Historisch Archief 1877-1940
r : ? ?;
Letterkundig leven
BRIEVEN OVER LITTERATUUR
Tooneel
IV.
Maandagavond
Waard* Marsman,
DAT je in je antwoord zoo zuiver
rechtlijnig, met een zoo een
parige snelheid, aanstuurt op
den dood, komt mijn dupliek vooral ten
goede door het Unamuno-knikje in de
rechte lijn: de persoonlijke onsterfe
lijkheid". Beslommeringen omtrent
kindertijd, leven, dood, ze zijn inder
daad in laatste instantie (altijd) terug
te brengen tot den ingekankerden on
wil van het individu om niet eeuwig,"
te zijn over de geheele linie. Dit ligt ten
grondslag aan alles, ook wanneer het
niet uitgesproken wordt. De mensch
wil zijn jeugd niet verliezen, hij wil
zijn leven verhevigen en bestendigen,
hij wil niet sterven. En al bezit ik zelf
voor de persoonlijke" onsterfelijkheid
dan ook zoo goed als geen orgaan,
dit ronder eenigen bekrompen
vrijdenkershoogmoed: ik beschouw het
meer als een aangeboren natuurlijk
gemis een discussie er over verkies
ik zonder twijfel boven de al te vage
speculaties die Unamuno terecht he
kelt. Het komt mij nu voor, dat de ver
sterkte belangstelling voor den dood
in onzen tijd minder geboren wordt uit
een geestelijke crisisstemming (ook jij
wijst die verklaring af) dan uit het
zelfde gemis of gebrek, dat ik zooeven
het mijne noemde. De toekomstige ont
wikkeling der geheele menschheid naar
een a-theistische religiositeit, die zich
meer en meer begint af te teekenen, is
onder de kunstenaars reeds lang inge
luid. Begrijp me wel: ik propageer deze
ontwikkeling niet, ik constateer slechts.
En dan is het toch wel begrijpelijk, dat
diegenen die met den besten wil ter
wereld geen waarde meer vermogen te
hechten aan de garanties voor het
eeuwige leven", gemakkelijk daar blij
ven steken waar de geloovige pas begint.
het even dus of men, zooals
Slauerhoff doet in dat mooie ge
dicht De kinderen en de dooden" (uit
Serenade"), het einde aan het begin
bindt, de afgevallen, rottende vrucht
in het zaad laat ontkiemen (een
Ewige Wicderkunft" in zakformaat!),
dan wel, als soms in de Holstiaansche
poëzie, een buitenwereldsch bestaan
zoo zwaar en onontkoombaar sugge
reert, dat het voortduren over onze enge
levensgrenzen heen er zonder meer in
opgesloten schijnt te liggen (zóó van
zelfsprekend zelfs, dat er niet eens
woorden aan verspild behoeven te wor
den, laat staan een theologisch sy
steem ....), steeds is er bij deze dich
ters sprake van een verminderen der
(Christelijke) geloofszekerheid, die nog
slechts door de persoonlijkste en
toevalligste genademiddelen" te vervan
gen is. De in de oude dogmatiek gesto
ken energieën zijn bevrijd en vormen
dwarrelende arabesken rondom den
zelfden doodsangst, die de theologanten
op het spoor bracht, vroeger, van de
substantiëele ziel. Met eenige over
drijving kan men zeggen, dat het bo
venzinnelijk streven niet bestaan zou,
indien de dood niet bestond, deze nau
we poortingang, waarin alle levens
geluiden zich versterken tot een echo
nd Te Deum. Maar nu een vraag (en
moge die je niet al te barok" voor
komen f): bestaat de dood wel inder
daad? Is onze dood denkbaar, voor
stelbaar, iets meer dan een betreurens
waardige illusie, bijproduct van een al
te eenzijdige bewustwording? Is het
een uitgemaakte zaak, dat de mensch
door een andere oorzaak sterft dan
doordat hij sterven wt7? Is het
veroudederen een aanloop naar den dood, of
veeleer een secundair gevolg van een
chronischen doodsangst? Een oude
vraag is dit, die de menschheid reeds
vroeg heeft beziggehouden. Niet de
vraag naar den zin" van den dood,
niet de deemoedige smeekbede aan
hoogere machten de poort voor ons
gesloten te houden en, zoo niet, toe
gang te doen verleenen tot het paradijs,
neen, het is het welbewust over
wegen, binnen de grenzen ons door de
ervaring gesteld, of de dood van den
mensch nog eenige beteekenis behoort
te bezitten, zoodra hij dien met zijn ge
heele wezen als zelfstandig verschijn
sel ontkent. Struisvogelpolitiek? Coué?
Kom, iemand als Boeddha (ik noemde
hem reeds in mijn vorigen brief, maar
dit alles heeft misschien slechts be
trekking op het kritische
neo-boeddhisme van Leopold Ziegler, zooals het
in diens boek Der ewige Buddha"
wellicht wat al te pompeus is uiteen
gezet), bedreef zeker niet het eerste,
om van den tweeden maar te zwijgen l
Van Boeddha namelijk schijnt de zon
derlinge methode afkomstig te zijn het
lichaam stelselmatig zoozeer te door
dringen met (geestelijke) lustgevoelens,
dat de dood zoo al niet onmogelijk
wordt dan toch teruggebracht tot den
rang van een incident als op tijd naar
bed gaan. Dit mag je vreemd in de
ooren klinken en matig voor verwezen
lijking geschikt door een menschheid
die haar tijd verzit bij de radio en ver
vliegt boven barstende bommen en
granaten, maar tenslotte hebben we
nog eenige tientallen eeuwen voor ons
om die muziek der sferen wat te ver
edelen, en ik althans heb bij het slot
van L'Evolution Créatrice" van
Bergson, daar waar hij de menschheid
voorzegt alles te zullen overwinnen,
peut-ëtre la mort", nooit gedacht aan
yoghurt, apenklieren of sociaal-hygi
nische wetgeving, ma&r enkel en alken
aan een geestelijke hygiëne als de zoo
juist zeer in het voorbijgaan aange
duide. Zoo gezien, komt dan alles hier
op neer voor den mensch die zich met
den dood bezig houdt, dichter of niet,
of hij met dezen afloop genoegen neemt
ja dan neen. En indien hij er gén ge
noegen mee neemt, dan moet hij ook
weten waarom, en moet hij weten
welke middelen hem ten dienste staan
om den dood te herleiden tot controleer
baar biologisch, animaal gegeven als
geboren worden, zich voeden, stof wis
selen en zich voortplanten, verrichtin
gen ter wille waarvan we ons beetje
leven hier op aarde toch ook niet door
angst" vergallen (al wil ik de voort
planting nog wel even uitzonderen..).
Halfheid in deze materie, halfslachtige
compromissen tusschen de twee eenige
waardige en principiëele houdingen
tegenover den dood: het belang van
den dood ontkennen, den dood slechts
beschouwen als de meest indrukwek
kende manifestatie van de schoks
gewijze dynamiek van het leven, van
zijn vergankelijkheid, óf in het eeuwi
ge leven" gelooven als men daar kans
toe ziet, doen mij even irriteerend aan
als die .?legende", welke Franz Kafka
in het voorlaatste hoofdstuk van Der
Prozess" door den gevangeniskapelaan
laat verhalen. Je herinnert je die pas
sage: een man wacht zijn leven lang
geduldig voo.r de poort die naar het
heil (?genade", gerechtigheid") toe
leidt en die'versperd wordt door een
bewaker. Even voordat de man sterft,
vertrouwt de bewaker hem toe, dat
deze ingang alteen en uitsluitend be
stemd was voor hem. De woede, die deze
zeldzaam aangrijpende parabel bij mij
pleegt, op te wekken, de aandrang om
dien man een schop te geven dat hij
naar binnen vliegt, of hem te nopen
den bewaker overhoop te steken en de
poort te sluiten voorgoed, verdragen
zich misschien slecht met mijn groote
eerbied en bewondering voor Kafka,
maar zij zijn aanwezig, en ik heb geen
reden je dit te verzwijgen.
We worden wel erg ernstig den
laatsten tijd! Maar tenslotte ben jij
begonnen, vergeet dit niet.
Houd je goed! S. VESTDIJK
De Encyclopedie frangaise en
de Nederlandsche letterkunde
Wie is J. Erbeck?
HET is niet aangenaam, dat men,
om der wille van een beetje
fatsoen, verplicht is zich tel
kens kwaad te maken. Het zou echter
laf zijn wanneer men alles over zijn
kant liet gaan. Ik acht het noodig
te protesteeren, met alle kracht waar
ik over beschik en het betreurend dat
mijn woord niet mér prestige heeft,
tegen het hoofdstuk der Nederlandsche
letteren in de groote semi-officieele
Encyclopedie fran9aise", waarvan
deel XVII gisteren, 6 Februari, door
den algemeenen leider der onder
neming, prof. dr. Lucien Febvre, werd
aangeboden aan den président
fondateur", den heer Anatole de Monzie,
oud-minister.
Deze grootsch-opgezette en goed
bedoelde poging om den huidigen stand
van het menschelijk weten in een
overzichtelijk systeem samen te vatten,
kan allén door schrijvers, die gron
dige kennis aan een volmaakte onpar
tijdigheid paren, in een betrouwbaar,
eerbiedwaardig resultaat omgezet wor
den. Voor den weetgierigen lezer
is het ten slotte een zaak van vertrou
wen. Wanneer ik de kinderachtige
wartaal over onze letterkunde uit
geslagen door en door genoten heb,
is het mij onmogelijk mijn fidutie in
de andere hoofdstukken te hand
haven. Waarom zou nu allén Neder
land tegen het gezond verstand en de
elementairste kennis in behandeld zijn ?
Wanneer men niet schroomt deze
dwaasheden over ons te drukken, is
men óók in staat praatjes-voor-de-vaak
over Serviëof Noorwegen te verkoopen.
T K denk er niet aan te overdrijven l
A Om te beginnen is de Nieuwe Gids
opgericht door Van Eeden, Kloos,
Multatuli, Van Deyssel en Verwey. Van
deze vijf namen zijn er twee fout en
van die twee fouten is er n idioot.
Groot, voorganger was Jack Perk
(spreek uit: Purck); belangrijk
navol,e.ing Helena Swarth. Couperus wordt
terloops met een sneer afgedaan en
Van Schendel wordt niet genoemdl
Wel echter vinden wij de namen van
Anna van Gogh-Kaulbach, J o van
Ammers-Küller, Ivans, Rie Cramer
en Cissy van Marxveld hier in glans en
glorie afgedrukt. Van de jongeren
kent de Encyclopedie f ranfaise vooral
een zekere Fabricus, waarmede naar
ik veronderstel Fabricius bedoeld
wordt.
Men mag dit geen muggenzifterij
noemen. Een standaardwerk moet
feilloos zijn, hier zijn bijna alle namen
verkeerd. Zoo hebben wij twee
aartsrecensenten en wel dr. P. H. Ritter
en Meno ter Braak. De n, welke men
mijn vriend van Het Vaderland" te
kort doet, wordt gecompenseerd door
de tweede o van Loode Zielens. Bijna
alle namen zijn fout. De vader van
Merijntje heet M. de Jongh, de
Afrikaansche bard Leipoltd l
Mét Arthur van Schendel ontbreken
vrijwel alle belangrijke figuren uit
onze letterkunde. Gelukkig echter
zijn Emmy Belinfante en Clinge
Doorenbas niet vergeten. En nu zwijg
ik nog van H. Blaauw, mij tot heden
onbekend en J.. Erbeck. Wie weet
wie Jan Erbeck is? Hij heeft de eenige
Nederlandsche oorlogsroman voort
gebracht onder den titel Levée 18".
Ra, ra wat is dat?
Den Doolaard ligt der schrijfster van
dit overzicht na aan het hart. Zij noemt
hem tweemaal. Eerst vertelt zij dat hij
de tegenwoordige maatschappij
tuchtigt en later vermeldt zij 'm tusschen
de groote dichters: R. C. Boute:.s,
Goiter, Leopold....
Van A. Roland Holst, J. C. Bloem,
Geerten Gossaert heeft de dame nimmer
vernomen. Laat staan van Marsman
of Slauerhoff l
Wét er dan nog van de opgeroepent-n
verteld wordt, is volkomen wezenlot s.
Van Willem Kloos hooren wij niets
anders dan dat hij een verdienstelijk
navolger van Shelley en Heine (wo.i.
derlijke combinatie l) is en de minne
brieven aan zijn vrouw openbair
maakte; Van R(udolf ?) Boutens wordt
ons uitsluitend geopenbaard dat zi,n
Beatrice" 29 drukken beleefde. Ter.
wijl Verwey alleen belang heeft door
zijn Cycle de la Souffrance et du
Bonheur".
ET gaat niet aan kolommen n et
tekortkomingen en stommiteiten
te vullen.
Ik wil daarom nog slechts vermelde a,
voor wie het niet wisten, dat De Groene
geestelijk en zedelijk gedragen wordt
door Stoke en Sinclair; dat een belang.
rijk tijdschrift ten onzent den naam
draagt van Revue Annuelle du Livre
Hollandais"; en dat er van een Roor
ische en Protestante letterkunde blijk'
baar geen sprake mag zijn.
Dit knoeiwerk is nog geteekend ook.
De naam zij ter waarschuwing ver.
meld: Denise Lehmann.
De wereldberoemde critica vond
onze literatuur niet de moeite waai d.
Wij brengen slechts een art mineu "
voort: cueil que les petits pa75
n'évitent que rarement". Zie hier Je
verklaring van het probleem, waarom
wij zoo achteloos behandeld worde a:
we verdienen niet beter t
De leider van de Encyclopedie fran«
9aise had zich zelf de schande en o is
de ergernis kunnen besparen, wanneer
hij zich tot een ter zake kundig man
gewend had. Hij had er te Parijs e ;n
bij de hand, dag en nacht op te bell :n
op nummer: Suffren 22.62 l Ik bedrel
dr. H. van Loon, een bekwaam ne<
rlandicus en bovenal een door en door
loyaal schrijver met een geweten.
Is dat alles heel erg? Van Schenkel
zal het overleven en Cissy van Marx*
veld heeft een goeie dag....
Ja, het is wél rg. Knoeiwerk is
altijd en overal verachtelijk.
J. GRESHO-F
Bibliografie
Schoone schim
Er nat Penzoldt: Idolino (8. Fisch» r,
Berlijn)
IDOLINO is de verpersoonlijking car
l schoonheid, die zegen en geluk brei .gt
aan elk die hem aanschouwt 'n
een droevige leegte achterlaat wann<. er
hij plotseling door een dolksteek e-;n
eind aan zijn leven maakt. Ook de bee
dhouwer die geroepen wordt om een
doodsmasker van hem te maken is zao
door zijn schoonheid gefascineerd, 'iat
hij het leven en vooral het mysterie van
zijn dood wil trachten te doorgronden.
Hij probeert uit alle bijzonderheden
die hij hoort over Idolino's oud<rs,
leeraren en vrienden zich een beelc te
vormen van dezen wonderdoenc'cn
mensch.
Verschillende gedeelten van de jei gd
der ouders zijn onderhoudend en
ov.-rtuigend, maar wanneer het geheel so
berder, meer samengetrokken was en
vooral wanneer Idolino zelf minder > en
schoone schim was gebleven, zou 'iet
verhaal suggestiever en aangrijpender
zijn geweest.
TOONEEL MET TENDENZ
Noodzakelijkheid van eigen vorm
EDUARD VERKADE
E ENIGEN tijd geleden hield het
Tooneelverbond een soort en
quête over de moeilijkheden van
het tooneel. Onder de niet bedoelde
Jebaters was een jeugdig propagandist
i*er S.D.A.P., die min of meer de voet
aappen van zijn aanwezig raadslid
accentueerde. Hij beëindigde, na aller
lei verwijten aan de huidige
tooneeljeoefenaars, zijn rede met een impo
sant: Indien ge niet met ons wilt,
aan zonder u". Dat klonk, maar.. ..
/roegen wij ons af, wat zonder ons?
Propaganda?
Een speciale gedachtengang, een
zekere levensbeschouwing kan in een
-roep of een volk dusdanig
overheer^,chend worden, dat het alle uitingen
van en in die groep bepaald. Wordt het
?ooneelaan dezen in-het-volk-levenden
gedachtengang onderschikt, dan zal
ieder gegeven, hoe ondramatisch en
weinig kunstzinnig ook, een tijdelijke
?ucces beleven te midden van deze
.;roep, en het tooneel daar een
schijnMoeitijd doormaken, zooals b.v. in
Rusland het tooneel onder het
minisiarschap van Loenatsjarski. Het
tooleel wordt dan propagandamiddel, de
:>eteekenis van een stuk of voorstelling
-vordt niet langer afgemeten naar de
vaarde van zijn dramatischen inhoud,
Joch naar de mate waarin het
hoe-danjok-gebrachte verhaaltje past in de
.ijdelijk-eenzijdig-gerichte denkwijze.
De vorm is wisselend met den tijd,
de inhoud is eeuwig, wil hij kunst zijn.
Het Grieksche treurspel stelt den
mensch tegenover het Noodlot, de
Middeleeuwen stellen hem tegenover
den dood. Het drama van Shakespeare
beweegt zich om machthebbers ge
plaatst tegenover hun naaste omgeving
'waarbij volkstypen als komische noot);
net snobistische salon-tooneel brengt
ons den gegoeden enkeling tegenover
~ijn groep de society , het niet
;ninder snobistische tooneel van
Heyer?nans plaatst de klein-burgerlijke
arinoe-groep tegenover den moordenden
kapitalist, en het naïeve hedendaagsche
.'olkstooneel.de goedwillende verschop
peling tegenover zijn financieel noodlot.
Zoo zal iedere tooneelschrijver den
/orm kiezen, die hem door den tijd,
vaarin hij leeft, het naast staat en
?lezen tijd een spiegel ophouden"
geujk Shakespeare het noemt. Maar deze
?piegel moet zoo opgehouden worden,
??lat de algemeene mensch, de mensch
van alle tij d in er zich verhelderd in
terugvindt, wil het geschapene naar
?Jen inhoud een waarachtig drama zijn.
IN welk milieu het drama speelt en
welk probleem het ook behandelt
'lijft steeds een kwestie van uiterlijken
?orm, die in de tooneelspeelkunst
wisvilender is dan bij andere
kunst-uitin,en. Voor alles gaat het om den inhoud,
i ie voldoende algemeene
levenswaareid in zich moet hebben om op te
-loeien tot iets universeels. Wanneer
en stuk daartoe weet uit te groeien,
lijkt het steeds te zijn een universeele
-hese, ontstaan uit contrasten: maat
schappelijke tegenstellingen, begrips
tegenstellingen, gevoelstegenstellihgen,
maar steeds tegenstellingen, evenals in
de schilderkunst en in de muziek: de
tot harmonische schoonheid verwerkte
tegenstelling van licht en donker.
Wanneer een groep jongere
tooneelspelers zich vormt tot een gezelschap,
heeft dit alleen zin, wanneer zij het
zwaartepunt zoeken in het uitbeelden
van het conflict, dat zij het best aan
voelen, het conflict, dat zij, volwassen
wordende, zelf doorleefden. Zij kunnen
dan de eersten zijn, die den eeuwigen
dramatischen inhoud een nieuwen vorm
geven door deze te plaatsen in een
eigen geestelijke sfeer.
De huidige groep De Jonge Spelers"
onder leiding van Ben Groeneveld zijn
ernstige menschen. Zij zijn oprecht,
offervaardig, toonen een groot uithou
dingsvermogen als positieve eigen
schappen. Hiertegenover staat, dat zij
als spelers te veel hun sociale gevoelens
laten oferheerschen, zonder dit gevoel
als middel tot een bewuste uiting te
overzien.
De Thyl Uilenspiegel" van Richard
Flink, een tooneelbewerking naar het
boek van Charles de Coster, is geen
drama geworden. Karel de Vijfde en
de Paus willen uitsluitend het kwade",
Klaas en zijn vrienden uitsluitend het
goede". De tegenstelling tusschen
licht en donker" is te primitief be
schouwd om een waarlijk dramatisch
conflict op te roepen.
Deze jonge spelers blijken hun
Heyermans- en Volkstooneel nog niet vol
doende ontgroeid, en houden als groep
niet genoeg persoonlijkheid in, om een
werkelijk nieuw repertoire te brengen.
Zij dragen niet het beeld van een naaste
toekomst in zich, dat hun op de ver
gankelijke
toonaangevende-positie-vanmorgen recht zou verschaffen. Zij zijn
voorloopig, blijkens hun naam, een
van de vele groepen tooneel-aanklagers
van dezen tijd, die evenmin inspireerend
werken als de verstarde of verouderde
leuzevoerders, zoolang zij geen eigen
vorm weten te vinden om de oude
kunst te brengen.
y>
r.*
Film
2O.OOO mijlen over zee
(City-Theater, Amsterdam)
BIJ een documentaire film, als
dit verhaal van de tocht van de
K. 18, moet men zich reken
schap geven van de beperkingen, welke
een dergelijke film uit de aard der zaak
zijn opgelegd.
Deze film is opgenomen door den
oudsten officier aan boord, luitenant
M. S. Wytema. De eerste beperkingen,
welke hieruit onmiddellijk voortkomen
zijn: de beperkte ruimte aan boord van
een onderzeeër, waarvan bovendien
nog een deel moest worden afgestaan
aan Prof. Vening Meinesz, aan wiens
proefnemingen deze reis tevens dienst
baar werd gemaakt; in de tweede plaats
dat hier geen filmoperateur mee ging,
maar een amateur, die bovendien in de
eerste plaats als officier aan boord een
andere dienst had te verrichten.
Op deze wijze ontstond een reisjour
naal, dat daarna door den heer Ochse
van Polygoon werd gemonteerd en
met medewerking van Max Tak en
H. Lachman van muziek werd voor
zien. De film komt dus uit twee ver
schillende handen. De opnamen zijn
stellig uit een ander gezichtspunt ge
daan, dan de montage. Opgenc men werd
door den zee-officier, van zijn stand
punt uit, een reisjournaal; gemonteerd
werd een film, welke voor het grote
publiek van onze bioscopen geschikt
moest zijn, waarvoor dan waarschijn
lijk ook nog een paar grapjes werden
ingelast. Dit vaststellen bedoelt geen
critiék; het wil alleen de l of aan alle mede
werkenden in juist verband plaatsen.
Een tweede moeilijkheid, welke een
dergelijke documentaire film te
overAon boord van de K XVIII: de eerste officier M. S. Wytema filmt met de handcamera
Tot een epos" is de film van de reis
van de K. 18 dan ook niet uitgebreid.
Dit heeft ook niet in de bedoeling ge
legen en het gevaar voor een nationa
listische exclamatie is daarmede tevens
ontgaan.
De film van de K. 18 geeft beelden
van de werkelijkheid zeer geslaagd
is in dit verband de ontmoeting met
de Snip" maar hij is niet bij machte
ons een sterke totale indruk van de
werkelijkheid te geven. Het begrip tijd
en ruimte, bij een reis van 8 maanden
in een kleine blikken vis" met lange
trajecten zonder land in zicht op een
onmetelijke en vaak ruwe zee, komt
hier niet voldoende tot uiting. Ook het
duiken wekt in deze vorm niet de in
druk, die wij er ons van voorstellen.
Misschien omdat deze film er een zo
onopgesmukt juist beeld van geeft?
Want ten slotte moet dit bij 238
duikjes" toch ook wel een heel ge
wone zaak worden. Dat de film van het
werk van Prof. Vening Meinesz slechts
een zeer oppervlakkige indruk geeft,
kan moeilijk een verwijt zijn. Daarvoor
is op zijn minst een wetenschappelijke
verhandeling nodig, die hier niet op
zijn plaats zou zijn.
De nadruk, welke hier is gelegd op
de beperkingen, waaraan een film als
dit reisverhaal van de K.i8 noodzake
lijk onderworpen is, wil geenszins af
doen aan de waarde van deze film.
Integendeel, wij willen hiermede deze
waarde in het juiste verband en op de
juiste plaats stellen. En het is een ver
heugend verschijnsel, dat deze film
bij het publiek zo goed ontvangen is,
omdat daarmede is bewezen, dat er
toch nog een groter onderscheidings
vermogen in de bioscoop mogelijk is,
dan wij in een pessimistische bui wel
eens denken. D. C. v. D. POEL
winnen heeft, is van geheel andere
aard. Deze ligt bij het publiek. Wij zijn
gewend door het linnen venster onzer
bioscopen een geïdealiseerde wereld te
zien. Wij zouden in de meeste ge
vallen ook kunnen zeggen: een ver
valste wereld. De mensen mooi of
lelijk, goed of slecht zijn in hun
soort ideaal; het landschap is ideaal en
als er storm op zee woedt is dit meestal
ook een ideale storm, d. w. z. zoals de
cineast deze voor zijn werking nodig
heeft. Al het werk van de schepping
wordt voor de film zo nodig en waar
nodig verbeterd, naar de behoefte van
de techniek en van onze smaak. Dit is
niet zonder noodzaak. Het filmbeeld
heeft zijn natuurlijke grenzen. n wat
betreft de mogelijkheid tot opnemen
n wat betreft de mogelijkheid tot uit
beelden, tot het overbrengen van in
drukken, gedachten en gevoelens op
het publiek. Deze beperking vereist
aanvulling, die niet altijd door de mon
tage alleen mogelijk is. Aanvulling mis
schien met beelden, die niet geheel
technisch juist zijn, die buiten het on
middellijke kader van het onderwerp
vallen, maar die daarom niet minder
noodzakelijk is. Dit behoeft niet altijd
vervalsing van de wei k Rijkheid te zijn.
Een landschap, dat wij slechts kennen
van goede schilderijen, kan ons op de
foto bitter tegenvallen en toch is het
daarbij niet uitgesloten, dat de schil
ders ons een betere indruk van de
werkelijkheid gaven, dat de fotograaf.
Een reisverhaal, dat zou willen stij
gen boven een eenvoudig verslag, zal
zonder aanvulling van het simpele
document aanvulling ook in de zin
van artistieke visie - niet kunnen.
l,
f
l
PAG. 8 DE GROENE Ne. 30M
PAG. 9 DE GROENE No.3M3
j ? »^
'-/ t
4 ',
yf'v