De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 29 februari pagina 6

29 februari 1936 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leveft Schilderkunst BRIEVEN OVER LITTERATUUR r niegtuigen, g* leraische striji tueele vi ioderne wape nip bijten < e* idspraak va Wij helpen zijn wij ;.i daagse! schrijvei het Alg. ) leid van c stelijke de een fegel' ?-oen Maandagavond Waarde Vestdijk, HOUD mij ten goede, dat ik je brief, die overigens veel te den ken geeft, niet in extenso be antwoord. De tijd ontbreekt me, en als je tegen het slot Franz Kafka niet had vermeld, had ik je misschien weken en weken op antwoord laten wachten. Ik ben, zooals ik je bij onze laatste ontmoeting verteld heb, verdiept in lectuur over Joden- en Christendom, en over de, ook historische, overgang tusschen die twee, en haalde, naar aanleiding van een beschouwing over Kafka in Het wezen der joodsche religie", een uitstekend boek van Dr. K. H. Miskotte, Der Prozess" weer eens uit mijn kast. Ik weet niet, hoe jij er over denkt, maar ik beschouw het als de beste van de drie romans, waarvan Amerika" ongetwijfeld de zwakste is, terwijl ik Das Schloss," dat ten slotte ook buitengewoon goed is, te (door zichtig) symbolisch en bij stukken veel te wijdloopig vind. Van de kleinere dingen verkies ik Die Ver wandlung" en In der Strafkolonie". Weetje eigenlijk, dat er een uitstekende editie van Kaf ka's verzamelde werken aan het verschijnen is, bij Schocken-Verlag in Berlijn ? De uitgave, die zes deelen zal vormen, wordt weer verzorgd door Max Brod, in samenwerking met Politzer. Deel I (?Erzahlungen und kleine Prosa"), II (?Amerika"), III (?Der Prozess") en IV (?Das Schloss") zijn verschenen. Ik weet niet of jij hec met mij eens bent dat er onder de geëmancipeerde, westersche joden, voor zoover zij duitsch schrijven of duitschers zijn, vrijwel geen n auteur van den eersten rang is, van het formaat van Gerhart Hauptmann en Thomas Mann, om de rang der genieën buiten beschouwing te laten. Er is in Wassermann, in Stefan Zweig, in Feuchtwanger zelfs in hooge mate, altijd iets erg onbevredigends en ik geloof dat dit hierin zit dat zij, afgezien van de vraag naar de waarde van hun talent, geen vol komen synthese tusschen joodsch en westersch" denken en voelen hebben bereikt. Daardoor blijft er een branderige, troebele onvoldaanheid in hun wezen, die de lectuur van hun werk soms vrij ongenietbaar maakt. Ik meen, dat jij groote bewondering hebt voor Barbara" van Franz Werlel en voor enkele boeken van Brod, en ik zelf heb het in hooge mate voor het proza van Hofmannsthal, maar dit blijven uit zonderingen. Ik wil vooral niet be sluiten tot een theoretische onverbindbaarheid van joodsch en westersch geestesleven, maar ik constateer wel dat in het streven naar de synthese daarvan velen als slachtoffer vallen, en mijn sympathie voor Katka ligt zeker ook voor een deel in het feit dat bij hem van een streven naar die synthese geen sprake is. Kafka is een Jood zooals het Oude Testament ze bevat. Voor een goed begrip van zijn werk moet je dus onderduiken in de Pro feten, in den Talmud, in de geschriften van Buber, Baeck, Rosenzweig. Dan zul je zien hoe onverwoestbaar, ook geestelijk, het joodsche volk is, welke waarden het inhoudt en voorstaat, en welke het mist. Het is mogelijk dat jehet, hoewel ondogmatisch, te juridisch, en te ethisch zult vinden, maar tegelijk zul je, als je goed leest, stuiten op een sterk besef van de menschelijke waar digheid, en maar dat zal jou zeker niet liggen ? op een' groote onver schilligheid tegenover den persoonlijken dood. Wat deerde die hen, waar zij zich deel wisten van Gods uitverkoren volk, dat eenmaal als geheel ver heerlijkt zou worden ? Ik zou om je van hun besef van de menschelijke waar digheid te doordringen, kunnen wijzen op het feit dat de mensch, volgens den Talmud, het recht heeft zijn eigen doodvonnis te onderteekenen, een recht dat jou wel te formeel zal zijn, omdat hij ook zonder die goedkeurende handteekening wel zal sterven, maar dat zelfs in dat formalisme de erkenning van zijn waarde inhoudt. De Jood is geen slaaf van Jahwe, hij sloot een verbond met hem. Reeds hieruit kun je, behalve de juridische trek, de joodsche zelf-bewustheid begrijpen, en zijn hang naar gerechtigheid, die de ethische neerslag is van zijn eisch tot voltrekking van de beloften van dat verbond. En wat geeft Kafka in ,,Der Prozess" anders dan een taai en onvermoeibaar geding, een twisten over de vraag van schuld en gerechtigheid ? Ik ben het direkt met je eens, dat je het boek ook nog anders, minder theologisch bezien kunt, maar ik breng met opzet dezen kant van de zaak naar voren, om dat zij m.i. een integreerend, jaessentieel bestanddeel vormt van zijn werk. Wie niet doordringt tot de specifiek-joodsche kern van Kafka's werk, blijft er eigen lijk buiten, daar komt het op neer. Ik zou het wel curieus vinden als jij me jouw meening eens gaf. Ik ben vooral benieuwd naar je opvatting over de verhouding van de joodsche en wes tersche" elementen erin. Voel je die als een contrast? Alleen als contrast, óók als contrast ? Ook in de verhouding van het droom-element en de zakelijk heid ligt m.i. iets buitengewoon boeiends en in zekeren zin zie ik die verhouding als een parallel van de spanning die bestaat tusschen het oud-testamentische dwingen om gerechtigheid te midden van een volkomen ontgodde1 ijkte, bureaucratische wereld van kan toren en kanselarijen. H, MARSMAN De Geur van Utrecht P.H. Bitter Jr.: Kaïn en Abel (Bcheltens en Uiltay, Amsterdam) DE literaire redactie was van meening, dat de roman Kaïn en Abel" van dr. P. H. Ritter het best besproken kon worden door een Utrechter en inderdaad, men moet een inboorling zijn van deze stad met haar besloten karakter en eigen ingevre ten" levensstijl, waaraan zij stokstijf vasthoudt, om de meest kostelijke blad zijden van dit boek tot op den bodem te kunnen genieten: die bladzijden waarop het Sticht geteekend wordt met ingehouden pret en met die zwierige ironie, waarvan Ritter in onze litera tuur het monopolie bezit. Ritter be schrijft het Utrecht' van omstreeks 1890, maar zijn fijne spot, die nimmer een dédaigneerend karakter aanneemt, zal het best begrepen worden door den lezer, die evenals Ritter weet, dat er sindsdien zoo hél weinig in de Utrechtsche cercle veranderd is. Nog altijd snuift men 's Zondagsmorgens op de Nieuwe Gracht de geur op van de glacé-handschoenen, van verdroogd reukwater, van het oude papier der kerkboeken, nog altijd is daar het gestap der voeten, het gemompel van ingehouden stemmen, dat dol klinkt tusschen de hel der-glanzende gevelen aan de grachtebaan, die het besloten karakter draagt, dat op ingebouwde plaatsen heerscht." Ritter is een mees ter in de lichtelijk-chargeerende typeeringskunst. Wij kennen hem al zoo danig o.a. uit zijn helaas bijna onopge merkt gebleven farce Een week minis ter", uit zijn zeer geslaagde vertelling Een Welkom Schandaal" en zelfs wist hij indertijd als raadsoverzichtschrijver van het Utrechtsch Dagblad dergelijke badinages met succes te wagen. De roman Kaïn en Abel" is echter niet een luchtig divertissement als het Welkom Schandaal". De binnenpret om Utrecht, waardoor dit boek zulk een voortreffelijk entree kreeg, maakt reeds spoedig plaats voor het stellen van het conflict waaraan de roman zijn interieure spanning ontleent. Misschien wordt dit conflict wat voorbarig en al te substantieel gesteld, wanneer de schrijver de beide zoons van pro fessor Oosterland, hoewel getrans formeerd in kinderspel, dezelfde erva ring laat doormaken als Kaïn en Abel met hun oud testamentische reukoffer beleefden. Dit min of meer anecdotische voorspel was niet noodig geweest, te meer waar de schrijver de polaire te genstelling tusschen den maatschappelijken Willem en den menschelijken Karel met alle facetten, welke het leven hieraan gaf, in een boeiende climax heeft uitgewerkt. Willem is als mensch en als karakter verre de mindere van Karel. Hij zoekt zijn zwakheid te maskeeren door maatschappelijke onbe rispelijkheid, zijn vrees van niets te kunnen maakt dat hij alles kan, wat dienstig is aan zijn levensdoel: het veroveren van een maatschappelijke macht, welke hem veilig stelt naar buiten en naar binnen. Terwijl Willem met een krampachtige hooghartigheid voortdurend weer een sport hooger op de maatschappelijke ladder tracht te komen, daalt Karel af tot het volk. Of liever: hij keert terug tot het milieu, waaruit ook zijn vader, de gevierde professor Oosterland, is voortgekomen. De trots van Professor Oosterland is, dat hij zich uit deze ,,hel" heeft omhoog gewerkt, doch Karel ontdekt in het volk de krachten, welke ook zijn leven stuwen. Zijn ideaal vloeit samen met dat van Troelstra en Tak. Hij sluit zich aan bij de S.D.A.P. en trouwt met een meisje uit het volk. De sympathie van den schrijver gaat kennelijk uit naar dezen Karel, (het boek dreigt zelfs, wanneer de demoralisatie in de aris tocratische kringen wordt beschreven een tendentieus tintje te krijgen) doch het is opmerkelijk, dat juist de psy chologische schets van den zoon Willem veel duidelijker is en veel dieper peilt, dan die van Karel, wiens dichterlijke aanleg b.v. waaraan de schrijver in het begin van zijn roman zoo groote waarde hecht (de diagnose van pro fessor Friedenthal) in zijn ontwikke lingsgang den lezer nauwelijks wordt aannemelijk gemaakt. Een geniale passage uit het boek is, wanneer Willem in een huurrijtuigje een nach telijke tocht maakt van Amsterdam naar Utrecht, terwijl heel zijn leven aan hem voorbijtrekt en hij, op het moment dat de paardenhoeven klotsen over het houten ophaalbrugje van Nieuwersluis, het gevoel krijgt ont stegen te zijn aan eigen wezen, van zichzelf te zien, als op een prent." Het leek tot nu toe, alsof Dr. Ritter's literair talent eenerzijds was voorbe stemd op den korten roman, de ver halende arabeske, anderzijds op den oratischen stijl, waarvan de Apologie van den misdadiger het meest geslaag de specimen was. Doch deze roman wijst duidelijk in de richting van een synthese. Het oratorisch element is, daar de kernpunten van den roman bij voorkeur gelegd zijn in gesprek, referaat (voortreffelijk is het derde hoofdstuk!) en tafelspeech, op orga nische wijze verwerkt. Er staan eenige zwakke, overbodige plekken in dit boek (o.a. hetgeen Hortense d'Auvilliers betreft) doch deze vallen in de herinnering spoedig af bij de vloeiend en indringend geschreven bladzijden, welke betrekking hebben op de hoofd personen van hét boek: op Professor Oosterland, die volgens de voorspelling van zijn collega Friedenthal zou onder gaan aan de voortreffelijkheid van zijn eigen levenswil, op zijn subtiel geteekende echtgenoote en de beide zoons. Ritter heeft in dezen roman een knappe karakteristiek gegeven van een stuk Nederlandsche cultuur-historie (de pe riode, waarin het in het geestelijk leven, dat de vrucht was van de matelooze welvaart van de Europeesche samen leving, op ieder terrein begon te gisten) en als zoodanig is deze roman tevens van cultureel-documentaire beteekenis geworden. WOUTER PAAP PAG. 8 DE GROENE Ne. XK5 Dietsche dichtkunst Wie« Bfoens: Golfslag (De Slkkcj. Antwerpen) 't T^" AN verkeeren !.. .. stdde J^ reeds Breero, met gelat nheid, vast. Men weet dat de jonge Wies Moens in onze lette;en debuteerde met een zoo frisschen als manmoedigen lofzang op het pacifi^ne en het internationalisme. In n zijner Celbrieven legde hij zijn Credo vast: Er is een waarheid waarin ik i iet onwankelbaar betrouwen heb Ie-en geloven. Deze namelik: dat het nieuwe heil komt van de gemeenschap". De wind die over alle landen gaat, draagt boven de wereld de symphonie van de onstuimige harten die kloppen -n bonzen voor nzelfde ideaal: v.rzoening en Broederschap! Nieuwe grenzen worden getrokken tussen de naties. Maar van mens tot mtus worden de grenzen uitgevaagd." Van dit Seid umschlungen, Mill onen"-gevoel bracht dan ook z.m Boodschap" een roerend getuigenis. Men weet hoezeer deze kleine bund.l, alsook zijn De Tocht" en Landing', de ontwikkeling der jongere lett-rkunde beïnvloed hebben. Gedurende de laatste tien jaar scheen Wies Mocts echter de litteratuur vaarwel gezegd te hebben. Bij dezen dichter, die ver klaarde dat hij zich soms een late naneef voelde van Franciscus v.,n Assisi en ook van Savonarola, ble k de lieve zanger der Fioretti verdrong, a door den politieken hervormer. M-t Joris van Severen stichtte Wies Moens het Verdinaso en meteen werden ook de bordjes verhangen: fascisme en rascultus vervingen pacifisme, inter nationalisme en humanisme. Toen Joris van Severen echter verlangde dat ook Walloniëen Luxemburg de<.l zouden uitmaken van den toekomstig, n Dietschen Staat, verliet Wies Moens het Verdinaso. Zooals te verwachten was, getuigt Golfslag" van een gansch andere gees tesgesteldheid dan de Boodschap". H»t breede humanisme van 1920, dat ge o a onderscheid maakte tusschen rassen en volkeren, is deerlijk ingekromp"n en koestert thans zoo niet uitsluitend, dan toch met een felle voorliefde de Dietsche rasbroeders. De Dietsche Moses, de Wa e Jacob" (van Artevelde), zoo hij n'g niet onder ons verwijlt, zal toch stel. g eens opduiken. Hij zal wellicht een wever zijn van Gent of Rijsel, e n Brabantsche boer, of de laatste vi scher die voer op de Zuiderzee". Op het bevel van den Roeper" zal h* t volk den opmarsch beginnen. In de: evocatie bereikt Wies Moens nog w l eens terloops de suggestieve krac .t zijner eerste gedichten: De nacht staat strak als een trommeli l voor den roffel gereed van den tred der kolonnen.. Jammer genoeg blijven dergelijke plastische verzen vrij schaarsch. Door den band vervalt deze poëzie tot h t peil der banaalste meetingtaai. W.e zou, wanneer hij het loflied leest ov- r het lage land dat de vaadren onslieté1 als een kostbaar par,/, gedrenkt met hun bloed met hun uur,» Ztt't' t bevrucht in den arbeid niet wanen een stem uit het graf e hooren, en wel deze van den Vlaan schen bard" Emmanuel Hiel zalig r gedachtenis? Ik weet het: niet m t meesterwerken van zuivere poëzk" zal men de Dietsche massa meesleepe Misschien ook bestaat er een onver zoenlijke antinomie tusschen- alle poli tieke propaganda en alle waarachtig poëzie en bewijst het geval Wies Moens eens te meer hoezeer Stendhal geli<< had, toen hij beweerde: la politique est une pierre attachée au cou de s. littérature, et qui, en moins de s>x mois, la submerge".... RAYMONO BRUL: z KORTE BEPALINGEN Toorop in den Haag» n Muaeumtnln DE leden van den Haagschen Gemeenteraad kunnen thans in den Museumtuin zich op d: ho>gte stellen, voor zoover zij dat kunnen! hoe zich Raedecker's werk aa > hun oogen zal voor doen. Het monument blijkt dan te zijn een korte, vierkant behouwen kolom, waarop als een breed zich ontwikkelend kapiteel, de drie koppen zich vertoonen; die van Toorop in het midden; aan zijn rechterha.id een vrouwemasker en aan zijn linkerkant, de kop van een gebaarden ni-;i; ge zoudt moeten zeggen: ter li-^erzij de visscher, de arbeid en het tragische leven; ter rechterzij de vrouw, d,< schoonheid.... Als zij, die gemeenteraadsleden, ecmig besef hebben van den diepsten aai d van Toorop's werk, dan kunnen zr aan Raedecker's werk geen juisthiid van symbolen ontzeggen; het leven van Toorop werd gesleten in den a beid dien visscher en die vrouw in vi ie vormen uit te drukken. De kop van Toorop, en dat is reeds een gelijk-nisl vertoont het breede voorhoofd n -t de diepe rimpels; de diepe oogen n et de breede, zware wenkbrauwen daarboven, en in den kop nog de zich sterk welvende jukbeenderen; er is, o .-.k door het geheel van den kop, toch e n verwantschap m t den vüscherskop. i ?t volgt hieruit reeds van zelf, dat ik a> de geestigheden ? door een aantal ,: meenteraadsleden gedebiteerd bij de besprekingen, meer documenten vind vm hun aesthetische lichtzinnigheid tlnn van iets anders, te meer nog daar, en ti/it is Raedecker's kunst, een verschill-'.nd, innerlijk element in de drie kop; .11 onmiskenbaar zijn leven ons daar <j et gevoelen. l <lgar Fernhout (Tentoonstelling M «t Charley Toorop In Voor de ? u net". Utrecht) HET werk van Fernhout zoudt ge kunnen rangschikken onder de uitingen der nieuwe zakelijkheid, die t rm, die sommigen verwart en die, .-k volgens Duitschers zelf, een. udiger in het Hollandsen zou worden grepen (als in het Duitsch zelf) met ('n geijkten term: nieuw realisme", : .;t een bijsmaak daarbij, en dat is > genaardig, van iets Biedermayer's, 'vjiarin het biedre" dan weer ver. vakt is. Het bizondere van Fernhout's v/erk, en dat vindt ge het meest nog i de achtergronden, is dat Fernhout ch van de anderen onderscheidt, door n zweem poëzie, een bescheiden neiKing naar het dichterlijke. Zóó is in ! -t algemeen tegenwoordig dit werk. ? :rnhout heeft echter, op zijn beschei"?n manier weer, tusschen de andere :? jhüderijen er nu en dan n, dat directer ?> en dat daardoor verrast. Tot die .oort van verrassingen reken ik n an zijn laatste werken, dat een hoog ;elegen vertrek voorstelt, zonder meu_-len of iets, en van waaruit ge de oppen van boomen even ziet. Dit ijle ertrek is gevuld met licht en lucht en ^ieze lucht en dat licht, die met hun weeën dat vertrek overal vullen, zoudt <;e terecht als de hoofdpersonen van '.et werk moeten beschouwen; zij esaam zijn de zuivere bekoring van lit schilderij. Zij zijn dat te eer, daar ^e in het nieuwe realisme der anderen ninder duidelijk een eigen persoonlijk heid onderscheidt dan hier dit schilderij geeft vertrouwen in een ver dere ontwikkeling. ... »e Rouvlile (geb. 1863) ER zijn schilders, die aan een be hoefte van een tijdvak in alle banaliteit voldoen. Soortgelijken vindt ge telkens weer in iedere periode en PAG. 9 OE GROENE No.30*s het is niet meer dan natuurlijk, dat zij met het bijbehoorende tijdvak tel kens verdwijnen. Ge zoudt zeggen: dat is de noodzakelijke schoonmaak, en zeker zijn er in de laatste periode ook een aantal te vinden, die bij een vol gende schoonmaak zullen worden op geruimd; ze zijn met den vinger nu reeds aan te wijzen; het zijn steeds weer de banalen, zonder persoonlijk heid. Maar er zijn anderen, die daartoe zeker niet behooren, en die door eigentlijke ongewone omstandigheden (de meeste schilders schilderen tot hun sterven) zóó niet verdwijnen, dan toch verduisteren en die ge plotseling op straat of elders weer moet zien, om hun schildersleven u weer te herinne ren en te doen wenschen, dat ge weer een of meer schilderijen eens woudt zien, zonder daarom toch hun ver dienste te overschatten. Sommige (haast verdwenen ?) schilders doen u wenschen naar eens een goed-gekozen verzame ling van hun werk; een zoodanige ver zameling, die aanleiding, gelegenheid geeft u een voldoend overzicht en inzicht te vormen van hun talenten door welk overzicht ge dan, niet zonder zekerheid, hun plaats kunt bepalen te midden van hun tijdgenootsn en ook, welke plaats hun niet te ontzeggen is in de geschiedenis der latere Hollandsche schilderkunst. Tot dezulken be hoort voor mij de Haagsche schilder de Rouville en ik begrijp niet, dat de Kunsthandel Kleykamp daartoe nog niet het initiatief nam. Het ligt op zijn weg.... »c Prix de Rome" IK heb reeds lang geleden geschreven over den Prix de Rome het is niet om te vermelden, dat den laatsten keer Broos Bouhuys? overwon? dat ik het nog eens wil doen. Ik zal op den duur misschien nog gaan schrijven over den Tetar-van-Elven-prijs en een specialen Prix de Rome, maar dat wordt zeker voorloopig nog geconfijt. Ik heb mij eens overhaast, en hoewel ik later volop heb gelijk gekregen, de schilder bleek na vier jaren ook anderen troebel-van-kleur, heb ik daar toch de les der langzaamheid geleerd. Ik ken die thans l Maar deze les der lang zaamheid heb ik hier niet noodig te vermelden; mijn inzicht in den Prix de Rome is zoet van 't confijten. Ik ben nog eens, met wat ik vroeger omtrent dien prijs schreef hij moet van aard veranderen. Wij zijn aesthetisch ge wend aan te veel anarchie, dat dat sommig kwaad niet zou verhinderen. In een straffer-gerichten tijd zou de Prix misschien nog meer kwaad doen maar doet hij nu goed? En daarvoor werd hij toch geschapen en inge steld. Hij doet nu zeker geen goed en hij kon het toch doen; hij kon een aangenaam oogenblik in een schildersleven zijn. En hoe? Hij moest een be looning zijn voor iemand, die ons reeds bewust had gemaakt van zijn talent; hij moet dan een geschenk zijn, zonder voorwaarden. Hij moet b.v. een schilder van omstreeks dertig jaar een jaar een finantieel-rustig leven schenken. Hij kon dan met een dthduizend gulden voor zich, doen wat hij wou; gaan waar heen hij wou, schilderen wat hij wou. Dat heeft veel meer reden dan, dan bij den Prix de Rome. Wie stelt zoo'n prijs in, en om de drie jaar b.v. ? Dat is al genoeg. De keuze van talenten is dan zekerder. PLASSCHAERT Film Het beloofde land TEMIDDEN van alle crisis-mi sère is het een verheugend ver schijnsel, dat het beeld van arbeid nog en altijd weer boeit. In zo verre hadden de makers van deze film, die een kijk moet geven op de opbouw van het Joodse Palestina, waarbij de arbeid en het arbeidscollectief een belangrijke plaats innemen, een ge makkelijke taak. Een gemakkelijke taak ook in zooverre land en volk de mogelijkheid bieden tot beelden van fel contrast en van grote schoonheid. De wijze echter, waarop deze mogelijk heden zijn benut en tot een film zijn verwerkt gaf deze documentaire met recht een prijs op de Biennale 1935 te Venetië. UW CENTRALE YERWARMIN8 VERLANGT DE BESTE BRANDSTOF! DAAROM: Brechcokesvan KLEMAN-BERGHUYS, SPUI 1. TELEFOON 42211-42186 Initiatief en opdracht gingen uit van het internationale kolonisatiefonds Keren Hajesod". Onder regie van Juda Leman ontstond op deze basis: het verlangen om aan de hele wereld te tonen wat daarginds in Palestina geschiedt", een documentaire propaganda-film. Documentaire in zo verre de film een beeld geeft van het leven en werken bij de opbouw van het Joodse beloofde land" en van moei lijkheden, daarbij ondervonden; propaganda-film in zo verre deze docu mentaire bewust in deze zin positief is gericht. Dat de documentaire ook hier vele vragen vooral van sociaal-econo mische aard onbeantwoord laat, spreekt van zelf. Als echter deze reeks boeiende beelden onze belangstelling zodanig vermag te wekken, dat wij dit ondervinden als een leemte, die wij elders door literatuur zouden willen aanvullen, dan mogen de makers hun werk in alle opzichten geslaagd achten. D. C. VAN DER POEL Het oude en het nieuwe Jeruzalem: twee beelden u/t de film Het Beloofde Land" (Zondflgoc/)tendvoorste///ng in Tusch/nski, Amsterdam) i-v * - lf^\ ^VJl 'fc II!'-'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl