De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 3 april pagina 6

3 april 1936 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

l "J: l r i " ' Letterkundig leven ROMANCIER-PROFEET ...% "-T- <-"»V| .'-^^rf.'. Tooneel Hölderlin's brieven Bene Jouglet: Soleil levant (<3ra*s«t, Parijs) DE laatste roman van Ren Jouglet heeft om een eigen aardige reden in Frankrijk op gang gemaakt. Het boek verscheen juist aan den vooravond van de mis lukte revolutie in Japan, welke er tot in details in voorspeld werd. Dit heeft niets te maken met 's schrijvers letter kundige bekwaamheden, maar het bewijst onomstootelijk zijn inzicht in de problemen welke hij aanroert en de juistheid van zijn psychologische aan duidingen. Soleil Levanf'is geschreven met het voorafgezette doel Europa een indruk te geven van de gevaren, welke van Japan uit dreigen. Jouglet koos den romanvorm om daarmede een breed publiek, dat gemeenlijk afkeerig is van studiën en propagandamateriaal, te bereiken. Het is maar zelden, dat uit zulke bedoelingen een goede roman voort komt. Ook dit is geen goede roman. De anecdote is op een banale wijze romantisch en wij gelooven geen oogenblik in de waarachtigheid van de twee Russische vrouwenfiguren, waar het verhaal om draait. Ook de manne lijke comparanten, Japanneezen dit maal, zijn menschelijk onaanvaard baar. De schrijver heeft ze ook niet als menschen bedoeld. Zij vormen slechts de schematische belichaming van de zeer merkwaardige geestes gesteldheid, welke Jouglet ons open baren wil. Alle figuren illustreeren een bepaalden kant van het Japansche chauvinisme, dat fanatieker is dan alle andere chauvinismen te samen. Het is tot een paroxysme opgevoerd en loopt, als alles wat naar een con sequentie drijft, op zelfvernietiging uit. Al deze officieren zoeken bewust of onbewust den dood, omdat dit voor hen de, hoogste of liever: de nige wijze is om hun Japannerschap te bevestigen. Als alle sentimenten, welke op de spits gedreven worden, is ook dit volkomen onmenschelijk. Met een beklemd hart zien wij hoe een eenvou dig gevoel, een ieder ingeschapen: de vriendschappelijke genegenheid voor een stukje geboortegrond, ontaardt in een drift, welke geen grenzen en geen obstakels erkent en overal om zich heen verschrikking en verderf zaait. Het afschuwelijkste jingoïsme, het Japansche, is gebouwd op een geestesverschrompeling, welk een geheel volk heeft aangetast. Japan erkent niets boven en zelfs niets naast zich. Het denkt en doet alsof het allén in de wereld is en iedere handeling, ook de liederlijkste en laagste, wordt geadeld wanneer het land er baat bij heeft. Er zijn meer staten (helaas zelfs in Europa) waar de raison d'état" een overwegenden invloed uitoefent. Maar daar blijft toch altijd bij een groot deel van het volk nog tets over van een geweten, dat zich, zij het in het ver borgen en indirect, gelden laat. In Japan wordt deze geweldsmoraal echter niet slechts openlijk verheerlijkt, maar vrijwel algemeen als de natuurlijkste zaak aanvaard. In dit fanatisme der uitverkorenheid schuilt het gevaar voor de gansene menschheid. De officieren in Soleil Levant" bestaan uitsluitend als een functie van den Staat. Daarbuiten verrichten zij niets dan enkele onwezenlijke hande lingen, welke ten slotte op elk uur van den dag ondergeschikt gemaakt worden aan hun dienst. Liefde, vermaak, gees telijke bezigheden worden getolereerd als verstrooiing in de vrije uren, maar hoofdzaak is en blijft de bereidheid om te sterven, welke zoo groot is dat zij ten slotte alles, ook de liefde en ook het geestelijk leven, doordringt en bederft. Het knechtschap» de slavernij, de algeheele gebondenheid wordt door deze officieren niet slechts aanvaard, maar als de hoogste heerlijkheid op aarde geprezen l Jouglet's roman vormt een beklem mende lectuur. Alles wat wij beminnen en eeren is in die wereld welke daarin opgeroepen wordt nul en van geener waarde en alles wat wij verachten en vreezen wordt als opperste deugd betracht. De Japannees verschijnt hier als de vleesch geworden negatie van onze idealen en dus, volgens ons begrip, als de anti-mensch. Soleil Levant" verdient de belang stelling welke het wekte ongetwijfeld om de problemen welke het stelt en de perspectieven welke het opent. De letterkundige kwaliteiten zijn van ge ringe beteekenis, maar het boek is toch in elk geval aangenaam en helder geschreven, door een man die, zonder een belangrijk kunstenaar te zijn, zijn vak naar behooren verstaat. J. GRBSHOFF Gevaarlijke invloed B. Roest Crollius: Land van Ver langen (Van Dlshoeck, Bussunt) DE jonge auteur Roest Crollius, wiens eerste bundel novellen eenigen tijd geleden terecht de aandacht trok, stelt teleur met zijn eersten (kleinen) roman, die hisrop zeer spoedig is gevolgd. Wat hiervan de oorzaak is? Het merkwaardige verschijnsel doet zich voor, dat, waar de genoemde novellen, ondanks hun gebreken, hun overigens niet meer dan begrijpelijke onrijpheid, hun wanver houding tusschen doelstelling en talent, toch reeds blijk gaven van een eigen toon, eigen levensvisie, en vooral van een hier en daar verbluffende tech nische beheersching, deze roman-inzakformaat pijnlijk tekort schiet in al deze opzichten. Maar, zoo moet men daar aan toe voegen, en het houdt in zekere mate een verontschuldiging in, de formida bele Walschap-invloeden, die hier plotseling opduiken (zij waren totaal afwezig in het vorige werk), laten dan ook aan het eigene" weinig ruimte tot ontplooiing. Wellicht had Roest Crollius een mentor noodig bij zijn pogingen om het narcistische voor stadium, de typische puberteitsintroversie met haar complicaties en problemen, waarvan-de novellen talent vol getuigden, te overwinnen in een breeder, simpeler, en van het Ik w ggeobjectiveerd levenstableau, maar in dien dit zoo is, dan had hij er geen gevaarlijker kunnen kiezen l Gerard Walschap's geniale barokstijl toch is weinig geschikt voor export. Zijn hachelijke schrijftrant, meerdimensioneel experimenteerend met alle tijden, wijzen en stijlvormen, is slechts toe te passen bij een inhoud machtig genoeg om deze barokke ver splintering, deze sierlijke kortsluitin gen, te kunnen verdragen, d.w.z. is slechts toe te passen, waar vorm en inhoud zoozeer op elkaar aangewezen zijn als hier, door den man die dien* schrijftrant ontdekte. Bij Roest Crollius wordt dit Vlaamsche stijlrelativisme een zinledig, want niet noodzakelijk procédé; men weet geen raad met con structies als De taxi bromt weg, o, Sidde, ben ik nu bij jou.... ze slaat haar armen om zijn hals," een laconiek presenteeren van den dialoog, dat vooral in Celibaat" zoo virtuoos beoefend werd, dat echter bij dezen epigoon den indruk wekt van gewoon kromschrijven, zonder geestigheid, zon der ironie, zonder spanning. En dit is dubbel te betreuren, omdat Roest CrolDE brieven van Hölderlin1), die, ingeleid door Bertram, voor kort in het Insel-Verlag zijn verschenen, vormen een uiterst waar devolle aanvulling tot de verzamelde gedichten, die reeds vroeger in gelijke uitvoering (in n deel op dundrukpapier) zijn uitgekomen. Zij weer spiegelen zijn geest en zijn leven, voor een deel ook zijn tijd, en bovenal het tragisch lot van iemand, die, overkwetsbaar, als duitsch dichter geboren en bezield met een groote liefde voor zijn land, gedoemd was tusschen Duitschers te leven. Niet alleen Goethe gebruikte bij tijden het woord barbaren als hij over zijn landgenooten sprak, niet alleen Nietzsche heeft in termen die geen zweem van twijfel meer overlaten omtrent zijn gevoelens voor zijn land en zijn tijd, van zijn haat tegen Duitschland getuigd, ook Thomas Mann en Stefan George spraken zich duidelijk uit in woorden en daden. Het is waar dat bij deze laatsten de afkeer vooral het huidig regiem geldt, maar dit regiem is, als facet, zeer duidelijk de exponent van den duitschen geest. Ik zwijg nu in dit verband van de huidige, voor driekwart joodsche emigranten, ik zwijg over Heine en Heinrich Mann, ik citeer de dichters die, ten deele nog bij hun leven, als de grootste duitsche geesten werden er kend, allereerst in hun eigen land. Ik geloof niet, dat iemand met zooveel smartelijke felheid en ver achting over Duitschland gesproken heeft als de schuwe, edele jongeling Hölderlin, die zich moeizaam, door velerlei teleurstelling vrijvocht uit zijn te tengere, over-sensibele jeugd, tot het als het ware strijdbaar-elegische duit sche hellenisme van zijn Hymnen. Hölderlin, in zijn jeugd bestemd voor predikant, als student in de theologie bevriend met Hegel en Schelling, leerling van Klopstock aan vankelijk, geboeid door Fichte, door Kant, door Rousseau, de discipel letterlijk zeven jaar lang van Schiller, dien hij met de haast onderworpen dankbaarheid en berschwanglichkeit van den dwependen duitschen jonkman vereerde, later Hauslehrer" in het gezin waarvan de vrouw zijn noodlot, zijn tweede noodlot, als men wil (zijn eerste was Duitschland, en Schiller) zou worden, zijn Diotima Hölder lin heeft in het duitsch gedichten ge schreven die tot de hoogste poëzie der menschheid behooren. Ik heb reeds gezegd hoe zijn werk en zijn brieven zijn tragisch lot van duitsch dichter weerspiegelen. De tragiek wordt nog versterkt doordat hij, nog jong, krankzinnig werd, maar ook door het feit, dat hij zijn leven gewijd heeft aan de onmogelijkheid die dik wijls het ideaal is van de zuiverste en zelfs meest duitsche geest in van Duitschland: de helleniseering der duitsche cultuur. Niets misschien sym boliseert zoo klaar en hardnekkig de ontoereikendheid van het niets-danduitsche als dit eeuwenoud heimwee naar het Zuiden, dit Südweh". Toch ligt in dat onvervulbare verlangen Duitschlands eenige kans, niet alleen omdat het getuigt van een beseft of althans gevoeld, tekort, maar omdat dit ultramontane" verlangen op zich zelf reeds zuiverend en ont-barbariseerend werkt. Want hoe onverbindbaar de zielen van Germania en Hellas dan ook mogen en zullen zijn, hoezeer de Alpen cultureel een scheidsmuur zullen blijven, nog lang nadat het Südweh" in het Pangermanisme genezen zal zijn de trek naar een lichter, harmonischer wereld, die dit verlangen openbaart, heeft mengvormen opgeleverd, die de edelste duitscheuropeesche producten bleken te zijn en weer denk ik aan Stefan George, aan Rilke, aan Hofmannsthal, Rijnlander en Oostenrijkers, aan Thomas Mann, aan Nietzsche, aan Hölderlin. Deutschsein heisst sich entdeutschen" in dit woord van Nietzsche ligt het heele geheim van Duitschlands cultureele onvermogen en de noodzakelijk heid van aanvullende vermenging be sloten, en hoe vaak heeft Nietzsche het niet nog vrij wat scherper en absoluter gezegd. Maar heilig ver klaarde voorloopers pleegt men of niet, of verkeerd te lezen en te citeeren en ook van Hölderlin zal, indien ber haupt, het rapaille zich alleen een uitspraak herinneren als deze: Deutsch will und muss ich brigens bleiben. Was hab' ich Lieberes auf der Welt?" ??vergetende dat zij volgt op de meest gelatene en bittere woorden, die de essentie weergegeven van ieder duitsch dichterschap: ,,Aber sie können mich nicht brauchen." Van dit lot getuigen zijn gedichten en brieven. H. MARSMAN *) Friedrich Hölderlin's Gesammelte Brief e (Insel Verlag, Leipzig). lius in zijn novellistisch werk tot zoo veel betere dingen in staat bleek te zijn, vooral stilistisch, maar niet uitsluitend stilistisch, want aan deze overduidelijke beïnvloeding valt ook de inhoud ten offer. Achter de zelfverzekerde vlot heid waarmee Land van Verlangen" is samengesteld dreigt de tweeslachtig heid; de tegenstrijdige elementen: realiteit en exceptie, menschelijk ge voel en ironie, versterken elkaar niet, maar heffen elkaar op, dientengevolge bezitten de figuren geen innerlijke waarschijnlijkheid, en de familieroman" blijft op weinig overtuigende wijze zweven tusschen groteske en zakelijke miniatuurkroniek. In zijn uitbeelding van de verhouding tusschen Anne en Toon benadert de auteur nog het dichtst de beste momenten uit zijn novellenbundel, maar hij overtreft ze nergens en zelfs de middelmatige mo menten haalt hij niet, terwijl de schoen lappende Blauwbaard Sidde, die zijn baard afscheert en zijn 65-jarige con cubine in het wijnhok opsluit en voor een hond wil doen verslijten, eigenlijk niet eens grappig is. Dat Roest Crollius dezen misstap spoedig vergete en in zijn verdere evolutie aansluiting zoeke bij zijn verdienstelijk debuut l S. VESTDIJK Bibliografie Nlkolal Berdiajew: Bas Schicksal des Menschen In nnserer Zelt (Vlta Wova-Verlag, Lnzern) DE christelijke, Russische cultuurphÜosoof Berdiajew, leerling van Solowjew, geeft met dit boek een aanvulling van zijn geschriften Das Neue Mittelalter (1925), en Der Sinn der Geschichte" (1927), waarmee het thans in zekeren zin een trilogie vormt over het lot, ook in de toekomst, van den Europeeschen mensen en de Europeesche cultuur. Berdiajew analyseert de verschijn» selen die tot de katastrophe der burgerlijk-Euröpeesche cultuur hebben geleid en signaleert de factoren, die in het heden de ontplooiing, zoowel vaneen vrij en wezenlijk persoonlijk, als van een gemeenschapsleven verijdelen; en hoe weinig verheffend uiteraard zijn beeld van het heden is, het doet ver heugend aan, dat Berdiajew in een betere toekomst gelooft. Na het fas cisme en het communisme, onver mijdelijk geworden doorgangsstadia, ziet hij de mogelijkheid eener wezen lijke cultuur. Ook voor wie zijn christelijk standpunt niet deelt, zijn zijn beschouwingen waardevol en is zijn geloof stimuleerend. PAO. ? Dl GROENE Ne. 3070 ONS TOONEEL ALS KUNSTUITING Eduard Verkade l N ons vorig artikel verdeelden wij de zoodat in vier jaar bij het Amsterleiders van tooneelvoorstellingen in damsch Tooneel geen een werkelijk kunstenaar-leiders en exploitanten, nieuwe kracht gevormd is. De eenige uitzondering op het bovengenoemde vaste systeem vormde dit seizoen Biographie, dubbel inte ressant na de mislukte poging met Vortex en wij kunnen slechts hopen, Zooals dat bij iedere indeeling het geval is, is ook hier de grens niet scherp aan te geven. In menig exploitatietooneel schuilen n of een paar kunstenaars, die zich nu en dan ver eenigen tot een kunstpoging, en menig dat deze voortreffelijke comedie, waar kunstenaar-leider grijpt in nood, bewust of onbewust, tijdelijk naar de leus exploitatie-voor-alles. De kunstcriticus in een weekblad behoeft zich met de onkunstzinnige producten van het exploitatietooneel niet bezig te houden, en kan zijn belang stelling uitsluitend concentreeren op al in Loudi Nijhoff boven allen uit stak, een nieuwe periode van afgestemd ensemblespel bij het Amsterdamsch Tooneel zal inluiden. Bij het Masker is slechts n waar achtige ster", die helaas slechts n, hoogstens twee rollen per seizoen ver mag op te brengen, en toch het artisof niet geslaagde kunstpogingen, ten tieke bestaansrecht van dit gezelschap einde deze zoo juist mogelijk te beoordeelen, onverschillig of zijn critiek zich leent tot het uitlichten van aphorismen en slagwoorden voor reclame-doel einden. In dit artikel willen wij ons er toe bepalen, een basis te leggen voor verde re critieken. Wij zullen ons in de voor beelden beperken tot de vier gezel schappen, die zich in de officieelbeste (of minst-slechte) situatie be vinden, nl. die in de officieele Schouw burgen de Zaterdagen, Zondagen, en enkele weekdagen bespelen: Het Hofstad Tooneel, de Amsterdamsche Too neel vereeniging, het Centraal Tooneel, en het Masker. Wij hopen daardoor duidelijk een standpunt te verkrijgen van waaruit kan worden beoordeeld. In het volgende nummer zullen wij dan schrijven over de voorstelling van Medea door het Amsterdamsche Too neel, tot welke voorstelling wij Zater dag 28 Maart zonder eenige belemme ring toegang verkregen. De gezelschappen bewegen zich, wat keuze van repertoire en wijze van op voeren betreft, tusschen twee polen: het willen ontwikkelen van de toe schouwers" en het charmeeren van het publiek." Van Dalsum en Defresne zijn het strengst principieel, waar het het be grip kunst betreft. ledere nieuwe in studeering is bij dit gezelschap een bewuste kunstpoging ten koste van wat ook. Terwille van het publiek wijken zij geen centimeter af, en stellen daar terecht een eer in. Hier staat te genover, dat hun regie veelal niet vol doende de noodzakelijke bindende factor van de voorstelling vormt. Ten einde toch een hechte vertooning te bepaalt. Arnoldi zelf is een deugdelijk intelligent karakterspeler, hoewel te beperkt in zijn genre van welwillen de looze-óude-heer-met-vriendelijk-gemoed. Zoo blijft steeds het probleem, den juisten partner voor Else Mauhs te vinden. Jan Musch, de tweede ster, verliet het gezelschap; het samenspel Musch-Mauhs had trouwens weinig reden van bestaan. De komst van Gimberg en Dick van Veen bracht geen oplossing Gelukkig treden Ank van der Moer en John Gobau meer en meer op den voorgrond, terwijl Reyewski zich dui delijk ontwikkelt. Magda Janssens heeft haar eigen verdienste, maar haar persoonlijkheid is zoo verschillend van die van Else Mauhs, dat zij haar in haar rollen nimmer kon vervangen. Laseur is een veelzijdig, uiterst musicaal kunstenaar en de jongste der artistieke leiders. Wellicht is daar door het Centraal Tooneel het gezel schap van de meeste charme. Charme in de keuze van stukken, charme in den eenvoud van spelen en charme in de aankleeding. Bovendien met een goed kwartet en een leider, die de comedie beheerscht en vaak voortref felijke rollen bracht, o.a. de moderne meisjes van Mary Dresselhuys. Zijn jeugd heeft echter het nadeel, dat hij te vroeg aanhoudend moet regisseeren en spelen en de artistieke leiding voeren, zij het dan met den intelligenten steun van zijn vrouw, in een levensphase, dat hij zelf als karakterspeler nog in zijn ontwikkeling is, en zich sterk op eigen spel zou moeten concentreeren. Waardoor wellicht bij het Centraal Too neel de subtiele grens tusschen aantrek kelijke kunst en de amusementsBeeldhouwkunst Twee Franschcn Tentoonstel 11 n«; van Franse h* kunst, Artl et Aralcitlae, Amsterdam MAILLOL, de groote beeldhou wer van dezen tijd, natuurlijk, vol, zuiver, met verfijningen van hem vinden wij op deze tentoon stelling wel het beste werk, dat er is. Het is het brons, dat hij Ile de France heeft genoemd en dat van zoodanige kwaliteit is, dat wij hopen dat ie. het in ons land en voor museum mag blijven en dat 2e. als het hier blijft, het een betere plaats zal krijgen dan de Rodin, die in den Haag is. Ik heb nooit begrepen waarom deze Rodin (hij is toch niet de eerste de beste I) zóó werd weggestoken door de directie. Als dat der heeren eigen wil is, dan word ik nog skeptischer omtrent hun werke lijke competentie. Het beeld is toch niet weggestoken, omdat het een naakt is? Dat zou het toppunt van huichelachtig puritanisme zijn, het zou wijzen op iets onfrisch en ik zou de heeren in overweging willen geven geen beeld meer aan te koopen, ook niet de Maillot. Een museum, geleid door gentlemen, die het naakt niet eeren, is een verkeerd-geleid museum en een onmooglijk museum.... Een museum, dat wanneer het beeld houwkunst bezit, behalve Rodin en Maillol ook geen Despiau kan toonen, waarom verzamelt het sculptuur? Het is dan eer een bedeplaats voor bigotte lieden met onzuivere gedachten. Gelukkig is er nu wel een Despiau van het soort, dat verzameld moet worden. Wat er is, is echter maar een halve vertegenwoordiging. Despiau's portret van Mw. Pomaret is in gips aanwezig, niet in brons. Dat schraler mate riaal geeft den beeldhouwer van het teedere toch krachtige vrouweportret, van het vrouweportret dat innerlijk is en dat zedig is, een portret dat zin nende Hollanders ook een verrukking is en kan blijven, niet in zijn door dringende, edele kracht. Ook- hi;r wachten wij op een grooter getal en ruimer keuze, zoodat de Hollanders, die dit werk niet of slecht kennen kans krijgen zich in zulk opzicht te beteren. v*v, PLASSCHAERT Film Maillot: Ile de France verkrijgen, bouwt men het stuk op uiting nu en dan uit het oog dreigt te n der twee centrale figuren: Van worden verloren. Dalsum en Charlotte Kohier, meestal afzonderlijk door andere, vaak zeer goede krachten, gesecondeerd. Hier door beperkt men de keuze van een toch reeds eenzijdig georiënteerd re pertoire. Men onthoudt zoo het publiek in den officieelen schouwburg de noodige afwisseling, hetgeen bij een sterk gezelschap als het Amsterdamsch Tooneel geheel onnoodig is. Immers tal van krachten, in kleinere rollen, vielen keer op keer bijzonder op, wij' denken aan Willy Haak, Georgette Hagedoorn, den jongen Royaards en sedert zijn komst vooral Frits van Dijk. Op de een of andere manier blijkgeen enkele speler zich een meer voort aanstaande plaats te kunnen veroveren, MUHHA Het Hofstad Tooneel wordt geheel beheerscht door den voortreffelijken zakelijken leider en den door-en-door vakman-regisseur Cor van der Lugt Melsert. Ook bij dit gezelschap twee hoofdspelers: Cor van der Lugt en Annie van Ees. En zonder een van hen beiden is geen stuk voldoende sterk bezet, al bestaat het gezelschap mede uit goede krachten als Fie Carelsen, Antoon Roemer, Theo Fr enkel, Dirk Verbeek en periodiek nog anderen. Het verdere gezelschap is artistiek minder sterk te noemen, al achten wij het niet veel verzwakt (ondanks het vertrek van velen) sedert wij zagen, hoe de wel uitgewogen regie een jongen speler als bijvoorbeeld Oosthoek in staat stelde een plaats te vervullen naast het uitzonderlijk diepe spel van Annie van Ees, zonder het eigen nog jeugdig talent te forceeren. Van der Lugt is de eenige oudere leider, die alle depressies heeft kunnen weerstaan, door, volkomen bewust, enkele bijzondere kunstuitingen veel vuldig mét exploitatietooneelvoorstellingen af te wisselen en nimmer zijn enormen toevoer van nieuwe instu deeringen te onderbreken. Chaplin in Modern Times" ER is veel te doen geweest over de nieuwe film van Charlie. Nieuwsgierigheid en reclame gaven aanleiding tot allerlei geruchten. Deze film zou een sterke sociale inslag hebben er werd zelfs ge sproken van een sociale satyre en Chaplin zou communist of op zijn minst niet nader gedefinieerd rood" zijn, enz. Inderdaad is deze nieuwe film on middellijk door Rusland gekocht en in Duitschland verboden. Wat blijft van al deze geruchten bij beschouwing van de werkelijkheid over? In elk geval Chaplin. De oude Charlie, misschien niet op zijn hoogtepunt, maar in staat ons te boeien en te vermaken als altijd. In vergelijking met zijn beste werk van de laatste tijd is deze laatste film sterker fragmentarisch. De inzet: modern times, wordt eigenlijk spoedig losgelaten. Wij zien Charlie in velerlei situaties zonder veel onderling ver band. In sommige opzichten o.a. in de prachtige scène met de rolschaat sen vinden wij hier een reprise van vroegere succesnummers. Zelfs in zekere zin, door versneld tempo, een teruggang naar zijn oudere gags". Chaplin is niet doorgegaan op het stille re, dramatische spel van Gold Rush". Maar hóe rijk en boeiend is deze oude" Charlie en hoe menselijk. Nieuw is het decor Modern Times", voorzover deze film speelt tussen hst raderwerk der moderne groot-industrie, in letterlijke en figuurlijke betekenis. Nieuw is Charlie als moderne fabrieks arbeider, nieuw het gehele milieu, de directeur met zijn televisie-apparaat (prachtig is dit hypermoderne motief hier ingelast) en de eetmachine. Kos telijke vondsten van spot met de ten top gevoerde rationalisatie en dit was altijd typisch voor Chaplin ? spot met een zeer tragische inslag. Een sociale satyre is deze film met dit alles niet geworden. En waar wij herinnerd worden aan RenéClair, moeten wij constateren, dat, op dit speciale punt, Clair het wint. Chaplin tussen de raderen van Modern Times" is ten slotte niet anders dan de eeuwige Chaplin, de iraPAG. 9 Dl GROENE No. 3070 jf

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl