De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 8 februari pagina 5

8 februari 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

LETTERKUNDIG LEVÊN\ Brieven over litteratuur III f Maandagavond Waarde Vestdijk, MAG ik bekennen, dat je ant woord mij in de stemming bracht, waarin ik mijn lijflied: o, muze, wat ben ik begonnen?" pleeg te zoemen? Een van de redenen voor mijn wanhoop ligt ongetwijfeld in jouw wijze van denken, die voor mijn gevoel vaak iets hinderlijk baroks heeft, een overladen, guirlandeachtige volte, die mij altijd herinnert aan de manier waarop netten worden geknoopt. Mijn uiteraard minder vertakte rechtlijnig heid heeft al discussieerend met jou vaak het gevoel dat zij een legioen van gordiaansche knoopen zou moeten doorhakken, zonder dat er dan meer beslist is, dan in het beroemde alexandrijnsche" geval. Dat mijn visie bij jou en bij anderen verzet zou wekken heb ik voorzien. Mijn eigen bezwaar tegen mijn vorigen brief betreft niet de opvatting die hij verdedigt, maar zijn gebrek aan sub stantie, waardoor hij buitendien minder opschiet dan mijn stijl suggereert. Ik zat toen je antwoord kwam juist te lezen in Unamuno Das tragische Lebensgefühl", dat goed begint, maar verder verloopt in een machteloos be zwerend betoog, de preek van den al ts overtuigende, hoewel minder erg dan in L'Agonie du Christianisme", dat er min of meer een vervolg op is, ge schreven in Parijs, tijdens zijn balling schap, waar hij erg onder schijnt te hebben geleden. In de eerste hoofdstuk van van Das tragische Lebensge fühl" wijst hij op den persoonlijken oor sprong van een philosophie, op het belang van den denker boven het sluitend-gemaakte systeem maar als men dan ziet, hoe hij, leerling van Amiel, Kierkegaard en Pascal, om er enkele te noemen, die hij ook zelf ver meldt, en, op averechtsche wijze, van Nietzsche, dien hij niet vermeldt, maar bestrijdt, in wat inderdaad een van zijn zwakste theorieën lijkt, die van de ewige Wiederkunft" dan vraagt men zich af waar de verwantschap met dat soort geesten toe heeft gediend, als men toch eindigt in het geijkte extract van den catechismus. Toch vond ik in Unamuno's pleidooi voor de per soonlijkheid een merkwaardige plaats, min of meer in verband met ons vorige onderwerp, en met den dood, die inderdaad het thema kind", in ver schillende aspecten, pas werkelijk boei end maakt. Ik werd er misschien vooral door getroffen omdat ik juist van een vriend, die de geboorte en het kind-zijn in verschillende verzen bezongen heeft, een schamper gedicht kreeg toege stuurd voor een echt hekel-dicht was het te mat waarin hij mij vroeg waaraan ik eigenlijk het recht ont leende om over kinderen te schrijven, ik, in dezen immers ervaringlooze. Ik zou mij op dit punt moeten vergenoe gen met de schrale troost van mijn papieren kinderen, mijn boeken. \\7ELNU, over het verlangen om vv in kinderen of boeken den dood als het ware te bedriegen, om zich" voort te zetten over het graf, zegt Una muno, bezeten door het hunkeren naar een integrale persoonlijke onsterfe lijkheid, dat zijn heele philosophie op dit spel beheerscht ? hij zegt zelf ruiterlijk, dat in alle echte philosophie de wensch de vader is van de ge dachte"?het volgende: All das: dass der Mensch in seinen Kindern fortlebt, in seinen Werken und irgendwie im Weltall sihd uriklare Schwarmereien zur blossen Genuge derer, die an Gefühlsstumpfheit leiden. Das sind Leute, die im btïgen gtistig einigermas83n nerven agen k nnen. Es kann ja jemand eine grossi Begabung, das heisst, eine sogenannte grossïBegabung haben, und dabei doch stumpfsinnig im Gefühl, sogar ein moralischer Idiot sein. Die Falle sind nicht sslten gewessn. Gewó'hnlich behaupten diese gefühlsarmen Begabungen, es hatte keinen Sinn, sich an das Unbsgreifliche zu wagen, oder gegen den Stachel zu löcken. Man kann ja auch einem Amputierten ruhig sagen, dass er nicht we i ter an s:in Bein zu denken habe. Und wir alle sind irgendwie amputiert. Nur, die einen fühlen es, und die anderen fühlen es nicht. Odet sie tun wenigstens so, als ob sie nicht fühlten, und heucheln dann." Ik zei, dat het thema kind" pas werkelijk boeiend, of liever tragisch wordt in verband rnet den dood, maar die kant van de zaak wil ik nu voor vandaag maar laten rusten. Is er, wilde ik vragen, n thema dat de nieuwe hollandsche dichtkunst zoo doordringend beheerscht als het doodsmotief ? Ik geloof nist dat men tegen over dit verschijnsel volstaan kan met de bewering dat de dood, als de jeugd, als de liefde, een zoo algemeen thema is dat men uit de hegemonie ervan geen bizondere conclusie mag trekken. Don ker, Buning, Bloem, Roland Holst, Slauerhoff, du Perron, Greshoff, van Vriesland zij zijn er geheel mee doordrenkt, en zelfs in werk waarin de dood minder of bijna niet wordt ge noemd en dat misschien op het eerste gezicht van het leven zelf en alleen ver vuld schijnt te zijn, heerscht de dood, met brandend en ontbindend bederf. Wat is de aarde, in het zoo uitermate op leven, groeikracht en vruchtbaar heid gerichte werk van Van den Bergh anders dan een aarde, die in onfbinding verkeert ? Wat is in de verzen van Hendrik de Vries de heete gloed anders dan het schroeien van aanstaand einde; als je wilt, de voorgloed van een vlammend gericht? De meening dat een zoo sterk overheerschen van den dood in de dicht kunst romantisch moet heeten is te algemeen en te vaag, vooral als men let op de wijze waarop de verschillende dichters den dood ondergaan", en bepaald onjuist is de simplistische stelling dat uit het domineeren van dit motief opnieuw zou blijken hoe wij allen bevangen zijn door een onder gangsstemming, den moedeloozen angst toestand van een onweerhoudbaar ver val. Want in de manier waarop de dood in de' .nieuwste dichtkunst wordt beseft, ligt een zeer groote moed. Niet als een vaag-obsedeerend einde, als een vervloeiende overgang, maar als een macht, een gebied, dat doordrin gend onderzocht wordt, verkend, ont gonnen, gepeild. De bewusten onder de dichters ondergaan, in hun voor-gevoel, ook als de oorsprong van deze reactie een angst is, den dood bewust en lijfelijk, met open oogen en zonder narcose. Hij wordt bestreden, teruggedrongen, en in dit onverschrokken door-schouwen ten deele van zijn raadselachtige be klemming beroofd. t.a.t. H. MARSMAN R oomsc li of O nroomsc k? Mlen Proost: Tot slot (Nljgh A van Dttmar, Rotterdam) NIET zonder daarvoor goede redenen te hebben kiest een man zich een vrouwelijken schrijversnaam. Daarom: al weten wij nu sinds eenigen tijd, dat Mien Proost in het particuliere leven den naam Klomp draagt, het is blijkens het titelblad zijner laatste publicatie zijn bedoeling het feminine dichterschap te handhaven naast een masculien staatsburgerschap. Wij kunnen ner gens het recht aan ontleenen, dezen wensch niet te eerbiedigen. Maar wel rijst de vraag, of het werk van Proost zulk een vrouwelijken" uitdrukkings vorm rechtvaardigt; of er, met anderje woorden, specifiek vrouwelijke ken merken te ontdekken zijn in deze poëzie. Proost's eerste bundel verzen, Het Middelbaar Onderwijs en andere gedichten", vertoonde, wat betreft de stof der onderwerpen en de verhou ding, waarin de auteur tot die stof stond, het karakter der jeugdige, vrouwelijke, appreciatie van school leven en liefdestragiek, van ontwaken de erotiek en naïeve vereering voor den man. Het lag dus voor de hand, dat de schrijver voor deze projecties van zijn innerlijk gewaarwordingsleven den vorm had verkozen van onbewimpelde vrouwelijkheid, tot in den naam van den auteur toe. De inhoud, de stof, de verhouding, waarin de auteur in dezen tweeden bundel tegenover het leven staat, kan slechts zeer gedeeltelijk zulk een sexueele Umwertung verantwoorden. Dit boekje is niet in dien zin een voort zetting van den vorigen bundel, dat ook hier van vrouwelijk stand punt de erotische ontroeringen en wenschen worden uitgedrukt (een enkel gedicht uitgezonderd: De ge liefden; Gebed om een goeden echt genoot te verkrijgen)j maar wel is Twee gedichten Gebed om een goeden echtgenoot Ik wit een man die rijden kan, ' die schieten kan. Ik wil een echten man, een man. Geen coca-cola drinker, Geen eau de cologne stinker, Geen verkenner, Geen autorenner, Geen volksmenner, Geen dichter, Een oplichter. Een man. Die minnen kan, Die kussen kan, Wiens armen mij omknellen, Naar wien mijn borsten zwellen, Die mij bespeelt en zeven zonen bij mij teelt. De geliefden Toen zij nergens meer veilig waren Hebben zij kerken gekozen Om elkander brandend te maken Door liefkoozen. Voor de altaren Vielen hun moede gebaren Als rozen uiteen. ffadt gij gedacht De menschen zijn zoo gemeen Dat deze twee geen Bed meer bleef en geen nacht? MIEN PROOST . s w GROENE Ne. 3012 het dat geworden uit een oogpunt van algemeene levensvisie. In deze gedichten treft ons stellig in n,et geringer mate dan in die uit den vod. gen bundel de cynische toon, de on. barmhartige onbevangenheid, en zelfs meer dan vroeger de pijnlijke teleur. stelling, welke bepaalde ervaringen van religieusen aard den dichter hebben berokkend. De eerst; af deel h g verzen, getiteld Zonder Kerkboek, bevat enkele gedichten, ontstaan vit een zoo harde en wrange ontgooche ling, dat de Kerk, die deze verbetenheid op haar geweten heeft, daar; n zelfs in de directste bewoordingen wordt aangetast en verguisd. Zonder twijfel blijven deze verzen ons u;n hun verbitterden toon en oprecut accent het langst bij, maar poëtis h kunnen wij ze onmogelijk hoog taxi :ren. En toch: als hekeldichten, e -n genre, dat in ons land zoo poover vertegenwoordigd is, steken zij ver i it boven wat wij op dat gebied ge we > d zijn te lezen (Schietgebeden in l.»t portaal I en IV; De preek I; Het z.',n de dichters niet). Behalve het Gebed tot Maria it deze af deeling, vinden wij in de twee< e, Erotica Catholica, de beste gedicht m uit den bundel. Het innig en eenvpu> ig gezegde, bijna geprevelde ,,De Celiefden", dat, in den trant van Man ix Gijsen's verzen geschreven, een w« rmer atmosfeer bezit dan de koe e, ook minder uit verontwaardiging n gekwetst gevoel ontstane, gedicht n van dezen Vlaming. Met de gedichte i: Dezelfde Droom, Op de plaats ru t, en de beide uit Requiem: Het Ein e en Adieu, neemt Proost zijn draai na <r de gevoelswereld en den romantisc ielegischen toon van Bloem en Rola ,d Holst. Al zijn de genoemde gedicht n verre van slecht, zelfs op zich z< If beschouwd zeer goed te noem* :i, toch bevangt ons de lust tot wreve ig verzet, wanneer een dichter met en zoo karakteristieke relatie tot Ie wereld der verschijnselen en gevoele s, dit ongemakkelijk, met het bloed v m de eigen ziel gekochte, leven verza. iet ten bate van de bloeiender, week r, charmeerender en vager wereld van i >n poëzie, die, bij zijn voorbeelden over tuigend en oprecht, bij hem onmisk» nbaar de teekenen van navolging of beïnvloeding gaat dragen. Wat zullen wij zeggen aan 't eind? Proost!? Of: Amen!? Proost zAi zegt: Tot slot. Dan wachten wij op een niet wj begin. D. A. M. BINNENDI K Veriurotutolle in Holland: Gebr. Schröder an Dapont'i Boekhandel, A'damC.,KeIzersgr. M6 D. C. van der Poel i,aKerm*aaeHeroIque'(TuBchIn»kl, linaterdara) DEZE Kermesse Heroique" wordt bepaald do v hetcostuum. Bepaald ook wat tijd en plaats van de handeling betreft. Verder echter behouden de makers zich elke vrijheid ten opzichte van de historie nadrukke lijk voor. Tijd en plaats geven aan: 1616 in het vlaamse stadje Boom. Dit is de enige verantwoordelijkheid, welke Feyder als cineast en de scenario schrijvers Zimmer en Stemmle, wer kende naar een novelle van de Belg Charles Spaak, ten opzichte van de historische juistheid aanvaarden. Wat er verder gebeurt is een farce en niet meer dan dat. De historische bepaaldheid wat tijd en plaats van de handeling betreft, was niet te ontgaan bij dit uitgangspunt: de schilderijen der grote vlaamse mees ters als grondslag van het filmbeeld te nemen. Zij bieden te exacte gegevens om de handeling naar ergens" en toen" te verleggen. En deze simpele bepaaldheid is de bron geworden van veel geschreeuw en van veel protest. Het is in dit verband nodig een kort beeld van de handeling te geven. De vooravond van een kermis in het "laamse stadje; de burgers in hun schilderachtige kleedij worden hier ge toond als burgers met al hun uiterlijk vertoon van plaatselijke waardigheidbekleders, die echter thuis wel eens leel erg onder de plak van hun fikse vrouwen kunnen zitten. Is het wonder, dat deze brave bur:ers een heilige angst hebben voor de ;paanse soldaten, ook als het geen oorlog meer is en zij slechts het vreed zaam escorte van een diplomaat vor men, en inkwartiering vrezen als een nvasie van een woeste bende, die noorden en branden zal en het bloed >ij stromen zal doen vloeien? Wij heb ten, als ik mij wel herinner, zelf een lergelijk beeld al was het dan mischien iets minder fel gekleurd dan leze film-fa; ee van onze school banken mee gekregen. Deze schepenen van Boom zijn brave burgers en koop lieden en geen helden en de opoffering van de burgemeester om de stad te redden van de invasie, bestaat uit een gefingeerd sterfgeval in de hoop dat de Spaanse hertog de in rouw gedompelde stad zal omgaan. En uit een grandioos doodsbed voor het geval, dat hij op het onzalige idee mocht komen,, toch bin nen te gaan. Tegenover deze^uitvlucht nemen de vrouwen onder leiding van de burgemeesteresse zelf de zaak ter hand en zij doen het op hun manier. Niet op de manier van Kenau Hasselaar, al zijn zij thuis niet altijd katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Zelf brengen de vrouwen van de schepenen de sleutel van de stad, netjes gepoetst, aan de hertog en zij bieden de man schappen koele dronk en goede huis vesting in de hoop dat men morgen zonder verdere schade aan te richten darj een goed gevulde maag weer ver der zal trekken. .De klucht Voltrekt zich dan natuur lijk om de schijndode burgemeester, wiens vrouw bovendien toch nog wat -om reden van huiselijke politiek met hem te vereffenen had. Intussen laat menige vrouw een welgevallige blik vallen op de Spanjaarden, die een romantiek medebrengen, welke door de brave mannen niet altijd is bevre digd. Dit alles geeft aanleiding tot dolle situaties, vele rake schilderingen, een prachtig vertoon van costuums en natuurlijk menig Breughels tafreeltje. Wat dit laatste betreft, moeten wij Scène uit jocques Feyder: Hefdenkermis (Tuschinskl, Amsterdam) ook alweer natuurlijk vaststellen dat wij de vlaamse meesters toch liever op het schildersdoek dan op het bios coopdoek zien. Hun werk wordt door deze levende beelden allerminst meer levend. Het blijft op dit punt een kijk spel, waarvan de techniek in vele ge vallen te bewonderen valt. /"WER de protesten staat de onbe^-^ vangen toeschouwer verbaasd. Is de historische eer" van onze buren en van ons zo teer, dat deze door een on schuldige filmklucht wordt bezoedeld ? Moeten wij dan werkelijk geloven, dat al deze brave bierbrouwers, bakkers, slagers en andere burgers helden waren en dat de vrouwen hier alleen maar kokende olie voor de Spanjaarden over hadden ? Moeten wij dan werkelijk ge loven, dat deze brave burgers niet ook in vele gevallen inderdaad brave bur gers waren, met brave hazenharten, die meer gevoel voor zaken dan voor heldenmoed hadden? Dit is schoolboekjes-heroiek en het is meer kinderachtig dan eervol om boos te worden als men in een op dit punt bewust onhistorische farce met deze schoolboekjes-heroiek de spot drijft. Het pleit niet voor geloof in eigen zaak als men zo gauw op de tenen ge trapt is en men deze primitieve schijn van eer en heidendom meent te moeten behoeden met een adres aan de burge meester om de film te verbieden. Vermoedelijk bovendien alleen op grond van ,,horen zeggen". Maar het is tegenwoordig meer en meer gebrui kelijk dat men ook ongezien geschokt' en gekwetst" wordt. Georges Enesco violist, dirigent, componist DE viool is het edelste muziek instrument. Deze uitspraak klinkt ietwat primitief, en men de hedendaagsche muziekminnende men pleegt zijn sympathieën dan ook op andere geluidsverwekkers te richten. De bewonderaars van het actueele dynamisme vinden het viool geluid te week, te klein, te particulier. De meer vergeestelijkten prefereeren de koele orgelklanken der blaasin strumenten of het neuzige geraisonneer onzer nagemaakte clavecymbels. Een zeer groot deel der tegenwoordige com ponisten denkt niet meer voor strijk instrumenten, zelfs niet als zij een concertant stuk voor viool, alt of violoncel schrijven (zie o.a. Stravinsky, wiens vioolconcert op 25 Januari te Rot terdam, opzichzelf zeer bevredigend, werd uitgevoerd). De violen hebben hun leidersplaats in een groot deel van onze tegenwoordige ensembles moeten prijs geven. Bij de vermaaksmuziek was er een tijdlang ternauwernood emplooi te vinden voor violisten, zoozeer domi neerde daar het geblazen en geslagen geluid. De verklaring is wellicht de volgende: Naarmate het aantal violen in de groote symphonie- en opera-orkesten toenam, verminderde de beteekenis van hun timbre. In de finales van Mahler's symphonieën hettben de violen weinig anders te doen dan het bindmiddel te leveren, de klinkende stof, waarop de houten, koperen en nikkelen kunst voorwerpen, voor deze gelegenheid me lodieën en thema's genaamd, te pronk gelegd konden worden. Hun taak was ternauwernood nog een melodische. De blaasinstrumenten behielden hun individualiteit; de strijkinstrumenten vormden, door het toenemen van hun aantal, een collectiviteit, een vakvereniging 'als het ware. De opvatting ,,1'union fait la force" is op het abstract-muzikale terrein niet juist ge bleken: naarmate de (dynamische) kracht toenam, verdween de essentieelmuzikale reden van bestaan. Het ge volg was, dat het collectivum der strijkinstrumenten moest abdiceeren, ten bate van de zelfstandig gebleven blazende en slaande eenlingen. ET was het optreden van den typisch-solistischen violist Georges Enesco, waardoor deze gedachten vorm kregen. Enesco is een volkomen re presentatief solist ook wanneer hij dirigeert, ook met hetgeen hij blijkt gecomponeerd te hebben. Wij staan vreemd tegenover dit phenomeen; misschien even vreemd als tegenover de Middeleeuwsche muziektheoretici, die de eerste plaats in de samenleving der toonkunstenaren wilden toekennen, niet aan de componisten, maar aan de zangers.... Hetgeen voor Enesco componeeren is, zou bij ons ternauwer nood slecht improviseeren kunnen heeten. Maar de muzikantenmentali teit, die achter deze klankvoorstel lingen en worstelingen met een vorm schuilt, is een staat van geest, welken wij in onze huidige muziekmaatschappij noode missen. Er zijn namelijk te weinig echte violisten op het oogenblik. Men versta mij wel: virtuoze be spelers van het instrument viool zijn er genoeg. Maar dat is niet, wat wij, met Enesco, onder violist verstaan. Het echte violistische besef is aconstructief tot in het absurde. De aperceptie van muziek nadert het meest Was DE GROENE juist uitverkocht toen U er naar vroeg? Een goede raad: NEEM EEN ABONNEMENTI ZIE DEN BON OP PAG. 19 die van de geboren vocalisten, een gevolg» wellicht, van de door den aard van het instrument gedwongen monodie. In het violisme is nog iets overge bleven van het muziekbewustzijn der minstreels en ,,fahrende Leute". \J( EN zou haast denken, dat het J"VA Amsterdamsche concertpubliek, dat aan Georges Enesco op 30 Januari 1.1. stormachtige ovaties bereidde, iets van dezen aard gevoeld moet hebben. Het is nooit na te gaan langs welke, voor het bewustzijn ternauwernood begaanbare, wegen de wisselwerking tusschen kunstenaar en publiek tot stand komt. Het contact liep hier echter niet zonder meer via de noten van Enesco's Roemeensche rhapsodie in A. Dit is een stuk, dat, om te be ginnen, elk spoor van evenwicht mist een soort Kerstpakket, waarin van allerlei opzichzelf nuttige en doelma tige, ja zelfs aangename, zaken samengepakt zitten: manufacturen, zuivelpro ducten, een doosje Macedonische cigaretten, plus een pond spek. Dit laat ste, in dit geval, om mee te schieten. Doch dit alles werd (slordig!) in gepakt, thuisbezorgd en afgegeven met. een volstrekt ontwapenende liefde en groothartigheid. Enesco dirigeerde zijn opeenvolging van volksliedjes en aanloopen-tot-een-climax met de grootst denkbare ernst en toewijding. Gelijk gezegd, Amsterdam reageerde met een ovatie. Wij zijn dus, goddank, nog eenvoudig genoeg om door een onge compliceerd, sterk natuurtalent gegre pen en meegenomen te worden. Dit in zicht was voor ons wel de winst van het concert. En hoe meegenomen ! Van Beinum kreeg, na zijn uitvoering van Ravel's Rhapsodie Espagnole, soortgelijke or kanen van instemming te verwerken. En ik kan onmogelijk verzwijgen dat het Concertgebouworkest dit stuk vroe ger bij herhaling beter: geacheveerder. minder gejaagd, minder fortissimo, gespeeld heeft. Waarmede maar ge zegd is, dat de weldadige warmte van Enesco's persoonlijkheid, via Eduard van Beinum en via het Amsterdamsche publiek, ditmaal nog doorstraalde in de, opzichzelf zér koele, partituur van Ravel. De Rhapsodie Espagnole wint daar echter niet bij. WILLEM PIJPER

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl