Historisch Archief 1877-1940
is het nog de vraag of het parle
ment met een zoo teruggedrongen po
sitie genoegen neemt bij zoo groote
voorrechten.
Duidelijk is in ieder geval dat de
vraag, hoe de onderlinge verhouding
tusschen kerk en staat geregeld moet
worden, telkens weer bovenkomt. Het
is dan ook niet zonder belang, dat
deze vraag ook hier te lande opnieuw
onder oogen is gezien in de Centrale
Commissie voor het Vrijzinnig Protes
tantisme, voor welke richting de libe
rale scheiding van kerk en staat lang
de laatste wijsheid is geweest.
HET WETSONTWERP INZAKE
REISBELASTING verwekt ten
onzent een commotie van algemeener
aard al betreft het slechts een kwes
tie van incidenteel belang. Zou het
heusch ernst worden met deze
pro
tectie-maatregel-op-menschen-uitwisseling ? Dat is toch al te mal l
Toen in de moeilijke dagen van den
laatsten zomer de regeering het denk
beeld van een reisbelasting opperde, om
te kennen te geven dat er nog wel bron
nen te vinden zouden zijn, die de schat
kist aan meer inkomen zouden helpen,
vonden wij deze politiek (die wij van
anderen wellicht demagogie zouden
noemen) begrijpelijk en zelfs te verge
ven. Dat dit denkbeeld in de praktijk
uitvoerbaar zou zijn, of dat een
eventueele wettelijke maatregel gunstig zou
werken, hebben wij nooit geloofd en
gelooven wij nog niet. Het buitenland
zal ons immers met gelijken munt be
talen. Zoo gaat het altijd met protectie.
Er zijn trouwens andere kanten aan
deze aangelegenheid, waarover nu zoo
veel te doen is, nog voordat het betref
fende wetsontwerp is gepubliceerd. De
scheepvaart, die haar cruises" niet
kan missen, is reeds m rep en roer.
DE R.K. STAATSPARTIJ heeft j.l.
Zondag een partijdag gehouden in
de Apollohal te Amsterdam. Daar
groote openbare bijeenkomsten bij deze
partij niet al te frequent zijn, deze par
tij de spil is van ons politieke leven, en
de redevoeringen zich bezig hielden
met de kernvragen ervan, had deze
landdag meer belangstelling verdiend,
dan in de liberale pers ervoor aan den
dag is gelegd. Het belang van deze ver
gadering was drievoudig: in de eerste
plaats gaf zij bij monde van jhr. Ruys
de Beerenbrouck en mgr. Poels een
duidelijke afwijzing van alle fascisme;
mr. Goseling gaf twee duidelijke ver
schillen met de huidige
regeeringspolitiek aan: begrotingsevenwicht door
een economisch beleid, dat de inkom
sten, op peil houdt en afwijzing van
de eenzijdige aanpassingspolitiek; ten
slotte hield oud-minister Steenberghe
een vurig pleidooi voor devaluatie, nu
de deflatie-politiek z.i. mislukt was.
De partijvoorzitter bestreed hem echter
hierin bij zijn slotwoord, en consta
teerde in ieder geval terecht dat deva
luatie een technisch, geen politiek vraag
stuk is.
DE DOOD VAN PROFESSOR
KRABBE is een zwaar verlies. De
Leidsche oud-hoogleeraar in het staats
recht is een baanbreker geweest. Zij,
die onder zijn gehoor den weg hebben
leereri vinden in het publieke recht,
zullen vaak pas op later leeftijd hebben
gerealiseerd waarin de beteekenis lag
van den man, die meer nadruk legde
op de zuiverheid van de staatsleer
dan op het positieve staatsrecht. Be
grippen als rechtsstaat" en
rechtssoevereiniteit", die nu gemeen goed
geworden zijn, en in onze dagen het
onderwerp uitmaken van zoo menige
controversie, die begrippen zijn door
Krabbe's rechtsphilosofische formulee
ring tot een scherp geslagen
teekenmunt geworden, die niet spoedig uit het
verkeer zal verdwijnen, n'en déplaise
de moeite die déaanhangers van den
machtsstaat" wagen om deze te ver
wateren.
Uit De Groene van 27 December 1903
OORLOG"
OORLOG" heeft
zijn millioenen
weer gekregen
en daarenboven de zeven
voor snelvuurkanonnen.
Elk jaar meer, en m;t
Marine mee, zijn we
nu de 40 millioen al
aardig voorbij over
luttele jaren zullen we
de 50 zijn genaderd.
Waarvoor?
Eigenlijk wordt dat nooit gezegd.
Men bedient zich steeds van zeer
algemeene woorden: verdediging, neu
traliteit, verzekering onzer onafhan
kelijkheid, het afslaan van aanvallen,
enz. alles wat men maar wil, zonder
de allergeringste definitie.
Intusschen, de heeren begrijpen
elkaar. Want er is bij dit alles maar
n voorstelling mogelijk, n.l.: de
oorlog van Nederland tegen Duitsch
land, d.w.z. de strijd van 5 tegen 50.
Een oorlog met Belgiëwie denkt
eraan?
Een oorlog tusschen Frankrijk en
Duitschland, die ten deele over ons
land wordt geleid, zoodat wij voor onze
neutraliteit zullen moeten optreden,
hebben wij als zulk een onwaarschijn
lijkheid opgevat, dat wij geheel ons
verdedigings-stelsel bleven inrichten,
als bestond de eisch tot handhaving
onzer neutraliteit niet.
Een oorlog met Engeland ? Hoe zou
Europa er wel moeten uitzien, om
daarvoor te moeten duchten !
Dit is zeker, de Nederlandsche
natie ziet het grootste gevaar voor
Plus que (a ehange .... Dit artikel uit de oude doos
waarschuwt tegen defensie-uitgaven van 50 millioen. Het was te
veel; en in geval van ernst doelloos.
Wij zijn nu een derde eeuto verder. Het zelfde gevaar be
staat weer. Noch internationale acties, noch een oorlogsbegrooting
van ico millioen, benevens een defensie-fonds van 53 millioen,
vermogen ons op de roekomst gerust te stellen.
haar onafhankelijkheid dreigen....
in de mogelijke begeerlijkheid van
Duitschland.
Edoch rechtvaardigt die vrees
een jaarlijksche uitgaaf tusschen de
40 en 50 millioen?
MAAR dit is immers allerminst het
geval.
Wie zou durven aannemen, dat de
tien maal grootere mogendheden de
kleinere tot nu hebben laten bestaan,
omdat die kleintjes ook een legertje,
en een vlootje, kunnen stellen tegen
over hun macht?
Die kleinere bestaan nog en zullen
wie weet hoe lang nog blijven bestaan
alleen omdat de machtsverhouding
van de gfooten onderling, en, bij die
machtsverhouding, haar tegenstrijdige
belangen, geen enkele toelaten in op
permachtig willen te doen wat haar lust.
De legertjes van de kleine mogend
heden op zichzelf zijn niets anders dan
de hoegrootheidjes.die niet meetellen,
als de groote mogendheden voor zich
zelf beslissen, hoe de kaart van Europa
er eenmaal zal moeten uitzien.
Het is hard dit te moeten erkennen
INTOCHT VAN HET GEWAPEND NEDERLAND IN 1904
T*ekenlnc uit D* Groent van 3 jan. 1904 door joh. Braakensiek
MINISTER BORGESIUS (tot de Nederl. Maagd): "Mevrouw, zoo gaat U veilig
het Nieuwe jaar in.
MINISTER KUYPER (tot den vredesenge/): Een vredES-voertuig; begrijpt U,
omdat Nederland den vrede wil, bereid ik het voor to: den oorlog.
PAO. 4 DE GROENE N». 3061
maar mag men M
verzwijgen, als men R
geering en Volksver)-.
genwoordiging, bij eL e
begrooting voor Oorhg
en Marine, die gewic i.
tige, inderdaad onwaie,
houding ziet aannemen,
terwijl de lasten stee is
vermeerderen ?
Wij meenen niet mi
ider vaderlandslievend dan iemand
anders te zijn, al verzetten wij ons n: .'t
alle kracht, die in ons is, tegen.. .
die leger- en vlootgrootdoenerij, geli k
tegen zeer veel andere grootdoener j,
welke ons klein land ten zeerste b.-.
nadeel t.
Daartoe rekenen wij ook de p
>gingen om met Frankrijk en andere
Mogendheden arbitrage-verdragen re
sluiten.
Heel de wereld weet nu wel, dat h 't
Hof van Arbitrage een instrument .s,
waarmee de groote Mogendheden haar
eigen bedoelingen hebben; en dat d> a
kleine niet het geringste baat zal geve i.
MAAR waarvoor zou het kleine K
'derland nog een tractaat nooc g
hebben met Frankrijk, Engeland,
Duitschland of anderen? Toch n -t
om den oorlog te voorkomen ?
Oorlog, die trots alle afspraken, -p
het papier alleen dan komt, als e> n
groote mogendheid de handen volk
>men vrij heeft, en dan ook zeker korrt,
wanneer er op een gunstig oogenbl k
iets te halen valt; oorlog, als een gevo g
van machtsverhoudingen, en van o ??
derstelde of gebleken belangen; als do r
een natuurwet.
Gevaarlijk is deze zucht om zich V ij
de grooten te roeren, niet alleen,
zooals de Rhein. Westf. Zeitung opmerkt,
ten opzichte van Frankrijk, omdat h>t
Fransche volk zoo licht bewegelijk ? n
grillig is maar in 't algemeen, w jl
een kleine Staat, die de middelen nrst
om zich in gelijke mate als de gro< e
te doen gelden, maar al te gemakkei k
voor consequenties komt te stam,
welke hij niet heeft voorzien, hem in
een dubbelzinnige positie brengen, 2 >o
niet tot daden dwingen, die hij al
hebben te betreuren. Komt n gro< te
Staat in zulk een geval, dan neemt ij
de houding aan van iemand die ze? t:
zie maar dat je het van me geda n
krijgt; doch de kleine.. .. ?
Maar de Regeeringen der kleine
Staten, en de Christelijke in de eer? e
plaats hebben iets anders te do n
dan zoo onnoozel mogelijk mee te lo >?
pen in den wedren naar het vertoon
van een vredesparade.
De kleine Staten werpen meer d n
de helft hunner zoogenaamde c
-fensie-uitgaven weg, gezwegen nog v. n
de daarmee gepaard gaande offers a n
persoonlijke arbeidsderving, zonder n tt
eenige mogelijkheid hun onafhankel k
bestaan er door te verlengen. Wel ui
laten wij dan, Belgiëen Ne de r la i d,
Zweden, Noorwegen en Denemark, n.
in een verbond treden tot een z er
belangrijke vermindering hunner o '?
logsuitgaven; dat zij deze
terugbrcigen tot hetgeen zij werkelijk noofig
hebben, ter verzekering van het behoed
van orde en rust in het eigen land.
Als die kleine Staten eens een voor
beeld gaven aan Europa, aan de
'egeeringen, niet van Vredes- en
ar>itrage-tractaten, maar van ontwapening,
zouden zij dan niet een roeping v
rvullen, waardoor het Christendom '°t
hooger eere werd gebracht? Waarlijk
zij hebben niets te verliezen zij
winnen alleen daarbij. Waarom blijven
zij dan zoeken hun grootheid in ten
bespottelijke navolging der
reuzcnmogendheden, die zij achterna hinkt"'
gebukt en gebogen onder hun veel te
zwaren militairen last?
Napoleon te Berlijn. Schilderij jran Berthon in het museum te Versailles (fragment)
NAPOLEON EN HET VRIJE WOORD
In de schaduw der dictatuur
E. DU PERRON
w
Stendhal
TEINIG boe
ken zijn zo
leerzaam en
zo aktueel, in deze tijd
van dreigende en be
staande diktaturen,
vóór hen vooral die be
lang hebben bij de vrij
heid van het woord en
van de geest, als de
dokumentatie die John
Charpentier heeft ver
werkt in zijn boek Na
poléon et les Hommes
de Lettres de son temps
(uitgegeven door de
I ercure de France). Men ziet er een despoot met de
k einzieligste waakzaamheid alle literatuur
degrad ren of militariseren en als figuur toch groter blijven
r m de schrijvers die het min of meer wagen hem te
v eerstaan. Men gelooft soms bijna aan zijn
autorit it in de zaken des geestes, omdat men, gegeven
z in parvenuachtigheid, zozeer verwacht een
seri -ant te horen praten, dat men al verrukt heengaat
t s het blijkt, dat hij nog over de kuituur beschikt
vin een artillerie-officier: Goethe is dupe geweest
-? m deze ,,autoriteit". Als men zijn roem met alle
l eraire roem vergelijkt, blijft hij natuurlijk verre
1 iperieur: Mme de Staël ademde dus altijd moeilijk
ia zijn tegenwoordigheid. Hij stelt een bizondere
politie in voor de literatuur, wat een originele
be? emming heten mag, en daarbij griezelig juist, voor
-n bepaald soort literatoren; de pers brengt hij,
e durende het konsulaat al, van 63 kranten terug
>t 13, wat op zichzelf een weldaad lijkt, maar die
3 zijn dan ook door de zuiverste lakeien
geredi-eerd. En als pittige bizonderheid merkt men dat
..e Journal des Hommes Libres betaald wordt door
?'..f, minister van politie Fouché.
Alles wat nog aan kunst mag doen bestaat in zijn
.haduw door vleierij, en het symbool hiervan is de*
' {onaparte op het paard dat de Sint-Bernard schijnt
'>e willen overvliegen (in werkelijkheid ging hij te
v oet of op een ezel), op vererend verzoek geschilderd
i oor David. Vanuit onze tijd gezien is het een be
droevend schilderwerk; maar de vleiers op papier
hadden zo weinig talent dat zij hem zelf soms
onpasselijk maakten. Hij beklaagt zich op een dag:
- Ik heb de kleine literatuur vóór mij, maar de
?»;rote tegen mij. En toch heeft hij ongeveer alle
literaire gróten" opeen gegeven ogenblik ingepalmd,
v.-ant hij heeft niet alleen zijn befaamde persoonlijke
Chateaubriand
magie maar hij is ook
nog op sinistere wijze
akteur; Stendhal nog
daargelaten, zijn ergste
vijanden zijn, de ene
vroeger de andere la
ter, bereid geweest zijn
handlanger te spelen:
de hysterische Mme de
Staël, de ontgoochelde
Benjamin Constant,
zelfs zijn mytomane
tegenpool" Chateau
briand. Het enige wat
men met succes tegen
over hem had kunnen
stellen: de waarde van de honnête homme", ont
breekt bij al deze penvoerders ongeveer totaal. De
moedige Népomucène Lemercier was eens zijn jeugd
vriend ; en deze had helaas meer karakter dan talent.
OM de geest te dwingen aan zijn kant te staan,
beschikt hij letterlijk over allemiddelen: niet al
leen de gevangenis, maar verbanningsoorden als
Satnt-Domingo en het gekkenhuis van Charenton.
Maar als alle despoten is hij tegelijk bang dat de geest
hem niet rechtvaardigen zal, en hij is niet cynisch
genoeg om op dit gebied niet te liegen waar hij het
nodig acht in zijn Mémorial de Sainte-Hélène.
Overgevoelig voor de minste kritiek, kontroleert
hij zelf de kranten en schrijft ridikule kruideniers
verantwoordingen aan Fouché, als daarin gestaan
heeft dat hij zoveel uitgeeft. En de abjekte Geoffroy
(béte noire van Stendhal, kampioen voor het geloof
en tegen de filosofen natuurlijk ook) vleit hem zo
straf dat hij het monopole krijgt van de kritiek,
wat hem veroorlooft iedere kollega-auteur op te
vreten die nog een schijn mocht vertonen van
meningsvrijheid of talent. Van tijd tot tijd neemt
de Keizer zelf de rol over, wordt journalist tegen
Engeland en kraakt in de Moniteur eigenhandig
Corinne van Mme de Staël. Zijn censuur vindt dat
De l'Allemagne besnoeid moet worden; hij leest
het boek zelf en laat de hele oplage verbranden.
Vrouwen moeten breien", vindt hij; mannen
alleen mogen schrijven, maar eerst (zegt Charpen
tier) na vooraf behoorlijk te zijn ontmand.
In 1806 is het verboden een woord te schrijven
over het bestaan van Lodewijk XVI, zoals heden in
Sovjet-Rusland de diktator Stalin elk woord verbiedt
over het bestaan van Trotski. De kleinzielige
angsten van de despoot kunnen altijd nog heel wat
groter zijn dat de politieke belangen waarmee hij
deze rechtvaardigt". Henri IV, een Bourbon
immers ook, is nog te dicht bij de held om hem
geen konkurrentie aan te doen; hij verbiedt dus een
toneelstuk over hem en schrijft aan Fouché:
La scène a besoin d'un peu d'antiquité. Als die
oudheid, wel te verstaan, helden op de planken
brengt waarin men hém herkennen kan, en vooral
niets dat tegen zijn betekenis in zou gaan. (Men
kan zich amuseren met het idee dat een heer
Mussert, eindelijk despoot geworden van Nederland,
een stuk bestelt over Brinio, maar kopschuw wordt
bij het woord Colijn.)
TOCH heeft dit alles natuurlijk niets te betekenen
voor hen die de krijgsroem boven alles stellen; zij
vinden wellicht dat een groot generaal aan grootheid
wint wanneer hij op het gebied van de geest 100 %
kleingeestig weet te zijn. En als generaal ge
nomen, zoals iemand mij eens zei, ziet men niet
goed wat men hem zou kunnen verwijten, hij heeft
Links : Goethe (naar een schilderij van Georg Dowe
u/t 1819 in het Goethe-museum te Wei ma r);
Rechts: Madame de Stoel als Corinne (naar een
schilderij van Mme. Vigée Lebrun).
FAO. S M GROENE M* 3062
If'i