De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 13 maart pagina 5

13 maart 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

v Letterkundig leven EEN MODERN DROOM EN DAAD H«ni>l8tte van Eyk: Gabriöl. De ge schiedenis van een maffer mannetje (Querldo, Amsterdam; HENRIËTTE van Eyk beschikt over een joyeuze fantasie, gril ligheid, slagvaardigheid en een volmaakt onhollandschen humor, die, zoo men wil, aan Andersen, Meyrink (diens dierenverhalen!) en zelfs, op sommige plaatsen met duidelijk antiurgerlijke strekking, aan Jarry doet denken. Het afdalen tot in huiselijke détails, dat we in dezen nieuwen roman waarnemen, het concrete en picturale van haar visie, een zekere overdaad in de beschrijvingskunst (ondanks den kort aangebonden stijl), dit alles mag onze roemrijkste tradities in de her innering roepen, de conceptie van het geheel is eerder verwant aan een ge kleurde teekenfilm van Walt Disney dan aan het fantastische werk van, laat ons zeggen, Van Looy of Couperus. Met de sprookjes van Couperus heeft dit boek op zijn hoogst een vrij onuitgewerkt gebleven, maar toch dui delijk aanwezige symboliek gemeen. Een zonnestraal, uitgezonden om op aarde licht en warmte te verspreiden, stuit op de eindelooze complicaties der materie, en is gedoemd evenals de in de wereld der verschijningen ge vangen ziel", zijn harde leerschool te doorloopen in de gedaante van een schamel en onhandig mannetje, die beurtelings wat weg heeft van Zebedeus op zoek naar het meisje" en van een aarzelender Don Quichote, begeleid door het paard Saartje, een mengfiguur waarin men Rossinant kan zien, maar ook Sancho Panza. Al deze heterogene en overigens ook vrij willekeurig uitgekozen re miniscenties bewijzen wel, dat we hier in wezen met een origineele conceptie te doen hebben. In dit genre: modem sprookje, waarin de traditioneele requisieten vrijwel geheel vervangen zijn door elementen aan de hedendaagsche samenleving ontleend, neemt het werk van Henriëtte van Eijk inderdaad een zeer eigen plaats in. Het eenige dat men er tegen kan aanvoeren is, dat de onafgebroken stroom van grapjes den eigenlijken inhoud wat al te sterk over woekert, met schadelijke gevolgen minder voor de symboliek" van het geval, die algemeen en vaag genoeg blijft om zulk speelsch bijwerk te kunnen verdragen, dan voor de een heid van den verteltrant. Het associa tievermogen van den lezer wordt nu van te veel kanten tegelijk bestookt, en het verhaal is op zichzelf te aardig en te boeiend om de voortdurende inmen ging van de geestige schrijfster niet te doen gevoelen als een stoornis. Dit geldt in het bijzonder voor de beslis sende momenten, de dramatische hoog tepunten. Als voorbeeld het volgende. Gabriël en het paard Saartje achten zich geroepen hun goede werken te bekronen met de vernietiging van eenige diplomatieke en militaire scha vuiten, die een geheel land in het ver derf willen storten, een van de talrijke gedeelten met onmiskenbaar sociaalsatyrischen inslag. De scène speelt in een tuinhuis in het bosch; de tegen standers ontmoeten elkaar, de span ning stijgt, het is er op of er onder. De zon, GabriëTs moeder, die van het begin af aan zijn peripetieën met een waakzaam en kritisch oog heeft ge volgd, blijft op haar hoogste punt staan, gereed om in te grijpen, zoodra die menschlievende taak Gabriël te mach tig zal worden, en zegt: Ik zal hier een vol uur wachten. Dan hebben we meteen maar zomertijd." Nu, op zichzelf beschouwd is deze grap wel aardig, en het was misschien schrijfster's bedoeling een ironisch te genwicht te verschaffen aan het bijbel verhaal van Josua, waaraan iedereen hier denken moet, maar toch schijnt het doel voorbijgeschoten, omdat de aandacht afgeleid wordt door iets dat met de handeling niets te maken heeft. Op andere momenten echter is er een veel grootere eenheid bereikt tusschen handeling en verteltrant, en de geestigheden zijn ook doorgaans wel van iets beter allooi dan de zoo juist ge noemde. Het best is Henriëtte van Eijk, wanneer ze schijnbaar onop zettelijk dwaze formuleeringen weet te vinden, waarover men half en half heen leest en waarvan de humor pas achteraf als lichte trilling tot ons doordringt, b.v. daar waar de zon Gabriël metterdaad bijspringt en den diplomaten" toeroept: Doejeoogen dicht. Of ik zal je blind maken voor je heete verdere leven," of het hin kend hondje", waarmee Gabriël een hond met een lam pootje voortdurend toespreekt. Dit zijn alleszins kostelijke trekjes, dia het peil aangeven waarop de geheele vertelling zou staan, indien de schrijfster zich strenger zelfbeperking had opgelegd. Onder de passages, die door het samengaan van humor en ontroering tot het sterkste behooren wat te be reiken valt in dit genre, signaleer ik vooral het slot (maar de laatste drie hoofdstukken staan er eigenlijk vol van), namelijk de apotheose van den bevrij den Gabriël, die tot Opperhoofdman Zonnestraal" gepromoveerd wordt, en na zijn beproevingen beloond met een vizioen van aardsch geluk, waarin alle figuranten van het boek kortdurend hun plaats vinden. Gabriël boven dit ijl geteekende tableau de la troupe uit den hemel binnenmarcheerend langs de donderkoppen en de zonnesteken(I) is een tafereel, dat men niet gemakke lijk vergeet; de eenigszins schichtige dynamiek van het voorafgaande is er veredeld tot een machtig omhoogstrevende beweging, inhoud en vorm hebben elkaar gevonden. Blijft zij de maatstaven getrouw, die dit slot voor haar vertegenwoor digt, dan kunnen wij nog veel goeds van deze schrijfster tegemoet zien. S. VESTDIJK Louis de Bourbon: In Extremls (A. A. M. Stola, Maastricht) IN het gedicht Aan den lezer" om schrijft Louis de Bourbon het grondmotief zijner poëzie en de voort durend wellende bron zijner inspiratie. Steeds dezelfde droomen zijn het, die met schuwe, vragende gezichten hem aanstaren, en hij vraagt vergiffe nis, als uit zijn gedichten diezelfde bleeke oogen zich vol hunkering op ons richten. Ook zij, de droomen, willen nog wat smachten en smeeken: of het eindelijk mag komen, waarop wij allen tevergeefs wachten. Inderdaad kan men alle in dezen bundel verzamelde verzen terugleiden tot het eene motief van den droom. Ook de angst van den monnik uit de reeks gedichten, aan dezen van de wereld afgekeerden mensch gewijd, openbaart zich in den droom, in de gestalte van een vreemde vrouw in 't maanlicht, als een beeld, naakt en alleen." En de dagen, die aan deze verschijning voorafgingen waren als ingesloten in een ouden droom." Niet anders dan als een droom, wazig en onwezenlijk, ontmoet de dichter den dood: een beste vriend, de eenige toeverlaat wellicht. Al wat den dood betreft wordt geheven in die sfeer van huivering en ijlheid, van afstand doen van de schoonheid der aarde en van nachtelijke eenzaamheid. Louis de Bourbon ervaart den dood nergens met de duidelijkheid van een einde, doch steeds met het weifelend gevoel van overgang, van wisseling: de eene droom vervloeit, de andere verschijnt, en het sterven zal het zaligst zijn in den laten avond, als de wind speelt met de geuren van jasmijn en jonge rozen, wanneer de aarde reeds als een donkere droom om ons heen staat. Deze romantische opvatting van leven en dood vinden wij het best uitgedrukt in Wanneer ik sterven moet"; een dieper en wezenlijker besef van den dood vertoont het gedicht Bij een sterfbed", waarin de omstandigheid, dat het sterven van den andere zich accentueert in het achterblijven van den een, den dichter de ervaring van het levenslot en van de wreedheid van het gemis als het ware opdringt. Hoe de Bourbon zich echter de dooden voorstelt is mij niet helder geworden. Zij worden in hun bed van aarde onder bloemenzoden (?) door de schaduw van den dichter in hun droom gestoord, doch boven den hemel en zijn sterren licht wonen hun zielen die niet zijn te storen." Waarmee nu die ontzielde lichamen droomen, blijft onvermeld. In het algemeen wordt deze poëzie niet uitgeheven boven het peil van zachtzinnige en vage dichterlijkheid. De onduidelijke voorstellingen, de conventioneele beeldspraken, de krachtelooze taal, die slechts een enkele maal grooter intensiteit verkrijgt verhinderen het poëtisch motief ziel: overtuigend of meesleepend te open baren. Deze soort droom" is trou wens de goedkoopste en meest ro mantische, die men zich denker. kan: de samenvattende naam voor al wat vaag en ondoorleefd is; de dood is gemeenlijk een allesbehalve belangrijke aangelegenheid, en het leven brengt het er niet beter af. Voeg daarbij, dat de Bourbon de zielen een lied laat zingen, dat getoonzet is als het befaamde Lied van de zee" van Helene Swarth met een inslag van Nijhoff's Kinderkruistocht"; dat hi; in de Romance Sentimentale" eer slotterzine schrijft, die alleen Nijhoh had mogen gebruiken, dan begrijpr men, dat Louis de Bourbon wellich over een gevoelig gemoed beschikt, maar dat hij allerminst een dichte: bij de gratie Gods kan worden genoemd Een bundel als deze vindt zijn recht vaardiging nog niet, omdat er drit geslaagde gedichten in voorkomen, dit ook, n wat verbeeldingskracht, er: wat ontroeringsvermogen betreft, hui doel hebben bereikt door het poëtisch gehalte hunner verwerkelijking: Enfantine", Nocturne" en Alleen spraak". De visionnaire verheviging echter, waarvan Salome" en Resurrectio" getuigen, wordt door zulk een opgeschroefd vertoon gekenmerkt, dat ik, nog afziende van de kwalijke beeldspraak in Salome, onmogelijk in de noodzakelijkheid van dergelijke poëzie en in de oprechtheid dezer gevoelservaringen kan gelooven. D. A. M. BINNENDIJK Down out not out (By théAuthor of Private pa pers of a bankrupt bookseller". Londen, George Allen & Unwin) AMUSANT en belangrijk, wel zér uitzonderlijk en zelfs actu eel is dit boek, een curieuze verschijning onder de menigte Engelsche romanproducten, die in 't alge meen toch wel goed geschreven zijn. Maar deze roman is iets anders van geest, van stijl, van kijk pp de wereldsche zaken. Vermakelijk allereerst is het verhaal in zijn détails, zijn op volgende gebeurtenissen, beschreven in dien argeloos ironischen toon, dien de Engelschen zoo goed verstaan, de quasi-kinderlijke verwondering, over een wereld, waarin de dingen zoo een voudig en redelijk kónden zijn, terwijl zij er juist zoo onredelijk en mal ge compliceerd uitzien. Het is de toon van Pickwick en vele andere Engelsche humoristeh, welke wij, Hollanders, nooit kunnen nadoen of wij worden er lollig en ou-bollig van, moppig om bij te huilen. Doch deze schrijver is nooit enkel moppig" en dat maakt juist zijn humor. Zijn voorstelling is zot en licht voor toestanden, die inderdaad ernstig genoeg zijn. En hij weet het wel, maar verkiest liever te glimlachen dan er om te huilen. Want het gaat hier om déwerkloos heid en haar problemen, in het speciale geval van een kruideniersbediende, die, boven de dertig zijnde, natuurlijk niet meer aan den slag kan komen, nadat hij zijn betrekking verloren heeft. En hij heeft haar verloren, wijl zijn bazin weduwe hem op straat zette, zoodra zij van zijn huwelijk vernam. Alsof hij dat huwelijk zelf begeerd had! Maar zijn verloofde een verloving van vele jaren wilde nu eindelijk de trouw en hij, redelijke, meegaande, ietwat slappe jongen, kon haar goed recht niet ontkennen. Zoo trouwden zij met het onvoorziene gevolg. En dan volgt een tijd van misère, van einde looze, ontmoedigende pogingen een andere plaats te vinden, van angst voor de toekomst, van den eindelijken steun", die als een vernedering ge voeld wordt. De jonge vrouw sterft in het kraambed, tegelijk met de pasge borene en de man, die haar oprecht betreurt, voelt zich nu wel zeer een zaam en outcast". Tot, op een morgen, hij ontdekt, dat voor het eerst van zijn leven, hij eigenlijk vrij is, vrij in doen en laten, vrij om belang te stellen in al waarop zijn geest zich wil richten, als hij afziet van, werk zoekend, meedoen in den socialen wedloop. En daar hij, uitzonderlijkerwijze, een belangstellenden geest heeft, ontdekt hij nu de wereld, mitsgaders vele kleine geneugten des levens. Wat eerst zijn vloek scheen, wordt nu zijn weelde. Dank zij het staats pensioen van den steun", waarvan hij, voorzichtig aan, wel leven kan, mag hij nu liefhebberen in vele zaken, waar hij vroeger achteloos aan voorbij liep en doet hij, goed meenend, onder zoek naar diverse menschelijke instel lingen, als daar zijn de godsdienst en de politiek. De eerste zegt hem niet* in den vorm van een der talrijke Engel sche secten en de kennismaking met de politieke partijen heeft enkel het merk waardig gevolg, dat hij zich grondig gaat wasschen, zichzelf en zijn kleeren. Maar de dingen der natuur en ver volgens de producten van menschenhand'en geest hebben allengs zijn volle aandacht, zoodat hij, Ofschoon niet bepaald eclectisch, het zelfs tot Epictetus en de Stoïcijnen brengt. Maar dan is de toon van het verhaal al ongemerkt veranderd en minder speelsch geworden. Zonder de minste moreele strekking, of didactische be doeling, zingt dan de auteur de hymne van den individualistischen geest, den waarlijk onafhankelijken mensch, die onder alle omstandigheden zijn eigen lot bepaalt. Het is het Koninkrijk Gods in onszelf dat hij heeft ontdekt, nu de omstandigheden het mogelijk maken, dat men leven kan zonder te werken". Geen tijd was ooit zoo vrijgevig als deze, bepeinst hij, als hij becijferd heeft hoe ook zijn fortuinlijkste maatschappelijke arbeid hem nooit tot een pensioen ge bracht zou hebben als hij thans in den steun geniet. Maar om dien ook wer kelijk te . genieten", moet men een volledig mensch zijn, en de wereld niet achterna loopen. Gelukkig voor die wereld", het gansch maatschappelijk bestel, zijn er niet veel steuntrekkers, die zich op deze wijze, als enkel con sumenten", de weldoeners door Entsagung" hunner medemenschen voelen. Wat zou er anders van de maat schappij terecht komen l FRANS COENEN PAG. l DE GROENE Ne. MM? ,»» -! V t*» lFilm Nederlandse films BIJ de beoordeeling van Neder landse films staan wij steeds voor de moeilijkheid van de aan te leggen maatstaf. Wij kunnen, als consument, zonder meer de algemene maatstaf aanvaar den, welke geldt voor het internatio nale product. In dat geval moeten wij constateren, dat de Nederlandse film daarmede in kwaliteit niet kan con curreren. Wij kunnen ook het nationale pro duct zonder meer als nationaal product toejuichen en onze critiek opschorten om het nationale product. Deze beide uitersten zijn m.i. on houdbaar. Wij kunnen de beoordeling van de Nederlandse film niet losmaken van erkenning van de vele moeilijkheden, welke bij de vervaardiging van een film hier te lande te overwinnen zijn en van de vele moeilijkheden welke voorlopig ??en misschien ook blijvend niet kunnen worden overwonnen. Ons ont breekt het grootscheepse technische apparaat, ons ontbreekt een technische en artistieke staf met grote ervaring, ons ontbreken film-acteurs met erva ring, ons ontbreekt het grote kapitaal. Dit alles, waarover de buitenlandse film beschikt en dat zijn stempel drukt op de internationale productie is hier niet aanwezig en kan voorlopig hier niet aanwezig zijn. Wij kunnen hiertegenover slechts stellen: eigen taal, eigen mensen, eigen landschap en stadsbeeld en een eigen intentie. Wat betreft deze laatste, niet zozeer eigen in de zin van afwijkend van het buitenland, dan wel in de goede zin van eigen karakter. Dit blijft m.i. hoofdzaak. Het karak ter van de film de intentie van de makers vormt het criterium, dat wij hier mogen en moeten stellen tegenover de handicap op velerlei gebied. Hier mede staat of valt de Nederlandse film, d.w.z. hierin vindt deze zijn enige rechtvaardiging tegenover een buiten lands product, waartegen op elk ander gebied concurrentie vooralsnog uitge sloten is. \7OLGENS deze maatstaf moeten wij Lentelied" van Simon Koster als winst aanvaarden. Hier is een uit gangspunt, dat volkomen juist is: een bescheiden opzet, wars van alle valse werkelijkheid"; een blijspel, dat ner gens de bedenkelijke klucht" nadert, welke slechts in een uiterste technische perfectie zowel van spel als van tachniek zijn rechtvaardiging kan vinden; een eerlijk gebruik van eigen motieven zonder ansichtkaarten-romantiek. Geen Marken en'geen Volendam. Deze intentie van de makers komt in de film, ondanks de onvermijdelijke zwakke plekken, overal tot uiting. De fotografie is onopgesmukt, eerlijk; het spel is eerlijk, de montage op vele pun ten uitstekend. De makers hebben het zich daarbij niet gemakkelijk gemaakt. Want juist deze eerlijke opzet doet vele zwakheden, die anders onder valse schijn verborgen blijven, blijken. In de eerste plaats naast gemis aan scho ling van de meeste spelers als filmspelers een vaak hinderlijk onna tuurlijk spreken, waardoor vele dialo gen een opgezegde les worden. En tegenover eigen taal staan wij met een scherper opmerkingsvermogen, dan tegenover vreemde taal. In de tweede plaats een paar momenten, waar scenario en spel slepen, waardoor de handeling moe ilijk aanvaardbaar wordt, Dit zijn zwakheden, welke vollecij; mogen wor.den geboekt op de rekening natuurlijke moeilijkheden van een jonge productie. Voor het verhaaltje verwijzen wij naar de film. Het is een capricio van de Lente, die verwarring sticht in jonge harten en naar oud recept de paren verwisselt. De uitwerking van het gegeven is echter niet naar oud recept. Het is een jonge film als waar dige inzet van een jonge productie. Hiertegenover kunnen wij een ander product van de Nederlandse filmindus trie Kermisgasten" met weinig woorden afdoen. Wanneer de film gebruikt wordt om eeri humor, die op de revue-planken gezien de weerklank die deze daar vindt zijn bestaansrecht heeft, ook in de bioscoop te brengen, dan kan dit slechts onze belangstelling hebben, inzoverre het gebruik van dit medium ? de wijze waarop daartoe aanlei ding geeft. Het is voldoende hier vast te stellen, dat dit bij Kermisgasten" niet het geval is. D. C. VAN DBR POEL JD e vlucht naar Luilekkerlana < IEDER heeft op zijn tijd behoefte zich voor een ogenblik aan de harde werkelijkheid te onttrekken. Wij zouden zelfs kunnen zeggen, dat de bioscoop krachtens deze behoefte be staat. Want meer nog dan de roman, biedt de film gelegenheid tot een korte 9 01 GROENE NO.JW7 vlucht uit de werkelijkheid, met nog minder inspanning, met de perfecte service van bioscoop en filmproducent, 's middags en 's avonds, in een gemak kelijke stoel, ieder op zijn wijze, elk wat wils en massaal. Hiermede is het gebied van de film niet begrensd. Integendeel, deze kan ook een middel zijn om ons de werke lijkheid duidelijker en klaarder bewust te doen worden. Voor het ogenblik echter bepalen wij ons tot de eerste categorie. Zij om vat zeker niet het slechtste gedeelte van de filmproductie. Een criterium voor de kwaliteit is moeilijk te stellen, al thans te formuleren. Maar iets zegt ons meestal onmiskenbaar of wat wij zien aan deze of aan gene zijde van de grens staat. En deze grens blijkt dan meestal daar te liggen, waar de fantasie ophoudt en de leugen begint. Want fantasie verrijkt en de leugen verarmt, zodat wij met de laatste bekocht uitkomen. Het blijkt dan echter ook, dat het grote publiek af en toe inderdaad bekocht wil zijn. TVT als aanleiding tot het geval -L/ Shirley Temple. Geval", omdat een film, die tegelijkertijd wordt inge zet in drie grote bioscopen van de hoofdstad, toch wel iets meer is dan een simpele vergissing. Er wordt in elk geval zakelijk meer van verwacht *?en niet ten onrechte. Dit Krullekopje" is leugen van het begin tot het eind. De schrijver van het scenario heeft stellig Vadertje Langbeen" gelezen, maar hij heeft even stellig geen grein van de geest van Jean Webster. Wij vinden Shirley Temple als Krullekopje" in een wees huis, met haar zusje, kinderen van een artistenpaar, dat door een auto ongeval het leven verloor. Voor deze artistenkinderen worden in de tuin van het weeshuis nog een gedresseerde ponnie en eend geduld, het enige bezit van de twee arme wezen. Van het gege ven: twee kinderen met geërfde artis tieke en bohémien-aanleg in de orde en dwang van een weeshuis, zou wat te maken zijn. Zo zeer zelfs, dat wij bijna bewondering moeten hebben voor de man, die kans zag er zo weinig van te maken. Overigens is met de wensen van het publiek voldoende rekening gehouden. Het weeshuis vertoont een aangename welstand en als het zusje, dat eigenlijk al te oud voor dit weeshuis was, dank zij een gelofte om Krullekopje nooit te verlaten, toch is opgenomen om te ploeteren en te werken", dan doet dit desondanks geen storende afbreuk aan haar uiterlijk en toilet. En zelfs de strenge" directrice is niet zokwaad als zij er uit ziet. Neen, de droom wordt nergens verstoord. Natuurlijk is Krullekopje een onShir/ey Temple in Krullekopje" Uit Lentefied" (Studio Theater, Den Haag) peugd". Natuurlijk een schattige on deugd. En omdat Webster reeds is genoemd, begrijpt de lezer dat de zusjes natuurlijk door een schatrijke millionnair, regent van het weeshuis, geadopteerd worden. Beide natuurlijk vanwege de gelofte in het verleden en vanwege het happy end in de toekomst. Want Shirley Temple zelf is daarvoor voorlopig nog te jong. Natuurlijk ko men beide op het juiste moment. De millionnair en het happy end. Door de adoptatie wordt Krullekopje nog net gered voor de straf, dat ponnie en eend verkocht worden omdat zij 's nachts de druipnatte ponnie in een bed op de kinderzaal heeft gestopt en om nog meer kattekwaad, waaronder een schat tige song" van Krullekopje in de eetzaal met begeleiding op de piano door het zusje en op borden en glazen door alle lieve weesjas. Geen herrie, maar heel muzikaal. Herrie past in deze film niet. Het happy end komt net op tijd om een ongevaarlijk misver stand met het hart van het zusje op te lossen. Niet dat wij ons n ogenblik over de afloop ongerust hebben ge maakt. Ook dat past niet in deze film. En zij leefden alle drie lang en geluk kig." |T\AAR tussen ligt dan veel schatJ"' tigs in het buitenhuis van de millionnair ergens aan een paradijs achtig strand. En natuurlijk ook een stepdansje en e m song van het ster retje". Maar er is een vondst: het droom beeld van de eenzame jonge million nair met hartzeer vóór hij tot het be sluit komt Krullekopje (met zusje) te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl