De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 22 februari pagina 5

22 februari 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven Film Tooneel *>* T V j EEN SHIJVERSFAMILIE VAN de elf kinderen, waarmee het huwelijk van Charles Powys, den trotsen excentrieken domi nee van het dorpje Montacute, geze gend werd, hebben er zes sterk uitge sproken artistieke neigingen getoond. De drie oudste broers hebben zich als schrijvers een grote reputatie verwor ven. Het is waar, dat de meningen over de waarde van hun werk nog uiteen lopen, zij worden door sommigen even hevig aangevallen als ze door anderen hemelhoog worden geprezen. Maar zelfs hun literaire vijanden geven toe, dat zij alle drie schrijven kunnen en dat ieder van hen werk geleverd heeft van sterk persoonlijk karakter. Neu traal of onverschillig kan men tegen over hen nauwelijks staan. Wie toe vallig eens een Powys-boek op zijn leesweg ontmoet, zal er zich misschien over ergeren en voortaan de familie uit de weg blijven. Of hij zal er zo door worden geboeid of geïntrigeerd, dat hij zich voorneemt zo gauw mogelijk meer van en over de broers te gaan lezen. En dan is hij zo spoedig nog niet met hen klaar. Zij zijn geladen met een geweldige geestelijke energie, deze on verzoenlijke individualisten, deze felle haters van de moderne cultuur, van de stad, de kuddegeest, het societyleven. Zij hebben enige ontzaglijk lange boeken gepubliceerd en het aantal en de verscheidenheid van hun kortere geschriften is groot; zij vormen als 't ware een kleine literatuur op zichzelf. DE jonge romanschrijver R. H. Ward heeft dan ook nuttig werk verricht met zijn studie over de drie gebroeders i), waarin hij ook enige aandacht wijdt aan hun zuster, de dichteres Philippa. Zijn boek, dat door de schilderes der familie: Gertrude Powys met knap getekende portretten is geïllustreerd, vormt een goede gids voor wie zich in het woeste, uitgestrekte Powys-bos oriënteren wil. Het was wel te verwachten, dat Ward zich een vurig bewonderaar van hun werk zou tonen, en vooral in het eerste deel van zijn studie zwaait hij wel eens wat al te onbesuisd met het wierookvat van de lof; het lijkt daar soms of hij het niet meer over John Powys, maar over een abstractie: den idealen romanschrijver heeft. Weldra blijkt echter, dat hij hun werk ook koel- en zelfs streng-critisch beschouwen kan. Zo bijv. in zijn ver weer tegen den jongsten broer Llewellyn, die behalve veel andersoortig werk, ook twee boeken geschreven heeft over de Christelijke godsdienst en zijn ge schiedenis. De eenzijdigheid van zijn opvatting wordt hier helder in het licht gesteld. Maar ook den anderen broers spaart Ward zijn critiek niet, hoe hél hoog hij hun werk in het algemeen dan ook aanslaat. Ook de oudste: John Cowper, heeft philosofische studiën geschreven, o.a. The Art of Happiness", dat zich door originaliteit van andere dergelijke re ceptenboeken voor het bereiden van geluk onderscheidt. Maar hij is toch vooral beroemd of berucht ge worden door zijn romans, door Wolf Solent" (1929) en A Glastonbury Romance" (1933) in het bijzonder. Ze zijn door vele gezaghebbende critici met de grootste geestdrift ontvangen en de bekende romanschrijver J. D. Beresford heeft A Glastonbury Ro mance" dat in een jaar tijds vijf keer werd herdrukt zelfs ,,one of the greatest novels in the world" genoemd, terwijl anderen er slechts de weinig vleiende kwalificaties: pseudo-rural claptrap" en erotic bunkum" voor r) R. Heron Ward: The Powys Brothers (John Lane, Londen). over hebben. Ward tracht de oorzaak te vinden van dit geweldige verschil in appreciatie, maar is hierin m.i. niet geslaagd. Hoe de lezer tenslotte echter denken mag over deze zér lange, zeer romantische verhalen, het kan wel haast niet anders, of hij moet getroffen worden door de buitengewoon sterke beeldende kracht van dit proza. Ook in de grote autobiografie, die John Powys in 1934 bij het bereiken van de zestigjarige leeftijd heeft gepubliceerd, komt deze eigenschap weer tot haar recht. Allerlei personen n milieus blijven onvergetelijk in de herinnering, en met welk een roekeloze openhartig heid heeft hij zichzelf hier beschreven ! Een document humain" van bijzon dere betekenis. IS John's levensopvatting al niet bepaald luchthartig te noemen, in het werk van zijn jongeren broer Theodore, den grimmig-sardonischen, Freud vererenden kluizenaar, komen wij in contact met een veel somberder, een nog veel heviger getourmenteerde geest, geobserveerd door het mysterie van de dood, van het kwaad, van de psrversitciten van het sexuele instinct. Hij is in de letterlijke zin van het woord een god-vrezend mensch. Hij schrijft het tegenovergestelde van een theodicee: hij rechtvaardigt God niet, hij beschuldigt Hem, verweert zich tegen Hem, tracht Hem te vergeten. Tever geefs. De uitlating in een zijner ge schriften: Ik geloof in niets ??het geloof is een te gemakkelijke weg tot God" is tekenend voor deze koortsig zoekende, broedende geest. Ward zegt verstandige dingen over zijn vreemde levensvizie en over de verdiensten en gebreken van zijn romans en korte verhalen, waarbij bepaald lugubere, weerzinwekkende en groteske verbeel dingen zijn, maar ook werk van andere aard. Er zullen over hem naar ik ver neem dit jaar twee boeken verschijnen. En er zal nog wel meer geschreven worden over deze provocerende, met onbetwistbaar schrijftalent begaafde gebroeders, die ons voor zoovele pro blemen plaatsen. Zij hebben Ward alvast aanleiding gegeven tot het schrijven van een interessant, ofschoon hier en daar wat al te luid-geestdriftig gesteld boek. PROF. A. G. VAN KRANENDONK Een groot, bitter boek Louis Gnllloux: Le Sang Noir (Galllmard. Parijs) ALS men gezegd heeft dat dit een boek van links" is, heeft men ondanks de huidige politieke maatstaven die de literatuur weer bepalen niet veel gezegd. Er zijn veel boeken van links, en het ene nog slechter dan het andere. Dit boek is uitstekend, een boek dat met grote stappen uit de jaarlijkse produktie stapt van de franse literatuur. Het heeft zijn zwakke plekken en toch nage noeg niets van de cliché's, de erbarme lijke gemeenplaatsen van de linkse literatuur; het heeft zijn haat, het is zelfs boordevol haat tegen rechts, maar deze haat is groot, menselijk, sterker, eenvoudiger en rijker dan partijhaat, en door een talent gedragen dat Guilloux stempelt tot groot auteur. Een kritikus van rechts heeft Le Sang Noir" terecht in n adem geroemd met La Condition Humaine". Onder de grote bittere boeken van de laatste jaren neemt dit boek inderdaad zijn plaats in na, en Wat karakter betreft tussen het hoofdwerk van Malraux en Voyage au Bout de la Nuit" van Céline. Het is minder verbaal, minder exclusief zwartgallig, minder verwoedin-de-kroeg ook, dan het laatste; minder intelligent, minder brandend, minder boven-menselijk tenslotte, dan het eerste. De ideologie van Guilloux berust veel meer dan die van Malraux op het gevoel; oppervlakkig beschouwd lijkt hij dus meer romancier, misschien is hij het zelfs. Er is in zijn verteltrant een zeker welbehagen dat sommige plekken sloom maakt, terwijl Malraux, bij alle lyriek, altijd gespannen blijft, maar de humor waarmee hij zijn zwarte gegeven weet te doorlichten, de poëzie ook die de hele sfeer van zijn boek, de ongenoemde provinciestad waarin zijn drama zich afspeelt, op heft, zijn geenszins van geringer kwali teit. Guilloux heeft met Malraux ge meen dat hij niet, als Céline, een hopeloze wereld uitbraakt; de persona ges die de hoop op een betere toekomst Louis Guilloux vertegenwoordigen zijn misschien even sympathiek als onbeduidend, maar de toon van de schrijver zelf bedriegt niet. Er is in Guilloux, ondanks al het pessimisme waarmee hij ons een wereld binnenvoert die hij als afgedaan be schouwt, als stervend en rottend en vol gestremd bloed, een werkelijk geloof in mogelijke verbetering, inherent aan zijn wezen, niet als trompetmuziek voor een partij. Zijn haat richt zich, even intens en natuurlijk, tegen de cloportes": de pissebedden, de mensen die aan het mens-zijn niet toe kwamen, de ergste bourgeois die de wereld oplevert, die van een kleine stad, ieder afzonderlijk maniak geworden, op zijn openlijk of geheim stokpaard. Het enige dat deze mensen vrijpleit, is dat zij slachtoffers, hansworsten zijn. In het geweldige en poëtische gekkenhuis dat zijn boek steeds meer wordt, treft men gekken aan van het goede soort, maanziek of verslagen, en van het slechte: ver beten, militarist en arrivist. De Nabucets en Babinots die Guilloux in het leven roept. met al de gloed van zijn antimilitaristische haat, zijn tenslotte even schilderachtig, even poëtisch karikaturaal als de hoofdpersoon die, hoezeer ook in theorie door de schrijver veroordeeld, in wezen zijn hart heeft en behoudt, om een oude vriendschap, een oude gemeenschappelijke droom? de mislukte anarchist Cripure, filosofieleraar en kleinburger" bij gebrek aan moed om te leven naar zijn overtuiging. Cripure is, zonder overdrijving ge zegd, een der grootste kreaties van de hedendaagse literatuur. De meester lijke scènes tussen hem en zijn oude maitresse-servante Maya, menselijk de hoogtepunten van het boek, zozeer verwijderd van wat men realisme" noemt en zoveel reëler toch weer dan de algemene sfeer van karikatuur, zijn moeilijk overtrefbaar, en als men Guil loux, zoals sommigen gedaan hebben, met Flaubert wil vergelijken, dan zou men moeten toegeven dat deze PAG. 8 DE GROENE Ne. 3064 scènes altans aangrijpender zijn bijna alles in Flaubert. Maar in werke. lijkheid heeft Guilloux alleen 2ijn afkeer van de provinciale bourgeois met Flaubert gemeen, zijn stille wot de tegen Bouvard en Pécuchet. Literair genomen moet men zijn afstamming anders bepalen; dit zeer eigen en sterk talent is, als ieder talent, wanneer men dat wil, te oriënteren naar 'epaalde invloeden: de joviale bitterh. i<j van Julles Vallés naast het voorbe-ld van de grote Russen: niet Go ki maar Sjtsjedrin, niet Pisemsky nu ar Gogol. Na het vorige werk van Guilloux, zuiver maar beperkt (?La Maison Ju Peuple"), poëtisch maar plotseli ig instortend (?Dossier Confidentie!"), is een boek van het formaat en de v>»U gehouden kracht van Le Sang No r" bijna ontstellend. Talent is durven '; in dezs formule ligt misschien hiel het geheim van Guilloux. Men hè.-ft het id*e dat zijn talent, sinds laig aanwezig maar onzeker, het vertrou wen heeft afgewacht dat nodig v. as om zich in dit avontuur te wagen; sinds jaren werd de geschiedenis vin Cripure aangekondigd onder de t i el L'Indésirable". Het psychologisch moment kan uit een gegroeid maixistisch bewustzijn verklaard worden, hoewel ik niet geloof dat Guilloux als marxist ook maar het vermelden waard is, of door een literair voorbet ld in de meest kameraadschappelij <e zin, en als zodanig ziet men dat v m Malraux als oneindig waarschijnlijke dan dat van Céline. Na Le Sang Noi ?" is Guilloux verantwoording versch uidigd zowel aan zijn levensbeschouwing als aan zijn schrijverschap: dit bock, waarin zo grondig met een onmogelijke wereld wordt afgerekend, vraagt e.'n vervolg, zoals het boek van Céline >ij voorbaat doet gruwen van een h. rhaling en alleen een totale vernieuwi ig aannemelijk maakt. E. DU PERRON BIBLIOGRAFIE Adrienne Thomas: Katrln! die W« U brennt (AUert de Lange, A'dam) 71 DRIENNE Thomas schijnt n>g danig met haar vorig geestes kind verbonden te zijn. E ;n voortzetting van het leven van Katiin wird Soldat" kon zij niet geven daar de heldin aan het eind van het boek ge storven is. Doch een nichtje van ha r, eveneens een Katrin, krijgt verschillc > de trekken en eigenschappen toeledeeld, doordat de gestorven Katiin blijft leven in den vader, die evenvel niet de echtgenoot van haar moeder wordt. Katrin groeit op in Berlijn en bliiict reeds met 13 jaar een zelfstandige p< rsoonlijkheid te zijn. Zij wordt in e-n politieke rechtzaak gewikkeld en tracht door een valsche getuigenis een vriend te vrijwaren voor gevangenisstraf. Na deze affaire vindt de familie, voor al op aandringen van een ouden vriead Nikolaus (haar vader, maar dit wtet enkel haar moeder) het noodzakelijk, dat zij Berlijn verlaat en zij komt op een kostschool te Straatsburg, waar ook Nikolaus woont, metwienzij veel in contact komt. Beiden voelen zich zeer tot elkander aangetrokken, houden tenslotte van elkaar, maar dan open baart de moeder haar geheim en Katrin is door deze mededeeling zoozeer uit het lood geslagen, dat zij zich midden in het gewoel der revolutionnaire ar beiders te Parijs waagt (hier eindelijk j brennt die Welt") maar het noodlot brengt haar weer behouden in den schoot | der familie terug. Adrienne Thomas heeft meer menschenkennis dan bv. Diet Kramer, aan wie ze soms even doet denken en alleen dóór het uiterlijk milieu van haar werk lijkt haar boek wat minder bekrompen, maar in wezen is de nasmaak dezelfde. Neen, de soldateske Katrin was aar diger. DE Studio Dupont te Blaricumde buteert in De Uitkijk" te Am sterdam met een kleine docuii:.-ntaire film van Giethoorn aan de c,.<nera Frans Dupont en Dientje Stev as, montage Frans Dupont. Een bezwaar tegen dergelijke filmp,Vs ligt m.i. niet geheel bij den tocS' 'icmwer, die er te veel van verlangt. persoonlijk kom ik zelden los van de v,--ns, dat een dergelijke documenta;re" mij enig inzicht geeft in het oi.derwerp. Dit doet Giethoorn" niet. Deze documentaire film is niet instruct-,- f in de zin, dat wij iets meer te vvrten komen over de structuur van Itt land, over het leven van de bav mers, enzoovoort. Nu is dit kennelijk ook niet de bedosii'ig geweest van de makers en dus . <u dit verwijt misplaatst zijn. Gemotiverd is het echter in zoverre deze dachte opkomt. En dit geschiedt bij g.-mis aan voldoende tegenwicht op Binder gebied. Het verlangen door midr 'l van een dergelijk documentair" fiimpje meer te weten te komen, kan v orden geëlimineerd wanneer de maK-.-r op andere wijze voldoende boeit, v .mneer in plaats van het technische" ! oment het esthetische moment zo: er domineert, dat dit alleen, zo niet olkomen bevredigt, dan toch alle : ndere wensen uitsluit. Dit is m.i. bij .Giethoorn" niet het geval. Het filmpje ?>ist in dit opzicht een grote lijn en .eeft geen nieuwe of althans dwingende .ijk op het onderwerp. Een reeks mooie opnamen van water, bruggetjes n huisjes, met liefde gefotografeerde ?anderen, met humor bekeken feestreugde en een enkel stemmingsbeeld ;chijnen mij hiervoor onvoldoende ompensatie. Wat niet wegneemt, dat hier ele menten aanwezig zijn voor sterker ?ark waaraan de Nederlandse ' mkunst op het ogenblik zo zeer be hoefte heeft. D. C. VAN DER POEL VAN TOONEEL EN SCHOUWBURG E. Boekman WETHOUDER VAN KUNSTZAXEN, AMSTERDAM DE tooncelmalaise; de schouw burgmisère .... Hoevele jaren bestaan zij niet reeds; hoevele malen zijn zij niet reeds geanalyseerd en verklaard; hoevelen zijn niet in aantal degenen die het onfeilbare middel gevonden hebben haar op te lossen? En wederom loopen er rond in ons goede Amsterdam, die haar oorzaken kennen niet minder dan haar gevolgen en ons duidelijk pogen te maken, dat aller gezelschappen en schouw burgen nood verdwijnen kan door het aantal tooneelgebouwen te vergrooten. De tooneelmalaise en haar oorzaken .. ..Er zijn geen schrijvers meer en dus geen stukken; er zijn geen spelers meer; er is geen stof en er is geen t aks t; er ontbreekt dit, er ontbreekt dat.... Wat al is niet als oorzaak genoemd? Over elk der oorzaken is getwist, omdat zij elk op zich zelven juist waren en onjuist tegelijk, zoo zij niet bezien werden met al de andere in onderling verband. Maar de oorzaken van de tooneel malaise en van den nood waarin zich de schouwburgen bevinden, liggen niet alleen op het gebied van cultuur of kunst of in de tijdsomstandigheden zoo het veroorloofd is over deze te spreken zonder onmiddellijk een aan haling te geven uit Huizinga zij zijn ook van materieelen aard. En daarbij behoeft men niet eens in de eerste plaats te denken aan de soms wel, soms niet aanwezige geldmiddelen van tooneeldirecties of aan gevraagde en verkregen of niet verkregen subsidies. De materie zonder welke geen schouwburg kan bestaan is Het Pu bliek. Het is in laatste instantie het publiek, dat beschikt over Den Schouw burg en over Het Tooneel. Hebben publiek en tooneel elkander gevonden, dan leeft het tooneel; sterft de belang stelling af bij het publiek, dan gaan zij uit elkander. Voor het tooneel is er maar n gezonde basis. Niet die van het subsidie, niet die van de inrichting van tooneel of zaal maar die van het medeleven Muzikanten uit de documentaire Giethoorn" (De Uitkijk, Amsterdam) door het publiek. Het publiek is wispel turig, het is ondankbaar, het is alles wat tooneeldirecties er van mogen zeggen maar het regeert. Ieder die dit bij de schouwburg moe ilijkheden en haar oplossing uit het oog verliest of tracht te doen verliezen, leidt de aandacht af van de hoofdzaak of kent haar niet. Gesteld tegenover de film, is het tooneel voor de meesten onzer toch nog het ernstigste van b»ide, zooals het symphonie-orkest en de directe opneming van muziek het is tegenover de radio. Maar hoe denkt het publiek? LATEN enkele cijfers omtrent Am sterdam het antwoord geven. In 19291 het laatste jaar vóór de crisis dus, bedroeg het aantal schouwburg bezoekers nog rond 820.000; in 1935 416.000. Het aantal bezoekers van con certen bedroeg in beide jaren onder scheidenlijk 358.000 en 275.000. In slechts zes jaren tijds is het aantal schouwburgbezoekers dus gedaald met rond vijftig procent; het aantal bezoe kers van concerten met rond een kwart. Zien wij naar de bioscopen. In 1929 werden de bioscopen bezocht door rond 7.290.000 personen; in 1935 door rond 8.4l3.ooo.Hiergeen achteruitgang, maar een toeneming met rond vijftien procent. De belangstelling van den Amster dammer voor het tooneel vindt hierin zijn uitdrukking, dat, het speelseizoen stellend op 350 speelkeeren, van de meer dan 750.000 Amsterdammers er in 1935 nog geen 1200 tegelijk de gezamenlijke Amsterdamsche schouwburgen vulden. Zoo deze cijfers iets bewijzen, dan is het dit, dat zich in den smaak van het uitgaande publiek" een belang rijke wijziging aan het voltrekken is. Voor tooneel en concert is de belang stelling dalende, voor de bioscoop groeit zij. NOG zijn tooneel en film eikaars concurrent *n; nog hebben zij de aansluiting op en aanpassing aan elkander niet gevonden. Maar het is vooral het tooneel, dat zich in de nieuwe verhoudingen zijn plaats en zijn positie nog niet bewust is geworden. Niet artistiek, niet technisch, niet organisatorisch. Hoe ware het anders mogelijk, dat tegenover een goed gesloten, kapitaalkrachtig film- en bioscoopbedrijf, het tooneel zich ver brokkelt in een aantal gezelschappen en gezelschapjes, waarvan de meeste zijn zonder glans, zonder karakter en zonder perspectief? Als een macht in de verdediging staat het tooneel. Maar dit beteekent niet dat het Tooneel zonder toekomst is, ondanks zijn reeds lange verleden. Het heeft terrein verloren, maar zal nog genoeg overhouden, zoo het den vorm weet te vinden welke het behoeft in een wereld vol veranderingen on gekend. . Het publiek is het tooneel voor een belangrijk deel ontrouw geworden. Niet omdat het 't bioscooppaleis of het buurtbioscoopje mooier vindt dan n'importe welk schouwburggebouw, maar omdat het in de film iets vindt wat het zoekt aan illusie, in dezen tijd. Daarom ook zal de vernieuwing en de wederopleving van het tooneel, zoomin te Amsterdam als ergens ter wereld, kunnen worden te weeg ge bracht door het stichten van een ge bouw, ook al ware het door zijn afmetingen en inrichting voorbestemd eens te worden verbouwd tot bioscoop theater, doch zal zij moeten komen van binnen uit ^ uit het hart van den tooneelschrijver en den tooneeli&t. PAG. 9 DE GROENE No.3064 Scenario voor tooneel, radio, film EDUARD VERKADE NU Reinhardt de Midsummernight's Dream verfilmd en hierbij nauwkeurig zijn tooneel* regie van dit spel van Shakespeare gevolgd heeft, moge dit aanleiding worden over de verhouding van Too neel, Radio en Film, ten opzichte van hun verschillende scenario-eischen, te schrijven. Zooals een mensch een orkest vrij wel uitsluitend via zijn gehoor in zich opneemt, en de waarde van een opera ook voor een zeer groot percentage door de muziek bepaald wordt, is de film voorloopig grootendeels een pic turaal genieten, terwijl bij de tooneelspeelkunst de voldoening gebaseerd is op het gesproken woord en zijn plastische uitbeelding, waarbij decors en lichteffecten slechts een begeleiden de, vaak zelfs geenszins onmisbare, accentueering van de sfeer zijn. Door de huidige technische mogelijkheden wordt het verschil tusschen hoofd- en bijzaak in de tooneelspeëlkunst zoo licht uit het oog verloren. In Shakespeare's tijd was deze vergissing uitgesloten. Hij schreef zijn stukken voor het tooneel van zijn tijd, waarop men op den voorgrond, achter grond en op een balcon kon spelen, een en ander af te sluiten door gor dijnen. Men speelde bij daglicht, im mers Shakespeare's Globs-theater was dakloos en in de dracht van dien tijd; costumeering werd slechts aanduiding. In een woord: vrijwel alles was inge steld op luisteren. Door de schoonheid van Shakes peare's taal en haar diepen inhoud werd de fantasie der toeschouwers, die amper lezen konden, gewekt. In verband hiermee kan men zeggen, dat Shakespeare zich heden ten dage bij uitstek moet leenen voor uitzending per radio. Al zal er misschien iets van het subtiele van den klank verloren gaan, de rijke inhoud kan veel ver goeden, mits het werk deugdelijk ingestudeerd wordt met psychologisch gemotiveerde contrasten in de into naties, alles afgestemd qua klank ten opzichte van de microphoon. In de hedendaagsche tooneelspeël kunst behoort bij het geven van groot werk eveneens het zwaartepunt te worden gelegd op dictie en klank; bovendien op juiste groepeering, opdat de figuren, die de scène beheerschen, middelpunt zijn, en in de zaal kunnen spreken. Bovendien zal men er bij de ensceneering rekening mee moeten houden, dat geen pauzes tusschen ver schillende tafreelen het spel onder breken, vooral wanneer deze als contrast bedoeld en geschreven zijn. A Midsummernight's Dream is een spel van contrasten, contrasten van stand (de hofgroep en de werkliedengroep) maar bovenal het contrast van menschen ten opzichte van de elfenwereld. Een groep tooneelspelers V T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl