De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 25 januari pagina 5

25 januari 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

LETTERKUNDIG LEVEN Film FILMLIGA" STRIJKT DE WAPENS Brieven over literatuur Professoraal ii Waarde Marsman, Maandagavond JE brief valt mij wel erg plotse ling op het lijf, je noodzaakt mij mijn meest verborgen meeningen te openbaren, je dringt me al van te voren in de positie van tegenstander" zelfs, waarbij ik dan beginnen moet met het slaken van den noodkreet: Had Marsman toch het 2e hoofdstuk uit Het Carnaval der Burgers" van ter Braak nog eens overgelezen, voordat hij dien brief schreef l" Maar laat ik mijn best doen je zoo volledig en een voudig mogelijk van repliek te dienen. Volledig, zeg ik; inderdaad lijkt me jouw zienswijze zeer onvolledig en zeer eenzijdig, schoon op zich zelf niet on juist. Je haalt bovendien paedagogische en literaire gezichtspunten door elkaar, daar waar je de Spartanen in het ge ding brengt. Waren de Spartanen goede literatoren, kunstenaars, denkers, dichters? De historie leert ons het tegendeel veeleer. En wat zijn wij? goede (of slechte) literatoren etc., of goede (of slechte) Spartanen? Je be grijpt waar ik heen wil. Een kind is er in zijn opvoeding nog bij te kort ge schoten doordat van Looy en Larbaud hun jeugd al te dwepend tot idylles reconstrueerden l Trouwens, men kan zijn eigen jeugd ook heel anders zien, harder, reëeler, meedoogenloozer zoo je wilt; dit laatste wordt ons waarlijk gemakkelijk genoeg gemaakt sinds Freud I De infantiele sexualiteit, een der twee of drie waardevolle ontdek kingen" der psychanalyse, vernietigt met gemak iedere engellegende, zoodat jouw trits van kinderlooze dames, psychanalytici en dichters" reeds hinkt bij den middelsten term, en door de dichters en de kinderlooze dames over n kam te scheren bereik je hoogstens iets ten opzichte van de haren waarmee ze er bij gesleept zijn. MAAR laat ons ernstig blijven. Zijn onze lezers niet ons kroost, waareg enover wij verplichtingen hebben? En après tout is er iets voor je opvat ting te zeggen: het omdwepen van den kindertijd als surrogaat voor oudergeluk b.v. Het is alleen nog maar de vraag, of ieder mensch, hoezeer met kinderen gezegend, nu dergelijk surro gaat of beter: een dergelijke aan vulling van uit zijn eigen verleden niet broodnoodig heeft, en hoe weinig obligaat het dwepen" daarbij is, stipte ik reeds aan. Formuleer het dan zoo: een verhoogde of verinnigde aandacht voor de eigen jeugd als primaire geestelijke levensvoorwaarde. Primair en algemeen, en dus evenzeer geldend voor de kinderbezitters sis voor ieder ander, en evenzeer voorwaarde om, het heele leven lang, zich steeds op nieuw kind" te kunnen voelen als om niet infantiel te worden l Waarom kun je deze formule niet mee onderschrijven? Waarom zoo hardnekkig den blik gevestigd op de toekomst, die in werkelijkheid toch niets anders is dan een zelfontplooiing van wat in het verleden werd neergelegd I Wat is er wonderlijker dan zich te hunnen her inneren dit kenmerk van den hoogeren mensch volgens Leopold Zieglér, op de verovering waarvan een geheele religie, en niet de minste, n.l. het Boeddhisme, al haar streven gericht heeft? Wat is er troostrijker dan als grijsaard, met den dood in zicht, te weten, dat men dit geweest is, niet omdat het meer was dan al het andere» maar omdat het ons eenige volstrekt onvervreemdbare bezit uitmaakt? Cu rieus, zooals jij ausgerechnet jij! den dood verzwijgt in je brief. Ik vrees dan ook, dat jij ons (want laat ik me nu maar zonder voorbehoud bij je tegenstanders voegen) vooral daarom een idealiseeren naar achteren verwijt, om zelf des te onbetrapter naar voren te kunnen idealiseeren ! Maar het gaat niet om idealiseeren, mijn waarde, het gaat om feiten, om de vaststelling van instinctieve gegevens. Ook is hier geen sprake van oude-heeren-philosofie, want de eisenen, die onze verdwenen jeugd aan ons stelt, gelden voor iederen leeftijd en ieder menschensoort, al wil ik graag toegeven, dat zij bij de dich ters het dwingendst schijnen. De fasci natie door de eigen kinderjaren leeft zich echter allerminst uitsluitend aesthetisch uit; het kan een eisch van geestelijke hygiëne worden die stem niet te verstikken, een eisch van geestelijk evenwicht tusschen twee bewegingen, waarvan de een naar voren loopt, naar den dood, de ander naar den kindertijd, maar in eenzelfde rijpingsproces, een zelfde voltooiing, hand in hand. De Amerikaansche schrijver Levisohn zegt ergens in zijn prachtigen roman The case of Mr. Crump", die in de U.S.A. verboden werd, dat de doodsgedachte slechts dragelijk is, indien men kin deren bezit. Dat is typisch Joodsch ge zien, en, in dit geval, niet al te antiAmerikaansch; iedere burger kan er zich bij neerleggen. Daarentegen zal de burger zich ten zeerste gaan verbazen, wanneer ik er aan toe voeg, dat Levisohn's uitspraak evenzeer geldt voor het kind dat wij allen in ons dragen, ja, in laatste instantie allén daarvoor. Want de echte" kinderen worden menschen, en zijn onze kinderen niet meer. Vanaf een zeker punt let op deze restrictie ! zijn zij nog maar phantomen die ons bij het volbrengen van onze wezenlijke taak hinderen, en komt het je al te paradoxaal voor, dat de meeste ouders daarom zulke slechte opvoeders zijn, omdat het innerlijke kind", onbewust gekoesterd, onbewust geïdealiseerd, en daarom zonder con trole henzelve infantiliseerend, hun kinderen van vleesch en bloed in den weg staat? Het eerste is jaloersch op het tweede, zij kibbelen zonder toe zicht, zij blijven onopgevoed, maar Nijhoff en Holst zijn daar om eenige orde te brengen in dit huishouden, en als verstandige lieden beginnen zij daarbij met het begin, d.w.z. van binnen. proefschrift J. H. Leopold: Verzamelde Verzen, ?uitgegeven door P. IV. van Eyck (Bruase, Rotterdam) »-i"«OEN in 1926, n jaar na den JL dood van den dichter, een tweede bundel gedichten van J. H. Leopold verscheen, bijeenge bracht en uitgegeven door zijn erven, herlazen wij met den eerbiedigen schroom, dien zijn werk steeds vroeg, de reeds in afzonderlijke edities of in tijdschrift verschenen verzen: Cheops, Albumblad en Oostersch. En wij lazen daarin voor het eerst die andere, nog onbekende verzen, die zich naar den aard en den toon daarbij aansloten. Leopold verscheen ons in zijn, met vreemden afweer en pijnlijke schuch terheid omtogen, wezen in den strengen voortgang van het beschrijvend gedicht Cheops, het verhaal van de opvlucht der ziel, welke na haar eindeloozen dool tocht door het heelal in steeds kleiner wordende cirkels neerdaalt in de eigen mummie, in het daartoe bereid ver blijf der pyramide. Het treffendste J' H.' Leopold IK vrees, beste Marsman, evenals jij dat reeds deed, al te zeer afgegleden te zijn naar de Zondagochtendpreek, genre Rust een weinig". Een apologie evenwel van iets dat zoo vanzelf spreekt als de mythe van een jeugd", zooals jij het noemde, vervalt gemak kelijk in dien toon. Mag ik er op reke nen, dat je aan mijn opvatting van de kunstenaarswerkzaamheid eerder als tegengif tegen die mythe dan als bij drage er toe eenige aandacht schenkt? Wij kunnen er nog eens over praten. Ik moet bekennen, dat Obbe Philipsz" na dit alles maar niet binnen mijn ge zichtskring wil komen. Tenzij ik je op de volgende subtiele symboliek mag wijzen van den wederdoop: de vol wassene die met alle geweld opnieuw kind worden wil. Met beste groeten, geheel je S. VESTDIJK kenmerk dezer latere poëzie leek mij de stelliger plastiek, die uit den kettingvormigen zinsbouw onder den dwang van het ingetogen rhythme te voor schijn groeide. Minder dan vroeger gaf de dichter zich over aan de weelderige en van bedroefden toon vervulde lyriek; donkerder en verzekerder, bezwerende: en van een soms orakelende ondoor dringbaarheid was Leopold's werk ge worden in zijn latere jaren. De warme smartelijkheid van zijn Wij doen elkander zeër7 het kon niet anders", het gedicht, waarin de onherroepelijke noodzaak der vereenzaming, van schei ding, onbegrip en verbittering, met zoo tot machteloos verdriet ontroerend zeggingsvermogen werd gestameld, deze langzaam meesleepende, mijme rende toon verstrakte zich in de verzen van jonger datum tot die, reeds uit de Kwatrijnen bekende, hooghartige for muleering van in verbittering gestaald zelfverweer. Na dezen, door de familie samengestelden, bundel is de nalatenschap van Leopold in haar geheel door van Eyck uitgegeven. Zeven jaren van toe gewijd onderzoek, vergelijken, gissen en combineeren hebben geleid tot de uitgave van de Verzamelde Verzen", voorzien van een korte verantwoording en een reeks aanteekeningen. Prof. van Eyck geeft toe, dat de uitgave van Leopold's nalatenschap een voor werkelijk bevredigende oplossing niet vatbaar probleem is". Immers: de dichter heeft zich tot het eind van zijn leven bezig gehouden met het noteeren van invallen, gedachten, versregels en versfragmenten, die alle van min of meer belang geacht mogen worden voor het goed en volledig begrip van Leopold's dichterschap. De poëtische bedrijvigheid van den dichter in de laatste jaren van zijn leven moet koorts achtig zijn geweest, als wij, zooals dat nu mogelijk is geworden, dank zij den ijver en de nauwgezetheid van Prof. van Eyck, kennis nemen van de over weldigende hoeveelheid onvoltooide gedichten, waarvoor Leopold zelfs den tijd niet heeft kunnen vinden, ze hun definitieve gedaante te geven. Terecht concludeert van Eyck dan ook uit deze omstandigheid, dat Leopold in zijn laatste levensperiode allerminst ge leden heeft onder onlust of vermin derde werkkracht. Uitsluitend de drang tot werken moet het zijn geweest, die hem gedwongen heeft zijn haastige no tities onuitgewerkt te laten, of verzen, welke zich reeds in verregaanden staat van ontwikkeling bevonden, voorloopig terzijde te leggen, dan wel gedichten te voltooien met dien verstande, dat in ettelijke regels hiaten werden ge laten voor woorden, die bij een tweede bearbeiding van den vorm wellicht zouden ontstaan. Met groote voorzichtigheid, zich wel bewust van de hachelijke taak, welke hij op zich had genomen, stelt van Eyck vast, dat de wijze, waarop hij de nalatenschap heeft uitgegeven, tot het goed verstaan dier nalatenschap wel licht zal meewerken. Het dunkt mij zeer de vraag, of dit het geval zal zijn. Wel wijst van Eyck erop, dat de kring van werkelijke kenners van Leopold's poëzie door haar karakter altijd be trekkelijk klein zal zijn, maar dat neemt niet weg, dat, behalve Leopoldkenners, er ook gelukkig nog Leopoldlezers en Leopold-genieters zijn. Dat deze poëzie-lezers gebaat zijn door een uit gave als deze, durf ik met stelligheid ontkennen. Zij, die niet het werk van den dichter willen bestudeeren, maar zich uitsluitend erin willen verdiepen, zullen meer bevredigd worden door de vroegere edities der Verzen", dan door deze, met veel geweten verzorgde, tekstuitgave. Niet alleen dat het boek onleesbaar geworden is door het feit, dat ook de geheel voltooide gedichten uit den eersten bundel Verzen en die uit den tweeden bundel alle onder elkaar, zij het dan ook groepsgewijze, zijn afgedrukt, doch tevens heeft van Eyck de onvoltooide verzen, eveneens onder elkaar en gegroepeerd, laten drukken met sterretjes op de door den dichter in zijn werk opengelaten plaat sen. Wanneer het de bedoeling is, dat deze studie-uitgave gebruikt mag wor den naast de bestaande verzamelingen, waarvan de tweede zeker met minder kundigheid en toewijding is samen gesteld, 'maar die een veel overzichte lijker beeld vertoonen van wat de dichter vermocht, dan kan ieder met deze wijze van verzorging der nalaten schap vollen vrede hebben. Jammer is het dan slechts, dat deze omvangrijke, maar aantrekkelijke taak reeds vol bracht is door den hoogleeraar zelf en niet door een zijner, studenten, die van deze stof, onder zijn degelijke en inspireerende leiding, een ongetwijfeld voor vele letterkundige bewonderaars van Leopold boeiend proefschrift had kunnen vervaardigen. Nu zijn het waarschijnlijk alleen de dichters in Nederland, die niet kunnen nalaten de van sterretjes voorziene open plek ken te dichten", welke in deze editie een ongewoon en niet bedoeld genot smaken. D. A. M. BINNENDIJK WOB D. C. VAN DER POEL DE filmcritiek heeft minder om tegen te vechten, maar stellig ook minder om voor te vechten. Met deze woorden meende onder getekende bij het aanvaarden van deze rubriek de situatie te mogen ken schetsen, waarin zich de filmcritiek op dit ogenblik bevindt. En nu, twee weken later, vindt deze uitspraak zijn verrassende en ietwat pijnlijke bevestiging in de verandering van het maandschrift Filmliga" in een Film' gids." Dit is meer dan een naamsverande ring; ook al blijft de redactie dezelfde. Filmliga" verdwijnt en er voor in de plaats komt de Filmgids", die een meer of minder volledige, steunende en voorlichtende documentatie zowel als een wellicht welkom archiefbezit voor vertoonde groote films?wil zijn, zoals de redacteuren Jordaan en Schol te het in hun hoofdartikel in het laatste nr. van Filmliga" formuleren. Het tijdschrift Filmliga" werd ge boren met de organisatie Filmliga uit de zelfde idee, welke met het slag woord Filmliga nog steeds het beste is gekarakteriseerd. Dit moge dan geheimtaal" zijn, volgens de ver klaring van Jordaan en Scholte bij de naams en karakter verandering van hun orgaan, het is in elk geval een geheimtaal, welke ieder die het aangaat duidelijk verstaat. Het programma van Filmliga als beweging, waarvan organisatie en blad de organen waren, vinden wij in nr. i van Filmliga" het beste geformuleerd in dit ene regeltje: geloof in de zuivere, autonome film, de film als kunst?. Een jaar later formuleerde men dit in een manifest Wat deed de film liga? Wat doet de filmliga?" nog eens: om elke film critisch te beoordeelen naar zijn waarde als film??. Filmliga was een strijdleus en nog in Zes jaar te wapen!" een geschreven film der filmliga-beweging in Nederland (1927?1933)" verklaar de Jordaan, na het opheffen van de laatste rest van de filmliga als organi satie, dat de strijd, die nog lang niet volstreden is .... thans met des te meer kracht in dit maandblad (?Film liga") zal worden voortgezet-?. Wat is er in de weinige jaren tussen deze verklaring en nu veranderd, dat de opheffing van Filmliga" als tijd schrift rechtvaardigt? Een daad van zo grote betekenis, dat de redactie verklaart dat thans een slagwoord, dat wellicht zijn plaats in de film historie niet helemaal onwaardig is geweest, door de oprichters voor de laatste maal officieel wordt neerge schreven?. Wij menen dat deze verandering vooral bij de redactie van Filmliga" heeft plaats gevonden. Wanneer zij de verandering van naam en karakter van haar orgaan motiveert met de woorden: De filmkunst in formele zin is zozeer gemeengoed van elke goede regisseur en cameraman gewor den?, -dan betekent dit niet slechts de erkenning van een ontwikkeling van de film en van de filmindustrie, maar ook de bevestiging van een ver anderd inzicht bij de schrijvers. Dan betekent dit, dat zij het criterium, dat vroeger bij hun beoordeling van de film gold, hebben losgelaten. Want de verandering, welke de laatste jaren bij de grote filmproductie heeft plaats gehad en welke ook ondergetekende bij de aanvaarding van deze rubriek voorop stelde is m.i. geen princi piële. Maar de redactie van Filmliga" is er de laatste jaren toe overgegaan dat wat zij aanvankelijk principieel verwierp, zo niet bewust dan toch de facto, te aanvaarden, omdat het van betere kwaliteit is geworden. De strijd van Filmliga ging om de film als zodanig, als ' zelfstandige kunstuiting. Deze strijd was nood zakelijk een strijd om de vorm. Inhoud (verhaal) en middelen (spel) waren slechts van belang in eenheid met en ondergeschikt aan deze vormen en konden slechts in eenheid daarmede leiden tot wat men alweer in de geheimtaal, die iedereen verstond film" noemde. Is deze film inderdaad gemeengoed geworden van elke goede regisseur en cameraman"? Is niet veeleer n zekere vakkennis, een zeker recept, voor een groot deel te danken aan de avant garde van voorheen gemeengoed geworden van de grote producenten,, die krach tens dit recept, krachtens deze vak kennis, hun product hebben weten op te voeren tot een zeer hoog peil, zonder dat het daardoor alleen noch tans tot Kunst" is geworden? Want een 'kunstenaar' in zijn vak", zoals Jordaan en Scholte het nu formuleren, is nog geen kunstenaar. Wij behoeven daarover niet te letterziften in het zoeken naar criteria. Omdat ieder weet wat er met deze woorden bedoeld wordt. Dat de redactie van Filmliga" het aanvankelijk gestelde criterium tegen over de ontwikkeling van de film als knellend ondervindt is te begrijpen. Het behoefde daarom echter niet te worden verzaakt. Dit laatste is het onontkoombaar gevolg van haar nei ging tot n geldend principe bij de |. beoordeling, van alle films; van haar reeds veel oudere neiging de norm kunst" te willen stellen, ook daar waar nooit de wil en de pretentie tot kunst aanwezig was. De avant garde heeft bewust gestreefd naar filmkunst als zelfstandige kunstuiting. De grote productie heeft nog deze week zien wij het door Jack Warner, vice-president en productieleider van het concern, dat ons mede de beste Amerikaanse film bracht, zo geformu leerd nooit mér willen zijn dan een industrie van vermaak". Wat haar niet belet heeft haar product tot het uiterste te perfectioneren en soms zelfs inderdaad kunst te brengen. De producten van twee zo geheel verschillende uitgangspunten te willen beoordelen volgens n aan n van beiden ontleende norm betekent nood zakelijk óf uitsluiting van een groot deel van deze producjten óf verwatering van de norm. De redactie van Film liga" heeft het laatste gekozen. Dit is een verzaken zoals Huyts het in de N.R.C, noemt dat door de verandering van Filmliga" in een Filmgids" slechts de officiële bevesti. ging vindt. De liga-idee is hiermede officieel verlaten. Een gids moet uit de aard der zaak meer een dienstwillige dienaar van het publiek dan een strijder zijn en hij stelt dan ook officieel vak kennis in de plaats van intentie. Dit moge dan een bevestiging zijn van het feit, dat de filmcritiek op het ogenblik te weinig heeft om tegen te vechten en te weinig heeft om vóór te vechten, zodat strijd onder deze ver houdingen geen basis meer kan zijn voor een maandblad; het blijft te betreuren dat het zwaard niet in het vet is gezet instede van het zo openlijk weg te werpen. Tegenstellingen Concentratie REMOUS" (Verlangen) *) concen treert zich op het drama van twee mensen. Een eenvoudig gegeven: een jong paar, waarvan de man na hun eerste huwelijksnacht als gevolg van een auto-ongeluk door beider schuld gedeeltelijk wordt verlamd. Met noodlottige zekerheid voltrekt zich nu het drama van déze beide mensen. De worsteling van de vrouw tussen haar liefde en het ver langen van haar lichaam dat tot on trouw voeren moet tegenover de ver beten machteloosheid van de invalide. Belangrijk is in deze film de poging van de maker, T. Gréville, zich geheel pp deze twee mensen te concentreren. Bijna voortdurend beheersen zij het beeldvlak en zij worden slechts gecon fronteerd met anderen en met hun om geving voorzover deze andere mensen en deze andere elementen als klank bord voor hun reacties noodzakelijk zijn. Want de grote kracht, welke hier blijkt te liggen in de concentratie en in de beperking, die wij helaas zo weinig op de film zien toegepast, wordt ook hier niet steeds consequent doorge voerd. Sterk blijkt hier hoe elke afwij king, elke toevoeging van andere ele menten boven het strikt noodzakelijke stoort en verzwakt. Sterk is deze film als wij het noodlot zich zien voltrekken aan deze beide mensen. Zwak is elk moment, waarop de maker toch weer zijn geloof in de kwalitatieve mogelijk heden van de film voor de kwantita tieve verzaakt. Wij hebben tegenover dit vaak meesterlijk beheerste spel geen golven nodig om gemoedsbewegingen te verduidelijken, wij behoeven niet van de duidelijke filmtaal dezer figuren afgeleid te worden, omdat er aan de andere kant geroepen wordt: zie je het wel, zoals dit o.a. het geval is met de bewogen muziek bij de prachtige con frontatie der beide mannen. Ten slotte is ook deze film, als zovele, l) Roxy, Amsterdam "G ? Dl GROENE N. 30tó f M. 9 Dl GROENE No,»40 Uit Re/nous" (Roxy, Amsterdam) te lang, omdat na de climax bij gebrek aan een happy end toch nog een kleine troost komt. Een merkwaardige over eenkomst overigens met de film Anna Karenina" waar wij eveneens na de zelfmoord die ook hier het einde moest zijn nog een druppel balsem voor het geweten krijgen in de mede deling, dat de mens toch niet zo slecht is, als het noodlot hem doet schijnen. Humor en zelfcrltlek LADY for a day" z) is n van die zeldzame Amerikaansche films, waaraan wij ons volledig overgeven met de erkenning, dat wij dusdanig vermaakt worden, dat er geen tijd overblijft om aan principes te den ken. Dit wil natuurlijk allerminst zeg gen, dat een dergelijke film een nadere beschouwing niet zou verdragen. Reeds het feit, dat wij er volledig door ver overd worden, bewijst dat er toch wel iets in orde" is. In de eerste plaats is er het kostelijke verhaal. Hier valt niet te ontkennen, dat het scenario primair is, al moet onmiddellijk daarop worden geconsta teerd, dat het verhaal ons toch slechts zo vermag te boeien omdat het zo uit stekend verteld wordt. Dus eenheid van inhoud en middel: film. Een film waar mede de regisseur Frank Capra de eerste kennismaking met It happened one night" nog verre overtreft. Apple Annie" is dame voor een dag". In het dagelijkse leven is zij appelenvrouw met als troost in haar schamele kamertje een grammofoon, de jeneverfles en het portret van haar dochter in Spanje, die een'opvoeding als dame krijgt en ook geloven moet, dat haar moeder in New York een lady" is. Een fictie die berust op brief papier van n van de deftigste hotels en een adres in het zelfde hotel, waar van papier en aankomende post haar via een achterdeurtje van het personeel bereiken. De komst van deze dochter om haar verloofde een graaf natuur lijk voor te stellen dreigt alles in de war te sturen, als n van haar beste klanten, de hoofdman gangster Dave", *) Rialto, Amsterdam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl