Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
MLEL
DIENSTMEISJE Overbodig commentaar
V l kil V l III bl Ir J li K«*tiai>in« Kinn*nhi»rir; Itnlner Ma- als Af! ster reeds laHCT S
'n
i!
PSYCHOLOGISCH realisme en
romantische verbeelding, zon
der daarom tegenstrijdig te zijn,
blijven niettemin uiteenloopende
tendenzen die men slechts zelden bij
n en denzelfden schrijver in harmo
nische synthese zal aantreffen. Dit
blijkt nu gelukkig het geval met
Vestdijks jongsten roman1), die
eenerzijds, zooals zijn eersteling, Terug
tot Ina Damman", een eenigszins
autobiografisch aandoende analyse
geeft eener jeugdliefde, maar ander
zijds teruggrijpt naar den geest der
fantastische verhalen die hij bundelde
in De Dood betrapt". Toch zijn deze
beide elementen nitt dooreengeweven.
Ze treden veeleer achtereenvolgens op.
De psychologische introspectie
overheerscht in de eerste helft van dit
werk. Deze biedt een meesterlijk
gezinsbeeld voor hetwelk AndréGide's
vervloeking Familie, ik haat ui"
uitstekend hadde gepast. Voor zoover
ik weet, werd, althans in de
Nederlandsche letteren, de afkeer van den
zoon voor de moeder nog nooit zoo
praegnant beschreven. Naast sommige
dezer bladzijden verbleekt zelfs het
wrangste proza van een Mauriac. De
aangrijpende suggestie die van deze
afschuwelijke atmosfeer uitgaat, de
welke zoowat aan de antipode ligt
van de
Hollandsch-Binnenhuisje"gemoedelijkheid, wordt geenszins ver
minderd door het feit dat de
freudiaansche verklaring die een der personnages
van dezen afkeer geeft minder over
tuigend blijkt. Wij kunnen trouwens
vaststellen dat deze verklaring geens
zins voor 's schrijvers rekening komt,
hetgeen b .v. voldoende blijkt uit diens
geestige boutade over het huidige
Duitschland: een land waar ze van
oudsher te stom zijn om voor den
duivel te dansen, maar waar nu ten
minste de psychanalyse verboden i's/"
Het hoofdthema van dezen roman
blijft echter de liefde van een jongen
student voor een duitsch dienstmeisje,
dat net als Gretchen haar Faust:
Nun sag', wie hast du's mit der
Religion ?" haar hollandschen vriend
tot het katholieke geloof zou willen
bekeeren. Zoo deze tegenstribbelt, dan
is dit niet alleen uit principieel atheïs
me, maar veeleer en hierdoor stijgt
deze idylle boven het banale uit
omdat hij voor de geliefde, benevens
genegenheid, ook een instinctieven
afkeer voelt, hetgeen hem er zelfs toe
leidt de volgende psychologische wet
te formuleeren: Iedere liefde wekt
automatisch haat op voor 't zelfde
object, krachtens een wet van even
wicht misschien...." Hoe paradoxaal
deze wet" ook lijke en wij kunnen
haar zeker niet de absolute geldigheid
toekennen waarop zij aanspraak maakt
todh bezit zij een groote kern van
waarheid. Voor wat echter de ver
klaring betreft, zoo gelooven wij dat
deze niet zoo zeer te zoeken valt in
het herstel van een zeer problematisch
evenwicht dan wel in de instinctieve
reactie van de psyche die, met volkomen
pp te gaan in de geliefde, toch nooit
zoo blind is dat ze niet, al was het
maar onbewust, gewaarwordt dat ze
de slaaf geworden is van een vreemd
wezen, hetwelk in al de beteekénissen
van het woord een maitresse" is.
Wartneer de held zijn meisje in
Duitschland terug gaat opsporen en
aldaar dan ten slotte als een sooit
erotische Van der Lubbe ten onder
gaat, verandert deze psychologische
roman in een avonturenverhaal. Som
migen hebben deze omzwenking den
auteur niet ten goede geschreven. Ik
zie echter niet in welk aesthetisch
dogma hem dit kon verbieden. Deze
metamorphose bezorgt trouwens aan
het verhaal een misschien ietwat
melodramatisch, maar niettemin
boeiend slot. Wat de sarcastische
allusies betreft aan de in het Derde
Rijk heerschende politieke en zedelijke
toestanden, deze blijven steeds op
een peil dat nooit tot partijdig sub
jectivisme vervalt.
RAYMOND BRULE?
W
l) S. Vestdijk: Else Böhler, Duitsch
dienstmeisje (Nijgh <fc van Ditmar,
Rotterdam)
Noodlottige
geesturilt
L. en M. Scharten-Antlnk: Llttorla
(Wereldbibliotheek, Amsterdam)
DE heer Scharten meent in zijn
Voorwoord, dat zijn Hollandsche
landgenooten dit boekje minder
gunstig zullen ontvangen, wijl men
hier tïgén Italiëontstemd zou zijn van
wege Abessinië. Maar zoover brengen,
meen ik, de meeste Hollanders het toch
eigenlijk niet. Abessiniëlaat hen vrij
koud en zelfs Italiëverhit hen niet door
verontwaardiging in dit koude jaar
getijde. Zoo behoefden de schrijvers
zich niet ongerust te maken wat dat
betreft. Maar daarom zijn wij nog
geenszins dol op zulke jubelschriften
over nationale ondernemingen als dit
beekje behelst, dat beter voor Italianen
bestemd zou zijn. Wij hebben onzen
eigen Afsluitdijk om te bejubelen en
wij doen dit ook naarstig bij gelegen
heid. Nu ook nog voor de drooglegging
der Pontijnsche moerassen te gaan
gloeien, dat is wat veel gevergd. En
dat is toch eigenlijk waar dit geschrift
het op toelegt met zijn hooggestemd
relaas van de gelukkige boeren, die
op dien drooggemalen bodem hun
tweede tehuis mochten vinden. Het is
alles in den jubeltoon gesteld en zelfs de
jonge boonen slingeren zich
geestdriftvol om hun stokken. En het middel
punt van ai dezen zegen is de Duce zelf,
die als een vat vol christelijke deugden
door een dankbaar volk wordt aange
beden. Dat mag dan allemaal waar zijn,
gansch objectief waar, als de heer
Scharten verzekert, deze heer is zelf te
enthousiast geworden om nog realis
tisch te kunnen zien. Hij levert reine
romantiek, zelfs in de Inleiding, waar
een menschengeest tusschen de sterren
de historie van de Pontijnsche moe
rassen moet gadeslaan. Waarom, in
godesnaam, van zoover en waarom zoo
opgewonden!
Men kan blijkbaar toch geen geest
driftig fascist zijn en nog koel en zuiver
de verschijningen der werkelijkheid
observeeren. Ten minste niet de fascis
tische werkelijkheden en dit boekje
bewijst nog eens te meer, dat politieke,
sociale of ethische gloeden voor de
kunst noodlottig zijn. Zij verbrandt er
haar vleugels aan en er blijft niets van
over dan uiterst twijfelachtige roman
tiek. Natuurlijk kunnen de Schartens
nog wel schrijven" en zij leveren ook
in dit boek daar menig bewijs van.
Maar de toon, de geest zijn die van een
tendenzgeschrift en domineeren der
mate, dat voor het enkel litteraire maar
een bedroefd klein beetje overblijft.
Zou déheer Scharten dat nu zelf
heelemaal niet merken? Ook niet als
hij den voor het contrast opgestelden
socialist tenslotte dóór Mussolini's genie
laat overwinnen ? Vroeger, in geloovige
hu-hu-romans, was het altijd de atheïst,
die eindelijk voor God zijn knieën
boog en.... geloofde. Dat was dan
heel stichtelijk, maar de Schartens
zijn voor dergelijke salontafelromantiek
toch altijd te goed geweest.
FRANS COENEN
PAG. l DE
Katharlne Klppenbcrg: Ralner Ma
ria Rilke. Eln Beltragr
(InselVerlag, Lelpzlg)
ANNEER het waar is, dat
Rilke's werk het eerst door de
vrouwen" begrepen en ver
breid is, behoeft het niet te verwonde
ren, dat ook vrouwen (vooral) de taak
van het commenteeren op zich namen.
Na het bekende boek van Lou Andreas
Salomédit nieuwe dus van Katharina
Kippenberg, dat men waardeeren kan
om de zakelijke en biographische bij
zonderheden, maar dat tot een dieper
begrip voor het phaenomeen Rilke
weinig of niets bijdraagt wat we niet al
reeds uit andere bronnen, b.v. uit Rilke's
brieven, kenden. Wat intelligentie be
treft, zoomede uit stilistisch en
aesthetisch-kritisch oogpunt, verreweg de
mindere van Lou Andreas, wekt Ka
tharina Kippenberg bovendien onzen
tegenzin op door de vage en hoog
gestemde bespiegelingen, waaronder de
dichter beurtelings aan het gezicht
onttrokken wordt en tot in de wolken
verheven als groot man". Maar deze
canonisatie is niet het eindresultaat,
waartoe een zorgvuldig en kritisch
tastend onderzoek leidt, maar een vast
gegeven van den aanvang af, waarvan
de draagwijdte ons uiteraard slechts
vulgariseerend bij te brengen is. Rilke
verschijnt hier niet als mensch, opge
jaagd en vereenzaamd, ziek en (sub
jectief althans) uitgestooten, maar als
betooverende halfgod, en dat tot in zijn
uiterlijk: een misvatting, waarvan bij
Stefan George de goegemeente nog wel
het slachtoffer kan worden, maar
waartegen het eerste het beste portret
van Rilke reeds protesteert. Opmer
kelijk in dit verband is, dat Rilke's
vreemde, onuitgegroeide gedaante, half
luchtgeest, half kobold, bij kinderen
steeds weinig succes gehad schijnt te
hebben; de schrijfster deelt dit mee
zonder commentaar. Daarentegen
weidt zij sterk uit over zijn onberis
pelijke omgangsvormen en andere hoo
gere sociale deugden; daarbij .gaat zij
zelfs zoo ver te beweren, dat groote
dichters met grove omgangsvormen
nooit zér groot kunnen zijn (pag. 55);
deze meening, mogelijk begunstigd
door voortgezetten Goethe-cultus, geeft
ongeveer het peil aan waarop het ge
heele boek staan zou, indien de schrijf
ster het daarnaast niet zoo hardnekkig
zocht in het hoogere en diepere, dat ons
hier zonder veel eigen formuleering,
maar met een prijzenswaardigen drang
naar universaliteit geboden wordt. Uni
versaliteit: door deze vlag is ook de
insipide lading te dekken van pag. 147,
waar Rilke zoetjes gekapitteld wordt
om zijn platonische liefdesleer....
Kenschetsend voor de philosophische
onhelderheid (de keerzij de van de vlag!)
is dan b.v. de toelichting bij de be
roemde spookhand-passage uit Die
Aufzeichnungen des Malte Laurids
Brigge", een toelichting, die kortweg te
bestempelen is als gebazel. Ook de
overdaad van commentaar bij de
poëtisch zwakke, doch naar hun ge
dachte-inhoud zeer belangrijke
Duineser Elegien" kan onder dit gezichts
punt bekeken worden; hier was immers
slechts te varieeren en te vulgariseeren
wat in de gedichten zelve uitgedrukt
stond; maar ten aanzien van de Neue
Gedichte" ging dit reeds veel moeilijker,
de commentaar blijft hier dan ook
werkwaardig mager en komt niet uit
boven een opsommen van motieven.
In aansluiting hieraan memoreer ik
terloops de houding van de Stefan
George-Kreis, die Rilke eerst erkende
na de Elegien", de bekende (natuur
lijk meestal onbewust toegepaste]
kunstgreep om het belangrijkste werk
van een groote figuur achter te stellen
bij het secundaire zal hier overigens
minder in het spel zijn geweest dan
een soort astronomische inertie die
het sterrenlicht efcrst in het vizier krijgt
**?
als de ster reeds lang is verbleekt.
Katharina Kippenberg geeft deze bij
zonderheid naast vele andere, die
steeds belangwekkend zijtl, en soms
vermakelijk. Zoo is Rilke in gezelschap
eens door een luitenant uitgelachen.
(In een tijd als de onze, waarin de toe
komstige Rilke's door geheele genera
ties van luitenants eenvoudig verstikt
dreigen te worden, krijgt een dergelijke
anecdote wel eenige symbolische
beteekenis.) Voorts noteerde ik een goede
beschrijving van het kasteeltje Muzot,
enkele onthullende aanteekeningen
omtrent Rilke's langdurige depressie,
de reacties die hij in dien tijd bij anderen
opwekte vooral ook. Had Katharina
Kippenberg het zwaartepunt naar deze
zakelijke details verlegd, zij kende
Rilke vrij intiem en heeft hem in ver
schillende levensperioden ontmoet,
haar boek zou er slechts op gewonnen
hebben. Nu is het in deze vrij om
slachtige mooischrijverij niet beter en
niet slechter geworden dan zoo menige
poging van voorgangers, die geen weer
stand konden bieden aan de verlokkin
gen van een Totalbild". S. VESTDIJK
Bibliografie
Mlchael Sjalachow: Nieuw land ou
der de ploeg. V er t. K. van Praag
(Wereldbibliotheek, Amsterdam)
HET onteigenen van het groot
grondbezit, en het stichten van
gemeenschappelijke boerenbedrijven is
een der programpunten van de
Kussische revolutie geweest. Hoe dit in de
practijk wordt uitgevoerd, wordt in dit
boek uitvoerig, objectief, met inzicht
in de karakters, zoowel van de commu
nisten als van hun tegenstanders, be
schreven. Men leest het boek geboeid,
vooral om zijn documentaire waarde.
Albert Kuyle: Het land van de dorst
(Paul Brand, Hilversum)
REISSCHETSEN waren tot nog toe
het genre waarin de kwaliteiten
van Kuyle het best uitkwamen. Hij
heeft een scherpen blik voor het
visueele en weet het geziene in een
puntigen levenden stijl weer te geven.
Maar daar hij zien verdiept noch
vernieuwt, zijn deze schetsen minder
dan zijn vorige, dikwijls banaal en
vooral in de uuingen van zijn geloot
weerzinwekkend sentimenteel.
Itolf Heuler: De onverzoenlijke n
(Querido, Amsterdam)
HERMAN Gorter heeft den
hedendaagschen links georiënteerden
schrijver een voorlooper genoemd van
den communistischen auteur, die eerst
zijn groot en prachtig werk" zal
kunnen maken, wanneer de commu
nistische staat een werkelijkheid is
geworden. En hij heeft aan dezen voor
ganger de hooge eischen gesteld een
ziener te zijn, die het proletariaat moet
Voorlichten en een ideaal voorhouden,
waarnaar de arbeider zich kan i i en t en.
Vandaar dat Gorter zeil een ge
dealiseerden arbeider verbeeldt in zijn ge
dichten.
Rolf Keuier doet dit allerminst. Hij
geeft een realistische beschrijving van
het proletariaat, terwijl hij bovendien
als hoofdpersoon een arbeider neemt
die een blamage is voor de geheele
klasse. Keuier laat n.l. een jongen
mijnwerker tot de erkenning van en
klassehaat komen doordat een kapita
listische vrouw hem bediiagt en ver
loochent tegenover haar echtgenoot.
De auteur gaat er blijkbaar van uit
dat geen ervaring te eng-persoonlijk
en geen gedachtengang te onnoozel is
als de arbeider slechts komt tot het
inzicht van de klessetegenstelling.
Maar de lezer verlangt iets meer,
vooral aan intelligentie en alleen ter
wille van de goede schriftuur, die in
dit geval bijna een nadeel is, leest men
het boek onwillekeurig ten einde.
FERRUCCIO BUSONI
Willem Pijper
MEN zoujniet'kunnenzeggen, dat
debeteekenis van den compo
nist Busoni ooit overschat is
geworden. De uitvoering, op het abon
nementsconcert van 12 Maart, van zijn
vioolconcert (solist Adolf Busch) was
dan ook meer als een geste van piëteit,
dan als een artistieke daad te be
schouwen. Busoni, een der allergroot
ste reproduceerende kunstenaars van
zijn periode, was typisch geen com
ponist.
Hij was een eclecticus, die zijn stand
punten tegenover de muziek, naarmate
die zich tijdens zijn leven ontwikkelde,
met de grootste zorg en een bewon
derenswaardig verantwoordelijkheids
besef bepaald heeft. Hij beheerschte alle
gebieden der toonkunst, óók het vak
componeeren. Hij had invallen, muzi
kale en andere. Maar hij had als schep
pend kunstenaar niets te zeggen.
Aan geen enkele figuur na Liszt en
Rubinstein kan men het verschijnsel
der muzikale steriliteit zoo goed
bestudeeren. Busoni was niet artistiek
impotent integendeel. Hij heeft een
respectabele reeks werken nagelaten,
die stuk voor stuk goed
geproportionneerd en doelmatig gerealiseerd ge
noemd kunnen worden. Doch geen
noot leefde. Hetgeen hij uit de klin
kende stilte tevoorschijn riep, was niet
bezield, miste adem en hartslag. Zijn
noten waren niet de dragers van een
verwerkte emotie; de spanning waaruit
zij voortkwamen, wilde niet beklijven.
Dit is niet maar eenvoudigweg een
quaestie van talent of originaliteit.
Ferruccio Busoni was geen epigoon
als Sommer, Gade of Spohr. Althans:
op het einde van zijn leven was hij geen
epigoon meer. Toen hij zijn viool
concert schreef (in 1896?'97 en niet
in 1899, gelijk het programma ver
meldde) was hij dat nog wel: de ge
accrediteerde vioolconcerten, Beet
hoven, Brahms, hadden zijn voorstel
lingen van ,,een vioolconcert" maar
al te duidelijk beïnvloed. Later even
wel, vooral in zijn opera Doktor Faust,
waren de exempelen beter verwerkt.
Een on-persoonlijk epigonenwerk zou
rnen dat stuk niet mogen noemen.
Doch, gelijk hierboven gezegd werd,
Busoni's muziek leeft niet.
Epigonenwerk kan zeer vitaal zijn en een lang
leven hebben. Het aspect van onze
muziekpraktijk wordt voor ten
naastenbij tachtig procent bepaald door de
creaties van epigonen en slechts voor een
uiterst klein gedeelte door de werken
der oorspronkelijke meesters, die in
den regel zelf ook wel als epigonen be
gonnen zijn.
Voor deze muziekpraktijk bestaat
het oeuvre van den componist Busoni
niet.
Men zoekt naar de oorzaken van de
steriliteit van dit oeuvre, zonder
voorloopig veel verder te komen dan het
opstellen van hypothesen, waarvan
latere vorschers naar het phenomeen
der artistieke creatie wellicht gebruik
kunnen maken. Busoni, sterk staand
in zijn artistieke overtuigingen, heeft
toch zijn leven lang getwijfeld en ge
aarzeld. Zijn belangstellingen zaten
los, zijn interesse hechtte zich vandaag
aan het n aan de compositie van
n opera bijvoorbeeld, morgen aan
het ander: aan een Bach-interprétatie,
een aesthetische speculatie, een
concerttournée. Hij was niet geborneerd,
niet eenzijdig genoeg om een compo
nist te kunnen zijn. Prometheus, het
vuur uit den hemel roovende, kon zich
niet óók nog bezig houden met het
uitvinden van verbrandingsovens of het
organiseeren van een brandweercorps.
Het is wel buitengewoon instructief dat
Busoni's krachtigste zelfprojectie een
doctor Faust moest worden: een twijfe
lende strijder, een averechts handelend,
PAO. * Dl GRftPNF Na. MM
doch recht willend weter, een vat vol
tegenstrijdigheden: theoloog, alchimist,
paganist en berouwvol zondaar.
Busoni's denk-élans waren sterker
dan zijn inzichten. Hij heeft zich van
zichzelf losgedacht, maar hij miste
de psychische discipline, noodig om
zijn tenslotte vrij rondzwevend zelf te
stellen in dienst van een hooger geor
ganiseerden staat van geest. Zouden
hier wellicht hereditaire factoren
medespreken ? Had hij van zijn Italiaanschen
vader de phenomenale muziekbehoefte,
van zijn Duitsche moeder de kramp
achtige neiging tot abstraheeren, tot
grübeln"? Hielden deze twee stroo
mingen hem in evenwicht, een
equilibre dat den dood door stilstand
beteekende ?
Busoni heeft zijn raadsel mee in het
graf genomen. Voor het tegenwoordige
concertpubliek, dat zijn magistraal
pianospel niet meer hoorde, heeft
de figuur waarschijnlijk zelfs niets
raadselachtigs meer. Men classeert
hem eenvoudig bij de slechte com
ponisten, bij inferieure muzikanten als
Moor, Pfitzner, Dohnanyi, Marx of
Alfano. Inderdaad, een stuk als het
vioolconcert geeft alle aanleiding daar
toe. En toch moet men van hem zeggen,
gelijk Fortinbras van den dooden Ham
let:
hij zou zeker, waar' hij opgestegen,
zeer koninklijk geweest zijn".
De P
epermolen
maalt weer
ERIKA MANN met haar
Pfeffermühle is weer in Holland,
voorloopig eerst in het
Leidschepleintheater in Amsterdam, daarna ook in
Den Haag, Rotterdam en de geheele
provincie. Elk jaar, nu reeds drie keer,
komt zij met haar troepje naar -"ons
land. ' . ?**
Volmaakter cabaret|kennen 'wij in
Holland niet, niet naar den vorm, noch
naar den inhoud. Wij hebben er ons
reeds aan gewend, dit cabaret niet
slechts te zien als een reactie op de
gebeurtenissen in het land van oor
sprong. Door het verblijf in het buiten
land, nu al verscheidene jaren, is de
sfeer van het gezelschap van afbre
kend Duitsch geworden tot
Europeesch-constructief.
Mogen wij daaruit conclusie trek
ken? Kan men zeggen, dat Erika
Mann's Pepermolen voor ons een baro
meter is? Werkt het dichterlijk talent
van deze groote cabarettière, en van
Klaus Mann, haar broer, voorspellend,
als een uiterst gevoelige reactie op de,
voor profanere en minder sensitieve
geesten nog onnaspeurbare trillingen
in de Europeesche sfeer ? Ik geloof
van wel.
Dit jaar was er moed. Het klonk
telkens door: in het Ernstes Lied",
een tekst van Klaus Mann, met mu
ziek van Michael Mann, waarin ge
zongen wordt over den wind, die de
ijdelheden, de zwetserijen uit deze
wereld weg zal jagen: Der grosse
Wind, der reine Wind, kommt
vielleicht schnell. Und wo es lang zu
schwarzgewesenist, wird'shell!" Erika
Mann zingt zelf het lied
Aberglaube". Zij somt daarin op, wat er al
bijgeloof in de wereld bestaat, waaraan
zij heilig gelooft I Totdat ook zij tot
de overtuiging komt, dat het eene ras
niet minder is dan het andere en dat
armoede en ongeluk niet tot in alle
eeuwigheid zullen bestaan. En al is,
naast deze hoopvolle uiting, de toespe
ling op Duitschland onmiskenbaar: d
uiterste bitterheid is verdwenen. Daar
naast is opgekomen een vast geloof
^^^^^^%<^^
... .r-'-.-ju., ... _.,
aan de menschelijke missie van den
mensch. Aan het goede", aan het
recht", aan liefde", aan goedheid".
De genese van dit cabaret staat ons er
borg voor, dat dit waarachtig geen
leege woorden zijn. Er is hier aan het
woord het orthodoxe humanisme. Niet
meer dat van eenige jaren geleden,
dat voor zich zelf streed met den mi
litanten hartstocht der eenzijdigheid.
Nu is het gegroeid tot een liefdevoller
menschelijkheid, die begrijpt en ver
geeft.
Het is een vreemde gewaarwording
in dezen tijd die dingen te hooren ver
dedigen, waar wij eigenlijk al niet meer
aan dachten: menschenliefde en recht
vaardigheid. Dit blijken echter reali
teiten te zijn, die nog heftig in ons
leven. Want wij voelen ons aangegre
pen door dit alles; wij voelen, dat er
nu in ons iets aangeroerd is, dat wij ver
verschanst waanden en dat wij noode
gemist hebben: de idealen uit de jeugd.
Erika Mann wijst ons er op in haar
lied: Die Studentin", een lied, dat ik
zonder aarzelen een meesterstuk noem
in de cabaretlitteratuur.
TJET is typeerend voor het cabaret
±<L van Erika Mann, dat men zich bij
een bespreking het eerst bezint op den
geest, die den vorm bezield heeft,
daarna pas over den vorm, waarin het
ideëele eerst kon neerslaan. De oor
zaak is, al klinkt het paradoxaal, de
volmaaktheid van dienzelfden vorm.
De teksten zijn van een directe zeg
ging en zuivere formuleering, die keer
op keer overrompelt. De muziek, meest
van Magnus Henning, brengt dan in het
gedicht de accenten aan, die voor een
cabaret, voor een zaal menschen, voor
een tooneel, voor den acteur vereischt
zijn. Daarna komt de tooneelspeler, de
cabarettier of cabarettière, die met
zijn persoonlijkheid het lied geworden
gedicht eerst tot leven wekt. De regie
toont hem daarvoor de werkzaamste
manier. In dezen keten van schep
pende factoren mag geen schakel
zondeer voldoende eerlijkheid, talent of
bezieling zijn. Dan is de betoovering
verbroken I
Het tableau de la troupe onderging
verandering. Erika Mann en Therese
Giese zagen we terug, evenals Magnus
Henning. Naar wij meenen maken de
Grotesk-tanzerin Cilli Wang, en verder
Katharina Mattern, Dr.Paul Lindenberg
en Jaro Krüger dit jaar voor het eerst
deel uit van het gezelschap, terwijl een
Hollandsche pianist en componist, Max
Vredenburg, zich bij het gezelschap
voegde.
Der traditie getrouw werd ons na de
pauze een cyclus voorgezet, diédit
maal tot onderwerp had: Die Familie"
De vader, de moeder, de zoon, de doch
ter, zij worden allen gekarakteriseerd.
Het is een gewone familie, zooals er
vele zijn. We mogen argeloos er naar
zien en luisteren, zonder dat het noo
dig is, overal politieke of sociale para
belen uit te putten. Alleen op het
laatste komt de moraal: Ook in de
familie der volken moet vrede
heerschen.
Therese Giese, de regisseuse van het
gezelschap, heeft als actrice zelf weer
geweldige dingen gedaan. Alleen daar
door werd het wat goedkoope spek
takelstuk Die Profetin" tot een won
derlijk lachwekkende satyre. Het ge
zelschap is goed samengesteld. De
danseres Cilli Wang bezit een sterk
komisch en plastisch talent. De beide
acteurs en de jonge actrice Katharina
Mattern voegen zich voortreffelijk in het
kader, elk rr.et de eigen persoonlijkheid
en het eigen talent overtuigend.
En Erika Mann? Haar conférences
zijn scherper en nog fijner-ironisch.
Zij zelf won aan natuurlijkheid.
De Pepermolen maalt weer: hij is
beter dan ooit, vermakelijker,
ironischer, gevarieerder en vroolijker.
H. B. FORTUIN
?f,
v
k
l ,
'
f'
f
'
' !??'*
l /