De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 20 maart pagina 6

20 maart 1936 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

Tooneel Schilderkunst Anabella in VeiWe d'ormes" COMEDIESPELEN volgens Johan Broedelet EDUARD VERKADE HET Hofstadtooneel gaf van Johan Broedelet: Comediespelen", onder regie van Mevr. Ranucci Beekman. Een scherpe kijk op het innerlijk we zen van tooneelkunstenaars te geven, is met succes beproefd door Franz Molnar in zijn blijspel ,,De Gardelui tenant". Broedelet nu geeft geen kunstenaars, maar drie mediocre lieden als mensch en als tooneelspeler, die met elkaar: drie personen op zoek naar een charade" spelen. Défrappe, dat de tooneelspelers aan het slot uit de lijst stappen en tot de zaal zeggen: We zijn tooneelspelers en we hebben maar tooneel gespeeld", maakt de op zet niet minder verward. Een toorieelstuk moet n.l. óf fantasie inhouden, die door tooneelspelers waar gemaakt kan worden, óf een stuk moet minstens n waarheid inhouden, die dan door de fantasie van het spel tot een hoogere algemeene waarheid kan worden opgeheven. Het tooneel is en blijft nu eenmaal een fantasiewereld", en het is daarom een uiterst subtiele opgaaf in deze fantasiewereld ook nog een verschil te willen aanduiden tus schen een bepaalde fantasie" en een bepaalde werkelijkheid". Vóór alles moet dan duidelijk worden aangegeven, op welke momenten er geen fantasie op de fantasie" gespeeld wordt, dat wil dus in dit geval zeggen: wanneer de uit te beelden figuur op het tooneel too neel speelt. En de schrijver, n de regie, n de spelers moeten deze waarheid zeer duidelijk voor oogen hebben. Wil men ons bovendien nog doen gelooven, dat de uit te beelden tooneelspeler een kunstenaar is, dan moet de personage, die uitgebeeld wordt, minstens ergens blijk geven zich van het velschil tus schen eigen opwinding" en een objec tief uitbeelden" in zijnspel bewust te zijn. In Molnar's werk is de tooneel speler" er zich uitermate van bewust, wanneer hij comedie speelt en wanneer niet. Bovendien draagt hij als hij speelt een uniform. Wordt deze rol met fan tasie gespeeld, waartoe Molnar alle ge legenheid biedt, dan blijkt duidelijk, dat een kunstenaar-tooneelspeler be doeld is, waardoor de figuur eerst recht interessant wordt. Broedelet's tooneelspeler" kent het verschil niet tusschen fantasie en werkelijkheid. Niet alleen verflauwt dit onze aandacht voor dezen dus onbelangrijken acteur, maar bovendien werkt dit dubbel verwarrend voor den toeschouwer, die dit verschil niet be hoeft te kennen. De scheiding tusschen stuk en spel zijn slechts voor den vakman contro leerbaar, het normale leeken-publiek voelt het verschil wel aan, maar kan het niet bewust volgen. In Broedelet's stuk wreekt zich dit gebrek aan inzicht op degenen, die de rollen uitbeelden. Het publiek, dat naar den schouw burg gaat om kunstenaars te zien, kan bij deze opvoering slechts constateeren, dat hier geen kunstenaars optreden. Het zal hun onverschillig zijn hoe de hoofdrol een middelmatig tooneelspeler werd: hetzij omdat Dirk Verbeek voor deze taak genoegzame capaciteiten mist óf omdat hij terwille van de rol bewust van zijn gaven geen gebruik maakte, om den door Broedelet bedoelden middelmatigen tooneelspeler zoo nabij mo gelijk te blijven. De beide andere rollen zijn per se volmaakt onbelangrijke figuren, die men ook geen interessan ten vorm kan geven. De regie completeerde de algeheele verwarring, door den denkbeeldigen vierden wand bij tijden te negeeren, de spelers direct contact met de zaal te laten maken, door de manier van spre ken, door wijzen in de zaal, en een uit de lijst treden, waardoor de fantasie wereld van het tooneel" iedere keer verbroken werd. Zoo werd er afwisse lend gespeeld in: een wereld van wer kelijkheid", een van fantasie", en een van de fantasie van een fantasie wereld". Hierdoor wist tenslotte geen mensch meer waar hij belandde, en slechts de half-deskundigen genoten de primi tieve vreugde, zich ingewijden te voe len in de tooneelwereld, en konden tel kens opnieuw genieten van een som tijds geestigen, slagvaardigen dialoog, die voor hen blijkbaar dezelfde vreugde inhield als het zien op- en afzetten van een pruik voor kinderen; zij wisten al, dat het niet echt" was, en het directe contact met de spelers was nog net niet zóó groot, dat zij daadwerkelijk" bij den neus genomen werden. De overigen voelden aan óf begrepen, dat het allegaartje dat hier opgedischt werd, buiten alle begrenzing van een tooneel-kunstuiting viel. i Fransche kunstjet Haagsche Gemeente-museum Ibert Plasschaert OVER de tentoonstelling Fransche kunst ie het Ha Gemeentemuseum schreef i] vorige week eenige inleidend? op kingen, waarna ik enkele nader besprak. Ik wil deze b> voortzetten en dan beginnen m. Derain (1880) is een d r schilders, die door vele wijzi. ingen] hun werk, op deze tentoonstel <ng i half te kennen zijn, vooral liet ? hem, die hier een eenigszins voldo kennis zich eigen wil maken. Dat ij j velen der lateren het geval e,: het| wijst de bewogenheid van de peri» waarin de schilderijen ontstonden; zoeken naar nieuws; het in zichzelf wankel zijn; het niet langzamer^ en onbewistbaar het eigen zei t vin zooals dat vroeger geleidelijk, :beu het eenvoudig tegenover /tch staan. Toch zijn er teekenii gen Derain, die de goede eigenscha vertoonen en een aantal schilde figuren van vollen vorm en stille die hem zijn kans geven. Picasso \ is voor mij niettegenstaande zij miskenbare begaafdheid en xijn sluitende bewonderaars, te vt;ldei anderzieke virtuoos, de gewar ;de < librist, de beginner en weer d lo om ons overtuigd te hebben, . een eenvoudiger wil niet mee; zou hebben gebracht. Hij bt na een invloed van Toulousi Lau na clowns, strijksters en ..arlefc die door hun kleur ons zeer aandi (een onovertroffen blauw!.), mei cubisme, dat hij later tot 'en zou herleiden, waar een mo van den vorm ons voorzie itig maken tegenover een oorspi coloratie (bruin en grijs goud): hij l daarna aan alle wonderlijkh. den: bezondigd (aan al oneigenli riaal) terwijl, virtuoze ei^enscl daartusschen dingen ontstaat, die i van een (niet werkelijken) eerni willen overtuigen, dingen, di' spra gewijs, tusschen het overige o do Zoo vindt ge hem, natuurl ik gedeeltelijk hier: begaafd naar l op wijziging. Braque (188 ) is l cubistische stillevenschilder, was ge hem in het algemeen wilt /p Hij is een cubist, wanneer ge i an t lijk niet vergeet, dat zijn c ibistil stilleven eigentlijk een co' ri'jftl plattegrond van zoo'n stilleven isj waar voornamenlijk een r i pe, tige, niet eclatante kleur de ch kt, terwijl een regelmatige proitv, bij iem meer vertrouwen wekt 'grondiger, veiliger waardeering. i bereik bij minder gave dan Picasso «r ziji' doel, evenals Friesz dat bij genager gaven ook doet. ,.a/7«?j> Oufresne (1876) is in Holland fr den crooten hoop, zelfs als naam ekend. Toch ware bij kundiger eer zekere bekendheid hier bellbaar .eworden. Tevergeefs wordt . toch gezocht naat zijn donkere, e, uitmuntende stillevens. Wij vini hem ?? zijn best in de opwekking Laza>us (1934) wat zijn laatste tk aan iaat, en waar een veelheid van , r;k door een stout geel, zijn tat kenb ar maakt. Is de keuze onvolde b; Dufresne, zeker is zij dat bij ^1871) opnieuw. Wij vinden , dezer, schilder, die ons aan glaslood Jan doen denken, noch de sfiguren, de vrouwenfiguren uit noch de verachtende voorngeu van de rechters, die juist zijn \ het grootst openbaren; wij vinden lauwer nood hier zijn middeleeuwe katholicisme, dat hem afzonderlijk l Ook hier schiet de tentoonstelling ort. Vollediger zijn vertegenwoorlen Vtrillo (1883) en de Vlaminck \f>}. D Vlaminck heeft zich de een schilder vertoond, vooral noordelijken de schilders verdigste ds de hier onbehandeld evenals de werken der beeldhouwers (dat is voor een ander keer). Gromaire (1892) is een schilder, die door een zekere hechtheid, een overwegend belang van hechten, ver eenvoudigden vorm, naast een gedempte toch rijke kleur, een deel der hollanders ongetwijfeld en te recht, de decoratieve Hollanders, zelfs in zijn kleine land schappen, niet onverschillig kan laten. Hij vertolkt toch in zijn werk hun dik wijls wat theoretische verlangens, ter wijl hij in dat zelfde werk eigen ge degenheid openbaart (zie No. 53, 54). Brianchon (1899) en Oudot (1897) zijn de nieuwsten der tentoongestelden en van de eenvoudigsten. Hoewel zij van den voorbijgeganen tijd enkele kenmerken vertoonen, zoudt ge ze en zonder gevaar ! impressionisten (in den Hollandschen zin) kunnen noemen. Brianchon is de verfijndste stilleven schilder van hen en Oudot, de landschap schilder, hoewel Brianchon ook een landschap vertoont. De kleur van Bri anchon, niet mat, geeft meer een teeder spel; Oudot, die mij meeviel (zie zijn boerderij en zijn beboomd land schap) zijn schilders, die niet grootsch, toch die onweerstaanbare beschaving bezitten, die bij voorbaat een eigen schap der ware franschen zijn. p. Hi, heeft dat ook door protesten i de c deren bewezen te zijn. Hij is schii.ier van zware witten enz. ndsc iap en stilleven; beide zijn iem d, uiting van een onmiddellijke Hi is niet het slachtoffer van rieër, die van de wijs kunnen hgen, noch brengt hij tijdelijke Wen i-i zijn werk; hij is een schildernan lusschen de overigen. Utrillo ngewoner en onregelmatiger. Hij st d> or schilderijen, die van een tili ;e, eenvoudige schilderkunst ens de overtuiging geven (zijn «re kathedraal); hij is in staat de ning van bepaalde buurten te [n. sjc iele buurten of buurten eendoo; rijen gesloten blinden van huize; , terwijl in zwakker werk, koring en tekortkomingen zien, die wij, onbevangen, nen in de schilderkunst der ailders. schilders blijven ons nog 'landelen. Chagall laten wij, iging de figuren te doen op' zelfs zijn vrouweportret) Korte Mej. M. E. Van Regieren Altena, Statenlaan 71, II en Haag DE smaakvolle stillevens van Mej. Altena, een der Amsterdamsche Joffers, bij wie wij tegenwoordig ook Mevr. Bauer-Stumpf tellen, zijn op de Amsterdamsche ten toonstellingen een steeds met genoegen hervonden verschijning en verschijn sel. Zij hebben het kenmerk van een gevoelige beschaving aan zich, zonder daarom gerekend te moeten worden onder de groote" schilderkunst. Zij zijn, naar den trant, eenigszins verwant Film De kunst van vertellen TWEE FRANSCHE FILMS VAN twee Europese films konden wij weer constateren tot welk een hoogte de eenvoudige kunst van vertellen door middel van beeld en dialoog in de film is ontwikkeld. De eenvoudige kunst van vertellen, zonder dat wij daarbij dadelijk denken aan de Kunst met een hoofdletter. Een kunst die volstaat met een onopzettelijk gebruik van de gegeven middelen, maar daarvoor in de plaats stelt be heerst gebruik. Een kunst, die nergens groot wordt in de zin o.a. van de vroegere Russische films maar die toch gekenmerkt wordt door wat wij zouden willen noemen: stijl. Bij de film Veille d'armes" van Marcel l'Herbier in alle opzichten slecht vertaald met Eerloos" valt bovendien te constateren hoe het mogelijk is een scenario, dat zonder meer een draak is, te verfilmen op een f>Afi. ia IN U M GROENE Ne. 9048 wijze, die de film als film volkomen redt. L'Herbier vertoont hier een be heersing van de techniek en een beheer sing van zijn materiaal, welke de film volkomen boven het scenario verheft. M.a.w. hij weet een op zich zelf onaan nemelijk verhaal zo te vertellen, dat wij door zijn taal van het begin tot het einde worden geboeid. Dat hij daarbij een grote steun vond in het prachtige materiaal, een moderne franse kruiser, en enige uitstekende franse acteurs, doet niets af van de wijze waarop hij dit materiaal bijna zonder uitzondering dienstbaar weet te maken aan een geheel: stijl. Een enkele vergissing, o.a. Annabella onmiddellijk na haar grote scène voor de krijgsraad (het publiek hierbij vormt trouwens ook n der zwakste plekken van de film) raakt bij dit geheel tamelijk wel op de achtergrond. Een zelfde stijlgevoel vertoont Erich Engel in zijn Carlo Cavelli, Hoogeschool-rijder". Ook hier een sober en strak verteld verhaal, zij het met een veel aannemelijker scenario (uitste kend in de ontknoping). Hier, in tegen stelling tot de film van l'Herbier, n centrale figuur: Rudolf Forster, die voortdurend de film beheerst. Waar mede echter niets ten nadele van de overige spelers en van de regie is gezegd. Men zou veeleer kunnen zeg gen, dat deze film zijn stijl aan de figuur van Forster ontleent krachtens de regie. Forster is met zijn weinig beweeglijk, maar daarom niet onge voelig masker meer figuur dan acteur en als zodanig typisch voor de film als techniek, die het dramatisch conflict schept en op ons overbrengt, niet in de eerste plaats door het spel van bepaalde personen, maar door het stellen van bepaalde figuren tegenover elkaar en tegenover een situatie. Zo kan dit zelfde masker van Forster klankbord en spiegel zijn voor het spel van een Bergner (spel behoeft niet in tegen spraak te zijn met de film, maar kan deze onder bepaalde omstandigheden verrijken) als wel primair een film beheersen, door middel van de mid delen van de film, of, als men wil,j de middelen van de film-ï?gie.| vergissing vormden hier de br idei ups. v. i Amerika wii DIETRI| C O O P l BORZA! Verlangen" (Tnschinakf. Ai dam) MARLENE onder nie uwe wekt altijd nieuwsgien Zoozeer scheen zij heim gebonden ? zoozeer had' Marlene-Stemheim tot g' schreven. Het blijkt ook anders t« Zeker staat Frank Borzage he«| onbevangener tegenover haar «j pleit voor zijn kracht. Misschien j Dietrich- vereerders- door- dikiets verloren. In totaal is er ! na de afgaande lijn van Espagnole" winst. Er waait een nieuwe frissen*] door deze Dietrich-film en wij meen voor de eerste maal füjk gelachen. Ie frissche wind is de kerngezonde ?rikaa ische humor, die wij tot nog Net a verbinding met Dietrich en. [dit Cary Cooper?haar tegenf'^-o: de regie van Frank Borzage? l dit n .g wel een Dietrich-film? k drukt een figuur als ec i stempel op de film, waarin Iptreed . Zij haar eigenaardige ing blijkt daartoe ook zonder sterk genoeg. Maar zij overn.et meer als vroeger. Haar n~- ei de haar door Sternheim Rde sfeer wordt telkens op beslis,ende oogenblik door een verbroken. Als het al te zwoel te .vorden komt Cary Cooper hoek kijken. Ook vroeger had ne sams sterke tegenspelers en werd zij in het verhaal tijdelijk beheerscht door den van een man. Maar het was dank zij de regie altijd een ir» de Dietrich-sfeer. naai overheerscht een andere Cary Cooper Frank Borzage 'erilca. D. C. VAN DER POEL Dintrich in ..Verlantcn" met anderen der Joffers; ge zoudt, wanneer ge u de stillevens herinnert van Manet, ze van een laten leerling kunnen noemen; ze hebben toch boven al de charme der kleur en zijn vlotgenoteerd, zooals dat bij een impres sionisme behoort. Er is wel eenige aandacht jegens den vorm en zij ont kennen de materie niet geheel-en-al; maar de ontroering van de schilderes begint bij de kleur en de vertolking van de schilderes eindigt bij die kleur. Zooals altijd zijn bij dergelijke schilderessen verschillende gamma's mogelijk; bij Mej. van Regteren Altena zijn blauwen-in-het-grijze haar op persoonlijke wijze echter zoo veelvuldig eigen, dat ge behalve de vrouwelijkheid in den uitdrukkingstrant haar werk daaraan vanzelve herkent. Jack Hamel TK begrijp, dat het laatste werk van J- Jack Hamel een verrassing moet zijn voor hen, die in het algemeen van dit werk op de hoogte waren. Dat het een verrassing is bewijst daarom niet on middellijk, dat het werk zeer goed is. Met andere woorden: de verrassing be wijst in dit geval, dat gegeven wat wij hier als verrassing genieten, het werk tevoren zeker niet belangrijk was, wat juist is; het bewijst tevens, dat het werk thans meer wezen heeft gekregen, minder banaliteit bezit. Het schilderij van de figuur overtreft op deze ten toonstelling het stadsgezicht en het landschap. De figuur toch van de moe der in 't blauw (met de kleine, haast te fijne handen) lijkt mij, wat Hamel in zijn gelukkigste momenten nu kan bereiken, al zijn de twee kinderen op hetzelfde zeker minder geslaagd, wat kleur en volumen aangaat. Hierbij kan het naakt op den blauwen doek ge voegd worden, in een landschap lig gend; het schilderij is daar zelfs meer n. De oude vrouw bij de taf el zittend, is een meer banaal werk; het meisjes portret is dan weer krachtiger van ex pressie, terwijl het grootste werk van de naakte vrouw (staande) en het op den grond liggende kind niet volledig nog is; de achtergrond, die den schilder wel niet beviel, is daarom wel voorloopig oversmeerd. pL< Waferschapsgeneugfen TTET is, helaas, niet te ontkennen, j[j[ dat de wereld al droger wordt. Er is geen sappigheid, geen speelschheid, geen praal meer in, en er moet al een vorst op zijn Bed van Eer sneven, om ons tenminste de vertooning van een Royale Begrafenis te bieden. Maar overigens.... Hebben niet dezer dagen de Gedeputeerde Staten van Gel derland den polderbesturen doen aan zeggen, dat er van de traditioneele lekkere diners na den Schouw niets meer komen kan? Die eetpartijtjes werden natuurlijk uit de kas betaald en dat was altijd, van ouder tot ouder, zoo geweest. De mooie, antieke serviesjes kwamen dan uit de kast, en de Heeren, terwijl zij het zich goed lieten smaken, voelden nog iets van Oud-Hollands Degelijkheid om zich.... en 'm zich. Hadden zij niet juist de allereerste Vaderlandsche plicht vervuld en het land weer voor zes maanden boven water gehouden ! Zonder hen zouden wij im mers allemaal drijfnat worden. Op eens is in Gelderland aan die eerwaardig traditioneele heerlijkheid met n despotisch machtwoord een einde gemaakt. En waarom, vraag ik u? Om dat het o.' vooruitgang der populaire wetenschap psychologisch onjuist geacht wordt, dat men eens een keertje smult, terwijl de economische omstan digheden" zóó zijn, dat vele ge-erfden slechts met groote moeite en zorgen hun lasten in polder en waterschap kunnen opbrengen". Men wil dus geen schele oogen noch beluste monden maken, en dat ware zonder de psychologie er in te moeien te begrijpen als de geerfden" door de bestuur smalen zwaarder belast werden. Maar ook als de eterijtjes" de belasting niet verhoogen, mag het niet meer. En dat is dan vanwege de psychologie, de juiste psychologie, die heeft uitgemuisd, dat een boer, een ingeland", pijnlijk wordt aangedaan als het polderbestuur lekker eet, terwijl hij het zelf niet kan. Ingelanden zijn fijngevoelig en prikkelbaar geworden en hangen niet meer aan gebruik en traditie, als hun vaderen. Ik denk, dat dit van het vervloekte communisme komt. F. C. >:?l' 'V #*?' ;.ii

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl