De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 15 februari pagina 5

15 februari 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

r : ? ?; Letterkundig leven BRIEVEN OVER LITTERATUUR Tooneel IV. Maandagavond Waard* Marsman, DAT je in je antwoord zoo zuiver rechtlijnig, met een zoo een parige snelheid, aanstuurt op den dood, komt mijn dupliek vooral ten goede door het Unamuno-knikje in de rechte lijn: de persoonlijke onsterfe lijkheid". Beslommeringen omtrent kindertijd, leven, dood, ze zijn inder daad in laatste instantie (altijd) terug te brengen tot den ingekankerden on wil van het individu om niet eeuwig," te zijn over de geheele linie. Dit ligt ten grondslag aan alles, ook wanneer het niet uitgesproken wordt. De mensch wil zijn jeugd niet verliezen, hij wil zijn leven verhevigen en bestendigen, hij wil niet sterven. En al bezit ik zelf voor de persoonlijke" onsterfelijkheid dan ook zoo goed als geen orgaan, dit ronder eenigen bekrompen vrijdenkershoogmoed: ik beschouw het meer als een aangeboren natuurlijk gemis een discussie er over verkies ik zonder twijfel boven de al te vage speculaties die Unamuno terecht he kelt. Het komt mij nu voor, dat de ver sterkte belangstelling voor den dood in onzen tijd minder geboren wordt uit een geestelijke crisisstemming (ook jij wijst die verklaring af) dan uit het zelfde gemis of gebrek, dat ik zooeven het mijne noemde. De toekomstige ont wikkeling der geheele menschheid naar een a-theistische religiositeit, die zich meer en meer begint af te teekenen, is onder de kunstenaars reeds lang inge luid. Begrijp me wel: ik propageer deze ontwikkeling niet, ik constateer slechts. En dan is het toch wel begrijpelijk, dat diegenen die met den besten wil ter wereld geen waarde meer vermogen te hechten aan de garanties voor het eeuwige leven", gemakkelijk daar blij ven steken waar de geloovige pas begint. het even dus of men, zooals Slauerhoff doet in dat mooie ge dicht De kinderen en de dooden" (uit Serenade"), het einde aan het begin bindt, de afgevallen, rottende vrucht in het zaad laat ontkiemen (een Ewige Wicderkunft" in zakformaat!), dan wel, als soms in de Holstiaansche poëzie, een buitenwereldsch bestaan zoo zwaar en onontkoombaar sugge reert, dat het voortduren over onze enge levensgrenzen heen er zonder meer in opgesloten schijnt te liggen (zóó van zelfsprekend zelfs, dat er niet eens woorden aan verspild behoeven te wor den, laat staan een theologisch sy steem ....), steeds is er bij deze dich ters sprake van een verminderen der (Christelijke) geloofszekerheid, die nog slechts door de persoonlijkste en toevalligste genademiddelen" te vervan gen is. De in de oude dogmatiek gesto ken energieën zijn bevrijd en vormen dwarrelende arabesken rondom den zelfden doodsangst, die de theologanten op het spoor bracht, vroeger, van de substantiëele ziel. Met eenige over drijving kan men zeggen, dat het bo venzinnelijk streven niet bestaan zou, indien de dood niet bestond, deze nau we poortingang, waarin alle levens geluiden zich versterken tot een echo nd Te Deum. Maar nu een vraag (en moge die je niet al te barok" voor komen f): bestaat de dood wel inder daad? Is onze dood denkbaar, voor stelbaar, iets meer dan een betreurens waardige illusie, bijproduct van een al te eenzijdige bewustwording? Is het een uitgemaakte zaak, dat de mensch door een andere oorzaak sterft dan doordat hij sterven wt7? Is het veroudederen een aanloop naar den dood, of veeleer een secundair gevolg van een chronischen doodsangst? Een oude vraag is dit, die de menschheid reeds vroeg heeft beziggehouden. Niet de vraag naar den zin" van den dood, niet de deemoedige smeekbede aan hoogere machten de poort voor ons gesloten te houden en, zoo niet, toe gang te doen verleenen tot het paradijs, neen, het is het welbewust over wegen, binnen de grenzen ons door de ervaring gesteld, of de dood van den mensch nog eenige beteekenis behoort te bezitten, zoodra hij dien met zijn ge heele wezen als zelfstandig verschijn sel ontkent. Struisvogelpolitiek? Coué? Kom, iemand als Boeddha (ik noemde hem reeds in mijn vorigen brief, maar dit alles heeft misschien slechts be trekking op het kritische neo-boeddhisme van Leopold Ziegler, zooals het in diens boek Der ewige Buddha" wellicht wat al te pompeus is uiteen gezet), bedreef zeker niet het eerste, om van den tweeden maar te zwijgen l Van Boeddha namelijk schijnt de zon derlinge methode afkomstig te zijn het lichaam stelselmatig zoozeer te door dringen met (geestelijke) lustgevoelens, dat de dood zoo al niet onmogelijk wordt dan toch teruggebracht tot den rang van een incident als op tijd naar bed gaan. Dit mag je vreemd in de ooren klinken en matig voor verwezen lijking geschikt door een menschheid die haar tijd verzit bij de radio en ver vliegt boven barstende bommen en granaten, maar tenslotte hebben we nog eenige tientallen eeuwen voor ons om die muziek der sferen wat te ver edelen, en ik althans heb bij het slot van L'Evolution Créatrice" van Bergson, daar waar hij de menschheid voorzegt alles te zullen overwinnen, peut-ëtre la mort", nooit gedacht aan yoghurt, apenklieren of sociaal-hygi nische wetgeving, ma&r enkel en alken aan een geestelijke hygiëne als de zoo juist zeer in het voorbijgaan aange duide. Zoo gezien, komt dan alles hier op neer voor den mensch die zich met den dood bezig houdt, dichter of niet, of hij met dezen afloop genoegen neemt ja dan neen. En indien hij er gén ge noegen mee neemt, dan moet hij ook weten waarom, en moet hij weten welke middelen hem ten dienste staan om den dood te herleiden tot controleer baar biologisch, animaal gegeven als geboren worden, zich voeden, stof wis selen en zich voortplanten, verrichtin gen ter wille waarvan we ons beetje leven hier op aarde toch ook niet door angst" vergallen (al wil ik de voort planting nog wel even uitzonderen..). Halfheid in deze materie, halfslachtige compromissen tusschen de twee eenige waardige en principiëele houdingen tegenover den dood: het belang van den dood ontkennen, den dood slechts beschouwen als de meest indrukwek kende manifestatie van de schoks gewijze dynamiek van het leven, van zijn vergankelijkheid, óf in het eeuwi ge leven" gelooven als men daar kans toe ziet, doen mij even irriteerend aan als die .?legende", welke Franz Kafka in het voorlaatste hoofdstuk van Der Prozess" door den gevangeniskapelaan laat verhalen. Je herinnert je die pas sage: een man wacht zijn leven lang geduldig voo.r de poort die naar het heil (?genade", gerechtigheid") toe leidt en die'versperd wordt door een bewaker. Even voordat de man sterft, vertrouwt de bewaker hem toe, dat deze ingang alteen en uitsluitend be stemd was voor hem. De woede, die deze zeldzaam aangrijpende parabel bij mij pleegt, op te wekken, de aandrang om dien man een schop te geven dat hij naar binnen vliegt, of hem te nopen den bewaker overhoop te steken en de poort te sluiten voorgoed, verdragen zich misschien slecht met mijn groote eerbied en bewondering voor Kafka, maar zij zijn aanwezig, en ik heb geen reden je dit te verzwijgen. We worden wel erg ernstig den laatsten tijd! Maar tenslotte ben jij begonnen, vergeet dit niet. Houd je goed! S. VESTDIJK De Encyclopedie frangaise en de Nederlandsche letterkunde Wie is J. Erbeck? HET is niet aangenaam, dat men, om der wille van een beetje fatsoen, verplicht is zich tel kens kwaad te maken. Het zou echter laf zijn wanneer men alles over zijn kant liet gaan. Ik acht het noodig te protesteeren, met alle kracht waar ik over beschik en het betreurend dat mijn woord niet mér prestige heeft, tegen het hoofdstuk der Nederlandsche letteren in de groote semi-officieele Encyclopedie fran9aise", waarvan deel XVII gisteren, 6 Februari, door den algemeenen leider der onder neming, prof. dr. Lucien Febvre, werd aangeboden aan den président fondateur", den heer Anatole de Monzie, oud-minister. Deze grootsch-opgezette en goed bedoelde poging om den huidigen stand van het menschelijk weten in een overzichtelijk systeem samen te vatten, kan allén door schrijvers, die gron dige kennis aan een volmaakte onpar tijdigheid paren, in een betrouwbaar, eerbiedwaardig resultaat omgezet wor den. Voor den weetgierigen lezer is het ten slotte een zaak van vertrou wen. Wanneer ik de kinderachtige wartaal over onze letterkunde uit geslagen door en door genoten heb, is het mij onmogelijk mijn fidutie in de andere hoofdstukken te hand haven. Waarom zou nu allén Neder land tegen het gezond verstand en de elementairste kennis in behandeld zijn ? Wanneer men niet schroomt deze dwaasheden over ons te drukken, is men óók in staat praatjes-voor-de-vaak over Serviëof Noorwegen te verkoopen. T K denk er niet aan te overdrijven l A Om te beginnen is de Nieuwe Gids opgericht door Van Eeden, Kloos, Multatuli, Van Deyssel en Verwey. Van deze vijf namen zijn er twee fout en van die twee fouten is er n idioot. Groot, voorganger was Jack Perk (spreek uit: Purck); belangrijk navol,e.ing Helena Swarth. Couperus wordt terloops met een sneer afgedaan en Van Schendel wordt niet genoemdl Wel echter vinden wij de namen van Anna van Gogh-Kaulbach, J o van Ammers-Küller, Ivans, Rie Cramer en Cissy van Marxveld hier in glans en glorie afgedrukt. Van de jongeren kent de Encyclopedie f ranfaise vooral een zekere Fabricus, waarmede naar ik veronderstel Fabricius bedoeld wordt. Men mag dit geen muggenzifterij noemen. Een standaardwerk moet feilloos zijn, hier zijn bijna alle namen verkeerd. Zoo hebben wij twee aartsrecensenten en wel dr. P. H. Ritter en Meno ter Braak. De n, welke men mijn vriend van Het Vaderland" te kort doet, wordt gecompenseerd door de tweede o van Loode Zielens. Bijna alle namen zijn fout. De vader van Merijntje heet M. de Jongh, de Afrikaansche bard Leipoltd l Mét Arthur van Schendel ontbreken vrijwel alle belangrijke figuren uit onze letterkunde. Gelukkig echter zijn Emmy Belinfante en Clinge Doorenbas niet vergeten. En nu zwijg ik nog van H. Blaauw, mij tot heden onbekend en J.. Erbeck. Wie weet wie Jan Erbeck is? Hij heeft de eenige Nederlandsche oorlogsroman voort gebracht onder den titel Levée 18". Ra, ra wat is dat? Den Doolaard ligt der schrijfster van dit overzicht na aan het hart. Zij noemt hem tweemaal. Eerst vertelt zij dat hij de tegenwoordige maatschappij tuchtigt en later vermeldt zij 'm tusschen de groote dichters: R. C. Boute:.s, Goiter, Leopold.... Van A. Roland Holst, J. C. Bloem, Geerten Gossaert heeft de dame nimmer vernomen. Laat staan van Marsman of Slauerhoff l Wét er dan nog van de opgeroepent-n verteld wordt, is volkomen wezenlot s. Van Willem Kloos hooren wij niets anders dan dat hij een verdienstelijk navolger van Shelley en Heine (wo.i. derlijke combinatie l) is en de minne brieven aan zijn vrouw openbair maakte; Van R(udolf ?) Boutens wordt ons uitsluitend geopenbaard dat zi,n Beatrice" 29 drukken beleefde. Ter. wijl Verwey alleen belang heeft door zijn Cycle de la Souffrance et du Bonheur". ET gaat niet aan kolommen n et tekortkomingen en stommiteiten te vullen. Ik wil daarom nog slechts vermelde a, voor wie het niet wisten, dat De Groene geestelijk en zedelijk gedragen wordt door Stoke en Sinclair; dat een belang. rijk tijdschrift ten onzent den naam draagt van Revue Annuelle du Livre Hollandais"; en dat er van een Roor ische en Protestante letterkunde blijk' baar geen sprake mag zijn. Dit knoeiwerk is nog geteekend ook. De naam zij ter waarschuwing ver. meld: Denise Lehmann. De wereldberoemde critica vond onze literatuur niet de moeite waai d. Wij brengen slechts een art mineu " voort: cueil que les petits pa75 n'évitent que rarement". Zie hier Je verklaring van het probleem, waarom wij zoo achteloos behandeld worde a: we verdienen niet beter t De leider van de Encyclopedie fran« 9aise had zich zelf de schande en o is de ergernis kunnen besparen, wanneer hij zich tot een ter zake kundig man gewend had. Hij had er te Parijs e ;n bij de hand, dag en nacht op te bell :n op nummer: Suffren 22.62 l Ik bedrel dr. H. van Loon, een bekwaam ne< rlandicus en bovenal een door en door loyaal schrijver met een geweten. Is dat alles heel erg? Van Schenkel zal het overleven en Cissy van Marx* veld heeft een goeie dag.... Ja, het is wél rg. Knoeiwerk is altijd en overal verachtelijk. J. GRESHO-F Bibliografie Schoone schim Er nat Penzoldt: Idolino (8. Fisch» r, Berlijn) IDOLINO is de verpersoonlijking car l schoonheid, die zegen en geluk brei .gt aan elk die hem aanschouwt 'n een droevige leegte achterlaat wann<. er hij plotseling door een dolksteek e-;n eind aan zijn leven maakt. Ook de bee dhouwer die geroepen wordt om een doodsmasker van hem te maken is zao door zijn schoonheid gefascineerd, 'iat hij het leven en vooral het mysterie van zijn dood wil trachten te doorgronden. Hij probeert uit alle bijzonderheden die hij hoort over Idolino's oud<rs, leeraren en vrienden zich een beelc te vormen van dezen wonderdoenc'cn mensch. Verschillende gedeelten van de jei gd der ouders zijn onderhoudend en ov.-rtuigend, maar wanneer het geheel so berder, meer samengetrokken was en vooral wanneer Idolino zelf minder > en schoone schim was gebleven, zou 'iet verhaal suggestiever en aangrijpender zijn geweest. TOONEEL MET TENDENZ Noodzakelijkheid van eigen vorm EDUARD VERKADE E ENIGEN tijd geleden hield het Tooneelverbond een soort en quête over de moeilijkheden van het tooneel. Onder de niet bedoelde Jebaters was een jeugdig propagandist i*er S.D.A.P., die min of meer de voet aappen van zijn aanwezig raadslid accentueerde. Hij beëindigde, na aller lei verwijten aan de huidige tooneeljeoefenaars, zijn rede met een impo sant: Indien ge niet met ons wilt, aan zonder u". Dat klonk, maar.. .. /roegen wij ons af, wat zonder ons? Propaganda? Een speciale gedachtengang, een zekere levensbeschouwing kan in een -roep of een volk dusdanig overheer^,chend worden, dat het alle uitingen van en in die groep bepaald. Wordt het ?ooneelaan dezen in-het-volk-levenden gedachtengang onderschikt, dan zal ieder gegeven, hoe ondramatisch en weinig kunstzinnig ook, een tijdelijke ?ucces beleven te midden van deze .;roep, en het tooneel daar een schijnMoeitijd doormaken, zooals b.v. in Rusland het tooneel onder het minisiarschap van Loenatsjarski. Het tooleel wordt dan propagandamiddel, de :>eteekenis van een stuk of voorstelling -vordt niet langer afgemeten naar de vaarde van zijn dramatischen inhoud, Joch naar de mate waarin het hoe-danjok-gebrachte verhaaltje past in de .ijdelijk-eenzijdig-gerichte denkwijze. De vorm is wisselend met den tijd, de inhoud is eeuwig, wil hij kunst zijn. Het Grieksche treurspel stelt den mensch tegenover het Noodlot, de Middeleeuwen stellen hem tegenover den dood. Het drama van Shakespeare beweegt zich om machthebbers ge plaatst tegenover hun naaste omgeving 'waarbij volkstypen als komische noot); net snobistische salon-tooneel brengt ons den gegoeden enkeling tegenover ~ijn groep de society , het niet ;ninder snobistische tooneel van Heyer?nans plaatst de klein-burgerlijke arinoe-groep tegenover den moordenden kapitalist, en het naïeve hedendaagsche .'olkstooneel.de goedwillende verschop peling tegenover zijn financieel noodlot. Zoo zal iedere tooneelschrijver den /orm kiezen, die hem door den tijd, vaarin hij leeft, het naast staat en ?lezen tijd een spiegel ophouden" geujk Shakespeare het noemt. Maar deze ?piegel moet zoo opgehouden worden, ??lat de algemeene mensch, de mensch van alle tij d in er zich verhelderd in terugvindt, wil het geschapene naar ?Jen inhoud een waarachtig drama zijn. IN welk milieu het drama speelt en welk probleem het ook behandelt 'lijft steeds een kwestie van uiterlijken ?orm, die in de tooneelspeelkunst wisvilender is dan bij andere kunst-uitin,en. Voor alles gaat het om den inhoud, i ie voldoende algemeene levenswaareid in zich moet hebben om op te -loeien tot iets universeels. Wanneer en stuk daartoe weet uit te groeien, lijkt het steeds te zijn een universeele -hese, ontstaan uit contrasten: maat schappelijke tegenstellingen, begrips tegenstellingen, gevoelstegenstellihgen, maar steeds tegenstellingen, evenals in de schilderkunst en in de muziek: de tot harmonische schoonheid verwerkte tegenstelling van licht en donker. Wanneer een groep jongere tooneelspelers zich vormt tot een gezelschap, heeft dit alleen zin, wanneer zij het zwaartepunt zoeken in het uitbeelden van het conflict, dat zij het best aan voelen, het conflict, dat zij, volwassen wordende, zelf doorleefden. Zij kunnen dan de eersten zijn, die den eeuwigen dramatischen inhoud een nieuwen vorm geven door deze te plaatsen in een eigen geestelijke sfeer. De huidige groep De Jonge Spelers" onder leiding van Ben Groeneveld zijn ernstige menschen. Zij zijn oprecht, offervaardig, toonen een groot uithou dingsvermogen als positieve eigen schappen. Hiertegenover staat, dat zij als spelers te veel hun sociale gevoelens laten oferheerschen, zonder dit gevoel als middel tot een bewuste uiting te overzien. De Thyl Uilenspiegel" van Richard Flink, een tooneelbewerking naar het boek van Charles de Coster, is geen drama geworden. Karel de Vijfde en de Paus willen uitsluitend het kwade", Klaas en zijn vrienden uitsluitend het goede". De tegenstelling tusschen licht en donker" is te primitief be schouwd om een waarlijk dramatisch conflict op te roepen. Deze jonge spelers blijken hun Heyermans- en Volkstooneel nog niet vol doende ontgroeid, en houden als groep niet genoeg persoonlijkheid in, om een werkelijk nieuw repertoire te brengen. Zij dragen niet het beeld van een naaste toekomst in zich, dat hun op de ver gankelijke toonaangevende-positie-vanmorgen recht zou verschaffen. Zij zijn voorloopig, blijkens hun naam, een van de vele groepen tooneel-aanklagers van dezen tijd, die evenmin inspireerend werken als de verstarde of verouderde leuzevoerders, zoolang zij geen eigen vorm weten te vinden om de oude kunst te brengen. y> r.* Film 2O.OOO mijlen over zee (City-Theater, Amsterdam) BIJ een documentaire film, als dit verhaal van de tocht van de K. 18, moet men zich reken schap geven van de beperkingen, welke een dergelijke film uit de aard der zaak zijn opgelegd. Deze film is opgenomen door den oudsten officier aan boord, luitenant M. S. Wytema. De eerste beperkingen, welke hieruit onmiddellijk voortkomen zijn: de beperkte ruimte aan boord van een onderzeeër, waarvan bovendien nog een deel moest worden afgestaan aan Prof. Vening Meinesz, aan wiens proefnemingen deze reis tevens dienst baar werd gemaakt; in de tweede plaats dat hier geen filmoperateur mee ging, maar een amateur, die bovendien in de eerste plaats als officier aan boord een andere dienst had te verrichten. Op deze wijze ontstond een reisjour naal, dat daarna door den heer Ochse van Polygoon werd gemonteerd en met medewerking van Max Tak en H. Lachman van muziek werd voor zien. De film komt dus uit twee ver schillende handen. De opnamen zijn stellig uit een ander gezichtspunt ge daan, dan de montage. Opgenc men werd door den zee-officier, van zijn stand punt uit, een reisjournaal; gemonteerd werd een film, welke voor het grote publiek van onze bioscopen geschikt moest zijn, waarvoor dan waarschijn lijk ook nog een paar grapjes werden ingelast. Dit vaststellen bedoelt geen critiék; het wil alleen de l of aan alle mede werkenden in juist verband plaatsen. Een tweede moeilijkheid, welke een dergelijke documentaire film te overAon boord van de K XVIII: de eerste officier M. S. Wytema filmt met de handcamera Tot een epos" is de film van de reis van de K. 18 dan ook niet uitgebreid. Dit heeft ook niet in de bedoeling ge legen en het gevaar voor een nationa listische exclamatie is daarmede tevens ontgaan. De film van de K. 18 geeft beelden van de werkelijkheid zeer geslaagd is in dit verband de ontmoeting met de Snip" maar hij is niet bij machte ons een sterke totale indruk van de werkelijkheid te geven. Het begrip tijd en ruimte, bij een reis van 8 maanden in een kleine blikken vis" met lange trajecten zonder land in zicht op een onmetelijke en vaak ruwe zee, komt hier niet voldoende tot uiting. Ook het duiken wekt in deze vorm niet de in druk, die wij er ons van voorstellen. Misschien omdat deze film er een zo onopgesmukt juist beeld van geeft? Want ten slotte moet dit bij 238 duikjes" toch ook wel een heel ge wone zaak worden. Dat de film van het werk van Prof. Vening Meinesz slechts een zeer oppervlakkige indruk geeft, kan moeilijk een verwijt zijn. Daarvoor is op zijn minst een wetenschappelijke verhandeling nodig, die hier niet op zijn plaats zou zijn. De nadruk, welke hier is gelegd op de beperkingen, waaraan een film als dit reisverhaal van de K.i8 noodzake lijk onderworpen is, wil geenszins af doen aan de waarde van deze film. Integendeel, wij willen hiermede deze waarde in het juiste verband en op de juiste plaats stellen. En het is een ver heugend verschijnsel, dat deze film bij het publiek zo goed ontvangen is, omdat daarmede is bewezen, dat er toch nog een groter onderscheidings vermogen in de bioscoop mogelijk is, dan wij in een pessimistische bui wel eens denken. D. C. v. D. POEL winnen heeft, is van geheel andere aard. Deze ligt bij het publiek. Wij zijn gewend door het linnen venster onzer bioscopen een geïdealiseerde wereld te zien. Wij zouden in de meeste ge vallen ook kunnen zeggen: een ver valste wereld. De mensen mooi of lelijk, goed of slecht zijn in hun soort ideaal; het landschap is ideaal en als er storm op zee woedt is dit meestal ook een ideale storm, d. w. z. zoals de cineast deze voor zijn werking nodig heeft. Al het werk van de schepping wordt voor de film zo nodig en waar nodig verbeterd, naar de behoefte van de techniek en van onze smaak. Dit is niet zonder noodzaak. Het filmbeeld heeft zijn natuurlijke grenzen. n wat betreft de mogelijkheid tot opnemen n wat betreft de mogelijkheid tot uit beelden, tot het overbrengen van in drukken, gedachten en gevoelens op het publiek. Deze beperking vereist aanvulling, die niet altijd door de mon tage alleen mogelijk is. Aanvulling mis schien met beelden, die niet geheel technisch juist zijn, die buiten het on middellijke kader van het onderwerp vallen, maar die daarom niet minder noodzakelijk is. Dit behoeft niet altijd vervalsing van de wei k Rijkheid te zijn. Een landschap, dat wij slechts kennen van goede schilderijen, kan ons op de foto bitter tegenvallen en toch is het daarbij niet uitgesloten, dat de schil ders ons een betere indruk van de werkelijkheid gaven, dat de fotograaf. Een reisverhaal, dat zou willen stij gen boven een eenvoudig verslag, zal zonder aanvulling van het simpele document aanvulling ook in de zin van artistieke visie - niet kunnen. l, f l PAG. 8 DE GROENE Ne. 30M PAG. 9 DE GROENE No.3M3 j ? »^ '-/ t 4 ', yf'v

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl