Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Film
Tooneel
*>* T
V j
EEN SHIJVERSFAMILIE
VAN de elf kinderen, waarmee
het huwelijk van Charles Powys,
den trotsen excentrieken domi
nee van het dorpje Montacute, geze
gend werd, hebben er zes sterk uitge
sproken artistieke neigingen getoond.
De drie oudste broers hebben zich als
schrijvers een grote reputatie verwor
ven. Het is waar, dat de meningen over
de waarde van hun werk nog uiteen
lopen, zij worden door sommigen even
hevig aangevallen als ze door anderen
hemelhoog worden geprezen. Maar
zelfs hun literaire vijanden geven toe,
dat zij alle drie schrijven kunnen en
dat ieder van hen werk geleverd heeft
van sterk persoonlijk karakter. Neu
traal of onverschillig kan men tegen
over hen nauwelijks staan. Wie toe
vallig eens een Powys-boek op zijn
leesweg ontmoet, zal er zich misschien
over ergeren en voortaan de familie
uit de weg blijven. Of hij zal er zo door
worden geboeid of geïntrigeerd, dat hij
zich voorneemt zo gauw mogelijk meer
van en over de broers te gaan lezen.
En dan is hij zo spoedig nog niet met
hen klaar. Zij zijn geladen met een
geweldige geestelijke energie, deze on
verzoenlijke individualisten, deze felle
haters van de moderne cultuur, van
de stad, de kuddegeest, het
societyleven. Zij hebben enige ontzaglijk
lange boeken gepubliceerd en het
aantal en de verscheidenheid van hun
kortere geschriften is groot; zij vormen
als 't ware een kleine literatuur op
zichzelf.
DE jonge romanschrijver R. H.
Ward heeft dan ook nuttig werk
verricht met zijn studie over de drie
gebroeders i), waarin hij ook enige
aandacht wijdt aan hun zuster, de
dichteres Philippa. Zijn boek, dat door
de schilderes der familie: Gertrude
Powys met knap getekende portretten
is geïllustreerd, vormt een goede gids
voor wie zich in het woeste, uitgestrekte
Powys-bos oriënteren wil. Het was wel
te verwachten, dat Ward zich een vurig
bewonderaar van hun werk zou tonen,
en vooral in het eerste deel van zijn
studie zwaait hij wel eens wat al te
onbesuisd met het wierookvat van de
lof; het lijkt daar soms of hij het niet
meer over John Powys, maar over een
abstractie: den idealen romanschrijver
heeft. Weldra blijkt echter, dat hij hun
werk ook koel- en zelfs streng-critisch
beschouwen kan. Zo bijv. in zijn ver
weer tegen den jongsten broer
Llewellyn, die behalve veel andersoortig werk,
ook twee boeken geschreven heeft over
de Christelijke godsdienst en zijn ge
schiedenis. De eenzijdigheid van zijn
opvatting wordt hier helder in het licht
gesteld. Maar ook den anderen broers
spaart Ward zijn critiek niet, hoe hél
hoog hij hun werk in het algemeen
dan ook aanslaat.
Ook de oudste: John Cowper, heeft
philosofische studiën geschreven, o.a.
The Art of Happiness", dat zich door
originaliteit van andere dergelijke re
ceptenboeken voor het bereiden van
geluk onderscheidt. Maar hij is toch
vooral beroemd of berucht ge
worden door zijn romans, door Wolf
Solent" (1929) en A Glastonbury
Romance" (1933) in het bijzonder. Ze
zijn door vele gezaghebbende critici
met de grootste geestdrift ontvangen en
de bekende romanschrijver J. D.
Beresford heeft A Glastonbury Ro
mance" dat in een jaar tijds vijf keer
werd herdrukt zelfs ,,one of the
greatest novels in the world" genoemd,
terwijl anderen er slechts de weinig
vleiende kwalificaties: pseudo-rural
claptrap" en erotic bunkum" voor
r) R. Heron Ward: The Powys
Brothers (John Lane, Londen).
over hebben. Ward tracht de oorzaak
te vinden van dit geweldige verschil in
appreciatie, maar is hierin m.i. niet
geslaagd. Hoe de lezer tenslotte echter
denken mag over deze zér lange, zeer
romantische verhalen, het kan wel
haast niet anders, of hij moet getroffen
worden door de buitengewoon sterke
beeldende kracht van dit proza. Ook
in de grote autobiografie, die John
Powys in 1934 bij het bereiken van de
zestigjarige leeftijd heeft gepubliceerd,
komt deze eigenschap weer tot haar
recht. Allerlei personen n milieus
blijven onvergetelijk in de herinnering,
en met welk een roekeloze openhartig
heid heeft hij zichzelf hier beschreven !
Een document humain" van bijzon
dere betekenis.
IS John's levensopvatting al niet
bepaald luchthartig te noemen, in
het werk van zijn jongeren broer
Theodore, den grimmig-sardonischen, Freud
vererenden kluizenaar, komen wij in
contact met een veel somberder, een
nog veel heviger getourmenteerde
geest, geobserveerd door het mysterie
van de dood, van het kwaad, van de
psrversitciten van het sexuele instinct.
Hij is in de letterlijke zin van het woord
een god-vrezend mensch. Hij schrijft
het tegenovergestelde van een
theodicee: hij rechtvaardigt God niet, hij
beschuldigt Hem, verweert zich tegen
Hem, tracht Hem te vergeten. Tever
geefs. De uitlating in een zijner ge
schriften: Ik geloof in niets ??het
geloof is een te gemakkelijke weg tot
God" is tekenend voor deze koortsig
zoekende, broedende geest. Ward zegt
verstandige dingen over zijn vreemde
levensvizie en over de verdiensten en
gebreken van zijn romans en korte
verhalen, waarbij bepaald lugubere,
weerzinwekkende en groteske verbeel
dingen zijn, maar ook werk van andere
aard. Er zullen over hem naar ik ver
neem dit jaar twee boeken verschijnen.
En er zal nog wel meer geschreven
worden over deze provocerende, met
onbetwistbaar schrijftalent begaafde
gebroeders, die ons voor zoovele pro
blemen plaatsen. Zij hebben Ward
alvast aanleiding gegeven tot het
schrijven van een interessant, ofschoon
hier en daar wat al te luid-geestdriftig
gesteld boek.
PROF. A. G. VAN KRANENDONK
Een groot, bitter boek
Louis Gnllloux: Le Sang Noir
(Galllmard. Parijs)
ALS men gezegd heeft dat dit
een boek van links" is, heeft
men ondanks de huidige
politieke maatstaven die de literatuur
weer bepalen niet veel gezegd. Er
zijn veel boeken van links, en het ene
nog slechter dan het andere. Dit boek
is uitstekend, een boek dat met grote
stappen uit de jaarlijkse produktie
stapt van de franse literatuur. Het
heeft zijn zwakke plekken en toch nage
noeg niets van de cliché's, de erbarme
lijke gemeenplaatsen van de linkse
literatuur; het heeft zijn haat, het is
zelfs boordevol haat tegen rechts,
maar deze haat is groot, menselijk,
sterker, eenvoudiger en rijker dan
partijhaat, en door een talent gedragen
dat Guilloux stempelt tot groot auteur.
Een kritikus van rechts heeft Le Sang
Noir" terecht in n adem geroemd
met La Condition Humaine". Onder
de grote bittere boeken van de laatste
jaren neemt dit boek inderdaad zijn
plaats in na, en Wat karakter betreft
tussen het hoofdwerk van Malraux en
Voyage au Bout de la Nuit" van
Céline. Het is minder verbaal, minder
exclusief zwartgallig, minder
verwoedin-de-kroeg ook, dan het laatste;
minder intelligent, minder brandend,
minder boven-menselijk tenslotte, dan
het eerste.
De ideologie van Guilloux berust
veel meer dan die van Malraux op het
gevoel; oppervlakkig beschouwd lijkt
hij dus meer romancier, misschien is
hij het zelfs. Er is in zijn verteltrant
een zeker welbehagen dat sommige
plekken sloom maakt, terwijl Malraux,
bij alle lyriek, altijd gespannen blijft,
maar de humor waarmee hij zijn
zwarte gegeven weet te doorlichten, de
poëzie ook die de hele sfeer van zijn
boek, de ongenoemde provinciestad
waarin zijn drama zich afspeelt, op
heft, zijn geenszins van geringer kwali
teit. Guilloux heeft met Malraux ge
meen dat hij niet, als Céline, een
hopeloze wereld uitbraakt; de persona
ges die de hoop op een betere toekomst
Louis Guilloux
vertegenwoordigen zijn misschien even
sympathiek als onbeduidend, maar
de toon van de schrijver zelf bedriegt
niet. Er is in Guilloux, ondanks al het
pessimisme waarmee hij ons een wereld
binnenvoert die hij als afgedaan be
schouwt, als stervend en rottend en
vol gestremd bloed, een werkelijk
geloof in mogelijke verbetering,
inherent aan zijn wezen, niet als
trompetmuziek voor een partij.
Zijn haat richt zich, even intens
en natuurlijk, tegen de cloportes":
de pissebedden, de mensen die aan het
mens-zijn niet toe kwamen, de ergste
bourgeois die de wereld oplevert, die
van een kleine stad, ieder afzonderlijk
maniak geworden, op zijn openlijk of
geheim stokpaard. Het enige dat deze
mensen vrijpleit, is dat zij slachtoffers,
hansworsten zijn. In het geweldige en
poëtische gekkenhuis dat zijn boek
steeds meer wordt, treft men gekken
aan van het goede soort, maanziek
of verslagen, en van het slechte: ver
beten, militarist en arrivist. De
Nabucets en Babinots die Guilloux in het
leven roept. met al de gloed van zijn
antimilitaristische haat, zijn tenslotte
even schilderachtig, even poëtisch
karikaturaal als de hoofdpersoon die,
hoezeer ook in theorie door de schrijver
veroordeeld, in wezen zijn hart heeft
en behoudt, om een oude vriendschap,
een oude gemeenschappelijke droom?
de mislukte anarchist Cripure,
filosofieleraar en kleinburger" bij
gebrek aan moed om te leven naar
zijn overtuiging.
Cripure is, zonder overdrijving ge
zegd, een der grootste kreaties van de
hedendaagse literatuur. De meester
lijke scènes tussen hem en zijn oude
maitresse-servante Maya, menselijk
de hoogtepunten van het boek, zozeer
verwijderd van wat men realisme"
noemt en zoveel reëler toch weer dan
de algemene sfeer van karikatuur, zijn
moeilijk overtrefbaar, en als men Guil
loux, zoals sommigen gedaan hebben,
met Flaubert wil vergelijken, dan
zou men moeten toegeven dat deze
PAG. 8 DE GROENE Ne. 3064
scènes altans aangrijpender zijn
bijna alles in Flaubert. Maar in werke.
lijkheid heeft Guilloux alleen 2ijn
afkeer van de provinciale bourgeois
met Flaubert gemeen, zijn stille wot de
tegen Bouvard en Pécuchet. Literair
genomen moet men zijn afstamming
anders bepalen; dit zeer eigen en sterk
talent is, als ieder talent, wanneer
men dat wil, te oriënteren naar
'epaalde invloeden: de joviale bitterh. i<j
van Julles Vallés naast het voorbe-ld
van de grote Russen: niet Go ki
maar Sjtsjedrin, niet Pisemsky nu ar
Gogol.
Na het vorige werk van Guilloux,
zuiver maar beperkt (?La Maison Ju
Peuple"), poëtisch maar plotseli ig
instortend (?Dossier Confidentie!"), is
een boek van het formaat en de v>»U
gehouden kracht van Le Sang No r"
bijna ontstellend. Talent is durven ';
in dezs formule ligt misschien hiel
het geheim van Guilloux. Men hè.-ft
het id*e dat zijn talent, sinds laig
aanwezig maar onzeker, het vertrou
wen heeft afgewacht dat nodig v. as
om zich in dit avontuur te wagen;
sinds jaren werd de geschiedenis vin
Cripure aangekondigd onder de t i el
L'Indésirable". Het psychologisch
moment kan uit een gegroeid
maixistisch bewustzijn verklaard worden,
hoewel ik niet geloof dat Guilloux
als marxist ook maar het vermelden
waard is, of door een literair voorbet ld
in de meest kameraadschappelij <e
zin, en als zodanig ziet men dat v m
Malraux als oneindig waarschijnlijke
dan dat van Céline. Na Le Sang Noi ?"
is Guilloux verantwoording versch
uidigd zowel aan zijn levensbeschouwing
als aan zijn schrijverschap: dit bock,
waarin zo grondig met een onmogelijke
wereld wordt afgerekend, vraagt e.'n
vervolg, zoals het boek van Céline >ij
voorbaat doet gruwen van een h.
rhaling en alleen een totale vernieuwi ig
aannemelijk maakt. E. DU PERRON
BIBLIOGRAFIE
Adrienne Thomas: Katrln! die W« U
brennt (AUert de Lange, A'dam)
71 DRIENNE Thomas schijnt n>g
danig met haar vorig geestes
kind verbonden te zijn. E ;n
voortzetting van het leven van Katiin
wird Soldat" kon zij niet geven daar de
heldin aan het eind van het boek ge
storven is. Doch een nichtje van ha r,
eveneens een Katrin, krijgt verschillc >
de trekken en eigenschappen
toeledeeld, doordat de gestorven Katiin
blijft leven in den vader, die evenvel
niet de echtgenoot van haar moeder
wordt.
Katrin groeit op in Berlijn en bliiict
reeds met 13 jaar een zelfstandige p<
rsoonlijkheid te zijn. Zij wordt in e-n
politieke rechtzaak gewikkeld en tracht
door een valsche getuigenis een vriend
te vrijwaren voor gevangenisstraf.
Na deze affaire vindt de familie, voor
al op aandringen van een ouden vriead
Nikolaus (haar vader, maar dit wtet
enkel haar moeder) het noodzakelijk,
dat zij Berlijn verlaat en zij komt op
een kostschool te Straatsburg, waar
ook Nikolaus woont, metwienzij veel in
contact komt. Beiden voelen zich zeer
tot elkander aangetrokken, houden
tenslotte van elkaar, maar dan open
baart de moeder haar geheim en Katrin
is door deze mededeeling zoozeer uit
het lood geslagen, dat zij zich midden
in het gewoel der revolutionnaire ar
beiders te Parijs waagt (hier eindelijk j
brennt die Welt") maar het noodlot
brengt haar weer behouden in den schoot |
der familie terug.
Adrienne Thomas heeft meer
menschenkennis dan bv. Diet Kramer, aan
wie ze soms even doet denken en alleen
dóór het uiterlijk milieu van haar werk
lijkt haar boek wat minder bekrompen,
maar in wezen is de nasmaak dezelfde.
Neen, de soldateske Katrin was aar
diger.
DE Studio Dupont te Blaricumde
buteert in De Uitkijk" te Am
sterdam met een kleine
docuii:.-ntaire film van Giethoorn aan de
c,.<nera Frans Dupont en Dientje
Stev as, montage Frans Dupont.
Een bezwaar tegen dergelijke
filmp,Vs ligt m.i. niet geheel bij den
tocS' 'icmwer, die er te veel van verlangt.
persoonlijk kom ik zelden los van de
v,--ns, dat een dergelijke
documenta;re" mij enig inzicht geeft in het
oi.derwerp. Dit doet Giethoorn" niet.
Deze documentaire film is niet
instruct-,- f in de zin, dat wij iets meer te
vvrten komen over de structuur van
Itt land, over het leven van de
bav mers, enzoovoort.
Nu is dit kennelijk ook niet de
bedosii'ig geweest van de makers en dus
. <u dit verwijt misplaatst zijn.
Gemotiverd is het echter in zoverre deze
dachte opkomt. En dit geschiedt bij
g.-mis aan voldoende tegenwicht op
Binder gebied. Het verlangen door
midr 'l van een dergelijk documentair"
fiimpje meer te weten te komen, kan
v orden geëlimineerd wanneer de
maK-.-r op andere wijze voldoende boeit,
v .mneer in plaats van het technische"
! oment het esthetische moment
zo: er domineert, dat dit alleen, zo niet
olkomen bevredigt, dan toch alle
: ndere wensen uitsluit. Dit is m.i. bij
.Giethoorn" niet het geval. Het filmpje
?>ist in dit opzicht een grote lijn en
.eeft geen nieuwe of althans dwingende
.ijk op het onderwerp. Een reeks
mooie opnamen van water, bruggetjes
n huisjes, met liefde gefotografeerde
?anderen, met humor bekeken
feestreugde en een enkel stemmingsbeeld
;chijnen mij hiervoor onvoldoende
ompensatie.
Wat niet wegneemt, dat hier ele
menten aanwezig zijn voor sterker
?ark waaraan de Nederlandse
' mkunst op het ogenblik zo zeer be
hoefte heeft.
D. C. VAN DER POEL
VAN TOONEEL EN SCHOUWBURG
E. Boekman
WETHOUDER VAN KUNSTZAXEN, AMSTERDAM
DE tooncelmalaise; de schouw
burgmisère ....
Hoevele jaren bestaan zij
niet reeds; hoevele malen zijn zij
niet reeds geanalyseerd en verklaard;
hoevelen zijn niet in aantal degenen
die het onfeilbare middel gevonden
hebben haar op te lossen?
En wederom loopen er rond in ons
goede Amsterdam, die haar oorzaken
kennen niet minder dan haar gevolgen
en ons duidelijk pogen te maken,
dat aller gezelschappen en schouw
burgen nood verdwijnen kan door het
aantal tooneelgebouwen te vergrooten.
De tooneelmalaise en haar oorzaken
.. ..Er zijn geen schrijvers meer en
dus geen stukken; er zijn geen spelers
meer; er is geen stof en er is geen t aks t;
er ontbreekt dit, er ontbreekt dat....
Wat al is niet als oorzaak genoemd?
Over elk der oorzaken is getwist,
omdat zij elk op zich zelven juist
waren en onjuist tegelijk, zoo zij niet
bezien werden met al de andere in
onderling verband.
Maar de oorzaken van de tooneel
malaise en van den nood waarin zich
de schouwburgen bevinden, liggen
niet alleen op het gebied van cultuur
of kunst of in de tijdsomstandigheden
zoo het veroorloofd is over deze te
spreken zonder onmiddellijk een aan
haling te geven uit Huizinga zij
zijn ook van materieelen aard. En
daarbij behoeft men niet eens in de
eerste plaats te denken aan de soms
wel, soms niet aanwezige geldmiddelen
van tooneeldirecties of aan gevraagde en
verkregen of niet verkregen subsidies.
De materie zonder welke geen
schouwburg kan bestaan is Het Pu
bliek. Het is in laatste instantie het
publiek, dat beschikt over Den Schouw
burg en over Het Tooneel. Hebben
publiek en tooneel elkander gevonden,
dan leeft het tooneel; sterft de belang
stelling af bij het publiek, dan gaan
zij uit elkander.
Voor het tooneel is er maar n
gezonde basis. Niet die van het subsidie,
niet die van de inrichting van tooneel
of zaal maar die van het medeleven
Muzikanten uit de documentaire Giethoorn" (De Uitkijk, Amsterdam)
door het publiek. Het publiek is wispel
turig, het is ondankbaar, het is alles
wat tooneeldirecties er van mogen
zeggen maar het regeert.
Ieder die dit bij de schouwburg
moe ilijkheden en haar oplossing uit
het oog verliest of tracht te doen
verliezen, leidt de aandacht af van de
hoofdzaak of kent haar niet.
Gesteld tegenover de film, is het
tooneel voor de meesten onzer toch
nog het ernstigste van b»ide, zooals
het symphonie-orkest en de directe
opneming van muziek het is tegenover
de radio. Maar hoe denkt het publiek?
LATEN enkele cijfers omtrent Am
sterdam het antwoord geven.
In 19291 het laatste jaar vóór de crisis
dus, bedroeg het aantal schouwburg
bezoekers nog rond 820.000; in 1935
416.000. Het aantal bezoekers van con
certen bedroeg in beide jaren onder
scheidenlijk 358.000 en 275.000. In
slechts zes jaren tijds is het aantal
schouwburgbezoekers dus gedaald met
rond vijftig procent; het aantal bezoe
kers van concerten met rond een kwart.
Zien wij naar de bioscopen. In 1929
werden de bioscopen bezocht door rond
7.290.000 personen; in 1935 door rond
8.4l3.ooo.Hiergeen achteruitgang, maar
een toeneming met rond vijftien procent.
De belangstelling van den Amster
dammer voor het tooneel vindt hierin
zijn uitdrukking, dat, het speelseizoen
stellend op 350 speelkeeren, van de meer
dan 750.000 Amsterdammers er in 1935
nog geen 1200 tegelijk de gezamenlijke
Amsterdamsche schouwburgen vulden.
Zoo deze cijfers iets bewijzen, dan
is het dit, dat zich in den smaak van
het uitgaande publiek" een belang
rijke wijziging aan het voltrekken is.
Voor tooneel en concert is de belang
stelling dalende, voor de bioscoop
groeit zij.
NOG zijn tooneel en film eikaars
concurrent *n; nog hebben zij de
aansluiting op en aanpassing aan
elkander niet gevonden. Maar het is
vooral het tooneel, dat zich in de
nieuwe verhoudingen zijn plaats en
zijn positie nog niet bewust is geworden.
Niet artistiek, niet technisch, niet
organisatorisch. Hoe ware het anders
mogelijk, dat tegenover een goed
gesloten, kapitaalkrachtig film- en
bioscoopbedrijf, het tooneel zich ver
brokkelt in een aantal gezelschappen
en gezelschapjes, waarvan de meeste
zijn zonder glans, zonder karakter en
zonder perspectief?
Als een macht in de verdediging
staat het tooneel. Maar dit beteekent
niet dat het Tooneel zonder toekomst is,
ondanks zijn reeds lange verleden.
Het heeft terrein verloren, maar zal
nog genoeg overhouden, zoo het den
vorm weet te vinden welke het behoeft in
een wereld vol veranderingen on
gekend. .
Het publiek is het tooneel voor een
belangrijk deel ontrouw geworden.
Niet omdat het 't bioscooppaleis of
het buurtbioscoopje mooier vindt dan
n'importe welk schouwburggebouw,
maar omdat het in de film iets vindt
wat het zoekt aan illusie, in dezen tijd.
Daarom ook zal de vernieuwing en
de wederopleving van het tooneel,
zoomin te Amsterdam als ergens ter
wereld, kunnen worden te weeg ge
bracht door het stichten van een ge
bouw, ook al ware het door zijn
afmetingen en inrichting voorbestemd
eens te worden verbouwd tot bioscoop
theater, doch zal zij moeten komen
van binnen uit ^ uit het hart van
den tooneelschrijver en den tooneeli&t.
PAG. 9 DE GROENE No.3064
Scenario voor
tooneel,
radio,
film
EDUARD VERKADE
NU Reinhardt de
Midsummernight's Dream verfilmd en
hierbij nauwkeurig zijn tooneel*
regie van dit spel van Shakespeare
gevolgd heeft, moge dit aanleiding
worden over de verhouding van Too
neel, Radio en Film, ten opzichte van
hun verschillende scenario-eischen,
te schrijven.
Zooals een mensch een orkest vrij
wel uitsluitend via zijn gehoor in zich
opneemt, en de waarde van een opera
ook voor een zeer groot percentage
door de muziek bepaald wordt, is de
film voorloopig grootendeels een pic
turaal genieten, terwijl bij de
tooneelspeelkunst de voldoening gebaseerd
is op het gesproken woord en zijn
plastische uitbeelding, waarbij decors
en lichteffecten slechts een begeleiden
de, vaak zelfs geenszins onmisbare,
accentueering van de sfeer zijn. Door
de huidige technische mogelijkheden
wordt het verschil tusschen hoofd- en
bijzaak in de tooneelspeëlkunst zoo
licht uit het oog verloren.
In Shakespeare's tijd was deze
vergissing uitgesloten. Hij schreef zijn
stukken voor het tooneel van zijn tijd,
waarop men op den voorgrond, achter
grond en op een balcon kon spelen,
een en ander af te sluiten door gor
dijnen. Men speelde bij daglicht, im
mers Shakespeare's Globs-theater was
dakloos en in de dracht van dien tijd;
costumeering werd slechts aanduiding.
In een woord: vrijwel alles was inge
steld op luisteren.
Door de schoonheid van Shakes
peare's taal en haar diepen inhoud
werd de fantasie der toeschouwers,
die amper lezen konden, gewekt.
In verband hiermee kan men zeggen,
dat Shakespeare zich heden ten dage
bij uitstek moet leenen voor uitzending
per radio. Al zal er misschien iets van
het subtiele van den klank verloren
gaan, de rijke inhoud kan veel ver
goeden, mits het werk deugdelijk
ingestudeerd wordt met psychologisch
gemotiveerde contrasten in de into
naties, alles afgestemd qua klank
ten opzichte van de microphoon.
In de hedendaagsche tooneelspeël
kunst behoort bij het geven van
groot werk eveneens het zwaartepunt
te worden gelegd op dictie en klank;
bovendien op juiste groepeering, opdat
de figuren, die de scène beheerschen,
middelpunt zijn, en in de zaal kunnen
spreken. Bovendien zal men er bij de
ensceneering rekening mee moeten
houden, dat geen pauzes tusschen ver
schillende tafreelen het spel onder
breken, vooral wanneer deze als
contrast bedoeld en geschreven zijn.
A Midsummernight's Dream is een
spel van contrasten, contrasten van
stand (de hofgroep en de
werkliedengroep) maar bovenal het contrast
van menschen ten opzichte van de
elfenwereld. Een groep tooneelspelers
V T