het
zoeken naar criteria. Omdat ieder
weet wat er met deze woorden bedoeld
wordt.
Dat de redactie van Filmliga" het
aanvankelijk gestelde criterium tegen
over de ontwikkeling van de film als
knellend ondervindt is te begrijpen.
Het behoefde daarom echter niet te
worden verzaakt. Dit laatste is het
onontkoombaar gevolg van haar nei
ging tot n geldend principe bij de
|. beoordeling, van alle films; van haar
reeds veel oudere neiging de norm
kunst" te willen stellen, ook daar
waar nooit de wil en de pretentie
tot kunst aanwezig was. De avant
garde heeft bewust gestreefd naar
filmkunst als zelfstandige kunstuiting.
De grote productie heeft nog deze
week zien wij het door Jack Warner,
vice-president en productieleider van
het concern, dat ons mede de beste
Amerikaanse film bracht, zo geformu
leerd nooit mér willen zijn dan
een industrie van vermaak". Wat
haar niet belet heeft haar product
tot het uiterste te perfectioneren en
soms zelfs inderdaad kunst te brengen.
De producten van twee zo geheel
verschillende uitgangspunten te willen
beoordelen volgens n aan n van
beiden ontleende norm betekent nood
zakelijk óf uitsluiting van een groot
deel van deze producjten óf verwatering
van de norm. De redactie van Film
liga" heeft het laatste gekozen.
Dit is een verzaken zoals Huyts
het in de N.R.C, noemt dat door de
verandering van Filmliga" in een
Filmgids" slechts de officiële bevesti.
ging vindt.
De liga-idee is hiermede officieel
verlaten. Een gids moet uit de aard
der zaak meer een dienstwillige dienaar
van het publiek dan een strijder zijn
en hij stelt dan ook officieel vak
kennis in de plaats van intentie.
Dit moge dan een bevestiging zijn
van het feit, dat de filmcritiek op het
ogenblik te weinig heeft om tegen te
vechten en te weinig heeft om vóór te
vechten, zodat strijd onder deze ver
houdingen geen basis meer kan zijn
voor een maandblad; het blijft te
betreuren dat het zwaard niet in het
vet is gezet instede van het zo openlijk
weg te werpen.
Tegenstellingen
Concentratie
REMOUS" (Verlangen) *) concen
treert zich op het drama van
twee mensen. Een eenvoudig
gegeven: een jong paar, waarvan de
man na hun eerste huwelijksnacht
als gevolg van een auto-ongeluk
door beider schuld gedeeltelijk wordt
verlamd. Met noodlottige zekerheid
voltrekt zich nu het drama van déze
beide mensen. De worsteling van de
vrouw tussen haar liefde en het ver
langen van haar lichaam dat tot on
trouw voeren moet tegenover de ver
beten machteloosheid van de invalide.
Belangrijk is in deze film de poging
van de maker, T. Gréville, zich geheel
pp deze twee mensen te concentreren.
Bijna voortdurend beheersen zij het
beeldvlak en zij worden slechts gecon
fronteerd met anderen en met hun om
geving voorzover deze andere mensen
en deze andere elementen als klank
bord voor hun reacties noodzakelijk
zijn. Want de grote kracht, welke hier
blijkt te liggen in de concentratie en
in de beperking, die wij helaas zo weinig
op de film zien toegepast, wordt ook
hier niet steeds consequent doorge
voerd. Sterk blijkt hier hoe elke afwij
king, elke toevoeging van andere ele
menten boven het strikt noodzakelijke
stoort en verzwakt. Sterk is deze film
als wij het noodlot zich zien voltrekken
aan deze beide mensen. Zwak is elk
moment, waarop de maker toch weer
zijn geloof in de kwalitatieve mogelijk
heden van de film voor de kwantita
tieve verzaakt.
Wij hebben tegenover dit vaak
meesterlijk beheerste spel geen
golven nodig om gemoedsbewegingen
te verduidelijken, wij behoeven niet
van de duidelijke filmtaal dezer figuren
afgeleid te worden, omdat er aan de
andere kant geroepen wordt: zie je het
wel, zoals dit o.a. het geval is met de
bewogen muziek bij de prachtige con
frontatie der beide mannen.
Ten slotte is ook deze film, als zovele,
l) Roxy, Amsterdam
"G ? Dl GROENE N. 30tó
f M. 9 Dl GROENE No,»40
Uit Re/nous" (Roxy, Amsterdam)
te lang, omdat na de climax bij gebrek
aan een happy end toch nog een kleine
troost komt. Een merkwaardige over
eenkomst overigens met de film Anna
Karenina" waar wij eveneens na de
zelfmoord die ook hier het einde
moest zijn nog een druppel balsem
voor het geweten krijgen in de mede
deling, dat de mens toch niet zo slecht
is, als het noodlot hem doet schijnen.
Humor en zelfcrltlek
LADY for a day" z) is n van die
zeldzame Amerikaansche films,
waaraan wij ons volledig overgeven
met de erkenning, dat wij dusdanig
vermaakt worden, dat er geen tijd
overblijft om aan principes te den
ken. Dit wil natuurlijk allerminst zeg
gen, dat een dergelijke film een nadere
beschouwing niet zou verdragen. Reeds
het feit, dat wij er volledig door ver
overd worden, bewijst dat er toch wel
iets in orde" is.
In de eerste plaats is er het kostelijke
verhaal. Hier valt niet te ontkennen,
dat het scenario primair is, al moet
onmiddellijk daarop worden geconsta
teerd, dat het verhaal ons toch slechts
zo vermag te boeien omdat het zo uit
stekend verteld wordt. Dus eenheid van
inhoud en middel: film. Een film waar
mede de regisseur Frank Capra de
eerste kennismaking met It happened
one night" nog verre overtreft.
Apple Annie" is dame voor een
dag". In het dagelijkse leven is zij
appelenvrouw met als troost in haar
schamele kamertje een grammofoon,
de jeneverfles en het portret van haar
dochter in Spanje, die een'opvoeding
als dame krijgt en ook geloven moet,
dat haar moeder in New York een
lady" is. Een fictie die berust op brief
papier van n van de deftigste hotels
en een adres in het zelfde hotel, waar
van papier en aankomende post haar
via een achterdeurtje van het personeel
bereiken. De komst van deze dochter
om haar verloofde een graaf natuur
lijk voor te stellen dreigt alles in de
war te sturen, als n van haar beste
klanten, de hoofdman gangster Dave",
*) Rialto, Amsterdam