Historisch Archief 1877-1940
LETTERKUNDIG LEVÊN\
Brieven over litteratuur
III
f Maandagavond
Waarde Vestdijk,
MAG ik bekennen, dat je ant
woord mij in de stemming
bracht, waarin ik mijn lijflied:
o, muze, wat ben ik begonnen?" pleeg
te zoemen? Een van de redenen voor
mijn wanhoop ligt ongetwijfeld in jouw
wijze van denken, die voor mijn gevoel
vaak iets hinderlijk baroks heeft, een
overladen, guirlandeachtige volte, die
mij altijd herinnert aan de manier
waarop netten worden geknoopt. Mijn
uiteraard minder vertakte rechtlijnig
heid heeft al discussieerend met jou
vaak het gevoel dat zij een legioen
van gordiaansche knoopen zou moeten
doorhakken, zonder dat er dan meer
beslist is, dan in het beroemde
alexandrijnsche" geval.
Dat mijn visie bij jou en bij anderen
verzet zou wekken heb ik voorzien.
Mijn eigen bezwaar tegen mijn vorigen
brief betreft niet de opvatting die hij
verdedigt, maar zijn gebrek aan sub
stantie, waardoor hij buitendien minder
opschiet dan mijn stijl suggereert. Ik
zat toen je antwoord kwam juist te
lezen in Unamuno Das tragische
Lebensgefühl", dat goed begint, maar
verder verloopt in een machteloos be
zwerend betoog, de preek van den al ts
overtuigende, hoewel minder erg dan in
L'Agonie du Christianisme", dat er
min of meer een vervolg op is, ge
schreven in Parijs, tijdens zijn balling
schap, waar hij erg onder schijnt te
hebben geleden. In de eerste hoofdstuk
van van Das tragische Lebensge
fühl" wijst hij op den persoonlijken oor
sprong van een philosophie, op het
belang van den denker boven het
sluitend-gemaakte systeem maar als
men dan ziet, hoe hij, leerling van
Amiel, Kierkegaard en Pascal, om er
enkele te noemen, die hij ook zelf ver
meldt, en, op averechtsche wijze, van
Nietzsche, dien hij niet vermeldt, maar
bestrijdt, in wat inderdaad een van zijn
zwakste theorieën lijkt, die van de
ewige Wiederkunft" dan vraagt
men zich af waar de verwantschap
met dat soort geesten toe heeft gediend,
als men toch eindigt in het geijkte
extract van den catechismus. Toch vond
ik in Unamuno's pleidooi voor de per
soonlijkheid een merkwaardige plaats,
min of meer in verband met ons vorige
onderwerp, en met den dood, die
inderdaad het thema kind", in ver
schillende aspecten, pas werkelijk boei
end maakt. Ik werd er misschien vooral
door getroffen omdat ik juist van een
vriend, die de geboorte en het kind-zijn
in verschillende verzen bezongen heeft,
een schamper gedicht kreeg toege
stuurd voor een echt hekel-dicht
was het te mat waarin hij mij vroeg
waaraan ik eigenlijk het recht ont
leende om over kinderen te schrijven,
ik, in dezen immers ervaringlooze. Ik
zou mij op dit punt moeten vergenoe
gen met de schrale troost van mijn
papieren kinderen, mijn boeken.
\\7ELNU, over het verlangen om
vv in kinderen of boeken den dood
als het ware te bedriegen, om zich"
voort te zetten over het graf, zegt Una
muno, bezeten door het hunkeren naar
een integrale persoonlijke onsterfe
lijkheid, dat zijn heele philosophie op
dit spel beheerscht ? hij zegt zelf
ruiterlijk, dat in alle echte philosophie
de wensch de vader is van de ge
dachte"?het volgende:
All das: dass der Mensch in seinen
Kindern fortlebt, in seinen Werken
und irgendwie im Weltall sihd
uriklare Schwarmereien zur blossen
Genuge derer, die an Gefühlsstumpfheit
leiden. Das sind Leute, die im btïgen
gtistig einigermas83n nerven agen k
nnen. Es kann ja jemand eine grossi
Begabung, das heisst, eine sogenannte
grossïBegabung haben, und dabei
doch stumpfsinnig im Gefühl, sogar
ein moralischer Idiot sein. Die Falle
sind nicht sslten gewessn. Gewó'hnlich
behaupten diese gefühlsarmen
Begabungen, es hatte keinen Sinn, sich
an das Unbsgreifliche zu wagen, oder
gegen den Stachel zu löcken. Man
kann ja auch einem Amputierten
ruhig sagen, dass er nicht we i ter an s:in
Bein zu denken habe. Und wir alle
sind irgendwie amputiert. Nur, die
einen fühlen es, und die anderen fühlen
es nicht. Odet sie tun wenigstens so,
als ob sie nicht fühlten, und heucheln
dann."
Ik zei, dat het thema kind" pas
werkelijk boeiend, of liever tragisch
wordt in verband rnet den dood, maar
die kant van de zaak wil ik nu voor
vandaag maar laten rusten. Is er,
wilde ik vragen, n thema dat de
nieuwe hollandsche dichtkunst zoo
doordringend beheerscht als het
doodsmotief ? Ik geloof nist dat men tegen
over dit verschijnsel volstaan kan met
de bewering dat de dood, als de jeugd,
als de liefde, een zoo algemeen thema is
dat men uit de hegemonie ervan geen
bizondere conclusie mag trekken. Don
ker, Buning, Bloem, Roland Holst,
Slauerhoff, du Perron, Greshoff, van
Vriesland zij zijn er geheel mee
doordrenkt, en zelfs in werk waarin de
dood minder of bijna niet wordt ge
noemd en dat misschien op het eerste
gezicht van het leven zelf en alleen ver
vuld schijnt te zijn, heerscht de dood,
met brandend en ontbindend bederf.
Wat is de aarde, in het zoo uitermate
op leven, groeikracht en vruchtbaar
heid gerichte werk van Van den Bergh
anders dan een aarde, die in
onfbinding verkeert ? Wat is in de verzen
van Hendrik de Vries de heete gloed
anders dan het schroeien van aanstaand
einde; als je wilt, de voorgloed van een
vlammend gericht?
De meening dat een zoo sterk
overheerschen van den dood in de dicht
kunst romantisch moet heeten is te
algemeen en te vaag, vooral als men
let op de wijze waarop de verschillende
dichters den dood ondergaan", en
bepaald onjuist is de simplistische
stelling dat uit het domineeren van
dit motief opnieuw zou blijken hoe wij
allen bevangen zijn door een onder
gangsstemming, den moedeloozen angst
toestand van een onweerhoudbaar ver
val. Want in de manier waarop de dood
in de' .nieuwste dichtkunst wordt
beseft, ligt een zeer groote moed. Niet
als een vaag-obsedeerend einde, als
een vervloeiende overgang, maar als
een macht, een gebied, dat doordrin
gend onderzocht wordt, verkend, ont
gonnen, gepeild. De bewusten onder de
dichters ondergaan, in hun voor-gevoel,
ook als de oorsprong van deze reactie
een angst is, den dood bewust en lijfelijk,
met open oogen en zonder narcose. Hij
wordt bestreden, teruggedrongen, en
in dit onverschrokken door-schouwen
ten deele van zijn raadselachtige be
klemming beroofd.
t.a.t.
H. MARSMAN
R
oomsc
li of O
nroomsc
k?
Mlen Proost: Tot slot (Nljgh A van
Dttmar, Rotterdam)
NIET zonder daarvoor goede
redenen te hebben kiest een
man zich een vrouwelijken
schrijversnaam. Daarom: al weten
wij nu sinds eenigen tijd, dat Mien
Proost in het particuliere leven den
naam Klomp draagt, het is blijkens het
titelblad zijner laatste publicatie zijn
bedoeling het feminine dichterschap
te handhaven naast een masculien
staatsburgerschap. Wij kunnen ner
gens het recht aan ontleenen, dezen
wensch niet te eerbiedigen. Maar wel
rijst de vraag, of het werk van Proost
zulk een vrouwelijken" uitdrukkings
vorm rechtvaardigt; of er, met anderje
woorden, specifiek vrouwelijke ken
merken te ontdekken zijn in deze
poëzie. Proost's eerste bundel verzen,
Het Middelbaar Onderwijs en andere
gedichten", vertoonde, wat betreft de
stof der onderwerpen en de verhou
ding, waarin de auteur tot die stof
stond, het karakter der jeugdige,
vrouwelijke, appreciatie van school
leven en liefdestragiek, van ontwaken
de erotiek en naïeve vereering voor
den man. Het lag dus voor de hand,
dat de schrijver voor deze projecties
van zijn innerlijk
gewaarwordingsleven den vorm had verkozen van
onbewimpelde vrouwelijkheid, tot in
den naam van den auteur toe.
De inhoud, de stof, de verhouding,
waarin de auteur in dezen tweeden
bundel tegenover het leven staat, kan
slechts zeer gedeeltelijk zulk een
sexueele Umwertung verantwoorden. Dit
boekje is niet in dien zin een voort
zetting van den vorigen bundel,
dat ook hier van vrouwelijk stand
punt de erotische ontroeringen en
wenschen worden uitgedrukt (een
enkel gedicht uitgezonderd: De ge
liefden; Gebed om een goeden echt
genoot te verkrijgen)j maar wel is
Twee gedichten
Gebed om een goeden echtgenoot
Ik wit een man
die rijden kan, '
die schieten kan.
Ik wil een echten man,
een man.
Geen coca-cola drinker,
Geen eau de cologne stinker,
Geen verkenner,
Geen autorenner,
Geen volksmenner,
Geen dichter,
Een oplichter.
Een man.
Die minnen kan,
Die kussen kan,
Wiens armen mij omknellen,
Naar wien mijn borsten zwellen,
Die mij bespeelt
en zeven zonen bij mij teelt.
De geliefden
Toen zij nergens meer veilig waren
Hebben zij kerken gekozen
Om elkander brandend te maken
Door liefkoozen.
Voor de altaren
Vielen hun moede gebaren
Als rozen uiteen.
ffadt gij gedacht
De menschen zijn zoo gemeen
Dat deze twee geen
Bed meer bleef en geen nacht?
MIEN PROOST
. s w GROENE Ne. 3012
het dat geworden uit een oogpunt
van algemeene levensvisie. In deze
gedichten treft ons stellig in n,et
geringer mate dan in die uit den vod.
gen bundel de cynische toon, de on.
barmhartige onbevangenheid, en zelfs
meer dan vroeger de pijnlijke teleur.
stelling, welke bepaalde ervaringen
van religieusen aard den dichter
hebben berokkend. De eerst; af deel h g
verzen, getiteld Zonder Kerkboek,
bevat enkele gedichten, ontstaan vit
een zoo harde en wrange ontgooche
ling, dat de Kerk, die deze
verbetenheid op haar geweten heeft, daar; n
zelfs in de directste bewoordingen
wordt aangetast en verguisd. Zonder
twijfel blijven deze verzen ons u;n
hun verbitterden toon en oprecut
accent het langst bij, maar poëtis h
kunnen wij ze onmogelijk hoog taxi
:ren. En toch: als hekeldichten, e -n
genre, dat in ons land zoo poover
vertegenwoordigd is, steken zij ver i it
boven wat wij op dat gebied ge we > d
zijn te lezen (Schietgebeden in l.»t
portaal I en IV; De preek I; Het z.',n
de dichters niet).
Behalve het Gebed tot Maria it
deze af deeling, vinden wij in de twee< e,
Erotica Catholica, de beste gedicht m
uit den bundel. Het innig en eenvpu> ig
gezegde, bijna geprevelde ,,De
Celiefden", dat, in den trant van Man ix
Gijsen's verzen geschreven, een w«
rmer atmosfeer bezit dan de koe e,
ook minder uit verontwaardiging n
gekwetst gevoel ontstane, gedicht n
van dezen Vlaming. Met de gedichte i:
Dezelfde Droom, Op de plaats ru t,
en de beide uit Requiem: Het Ein e
en Adieu, neemt Proost zijn draai na <r
de gevoelswereld en den romantisc
ielegischen toon van Bloem en Rola ,d
Holst. Al zijn de genoemde gedicht n
verre van slecht, zelfs op zich z< If
beschouwd zeer goed te noem* :i,
toch bevangt ons de lust tot wreve ig
verzet, wanneer een dichter met en
zoo karakteristieke relatie tot Ie
wereld der verschijnselen en gevoele s,
dit ongemakkelijk, met het bloed v m
de eigen ziel gekochte, leven verza. iet
ten bate van de bloeiender, week r,
charmeerender en vager wereld van i >n
poëzie, die, bij zijn voorbeelden over
tuigend en oprecht, bij hem onmisk»
nbaar de teekenen van navolging of
beïnvloeding gaat dragen.
Wat zullen wij zeggen aan 't eind?
Proost!? Of: Amen!? Proost zAi
zegt: Tot slot.
Dan wachten wij op een niet wj
begin. D. A. M. BINNENDI K
Veriurotutolle in Holland: Gebr. Schröder an
Dapont'i Boekhandel, A'damC.,KeIzersgr. M6
D. C. van der Poel
i,aKerm*aaeHeroIque'(TuBchIn»kl,
linaterdara)
DEZE Kermesse Heroique"
wordt bepaald do v hetcostuum.
Bepaald ook wat tijd en plaats
van de handeling betreft. Verder echter
behouden de makers zich elke vrijheid
ten opzichte van de historie nadrukke
lijk voor. Tijd en plaats geven aan:
1616 in het vlaamse stadje Boom. Dit
is de enige verantwoordelijkheid, welke
Feyder als cineast en de scenario
schrijvers Zimmer en Stemmle, wer
kende naar een novelle van de Belg
Charles Spaak, ten opzichte van de
historische juistheid aanvaarden. Wat
er verder gebeurt is een farce en niet
meer dan dat.
De historische bepaaldheid wat tijd
en plaats van de handeling betreft, was
niet te ontgaan bij dit uitgangspunt:
de schilderijen der grote vlaamse mees
ters als grondslag van het filmbeeld te
nemen. Zij bieden te exacte gegevens
om de handeling naar ergens" en
toen" te verleggen. En deze simpele
bepaaldheid is de bron geworden van
veel geschreeuw en van veel protest.
Het is in dit verband nodig een kort
beeld van de handeling te geven. De
vooravond van een kermis in het
"laamse stadje; de burgers in hun
schilderachtige kleedij worden hier ge
toond als burgers met al hun uiterlijk
vertoon van plaatselijke
waardigheidbekleders, die echter thuis wel eens
leel erg onder de plak van hun fikse
vrouwen kunnen zitten.
Is het wonder, dat deze brave
bur:ers een heilige angst hebben voor de
;paanse soldaten, ook als het geen
oorlog meer is en zij slechts het vreed
zaam escorte van een diplomaat vor
men, en inkwartiering vrezen als een
nvasie van een woeste bende, die
noorden en branden zal en het bloed
>ij stromen zal doen vloeien? Wij heb
ten, als ik mij wel herinner, zelf een
lergelijk beeld al was het dan
mischien iets minder fel gekleurd dan
leze film-fa; ee van onze school
banken mee gekregen. Deze schepenen
van Boom zijn brave burgers en koop
lieden en geen helden en de opoffering
van de burgemeester om de stad te
redden van de invasie, bestaat uit een
gefingeerd sterfgeval in de hoop dat de
Spaanse hertog de in rouw gedompelde
stad zal omgaan. En uit een grandioos
doodsbed voor het geval, dat hij op het
onzalige idee mocht komen,, toch bin
nen te gaan.
Tegenover deze^uitvlucht nemen de
vrouwen onder leiding van de
burgemeesteresse zelf de zaak ter hand en
zij doen het op hun manier. Niet op de
manier van Kenau Hasselaar, al zijn
zij thuis niet altijd katjes om zonder
handschoenen aan te pakken. Zelf
brengen de vrouwen van de schepenen
de sleutel van de stad, netjes gepoetst,
aan de hertog en zij bieden de man
schappen koele dronk en goede huis
vesting in de hoop dat men morgen
zonder verdere schade aan te richten
darj een goed gevulde maag weer ver
der zal trekken.
.De klucht Voltrekt zich dan natuur
lijk om de schijndode burgemeester,
wiens vrouw bovendien toch nog wat
-om reden van huiselijke politiek
met hem te vereffenen had. Intussen
laat menige vrouw een welgevallige
blik vallen op de Spanjaarden, die een
romantiek medebrengen, welke door
de brave mannen niet altijd is bevre
digd. Dit alles geeft aanleiding tot dolle
situaties, vele rake schilderingen, een
prachtig vertoon van costuums en
natuurlijk menig Breughels
tafreeltje. Wat dit laatste betreft, moeten wij
Scène uit jocques Feyder: Hefdenkermis
(Tuschinskl, Amsterdam)
ook alweer natuurlijk vaststellen
dat wij de vlaamse meesters toch liever
op het schildersdoek dan op het bios
coopdoek zien. Hun werk wordt door
deze levende beelden allerminst meer
levend. Het blijft op dit punt een kijk
spel, waarvan de techniek in vele ge
vallen te bewonderen valt.
/"WER de protesten staat de
onbe^-^ vangen toeschouwer verbaasd. Is
de historische eer" van onze buren en
van ons zo teer, dat deze door een on
schuldige filmklucht wordt bezoedeld ?
Moeten wij dan werkelijk geloven, dat
al deze brave bierbrouwers, bakkers,
slagers en andere burgers helden waren
en dat de vrouwen hier alleen maar
kokende olie voor de Spanjaarden over
hadden ? Moeten wij dan werkelijk ge
loven, dat deze brave burgers niet ook
in vele gevallen inderdaad brave bur
gers waren, met brave hazenharten,
die meer gevoel voor zaken dan voor
heldenmoed hadden?
Dit is schoolboekjes-heroiek en het
is meer kinderachtig dan eervol om
boos te worden als men in een op
dit punt bewust onhistorische farce
met deze schoolboekjes-heroiek de spot
drijft. Het pleit niet voor geloof in eigen
zaak als men zo gauw op de tenen ge
trapt is en men deze primitieve schijn
van eer en heidendom meent te moeten
behoeden met een adres aan de burge
meester om de film te verbieden.
Vermoedelijk bovendien alleen op
grond van ,,horen zeggen". Maar het
is tegenwoordig meer en meer gebrui
kelijk dat men ook ongezien geschokt'
en gekwetst" wordt.
Georges Enesco
violist, dirigent, componist
DE viool is het edelste muziek
instrument. Deze uitspraak
klinkt ietwat primitief, en men
de hedendaagsche muziekminnende
men pleegt zijn sympathieën dan
ook op andere geluidsverwekkers te
richten. De bewonderaars van het
actueele dynamisme vinden het viool
geluid te week, te klein, te particulier.
De meer vergeestelijkten prefereeren
de koele orgelklanken der blaasin
strumenten of het neuzige geraisonneer
onzer nagemaakte clavecymbels. Een
zeer groot deel der tegenwoordige com
ponisten denkt niet meer voor strijk
instrumenten, zelfs niet als zij een
concertant stuk voor viool, alt of
violoncel schrijven (zie o.a. Stravinsky,
wiens vioolconcert op 25 Januari te Rot
terdam, opzichzelf zeer bevredigend,
werd uitgevoerd). De violen hebben hun
leidersplaats in een groot deel van onze
tegenwoordige ensembles moeten prijs
geven. Bij de vermaaksmuziek was er
een tijdlang ternauwernood emplooi te
vinden voor violisten, zoozeer domi
neerde daar het geblazen en geslagen
geluid.
De verklaring is wellicht de volgende:
Naarmate het aantal violen in de groote
symphonie- en opera-orkesten toenam,
verminderde de beteekenis van hun
timbre. In de finales van Mahler's
symphonieën hettben de violen weinig
anders te doen dan het bindmiddel te
leveren, de klinkende stof, waarop de
houten, koperen en nikkelen kunst
voorwerpen, voor deze gelegenheid me
lodieën en thema's genaamd, te pronk
gelegd konden worden. Hun taak was
ternauwernood nog een melodische.
De blaasinstrumenten behielden hun
individualiteit; de strijkinstrumenten
vormden, door het toenemen van hun
aantal, een collectiviteit, een
vakvereniging 'als het ware. De opvatting
,,1'union fait la force" is op het
abstract-muzikale terrein niet juist ge
bleken: naarmate de (dynamische)
kracht toenam, verdween de
essentieelmuzikale reden van bestaan. Het ge
volg was, dat het collectivum der
strijkinstrumenten moest abdiceeren,
ten bate van de zelfstandig gebleven
blazende en slaande eenlingen.
ET was het optreden van den
typisch-solistischen violist Georges
Enesco, waardoor deze gedachten vorm
kregen. Enesco is een volkomen re
presentatief solist ook wanneer hij
dirigeert, ook met hetgeen hij blijkt
gecomponeerd te hebben. Wij staan
vreemd tegenover dit phenomeen;
misschien even vreemd als tegenover de
Middeleeuwsche muziektheoretici, die
de eerste plaats in de samenleving der
toonkunstenaren wilden toekennen,
niet aan de componisten, maar aan de
zangers.... Hetgeen voor Enesco
componeeren is, zou bij ons ternauwer
nood slecht improviseeren kunnen
heeten. Maar de muzikantenmentali
teit, die achter deze klankvoorstel
lingen en worstelingen met een vorm
schuilt, is een staat van geest, welken wij
in onze huidige muziekmaatschappij
noode missen. Er zijn namelijk te
weinig echte violisten op het
oogenblik. Men versta mij wel: virtuoze be
spelers van het instrument viool zijn
er genoeg. Maar dat is niet, wat wij,
met Enesco, onder violist verstaan.
Het echte violistische besef is
aconstructief tot in het absurde. De
aperceptie van muziek nadert het meest
Was DE GROENE juist
uitverkocht toen U er naar
vroeg? Een goede raad:
NEEM EEN
ABONNEMENTI
ZIE DEN BON OP PAG. 19
die van de geboren vocalisten, een
gevolg» wellicht, van de door den aard
van het instrument gedwongen
monodie. In het violisme is nog iets overge
bleven van het muziekbewustzijn der
minstreels en ,,fahrende Leute".
\J( EN zou haast denken, dat het
J"VA Amsterdamsche concertpubliek,
dat aan Georges Enesco op 30 Januari
1.1. stormachtige ovaties bereidde, iets
van dezen aard gevoeld moet hebben.
Het is nooit na te gaan langs welke,
voor het bewustzijn ternauwernood
begaanbare, wegen de wisselwerking
tusschen kunstenaar en publiek tot
stand komt. Het contact liep hier
echter niet zonder meer via de noten
van Enesco's Roemeensche rhapsodie
in A. Dit is een stuk, dat, om te be
ginnen, elk spoor van evenwicht mist
een soort Kerstpakket, waarin van
allerlei opzichzelf nuttige en doelma
tige, ja zelfs aangename, zaken
samengepakt zitten: manufacturen, zuivelpro
ducten, een doosje Macedonische
cigaretten, plus een pond spek. Dit laat
ste, in dit geval, om mee te schieten.
Doch dit alles werd (slordig!) in
gepakt, thuisbezorgd en afgegeven met.
een volstrekt ontwapenende liefde en
groothartigheid. Enesco dirigeerde zijn
opeenvolging van volksliedjes en
aanloopen-tot-een-climax met de grootst
denkbare ernst en toewijding. Gelijk
gezegd, Amsterdam reageerde met een
ovatie. Wij zijn dus, goddank, nog
eenvoudig genoeg om door een onge
compliceerd, sterk natuurtalent gegre
pen en meegenomen te worden. Dit in
zicht was voor ons wel de winst van
het concert.
En hoe meegenomen ! Van Beinum
kreeg, na zijn uitvoering van Ravel's
Rhapsodie Espagnole, soortgelijke or
kanen van instemming te verwerken.
En ik kan onmogelijk verzwijgen dat
het Concertgebouworkest dit stuk vroe
ger bij herhaling beter: geacheveerder.
minder gejaagd, minder fortissimo,
gespeeld heeft. Waarmede maar ge
zegd is, dat de weldadige warmte van
Enesco's persoonlijkheid, via Eduard
van Beinum en via het Amsterdamsche
publiek, ditmaal nog doorstraalde in de,
opzichzelf zér koele, partituur van
Ravel. De Rhapsodie Espagnole wint
daar echter niet bij.
WILLEM PIJPER