Historisch Archief 1877-1940
Tooneel
Schilderkunst
Anabella in VeiWe d'ormes"
COMEDIESPELEN
volgens Johan Broedelet
EDUARD VERKADE
HET Hofstadtooneel gaf van
Johan Broedelet:
Comediespelen", onder regie van Mevr.
Ranucci Beekman.
Een scherpe kijk op het innerlijk we
zen van tooneelkunstenaars te geven,
is met succes beproefd door Franz
Molnar in zijn blijspel ,,De
Gardelui tenant". Broedelet nu geeft geen
kunstenaars, maar drie mediocre lieden
als mensch en als tooneelspeler, die
met elkaar: drie personen op zoek
naar een charade" spelen. Défrappe,
dat de tooneelspelers aan het slot uit de
lijst stappen en tot de zaal zeggen:
We zijn tooneelspelers en we hebben
maar tooneel gespeeld", maakt de op
zet niet minder verward.
Een toorieelstuk moet n.l. óf fantasie
inhouden, die door tooneelspelers waar
gemaakt kan worden, óf een stuk moet
minstens n waarheid inhouden, die
dan door de fantasie van het spel tot
een hoogere algemeene waarheid kan
worden opgeheven. Het tooneel is en
blijft nu eenmaal een fantasiewereld",
en het is daarom een uiterst subtiele
opgaaf in deze fantasiewereld ook nog
een verschil te willen aanduiden tus
schen een bepaalde fantasie" en een
bepaalde werkelijkheid". Vóór alles
moet dan duidelijk worden aangegeven,
op welke momenten er geen fantasie
op de fantasie" gespeeld wordt, dat wil
dus in dit geval zeggen: wanneer de uit
te beelden figuur op het tooneel too
neel speelt. En de schrijver, n de regie,
n de spelers moeten deze waarheid
zeer duidelijk voor oogen hebben. Wil
men ons bovendien nog doen gelooven,
dat de uit te beelden tooneelspeler een
kunstenaar is, dan moet de personage,
die uitgebeeld wordt, minstens ergens
blijk geven zich van het velschil tus
schen eigen opwinding" en een objec
tief uitbeelden" in zijnspel bewust te zijn.
In Molnar's werk is de tooneel
speler" er zich uitermate van bewust,
wanneer hij comedie speelt en wanneer
niet. Bovendien draagt hij als hij speelt
een uniform. Wordt deze rol met fan
tasie gespeeld, waartoe Molnar alle ge
legenheid biedt, dan blijkt duidelijk,
dat een kunstenaar-tooneelspeler be
doeld is, waardoor de figuur eerst
recht interessant wordt.
Broedelet's tooneelspeler" kent
het verschil niet tusschen fantasie en
werkelijkheid. Niet alleen verflauwt
dit onze aandacht voor dezen dus
onbelangrijken acteur, maar bovendien
werkt dit dubbel verwarrend voor den
toeschouwer, die dit verschil niet be
hoeft te kennen.
De scheiding tusschen stuk en spel
zijn slechts voor den vakman contro
leerbaar, het normale leeken-publiek
voelt het verschil wel aan, maar kan
het niet bewust volgen. In Broedelet's
stuk wreekt zich dit gebrek aan inzicht
op degenen, die de rollen uitbeelden.
Het publiek, dat naar den schouw
burg gaat om kunstenaars te zien, kan
bij deze opvoering slechts constateeren,
dat hier geen kunstenaars optreden.
Het zal hun onverschillig zijn hoe de
hoofdrol een middelmatig tooneelspeler
werd: hetzij omdat Dirk Verbeek voor
deze taak genoegzame capaciteiten mist
óf omdat hij terwille van de rol bewust
van zijn gaven geen gebruik maakte,
om den door Broedelet bedoelden
middelmatigen tooneelspeler zoo nabij mo
gelijk te blijven. De beide andere rollen
zijn per se volmaakt onbelangrijke
figuren, die men ook geen interessan
ten vorm kan geven.
De regie completeerde de algeheele
verwarring, door den denkbeeldigen
vierden wand bij tijden te negeeren, de
spelers direct contact met de zaal te
laten maken, door de manier van spre
ken, door wijzen in de zaal, en een uit
de lijst treden, waardoor de fantasie
wereld van het tooneel" iedere keer
verbroken werd. Zoo werd er afwisse
lend gespeeld in: een wereld van wer
kelijkheid", een van fantasie", en
een van de fantasie van een fantasie
wereld".
Hierdoor wist tenslotte geen mensch
meer waar hij belandde, en slechts de
half-deskundigen genoten de primi
tieve vreugde, zich ingewijden te voe
len in de tooneelwereld, en konden tel
kens opnieuw genieten van een som
tijds geestigen, slagvaardigen dialoog,
die voor hen blijkbaar dezelfde vreugde
inhield als het zien op- en afzetten van
een pruik voor kinderen; zij wisten al,
dat het niet echt" was, en het directe
contact met de spelers was nog net niet
zóó groot, dat zij daadwerkelijk" bij
den neus genomen werden.
De overigen voelden aan óf begrepen,
dat het allegaartje dat hier opgedischt
werd, buiten alle begrenzing van een
tooneel-kunstuiting viel.
i
Fransche kunstjet Haagsche Gemeente-museum
Ibert Plasschaert
OVER de tentoonstelling
Fransche kunst ie het Ha
Gemeentemuseum schreef i]
vorige week eenige inleidend? op
kingen, waarna ik enkele
nader besprak. Ik wil deze b>
voortzetten en dan beginnen m.
Derain (1880) is een d r
schilders, die door vele wijzi. ingen]
hun werk, op deze tentoonstel <ng i
half te kennen zijn, vooral liet ?
hem, die hier een eenigszins voldo
kennis zich eigen wil maken. Dat ij j
velen der lateren het geval e,: het|
wijst de bewogenheid van de peri»
waarin de schilderijen ontstonden;
zoeken naar nieuws; het in zichzelf
wankel zijn; het niet langzamer^
en onbewistbaar het eigen zei t vin
zooals dat vroeger geleidelijk, :beu
het eenvoudig tegenover /tch
staan. Toch zijn er teekenii gen
Derain, die de goede eigenscha
vertoonen en een aantal schilde
figuren van vollen vorm en stille
die hem zijn kans geven. Picasso \
is voor mij niettegenstaande zij
miskenbare begaafdheid en xijn
sluitende bewonderaars, te vt;ldei
anderzieke virtuoos, de gewar ;de <
librist, de beginner en weer d lo
om ons overtuigd te hebben, .
een eenvoudiger wil niet mee;
zou hebben gebracht. Hij bt
na een invloed van Toulousi Lau
na clowns, strijksters en ..arlefc
die door hun kleur ons zeer aandi
(een onovertroffen blauw!.), mei
cubisme, dat hij later tot 'en
zou herleiden, waar een mo
van den vorm ons voorzie itig
maken tegenover een oorspi
coloratie (bruin en grijs goud): hij l
daarna aan alle wonderlijkh. den:
bezondigd (aan al oneigenli
riaal) terwijl, virtuoze ei^enscl
daartusschen dingen ontstaat, die i
van een (niet werkelijken) eerni
willen overtuigen, dingen, di' spra
gewijs, tusschen het overige o do
Zoo vindt ge hem, natuurl ik
gedeeltelijk hier: begaafd naar l
op wijziging. Braque (188 ) is l
cubistische stillevenschilder, was
ge hem in het algemeen wilt /p
Hij is een cubist, wanneer ge i an t
lijk niet vergeet, dat zijn c ibistil
stilleven eigentlijk een co' ri'jftl
plattegrond van zoo'n stilleven isj
waar voornamenlijk een r i pe,
tige, niet eclatante kleur de ch
kt, terwijl een regelmatige
proitv, bij iem meer vertrouwen wekt
'grondiger, veiliger waardeering.
i bereik bij minder gave dan Picasso
«r ziji' doel, evenals Friesz dat bij
genager gaven ook doet.
,.a/7«?j> Oufresne (1876) is in Holland
fr den crooten hoop, zelfs als naam
ekend. Toch ware bij kundiger
eer zekere bekendheid hier
bellbaar .eworden. Tevergeefs wordt
. toch gezocht naat zijn donkere,
e, uitmuntende stillevens. Wij
vini hem ?? zijn best in de opwekking
Laza>us (1934) wat zijn laatste
tk aan iaat, en waar een veelheid van
, r;k door een stout geel, zijn
tat kenb ar maakt. Is de keuze
onvolde b; Dufresne, zeker is zij dat bij
^1871) opnieuw. Wij vinden
, dezer, schilder, die ons aan
glaslood Jan doen denken, noch de
sfiguren, de vrouwenfiguren uit
noch de verachtende
voorngeu van de rechters, die juist zijn
\ het grootst openbaren; wij vinden
lauwer nood hier zijn
middeleeuwe katholicisme, dat hem afzonderlijk
l Ook hier schiet de tentoonstelling
ort. Vollediger zijn
vertegenwoorlen Vtrillo (1883) en de Vlaminck
\f>}. D Vlaminck heeft zich de een
schilder vertoond, vooral
noordelijken de schilders
verdigste
ds de
hier onbehandeld evenals de werken
der beeldhouwers (dat is voor een
ander keer).
Gromaire (1892) is een schilder,
die door een zekere hechtheid, een
overwegend belang van hechten, ver
eenvoudigden vorm, naast een gedempte
toch rijke kleur, een deel der hollanders
ongetwijfeld en te recht, de decoratieve
Hollanders, zelfs in zijn kleine land
schappen, niet onverschillig kan laten.
Hij vertolkt toch in zijn werk hun dik
wijls wat theoretische verlangens, ter
wijl hij in dat zelfde werk eigen ge
degenheid openbaart (zie No. 53, 54).
Brianchon (1899) en Oudot (1897)
zijn de nieuwsten der tentoongestelden
en van de eenvoudigsten. Hoewel
zij van den voorbijgeganen tijd enkele
kenmerken vertoonen, zoudt ge ze en
zonder gevaar ! impressionisten (in den
Hollandschen zin) kunnen noemen.
Brianchon is de verfijndste stilleven
schilder van hen en Oudot, de landschap
schilder, hoewel Brianchon ook een
landschap vertoont. De kleur van Bri
anchon, niet mat, geeft meer een
teeder spel; Oudot, die mij meeviel (zie
zijn boerderij en zijn beboomd land
schap) zijn schilders, die niet grootsch,
toch die onweerstaanbare beschaving
bezitten, die bij voorbaat een eigen
schap der ware franschen zijn.
p. Hi, heeft dat ook door protesten
i de c deren bewezen te zijn. Hij is
schii.ier van zware witten enz.
ndsc iap en stilleven; beide zijn
iem d, uiting van een onmiddellijke
Hi is niet het slachtoffer van
rieër, die van de wijs kunnen
hgen, noch brengt hij tijdelijke
Wen i-i zijn werk; hij is een
schildernan lusschen de overigen. Utrillo
ngewoner en onregelmatiger. Hij
st d> or schilderijen, die van een
tili ;e, eenvoudige schilderkunst
ens de overtuiging geven (zijn
«re kathedraal); hij is in staat de
ning van bepaalde buurten te
[n. sjc iele buurten of buurten
eendoo; rijen gesloten blinden van
huize; , terwijl in zwakker werk,
koring en tekortkomingen
zien, die wij, onbevangen,
nen in de schilderkunst der
ailders.
schilders blijven ons nog
'landelen. Chagall laten wij,
iging de figuren te doen
op' zelfs zijn vrouweportret)
Korte
Mej. M. E. Van Regieren Altena,
Statenlaan 71, II en Haag
DE smaakvolle stillevens van
Mej. Altena, een der
Amsterdamsche Joffers, bij wie wij
tegenwoordig ook Mevr. Bauer-Stumpf
tellen, zijn op de Amsterdamsche ten
toonstellingen een steeds met genoegen
hervonden verschijning en verschijn
sel. Zij hebben het kenmerk van een
gevoelige beschaving aan zich, zonder
daarom gerekend te moeten worden
onder de groote" schilderkunst. Zij
zijn, naar den trant, eenigszins verwant
Film
De kunst van vertellen
TWEE FRANSCHE FILMS
VAN twee Europese films konden
wij weer constateren tot welk
een hoogte de eenvoudige kunst
van vertellen door middel van beeld en
dialoog in de film is ontwikkeld. De
eenvoudige kunst van vertellen, zonder
dat wij daarbij dadelijk denken aan de
Kunst met een hoofdletter. Een kunst
die volstaat met een onopzettelijk
gebruik van de gegeven middelen,
maar daarvoor in de plaats stelt be
heerst gebruik. Een kunst, die nergens
groot wordt in de zin o.a. van de
vroegere Russische films maar die
toch gekenmerkt wordt door wat wij
zouden willen noemen: stijl.
Bij de film Veille d'armes" van
Marcel l'Herbier in alle opzichten
slecht vertaald met Eerloos" valt
bovendien te constateren hoe het
mogelijk is een scenario, dat zonder
meer een draak is, te verfilmen op een
f>Afi. ia IN U M GROENE Ne. 9048
wijze, die de film als film volkomen
redt. L'Herbier vertoont hier een be
heersing van de techniek en een beheer
sing van zijn materiaal, welke de film
volkomen boven het scenario verheft.
M.a.w. hij weet een op zich zelf onaan
nemelijk verhaal zo te vertellen, dat
wij door zijn taal van het begin tot het
einde worden geboeid. Dat hij daarbij
een grote steun vond in het prachtige
materiaal, een moderne franse kruiser,
en enige uitstekende franse acteurs,
doet niets af van de wijze waarop hij
dit materiaal bijna zonder uitzondering
dienstbaar weet te maken aan een
geheel: stijl. Een enkele vergissing,
o.a. Annabella onmiddellijk na haar
grote scène voor de krijgsraad (het
publiek hierbij vormt trouwens ook
n der zwakste plekken van de film)
raakt bij dit geheel tamelijk wel op de
achtergrond.
Een zelfde stijlgevoel vertoont Erich
Engel in zijn Carlo Cavelli,
Hoogeschool-rijder". Ook hier een sober en
strak verteld verhaal, zij het met een
veel aannemelijker scenario (uitste
kend in de ontknoping). Hier, in tegen
stelling tot de film van l'Herbier, n
centrale figuur: Rudolf Forster, die
voortdurend de film beheerst. Waar
mede echter niets ten nadele van de
overige spelers en van de regie is
gezegd. Men zou veeleer kunnen zeg
gen, dat deze film zijn stijl aan de
figuur van Forster ontleent krachtens
de regie. Forster is met zijn weinig
beweeglijk, maar daarom niet onge
voelig masker meer figuur dan acteur
en als zodanig typisch voor de film als
techniek, die het dramatisch conflict
schept en op ons overbrengt, niet in de
eerste plaats door het spel van bepaalde
personen, maar door het stellen van
bepaalde figuren tegenover elkaar en
tegenover een situatie. Zo kan dit
zelfde masker van Forster klankbord
en spiegel zijn voor het spel van een
Bergner (spel behoeft niet in tegen
spraak te zijn met de film, maar kan
deze onder bepaalde omstandigheden
verrijken) als wel primair een film
beheersen, door middel van de mid
delen van de film, of, als men wil,j
de middelen van de film-ï?gie.|
vergissing vormden hier de br idei
ups.
v. i
Amerika wii
DIETRI|
C O O P l
BORZA!
Verlangen" (Tnschinakf. Ai
dam)
MARLENE onder nie uwe
wekt altijd nieuwsgien
Zoozeer scheen zij
heim gebonden ? zoozeer had'
Marlene-Stemheim tot g'
schreven.
Het blijkt ook anders t«
Zeker staat Frank Borzage he«|
onbevangener tegenover haar «j
pleit voor zijn kracht. Misschien j
Dietrich- vereerders- door-
dikiets verloren. In totaal is er !
na de afgaande lijn van
Espagnole" winst.
Er waait een nieuwe frissen*]
door deze Dietrich-film en wij
meen voor de eerste maal
füjk gelachen.
Ie frissche wind is de kerngezonde
?rikaa ische humor, die wij tot nog
Net a verbinding met Dietrich
en.
[dit Cary Cooper?haar
tegenf'^-o: de regie van Frank Borzage?
l dit n .g wel een Dietrich-film?
k drukt een figuur als
ec i stempel op de film, waarin
Iptreed . Zij haar eigenaardige
ing blijkt daartoe ook zonder
sterk genoeg. Maar zij
overn.et meer als vroeger. Haar
n~- ei de haar door Sternheim
Rde sfeer wordt telkens op
beslis,ende oogenblik door een
verbroken. Als het al te zwoel
te .vorden komt Cary Cooper
hoek kijken. Ook vroeger had
ne sams sterke tegenspelers en
werd zij in het verhaal
tijdelijk beheerscht door den
van een man. Maar het was
dank zij de regie altijd een
ir» de Dietrich-sfeer.
naai overheerscht een andere
Cary Cooper Frank Borzage
'erilca.
D. C. VAN DER POEL
Dintrich in ..Verlantcn"
met anderen der Joffers; ge zoudt,
wanneer ge u de stillevens herinnert
van Manet, ze van een laten leerling
kunnen noemen; ze hebben toch boven
al de charme der kleur en zijn
vlotgenoteerd, zooals dat bij een impres
sionisme behoort. Er is wel eenige
aandacht jegens den vorm en zij ont
kennen de materie niet geheel-en-al;
maar de ontroering van de schilderes
begint bij de kleur en de vertolking
van de schilderes eindigt bij die kleur.
Zooals altijd zijn bij dergelijke
schilderessen verschillende gamma's
mogelijk; bij Mej. van Regteren Altena
zijn blauwen-in-het-grijze haar op
persoonlijke wijze echter zoo veelvuldig
eigen, dat ge behalve de vrouwelijkheid
in den uitdrukkingstrant haar werk
daaraan vanzelve herkent.
Jack Hamel
TK begrijp, dat het laatste werk van
J- Jack Hamel een verrassing moet zijn
voor hen, die in het algemeen van dit
werk op de hoogte waren. Dat het een
verrassing is bewijst daarom niet on
middellijk, dat het werk zeer goed is.
Met andere woorden: de verrassing be
wijst in dit geval, dat gegeven wat wij
hier als verrassing genieten, het werk
tevoren zeker niet belangrijk was, wat
juist is; het bewijst tevens, dat het
werk thans meer wezen heeft gekregen,
minder banaliteit bezit. Het schilderij
van de figuur overtreft op deze ten
toonstelling het stadsgezicht en het
landschap. De figuur toch van de moe
der in 't blauw (met de kleine, haast te
fijne handen) lijkt mij, wat Hamel in
zijn gelukkigste momenten nu kan
bereiken, al zijn de twee kinderen op
hetzelfde zeker minder geslaagd, wat
kleur en volumen aangaat. Hierbij kan
het naakt op den blauwen doek ge
voegd worden, in een landschap lig
gend; het schilderij is daar zelfs meer
n. De oude vrouw bij de taf el zittend,
is een meer banaal werk; het meisjes
portret is dan weer krachtiger van ex
pressie, terwijl het grootste werk van
de naakte vrouw (staande) en het op
den grond liggende kind niet volledig
nog is; de achtergrond, die den schilder
wel niet beviel, is daarom wel
voorloopig oversmeerd. pL<
Waferschapsgeneugfen
TTET is, helaas, niet te ontkennen,
j[j[ dat de wereld al droger wordt.
Er is geen sappigheid, geen
speelschheid, geen praal meer in, en er
moet al een vorst op zijn Bed van Eer
sneven, om ons tenminste de vertooning
van een Royale Begrafenis te bieden.
Maar overigens.... Hebben niet dezer
dagen de Gedeputeerde Staten van Gel
derland den polderbesturen doen aan
zeggen, dat er van de traditioneele
lekkere diners na den Schouw niets meer
komen kan? Die eetpartijtjes werden
natuurlijk uit de kas betaald en dat
was altijd, van ouder tot ouder, zoo
geweest. De mooie, antieke serviesjes
kwamen dan uit de kast, en de Heeren,
terwijl zij het zich goed lieten smaken,
voelden nog iets van Oud-Hollands
Degelijkheid om zich.... en 'm zich.
Hadden zij niet juist de allereerste
Vaderlandsche plicht vervuld en het
land weer voor zes maanden boven water
gehouden ! Zonder hen zouden wij im
mers allemaal drijfnat worden.
Op eens is in Gelderland aan die
eerwaardig traditioneele heerlijkheid
met n despotisch machtwoord een einde
gemaakt. En waarom, vraag ik u? Om
dat het o.' vooruitgang der populaire
wetenschap psychologisch onjuist
geacht wordt, dat men eens een keertje
smult, terwijl de economische omstan
digheden" zóó zijn, dat vele ge-erfden
slechts met groote moeite en zorgen hun
lasten in polder en waterschap kunnen
opbrengen". Men wil dus geen schele
oogen noch beluste monden maken, en
dat ware zonder de psychologie er
in te moeien te begrijpen als de
geerfden" door de bestuur smalen zwaarder
belast werden. Maar ook als de
eterijtjes" de belasting niet verhoogen, mag
het niet meer. En dat is dan vanwege
de psychologie, de juiste psychologie,
die heeft uitgemuisd, dat een boer, een
ingeland", pijnlijk wordt aangedaan
als het polderbestuur lekker eet, terwijl
hij het zelf niet kan. Ingelanden zijn
fijngevoelig en prikkelbaar geworden
en hangen niet meer aan gebruik en
traditie, als hun vaderen.
Ik denk, dat dit van het vervloekte
communisme komt. F. C.
>:?l'
'V
#*?'
;.ii