De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 20 maart pagina 5

20 maart 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven MLEL DIENSTMEISJE Overbodig commentaar V l kil V l III bl Ir J li K«*tiai>in« Kinn*nhi»rir; Itnlner Ma- als Af! ster reeds laHCT S 'n i! PSYCHOLOGISCH realisme en romantische verbeelding, zon der daarom tegenstrijdig te zijn, blijven niettemin uiteenloopende tendenzen die men slechts zelden bij n en denzelfden schrijver in harmo nische synthese zal aantreffen. Dit blijkt nu gelukkig het geval met Vestdijks jongsten roman1), die eenerzijds, zooals zijn eersteling, Terug tot Ina Damman", een eenigszins autobiografisch aandoende analyse geeft eener jeugdliefde, maar ander zijds teruggrijpt naar den geest der fantastische verhalen die hij bundelde in De Dood betrapt". Toch zijn deze beide elementen nitt dooreengeweven. Ze treden veeleer achtereenvolgens op. De psychologische introspectie overheerscht in de eerste helft van dit werk. Deze biedt een meesterlijk gezinsbeeld voor hetwelk AndréGide's vervloeking Familie, ik haat ui" uitstekend hadde gepast. Voor zoover ik weet, werd, althans in de Nederlandsche letteren, de afkeer van den zoon voor de moeder nog nooit zoo praegnant beschreven. Naast sommige dezer bladzijden verbleekt zelfs het wrangste proza van een Mauriac. De aangrijpende suggestie die van deze afschuwelijke atmosfeer uitgaat, de welke zoowat aan de antipode ligt van de Hollandsch-Binnenhuisje"gemoedelijkheid, wordt geenszins ver minderd door het feit dat de freudiaansche verklaring die een der personnages van dezen afkeer geeft minder over tuigend blijkt. Wij kunnen trouwens vaststellen dat deze verklaring geens zins voor 's schrijvers rekening komt, hetgeen b .v. voldoende blijkt uit diens geestige boutade over het huidige Duitschland: een land waar ze van oudsher te stom zijn om voor den duivel te dansen, maar waar nu ten minste de psychanalyse verboden i's/" Het hoofdthema van dezen roman blijft echter de liefde van een jongen student voor een duitsch dienstmeisje, dat net als Gretchen haar Faust: Nun sag', wie hast du's mit der Religion ?" haar hollandschen vriend tot het katholieke geloof zou willen bekeeren. Zoo deze tegenstribbelt, dan is dit niet alleen uit principieel atheïs me, maar veeleer en hierdoor stijgt deze idylle boven het banale uit omdat hij voor de geliefde, benevens genegenheid, ook een instinctieven afkeer voelt, hetgeen hem er zelfs toe leidt de volgende psychologische wet te formuleeren: Iedere liefde wekt automatisch haat op voor 't zelfde object, krachtens een wet van even wicht misschien...." Hoe paradoxaal deze wet" ook lijke en wij kunnen haar zeker niet de absolute geldigheid toekennen waarop zij aanspraak maakt todh bezit zij een groote kern van waarheid. Voor wat echter de ver klaring betreft, zoo gelooven wij dat deze niet zoo zeer te zoeken valt in het herstel van een zeer problematisch evenwicht dan wel in de instinctieve reactie van de psyche die, met volkomen pp te gaan in de geliefde, toch nooit zoo blind is dat ze niet, al was het maar onbewust, gewaarwordt dat ze de slaaf geworden is van een vreemd wezen, hetwelk in al de beteekénissen van het woord een maitresse" is. Wartneer de held zijn meisje in Duitschland terug gaat opsporen en aldaar dan ten slotte als een sooit erotische Van der Lubbe ten onder gaat, verandert deze psychologische roman in een avonturenverhaal. Som migen hebben deze omzwenking den auteur niet ten goede geschreven. Ik zie echter niet in welk aesthetisch dogma hem dit kon verbieden. Deze metamorphose bezorgt trouwens aan het verhaal een misschien ietwat melodramatisch, maar niettemin boeiend slot. Wat de sarcastische allusies betreft aan de in het Derde Rijk heerschende politieke en zedelijke toestanden, deze blijven steeds op een peil dat nooit tot partijdig sub jectivisme vervalt. RAYMOND BRULE? W l) S. Vestdijk: Else Böhler, Duitsch dienstmeisje (Nijgh <fc van Ditmar, Rotterdam) Noodlottige geesturilt L. en M. Scharten-Antlnk: Llttorla (Wereldbibliotheek, Amsterdam) DE heer Scharten meent in zijn Voorwoord, dat zijn Hollandsche landgenooten dit boekje minder gunstig zullen ontvangen, wijl men hier tïgén Italiëontstemd zou zijn van wege Abessinië. Maar zoover brengen, meen ik, de meeste Hollanders het toch eigenlijk niet. Abessiniëlaat hen vrij koud en zelfs Italiëverhit hen niet door verontwaardiging in dit koude jaar getijde. Zoo behoefden de schrijvers zich niet ongerust te maken wat dat betreft. Maar daarom zijn wij nog geenszins dol op zulke jubelschriften over nationale ondernemingen als dit beekje behelst, dat beter voor Italianen bestemd zou zijn. Wij hebben onzen eigen Afsluitdijk om te bejubelen en wij doen dit ook naarstig bij gelegen heid. Nu ook nog voor de drooglegging der Pontijnsche moerassen te gaan gloeien, dat is wat veel gevergd. En dat is toch eigenlijk waar dit geschrift het op toelegt met zijn hooggestemd relaas van de gelukkige boeren, die op dien drooggemalen bodem hun tweede tehuis mochten vinden. Het is alles in den jubeltoon gesteld en zelfs de jonge boonen slingeren zich geestdriftvol om hun stokken. En het middel punt van ai dezen zegen is de Duce zelf, die als een vat vol christelijke deugden door een dankbaar volk wordt aange beden. Dat mag dan allemaal waar zijn, gansch objectief waar, als de heer Scharten verzekert, deze heer is zelf te enthousiast geworden om nog realis tisch te kunnen zien. Hij levert reine romantiek, zelfs in de Inleiding, waar een menschengeest tusschen de sterren de historie van de Pontijnsche moe rassen moet gadeslaan. Waarom, in godesnaam, van zoover en waarom zoo opgewonden! Men kan blijkbaar toch geen geest driftig fascist zijn en nog koel en zuiver de verschijningen der werkelijkheid observeeren. Ten minste niet de fascis tische werkelijkheden en dit boekje bewijst nog eens te meer, dat politieke, sociale of ethische gloeden voor de kunst noodlottig zijn. Zij verbrandt er haar vleugels aan en er blijft niets van over dan uiterst twijfelachtige roman tiek. Natuurlijk kunnen de Schartens nog wel schrijven" en zij leveren ook in dit boek daar menig bewijs van. Maar de toon, de geest zijn die van een tendenzgeschrift en domineeren der mate, dat voor het enkel litteraire maar een bedroefd klein beetje overblijft. Zou déheer Scharten dat nu zelf heelemaal niet merken? Ook niet als hij den voor het contrast opgestelden socialist tenslotte dóór Mussolini's genie laat overwinnen ? Vroeger, in geloovige hu-hu-romans, was het altijd de atheïst, die eindelijk voor God zijn knieën boog en.... geloofde. Dat was dan heel stichtelijk, maar de Schartens zijn voor dergelijke salontafelromantiek toch altijd te goed geweest. FRANS COENEN PAG. l DE Katharlne Klppenbcrg: Ralner Ma ria Rilke. Eln Beltragr (InselVerlag, Lelpzlg) ANNEER het waar is, dat Rilke's werk het eerst door de vrouwen" begrepen en ver breid is, behoeft het niet te verwonde ren, dat ook vrouwen (vooral) de taak van het commenteeren op zich namen. Na het bekende boek van Lou Andreas Salomédit nieuwe dus van Katharina Kippenberg, dat men waardeeren kan om de zakelijke en biographische bij zonderheden, maar dat tot een dieper begrip voor het phaenomeen Rilke weinig of niets bijdraagt wat we niet al reeds uit andere bronnen, b.v. uit Rilke's brieven, kenden. Wat intelligentie be treft, zoomede uit stilistisch en aesthetisch-kritisch oogpunt, verreweg de mindere van Lou Andreas, wekt Ka tharina Kippenberg bovendien onzen tegenzin op door de vage en hoog gestemde bespiegelingen, waaronder de dichter beurtelings aan het gezicht onttrokken wordt en tot in de wolken verheven als groot man". Maar deze canonisatie is niet het eindresultaat, waartoe een zorgvuldig en kritisch tastend onderzoek leidt, maar een vast gegeven van den aanvang af, waarvan de draagwijdte ons uiteraard slechts vulgariseerend bij te brengen is. Rilke verschijnt hier niet als mensch, opge jaagd en vereenzaamd, ziek en (sub jectief althans) uitgestooten, maar als betooverende halfgod, en dat tot in zijn uiterlijk: een misvatting, waarvan bij Stefan George de goegemeente nog wel het slachtoffer kan worden, maar waartegen het eerste het beste portret van Rilke reeds protesteert. Opmer kelijk in dit verband is, dat Rilke's vreemde, onuitgegroeide gedaante, half luchtgeest, half kobold, bij kinderen steeds weinig succes gehad schijnt te hebben; de schrijfster deelt dit mee zonder commentaar. Daarentegen weidt zij sterk uit over zijn onberis pelijke omgangsvormen en andere hoo gere sociale deugden; daarbij .gaat zij zelfs zoo ver te beweren, dat groote dichters met grove omgangsvormen nooit zér groot kunnen zijn (pag. 55); deze meening, mogelijk begunstigd door voortgezetten Goethe-cultus, geeft ongeveer het peil aan waarop het ge heele boek staan zou, indien de schrijf ster het daarnaast niet zoo hardnekkig zocht in het hoogere en diepere, dat ons hier zonder veel eigen formuleering, maar met een prijzenswaardigen drang naar universaliteit geboden wordt. Uni versaliteit: door deze vlag is ook de insipide lading te dekken van pag. 147, waar Rilke zoetjes gekapitteld wordt om zijn platonische liefdesleer.... Kenschetsend voor de philosophische onhelderheid (de keerzij de van de vlag!) is dan b.v. de toelichting bij de be roemde spookhand-passage uit Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge", een toelichting, die kortweg te bestempelen is als gebazel. Ook de overdaad van commentaar bij de poëtisch zwakke, doch naar hun ge dachte-inhoud zeer belangrijke Duineser Elegien" kan onder dit gezichts punt bekeken worden; hier was immers slechts te varieeren en te vulgariseeren wat in de gedichten zelve uitgedrukt stond; maar ten aanzien van de Neue Gedichte" ging dit reeds veel moeilijker, de commentaar blijft hier dan ook werkwaardig mager en komt niet uit boven een opsommen van motieven. In aansluiting hieraan memoreer ik terloops de houding van de Stefan George-Kreis, die Rilke eerst erkende na de Elegien", de bekende (natuur lijk meestal onbewust toegepaste] kunstgreep om het belangrijkste werk van een groote figuur achter te stellen bij het secundaire zal hier overigens minder in het spel zijn geweest dan een soort astronomische inertie die het sterrenlicht efcrst in het vizier krijgt **? als de ster reeds lang is verbleekt. Katharina Kippenberg geeft deze bij zonderheid naast vele andere, die steeds belangwekkend zijtl, en soms vermakelijk. Zoo is Rilke in gezelschap eens door een luitenant uitgelachen. (In een tijd als de onze, waarin de toe komstige Rilke's door geheele genera ties van luitenants eenvoudig verstikt dreigen te worden, krijgt een dergelijke anecdote wel eenige symbolische beteekenis.) Voorts noteerde ik een goede beschrijving van het kasteeltje Muzot, enkele onthullende aanteekeningen omtrent Rilke's langdurige depressie, de reacties die hij in dien tijd bij anderen opwekte vooral ook. Had Katharina Kippenberg het zwaartepunt naar deze zakelijke details verlegd, zij kende Rilke vrij intiem en heeft hem in ver schillende levensperioden ontmoet, haar boek zou er slechts op gewonnen hebben. Nu is het in deze vrij om slachtige mooischrijverij niet beter en niet slechter geworden dan zoo menige poging van voorgangers, die geen weer stand konden bieden aan de verlokkin gen van een Totalbild". S. VESTDIJK Bibliografie Mlchael Sjalachow: Nieuw land ou der de ploeg. V er t. K. van Praag (Wereldbibliotheek, Amsterdam) HET onteigenen van het groot grondbezit, en het stichten van gemeenschappelijke boerenbedrijven is een der programpunten van de Kussische revolutie geweest. Hoe dit in de practijk wordt uitgevoerd, wordt in dit boek uitvoerig, objectief, met inzicht in de karakters, zoowel van de commu nisten als van hun tegenstanders, be schreven. Men leest het boek geboeid, vooral om zijn documentaire waarde. Albert Kuyle: Het land van de dorst (Paul Brand, Hilversum) REISSCHETSEN waren tot nog toe het genre waarin de kwaliteiten van Kuyle het best uitkwamen. Hij heeft een scherpen blik voor het visueele en weet het geziene in een puntigen levenden stijl weer te geven. Maar daar hij zien verdiept noch vernieuwt, zijn deze schetsen minder dan zijn vorige, dikwijls banaal en vooral in de uuingen van zijn geloot weerzinwekkend sentimenteel. Itolf Heuler: De onverzoenlijke n (Querido, Amsterdam) HERMAN Gorter heeft den hedendaagschen links georiënteerden schrijver een voorlooper genoemd van den communistischen auteur, die eerst zijn groot en prachtig werk" zal kunnen maken, wanneer de commu nistische staat een werkelijkheid is geworden. En hij heeft aan dezen voor ganger de hooge eischen gesteld een ziener te zijn, die het proletariaat moet Voorlichten en een ideaal voorhouden, waarnaar de arbeider zich kan i i en t en. Vandaar dat Gorter zeil een ge dealiseerden arbeider verbeeldt in zijn ge dichten. Rolf Keuier doet dit allerminst. Hij geeft een realistische beschrijving van het proletariaat, terwijl hij bovendien als hoofdpersoon een arbeider neemt die een blamage is voor de geheele klasse. Keuier laat n.l. een jongen mijnwerker tot de erkenning van en klassehaat komen doordat een kapita listische vrouw hem bediiagt en ver loochent tegenover haar echtgenoot. De auteur gaat er blijkbaar van uit dat geen ervaring te eng-persoonlijk en geen gedachtengang te onnoozel is als de arbeider slechts komt tot het inzicht van de klessetegenstelling. Maar de lezer verlangt iets meer, vooral aan intelligentie en alleen ter wille van de goede schriftuur, die in dit geval bijna een nadeel is, leest men het boek onwillekeurig ten einde. FERRUCCIO BUSONI Willem Pijper MEN zoujniet'kunnenzeggen, dat debeteekenis van den compo nist Busoni ooit overschat is geworden. De uitvoering, op het abon nementsconcert van 12 Maart, van zijn vioolconcert (solist Adolf Busch) was dan ook meer als een geste van piëteit, dan als een artistieke daad te be schouwen. Busoni, een der allergroot ste reproduceerende kunstenaars van zijn periode, was typisch geen com ponist. Hij was een eclecticus, die zijn stand punten tegenover de muziek, naarmate die zich tijdens zijn leven ontwikkelde, met de grootste zorg en een bewon derenswaardig verantwoordelijkheids besef bepaald heeft. Hij beheerschte alle gebieden der toonkunst, óók het vak componeeren. Hij had invallen, muzi kale en andere. Maar hij had als schep pend kunstenaar niets te zeggen. Aan geen enkele figuur na Liszt en Rubinstein kan men het verschijnsel der muzikale steriliteit zoo goed bestudeeren. Busoni was niet artistiek impotent integendeel. Hij heeft een respectabele reeks werken nagelaten, die stuk voor stuk goed geproportionneerd en doelmatig gerealiseerd ge noemd kunnen worden. Doch geen noot leefde. Hetgeen hij uit de klin kende stilte tevoorschijn riep, was niet bezield, miste adem en hartslag. Zijn noten waren niet de dragers van een verwerkte emotie; de spanning waaruit zij voortkwamen, wilde niet beklijven. Dit is niet maar eenvoudigweg een quaestie van talent of originaliteit. Ferruccio Busoni was geen epigoon als Sommer, Gade of Spohr. Althans: op het einde van zijn leven was hij geen epigoon meer. Toen hij zijn viool concert schreef (in 1896?'97 en niet in 1899, gelijk het programma ver meldde) was hij dat nog wel: de ge accrediteerde vioolconcerten, Beet hoven, Brahms, hadden zijn voorstel lingen van ,,een vioolconcert" maar al te duidelijk beïnvloed. Later even wel, vooral in zijn opera Doktor Faust, waren de exempelen beter verwerkt. Een on-persoonlijk epigonenwerk zou rnen dat stuk niet mogen noemen. Doch, gelijk hierboven gezegd werd, Busoni's muziek leeft niet. Epigonenwerk kan zeer vitaal zijn en een lang leven hebben. Het aspect van onze muziekpraktijk wordt voor ten naastenbij tachtig procent bepaald door de creaties van epigonen en slechts voor een uiterst klein gedeelte door de werken der oorspronkelijke meesters, die in den regel zelf ook wel als epigonen be gonnen zijn. Voor deze muziekpraktijk bestaat het oeuvre van den componist Busoni niet. Men zoekt naar de oorzaken van de steriliteit van dit oeuvre, zonder voorloopig veel verder te komen dan het opstellen van hypothesen, waarvan latere vorschers naar het phenomeen der artistieke creatie wellicht gebruik kunnen maken. Busoni, sterk staand in zijn artistieke overtuigingen, heeft toch zijn leven lang getwijfeld en ge aarzeld. Zijn belangstellingen zaten los, zijn interesse hechtte zich vandaag aan het n aan de compositie van n opera bijvoorbeeld, morgen aan het ander: aan een Bach-interprétatie, een aesthetische speculatie, een concerttournée. Hij was niet geborneerd, niet eenzijdig genoeg om een compo nist te kunnen zijn. Prometheus, het vuur uit den hemel roovende, kon zich niet óók nog bezig houden met het uitvinden van verbrandingsovens of het organiseeren van een brandweercorps. Het is wel buitengewoon instructief dat Busoni's krachtigste zelfprojectie een doctor Faust moest worden: een twijfe lende strijder, een averechts handelend, PAO. * Dl GRftPNF Na. MM doch recht willend weter, een vat vol tegenstrijdigheden: theoloog, alchimist, paganist en berouwvol zondaar. Busoni's denk-élans waren sterker dan zijn inzichten. Hij heeft zich van zichzelf losgedacht, maar hij miste de psychische discipline, noodig om zijn tenslotte vrij rondzwevend zelf te stellen in dienst van een hooger geor ganiseerden staat van geest. Zouden hier wellicht hereditaire factoren medespreken ? Had hij van zijn Italiaanschen vader de phenomenale muziekbehoefte, van zijn Duitsche moeder de kramp achtige neiging tot abstraheeren, tot grübeln"? Hielden deze twee stroo mingen hem in evenwicht, een equilibre dat den dood door stilstand beteekende ? Busoni heeft zijn raadsel mee in het graf genomen. Voor het tegenwoordige concertpubliek, dat zijn magistraal pianospel niet meer hoorde, heeft de figuur waarschijnlijk zelfs niets raadselachtigs meer. Men classeert hem eenvoudig bij de slechte com ponisten, bij inferieure muzikanten als Moor, Pfitzner, Dohnanyi, Marx of Alfano. Inderdaad, een stuk als het vioolconcert geeft alle aanleiding daar toe. En toch moet men van hem zeggen, gelijk Fortinbras van den dooden Ham let: hij zou zeker, waar' hij opgestegen, zeer koninklijk geweest zijn". De P epermolen maalt weer ERIKA MANN met haar Pfeffermühle is weer in Holland, voorloopig eerst in het Leidschepleintheater in Amsterdam, daarna ook in Den Haag, Rotterdam en de geheele provincie. Elk jaar, nu reeds drie keer, komt zij met haar troepje naar -"ons land. ' . ?** Volmaakter cabaret|kennen 'wij in Holland niet, niet naar den vorm, noch naar den inhoud. Wij hebben er ons reeds aan gewend, dit cabaret niet slechts te zien als een reactie op de gebeurtenissen in het land van oor sprong. Door het verblijf in het buiten land, nu al verscheidene jaren, is de sfeer van het gezelschap van afbre kend Duitsch geworden tot Europeesch-constructief. Mogen wij daaruit conclusie trek ken? Kan men zeggen, dat Erika Mann's Pepermolen voor ons een baro meter is? Werkt het dichterlijk talent van deze groote cabarettière, en van Klaus Mann, haar broer, voorspellend, als een uiterst gevoelige reactie op de, voor profanere en minder sensitieve geesten nog onnaspeurbare trillingen in de Europeesche sfeer ? Ik geloof van wel. Dit jaar was er moed. Het klonk telkens door: in het Ernstes Lied", een tekst van Klaus Mann, met mu ziek van Michael Mann, waarin ge zongen wordt over den wind, die de ijdelheden, de zwetserijen uit deze wereld weg zal jagen: Der grosse Wind, der reine Wind, kommt vielleicht schnell. Und wo es lang zu schwarzgewesenist, wird'shell!" Erika Mann zingt zelf het lied Aberglaube". Zij somt daarin op, wat er al bijgeloof in de wereld bestaat, waaraan zij heilig gelooft I Totdat ook zij tot de overtuiging komt, dat het eene ras niet minder is dan het andere en dat armoede en ongeluk niet tot in alle eeuwigheid zullen bestaan. En al is, naast deze hoopvolle uiting, de toespe ling op Duitschland onmiskenbaar: d uiterste bitterheid is verdwenen. Daar naast is opgekomen een vast geloof ^^^^^^%<^^ ... .r-'-.-ju., ... _., aan de menschelijke missie van den mensch. Aan het goede", aan het recht", aan liefde", aan goedheid". De genese van dit cabaret staat ons er borg voor, dat dit waarachtig geen leege woorden zijn. Er is hier aan het woord het orthodoxe humanisme. Niet meer dat van eenige jaren geleden, dat voor zich zelf streed met den mi litanten hartstocht der eenzijdigheid. Nu is het gegroeid tot een liefdevoller menschelijkheid, die begrijpt en ver geeft. Het is een vreemde gewaarwording in dezen tijd die dingen te hooren ver dedigen, waar wij eigenlijk al niet meer aan dachten: menschenliefde en recht vaardigheid. Dit blijken echter reali teiten te zijn, die nog heftig in ons leven. Want wij voelen ons aangegre pen door dit alles; wij voelen, dat er nu in ons iets aangeroerd is, dat wij ver verschanst waanden en dat wij noode gemist hebben: de idealen uit de jeugd. Erika Mann wijst ons er op in haar lied: Die Studentin", een lied, dat ik zonder aarzelen een meesterstuk noem in de cabaretlitteratuur. TJET is typeerend voor het cabaret ±<L van Erika Mann, dat men zich bij een bespreking het eerst bezint op den geest, die den vorm bezield heeft, daarna pas over den vorm, waarin het ideëele eerst kon neerslaan. De oor zaak is, al klinkt het paradoxaal, de volmaaktheid van dienzelfden vorm. De teksten zijn van een directe zeg ging en zuivere formuleering, die keer op keer overrompelt. De muziek, meest van Magnus Henning, brengt dan in het gedicht de accenten aan, die voor een cabaret, voor een zaal menschen, voor een tooneel, voor den acteur vereischt zijn. Daarna komt de tooneelspeler, de cabarettier of cabarettière, die met zijn persoonlijkheid het lied geworden gedicht eerst tot leven wekt. De regie toont hem daarvoor de werkzaamste manier. In dezen keten van schep pende factoren mag geen schakel zondeer voldoende eerlijkheid, talent of bezieling zijn. Dan is de betoovering verbroken I Het tableau de la troupe onderging verandering. Erika Mann en Therese Giese zagen we terug, evenals Magnus Henning. Naar wij meenen maken de Grotesk-tanzerin Cilli Wang, en verder Katharina Mattern, Dr.Paul Lindenberg en Jaro Krüger dit jaar voor het eerst deel uit van het gezelschap, terwijl een Hollandsche pianist en componist, Max Vredenburg, zich bij het gezelschap voegde. Der traditie getrouw werd ons na de pauze een cyclus voorgezet, diédit maal tot onderwerp had: Die Familie" De vader, de moeder, de zoon, de doch ter, zij worden allen gekarakteriseerd. Het is een gewone familie, zooals er vele zijn. We mogen argeloos er naar zien en luisteren, zonder dat het noo dig is, overal politieke of sociale para belen uit te putten. Alleen op het laatste komt de moraal: Ook in de familie der volken moet vrede heerschen. Therese Giese, de regisseuse van het gezelschap, heeft als actrice zelf weer geweldige dingen gedaan. Alleen daar door werd het wat goedkoope spek takelstuk Die Profetin" tot een won derlijk lachwekkende satyre. Het ge zelschap is goed samengesteld. De danseres Cilli Wang bezit een sterk komisch en plastisch talent. De beide acteurs en de jonge actrice Katharina Mattern voegen zich voortreffelijk in het kader, elk rr.et de eigen persoonlijkheid en het eigen talent overtuigend. En Erika Mann? Haar conférences zijn scherper en nog fijner-ironisch. Zij zelf won aan natuurlijkheid. De Pepermolen maalt weer: hij is beter dan ooit, vermakelijker, ironischer, gevarieerder en vroolijker. H. B. FORTUIN ?f, v k l , ' f' f ' ' !??'* l /

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl