Historisch Archief 1877-1940
l
"J: l
r
i " '
Letterkundig leven
ROMANCIER-PROFEET
...% "-T- <-"»V| .'-^^rf.'.
Tooneel
Hölderlin's brieven
Bene Jouglet: Soleil levant
(<3ra*s«t, Parijs)
DE laatste roman van Ren
Jouglet heeft om een eigen
aardige reden in Frankrijk op
gang gemaakt. Het boek verscheen
juist aan den vooravond van de mis
lukte revolutie in Japan, welke er tot
in details in voorspeld werd. Dit heeft
niets te maken met 's schrijvers letter
kundige bekwaamheden, maar het
bewijst onomstootelijk zijn inzicht in
de problemen welke hij aanroert en de
juistheid van zijn psychologische aan
duidingen. Soleil Levanf'is geschreven
met het voorafgezette doel Europa een
indruk te geven van de gevaren, welke
van Japan uit dreigen. Jouglet koos
den romanvorm om daarmede een
breed publiek, dat gemeenlijk afkeerig
is van studiën en propagandamateriaal,
te bereiken.
Het is maar zelden, dat uit zulke
bedoelingen een goede roman voort
komt. Ook dit is geen goede roman.
De anecdote is op een banale wijze
romantisch en wij gelooven geen
oogenblik in de waarachtigheid van de
twee Russische vrouwenfiguren, waar
het verhaal om draait. Ook de manne
lijke comparanten, Japanneezen dit
maal, zijn menschelijk onaanvaard
baar. De schrijver heeft ze ook niet
als menschen bedoeld. Zij vormen
slechts de schematische belichaming
van de zeer merkwaardige geestes
gesteldheid, welke Jouglet ons open
baren wil. Alle figuren illustreeren een
bepaalden kant van het Japansche
chauvinisme, dat fanatieker is dan
alle andere chauvinismen te samen.
Het is tot een paroxysme opgevoerd
en loopt, als alles wat naar een con
sequentie drijft, op zelfvernietiging
uit.
Al deze officieren zoeken bewust of
onbewust den dood, omdat dit voor
hen de, hoogste of liever: de nige
wijze is om hun Japannerschap te
bevestigen. Als alle sentimenten, welke
op de spits gedreven worden, is ook
dit volkomen onmenschelijk. Met een
beklemd hart zien wij hoe een eenvou
dig gevoel, een ieder ingeschapen:
de vriendschappelijke genegenheid voor
een stukje geboortegrond, ontaardt in
een drift, welke geen grenzen en geen
obstakels erkent en overal om zich
heen verschrikking en verderf zaait.
Het afschuwelijkste jingoïsme, het
Japansche, is gebouwd op een
geestesverschrompeling, welk een geheel volk
heeft aangetast. Japan erkent niets
boven en zelfs niets naast zich. Het
denkt en doet alsof het allén in de
wereld is en iedere handeling, ook de
liederlijkste en laagste, wordt geadeld
wanneer het land er baat bij heeft.
Er zijn meer staten (helaas zelfs in
Europa) waar de raison d'état" een
overwegenden invloed uitoefent. Maar
daar blijft toch altijd bij een groot deel
van het volk nog tets over van een
geweten, dat zich, zij het in het ver
borgen en indirect, gelden laat. In
Japan wordt deze geweldsmoraal echter
niet slechts openlijk verheerlijkt, maar
vrijwel algemeen als de natuurlijkste
zaak aanvaard. In dit fanatisme der
uitverkorenheid schuilt het gevaar
voor de gansene menschheid.
De officieren in Soleil Levant"
bestaan uitsluitend als een functie van
den Staat. Daarbuiten verrichten zij
niets dan enkele onwezenlijke hande
lingen, welke ten slotte op elk uur van
den dag ondergeschikt gemaakt worden
aan hun dienst. Liefde, vermaak, gees
telijke bezigheden worden getolereerd
als verstrooiing in de vrije uren, maar
hoofdzaak is en blijft de bereidheid
om te sterven, welke zoo groot is dat
zij ten slotte alles, ook de liefde en ook
het geestelijk leven, doordringt en
bederft. Het knechtschap» de slavernij,
de algeheele gebondenheid wordt door
deze officieren niet slechts aanvaard,
maar als de hoogste heerlijkheid op
aarde geprezen l
Jouglet's roman vormt een beklem
mende lectuur. Alles wat wij beminnen
en eeren is in die wereld welke daarin
opgeroepen wordt nul en van geener
waarde en alles wat wij verachten en
vreezen wordt als opperste deugd
betracht. De Japannees verschijnt hier
als de vleesch geworden negatie van
onze idealen en dus, volgens ons begrip,
als de anti-mensch.
Soleil Levant" verdient de belang
stelling welke het wekte ongetwijfeld
om de problemen welke het stelt en de
perspectieven welke het opent. De
letterkundige kwaliteiten zijn van ge
ringe beteekenis, maar het boek is
toch in elk geval aangenaam en helder
geschreven, door een man die, zonder
een belangrijk kunstenaar te zijn, zijn
vak naar behooren verstaat.
J. GRBSHOFF
Gevaarlijke invloed
B. Roest Crollius: Land van Ver
langen (Van Dlshoeck, Bussunt)
DE jonge auteur Roest Crollius,
wiens eerste bundel novellen
eenigen tijd geleden terecht de
aandacht trok, stelt teleur met zijn
eersten (kleinen) roman, die hisrop
zeer spoedig is gevolgd. Wat hiervan
de oorzaak is? Het merkwaardige
verschijnsel doet zich voor, dat, waar
de genoemde novellen, ondanks hun
gebreken, hun overigens niet meer dan
begrijpelijke onrijpheid, hun wanver
houding tusschen doelstelling en talent,
toch reeds blijk gaven van een eigen
toon, eigen levensvisie, en vooral van
een hier en daar verbluffende tech
nische beheersching, deze
roman-inzakformaat pijnlijk tekort schiet in al
deze opzichten.
Maar, zoo moet men daar aan toe
voegen, en het houdt in zekere mate
een verontschuldiging in, de formida
bele Walschap-invloeden, die hier
plotseling opduiken (zij waren totaal
afwezig in het vorige werk), laten dan
ook aan het eigene" weinig ruimte
tot ontplooiing. Wellicht had Roest
Crollius een mentor noodig bij zijn
pogingen om het narcistische voor
stadium, de typische
puberteitsintroversie met haar complicaties en
problemen, waarvan-de novellen talent
vol getuigden, te overwinnen in een
breeder, simpeler, en van het Ik w
ggeobjectiveerd levenstableau, maar in
dien dit zoo is, dan had hij er geen
gevaarlijker kunnen kiezen l Gerard
Walschap's geniale barokstijl toch
is weinig geschikt voor export. Zijn
hachelijke schrijftrant,
meerdimensioneel experimenteerend met alle
tijden, wijzen en stijlvormen, is
slechts toe te passen bij een inhoud
machtig genoeg om deze barokke ver
splintering, deze sierlijke kortsluitin
gen, te kunnen verdragen, d.w.z. is
slechts toe te passen, waar vorm en
inhoud zoozeer op elkaar aangewezen
zijn als hier, door den man die dien*
schrijftrant ontdekte. Bij Roest Crollius
wordt dit Vlaamsche stijlrelativisme
een zinledig, want niet noodzakelijk
procédé; men weet geen raad met con
structies als De taxi bromt weg, o,
Sidde, ben ik nu bij jou.... ze slaat
haar armen om zijn hals," een
laconiek presenteeren van den dialoog,
dat vooral in Celibaat" zoo virtuoos
beoefend werd, dat echter bij dezen
epigoon den indruk wekt van gewoon
kromschrijven, zonder geestigheid, zon
der ironie, zonder spanning. En dit is
dubbel te betreuren, omdat Roest
CrolDE brieven van Hölderlin1), die,
ingeleid door Bertram, voor
kort in het Insel-Verlag zijn
verschenen, vormen een uiterst waar
devolle aanvulling tot de verzamelde
gedichten, die reeds vroeger in gelijke
uitvoering (in n deel op
dundrukpapier) zijn uitgekomen. Zij weer
spiegelen zijn geest en zijn leven, voor
een deel ook zijn tijd, en bovenal het
tragisch lot van iemand, die,
overkwetsbaar, als duitsch dichter geboren
en bezield met een groote liefde voor
zijn land, gedoemd was tusschen
Duitschers te leven.
Niet alleen Goethe gebruikte bij
tijden het woord barbaren als hij over
zijn landgenooten sprak, niet alleen
Nietzsche heeft in termen die geen
zweem van twijfel meer overlaten
omtrent zijn gevoelens voor zijn land
en zijn tijd, van zijn haat tegen
Duitschland getuigd, ook Thomas
Mann en Stefan George spraken zich
duidelijk uit in woorden en daden.
Het is waar dat bij deze laatsten de
afkeer vooral het huidig regiem geldt,
maar dit regiem is, als facet, zeer
duidelijk de exponent van den duitschen
geest. Ik zwijg nu in dit verband van
de huidige, voor driekwart joodsche
emigranten, ik zwijg over Heine en
Heinrich Mann, ik citeer de dichters
die, ten deele nog bij hun leven, als de
grootste duitsche geesten werden er
kend, allereerst in hun eigen land.
Ik geloof niet, dat iemand met
zooveel smartelijke felheid en ver
achting over Duitschland gesproken
heeft als de schuwe, edele jongeling
Hölderlin, die zich moeizaam, door
velerlei teleurstelling vrijvocht uit zijn
te tengere, over-sensibele jeugd, tot het
als het ware strijdbaar-elegische duit
sche hellenisme van zijn Hymnen.
Hölderlin, in zijn jeugd bestemd
voor predikant, als student in de
theologie bevriend met Hegel en
Schelling, leerling van Klopstock aan
vankelijk, geboeid door Fichte, door
Kant, door Rousseau, de discipel
letterlijk zeven jaar lang van Schiller,
dien hij met de haast onderworpen
dankbaarheid en berschwanglichkeit
van den dwependen duitschen jonkman
vereerde, later Hauslehrer" in het
gezin waarvan de vrouw zijn noodlot,
zijn tweede noodlot, als men wil (zijn
eerste was Duitschland, en Schiller)
zou worden, zijn Diotima Hölder
lin heeft in het duitsch gedichten ge
schreven die tot de hoogste poëzie
der menschheid behooren. Ik heb
reeds gezegd hoe zijn werk en zijn
brieven zijn tragisch lot van duitsch
dichter weerspiegelen. De tragiek
wordt nog versterkt doordat hij, nog
jong, krankzinnig werd, maar ook
door het feit, dat hij zijn leven gewijd
heeft aan de onmogelijkheid die dik
wijls het ideaal is van de zuiverste en
zelfs meest duitsche geest in van
Duitschland: de helleniseering der
duitsche cultuur. Niets misschien sym
boliseert zoo klaar en hardnekkig de
ontoereikendheid van het
niets-danduitsche als dit eeuwenoud heimwee
naar het Zuiden, dit Südweh". Toch
ligt in dat onvervulbare verlangen
Duitschlands eenige kans, niet alleen
omdat het getuigt van een beseft of
althans gevoeld, tekort, maar omdat
dit ultramontane" verlangen op zich
zelf reeds zuiverend en
ont-barbariseerend werkt. Want hoe
onverbindbaar de zielen van Germania en Hellas
dan ook mogen en zullen zijn, hoezeer
de Alpen cultureel een scheidsmuur
zullen blijven, nog lang nadat het
Südweh" in het Pangermanisme
genezen zal zijn de trek naar een
lichter, harmonischer wereld, die dit
verlangen openbaart, heeft mengvormen
opgeleverd, die de edelste
duitscheuropeesche producten bleken te zijn
en weer denk ik aan Stefan George,
aan Rilke, aan Hofmannsthal,
Rijnlander en Oostenrijkers, aan Thomas
Mann, aan Nietzsche, aan Hölderlin.
Deutschsein heisst sich entdeutschen"
in dit woord van Nietzsche ligt het
heele geheim van Duitschlands
cultureele onvermogen en de noodzakelijk
heid van aanvullende vermenging be
sloten, en hoe vaak heeft Nietzsche
het niet nog vrij wat scherper en
absoluter gezegd. Maar heilig ver
klaarde voorloopers pleegt men of niet,
of verkeerd te lezen en te citeeren en
ook van Hölderlin zal, indien ber
haupt, het rapaille zich alleen een
uitspraak herinneren als deze: Deutsch
will und muss ich brigens bleiben.
Was hab' ich Lieberes auf der Welt?"
??vergetende dat zij volgt op de meest
gelatene en bittere woorden, die de
essentie weergegeven van ieder duitsch
dichterschap: ,,Aber sie können mich
nicht brauchen."
Van dit lot getuigen zijn gedichten
en brieven. H. MARSMAN
*) Friedrich Hölderlin's Gesammelte
Brief e (Insel Verlag, Leipzig).
lius in zijn novellistisch werk tot zoo
veel betere dingen in staat bleek te zijn,
vooral stilistisch, maar niet uitsluitend
stilistisch, want aan deze overduidelijke
beïnvloeding valt ook de inhoud ten
offer. Achter de zelfverzekerde vlot
heid waarmee Land van Verlangen"
is samengesteld dreigt de tweeslachtig
heid; de tegenstrijdige elementen:
realiteit en exceptie, menschelijk ge
voel en ironie, versterken elkaar niet,
maar heffen elkaar op, dientengevolge
bezitten de figuren geen innerlijke
waarschijnlijkheid, en de
familieroman" blijft op weinig overtuigende
wijze zweven tusschen groteske en
zakelijke miniatuurkroniek. In zijn
uitbeelding van de verhouding tusschen
Anne en Toon benadert de auteur nog
het dichtst de beste momenten uit zijn
novellenbundel, maar hij overtreft ze
nergens en zelfs de middelmatige mo
menten haalt hij niet, terwijl de schoen
lappende Blauwbaard Sidde, die zijn
baard afscheert en zijn 65-jarige con
cubine in het wijnhok opsluit en voor
een hond wil doen verslijten, eigenlijk
niet eens grappig is. Dat Roest Crollius
dezen misstap spoedig vergete en in
zijn verdere evolutie aansluiting zoeke
bij zijn verdienstelijk debuut l
S. VESTDIJK
Bibliografie
Nlkolal Berdiajew: Bas Schicksal
des Menschen In nnserer Zelt (Vlta
Wova-Verlag, Lnzern)
DE christelijke, Russische
cultuurphÜosoof Berdiajew, leerling van
Solowjew, geeft met dit boek een
aanvulling van zijn geschriften Das
Neue Mittelalter (1925), en Der
Sinn der Geschichte" (1927), waarmee
het thans in zekeren zin een trilogie
vormt over het lot, ook in de toekomst,
van den Europeeschen mensen en de
Europeesche cultuur.
Berdiajew analyseert de verschijn»
selen die tot de katastrophe der
burgerlijk-Euröpeesche cultuur hebben geleid
en signaleert de factoren, die in het
heden de ontplooiing, zoowel vaneen
vrij en wezenlijk persoonlijk, als van
een gemeenschapsleven verijdelen; en
hoe weinig verheffend uiteraard zijn
beeld van het heden is, het doet ver
heugend aan, dat Berdiajew in een
betere toekomst gelooft. Na het fas
cisme en het communisme, onver
mijdelijk geworden doorgangsstadia,
ziet hij de mogelijkheid eener wezen
lijke cultuur. Ook voor wie zijn
christelijk standpunt niet deelt, zijn
zijn beschouwingen waardevol en is
zijn geloof stimuleerend.
PAO. ? Dl GROENE Ne. 3070
ONS TOONEEL ALS KUNSTUITING
Eduard Verkade
l
N ons vorig artikel verdeelden wij de zoodat in vier jaar bij het
Amsterleiders van tooneelvoorstellingen in damsch Tooneel geen een werkelijk
kunstenaar-leiders en exploitanten, nieuwe kracht gevormd is.
De eenige uitzondering op het
bovengenoemde vaste systeem vormde
dit seizoen Biographie, dubbel inte
ressant na de mislukte poging met
Vortex en wij kunnen slechts hopen,
Zooals dat bij iedere indeeling het
geval is, is ook hier de grens niet
scherp aan te geven. In menig
exploitatietooneel schuilen n of een paar
kunstenaars, die zich nu en dan ver
eenigen tot een kunstpoging, en menig dat deze voortreffelijke comedie, waar
kunstenaar-leider grijpt in nood, bewust
of onbewust, tijdelijk naar de leus
exploitatie-voor-alles.
De kunstcriticus in een weekblad
behoeft zich met de onkunstzinnige
producten van het exploitatietooneel
niet bezig te houden, en kan zijn belang
stelling uitsluitend concentreeren op al
in Loudi Nijhoff boven allen uit stak,
een nieuwe periode van afgestemd
ensemblespel bij het Amsterdamsch
Tooneel zal inluiden.
Bij het Masker is slechts n waar
achtige ster", die helaas slechts n,
hoogstens twee rollen per seizoen ver
mag op te brengen, en toch het
artisof niet geslaagde kunstpogingen, ten tieke bestaansrecht van dit gezelschap
einde deze zoo juist mogelijk te
beoordeelen, onverschillig of zijn critiek zich
leent tot het uitlichten van aphorismen
en slagwoorden voor reclame-doel
einden.
In dit artikel willen wij ons er toe
bepalen, een basis te leggen voor verde
re critieken. Wij zullen ons in de voor
beelden beperken tot de vier gezel
schappen, die zich in de
officieelbeste (of minst-slechte) situatie be
vinden, nl. die in de officieele Schouw
burgen de Zaterdagen, Zondagen, en
enkele weekdagen bespelen: Het
Hofstad Tooneel, de Amsterdamsche Too
neel vereeniging, het Centraal Tooneel,
en het Masker. Wij hopen daardoor
duidelijk een standpunt te verkrijgen
van waaruit kan worden beoordeeld.
In het volgende nummer zullen wij
dan schrijven over de voorstelling van
Medea door het Amsterdamsche Too
neel, tot welke voorstelling wij Zater
dag 28 Maart zonder eenige belemme
ring toegang verkregen.
De gezelschappen bewegen zich, wat
keuze van repertoire en wijze van op
voeren betreft, tusschen twee polen:
het willen ontwikkelen van de toe
schouwers" en het charmeeren van
het publiek."
Van Dalsum en Defresne zijn het
strengst principieel, waar het het be
grip kunst betreft. ledere nieuwe in
studeering is bij dit gezelschap een
bewuste kunstpoging ten koste van
wat ook. Terwille van het publiek
wijken zij geen centimeter af, en stellen
daar terecht een eer in. Hier staat te
genover, dat hun regie veelal niet vol
doende de noodzakelijke bindende
factor van de voorstelling vormt. Ten
einde toch een hechte vertooning te
bepaalt. Arnoldi zelf is een deugdelijk
intelligent karakterspeler, hoewel te
beperkt in zijn genre van welwillen
de
looze-óude-heer-met-vriendelijk-gemoed. Zoo blijft steeds het probleem,
den juisten partner voor Else Mauhs te
vinden. Jan Musch, de tweede ster,
verliet het gezelschap; het samenspel
Musch-Mauhs had trouwens weinig
reden van bestaan. De komst van
Gimberg en Dick van Veen bracht
geen oplossing
Gelukkig treden Ank van der Moer
en John Gobau meer en meer op den
voorgrond, terwijl Reyewski zich dui
delijk ontwikkelt. Magda Janssens
heeft haar eigen verdienste, maar haar
persoonlijkheid is zoo verschillend van
die van Else Mauhs, dat zij haar in
haar rollen nimmer kon vervangen.
Laseur is een veelzijdig, uiterst
musicaal kunstenaar en de jongste
der artistieke leiders. Wellicht is daar
door het Centraal Tooneel het gezel
schap van de meeste charme. Charme
in de keuze van stukken, charme in
den eenvoud van spelen en charme in
de aankleeding. Bovendien met een
goed kwartet en een leider, die de
comedie beheerscht en vaak voortref
felijke rollen bracht, o.a. de moderne
meisjes van Mary Dresselhuys. Zijn
jeugd heeft echter het nadeel, dat hij
te vroeg aanhoudend moet regisseeren
en spelen en de artistieke leiding voeren,
zij het dan met den intelligenten steun
van zijn vrouw, in een levensphase,
dat hij zelf als karakterspeler nog in
zijn ontwikkeling is, en zich sterk op
eigen spel zou moeten concentreeren.
Waardoor wellicht bij het Centraal Too
neel de subtiele grens tusschen aantrek
kelijke kunst en de
amusementsBeeldhouwkunst
Twee Franschcn
Tentoonstel 11 n«; van Franse h*
kunst, Artl et Aralcitlae,
Amsterdam
MAILLOL, de groote beeldhou
wer van dezen tijd, natuurlijk,
vol, zuiver, met verfijningen
van hem vinden wij op deze tentoon
stelling wel het beste werk, dat er is.
Het is het brons, dat hij Ile de France
heeft genoemd en dat van zoodanige
kwaliteit is, dat wij hopen dat ie. het
in ons land en voor museum mag
blijven en dat 2e. als het hier blijft,
het een betere plaats zal krijgen dan de
Rodin, die in den Haag is. Ik heb nooit
begrepen waarom deze Rodin (hij is
toch niet de eerste de beste I) zóó werd
weggestoken door de directie. Als dat
der heeren eigen wil is, dan word ik
nog skeptischer omtrent hun werke
lijke competentie. Het beeld is toch
niet weggestoken, omdat het een
naakt is? Dat zou het toppunt van
huichelachtig puritanisme zijn, het zou
wijzen op iets onfrisch en ik zou de
heeren in overweging willen geven
geen beeld meer aan te koopen, ook
niet de Maillot. Een museum, geleid
door gentlemen, die het naakt niet
eeren, is een verkeerd-geleid museum
en een onmooglijk museum....
Een museum, dat wanneer het beeld
houwkunst bezit, behalve Rodin en
Maillol ook geen Despiau kan toonen,
waarom verzamelt het sculptuur?
Het is dan eer een bedeplaats voor
bigotte lieden met onzuivere gedachten.
Gelukkig is er nu wel een Despiau van
het soort, dat verzameld moet worden.
Wat er is, is echter maar een halve
vertegenwoordiging. Despiau's portret
van Mw. Pomaret is in gips aanwezig,
niet in brons. Dat schraler mate
riaal geeft den beeldhouwer van het
teedere toch krachtige vrouweportret,
van het vrouweportret dat innerlijk
is en dat zedig is, een portret dat zin
nende Hollanders ook een verrukking
is en kan blijven, niet in zijn door
dringende, edele kracht. Ook- hi;r
wachten wij op een grooter getal en
ruimer keuze, zoodat de Hollanders,
die dit werk niet of slecht kennen kans
krijgen zich in zulk opzicht te beteren.
v*v,
PLASSCHAERT
Film
Maillot: Ile de France
verkrijgen, bouwt men het stuk op uiting nu en dan uit het oog dreigt te
n der twee centrale figuren: Van worden verloren.
Dalsum en Charlotte Kohier, meestal
afzonderlijk door andere, vaak zeer
goede krachten, gesecondeerd. Hier
door beperkt men de keuze van een
toch reeds eenzijdig georiënteerd re
pertoire. Men onthoudt zoo het publiek
in den officieelen schouwburg de
noodige afwisseling, hetgeen bij een sterk
gezelschap als het Amsterdamsch
Tooneel geheel onnoodig is. Immers
tal van krachten, in kleinere rollen,
vielen keer op keer bijzonder op, wij'
denken aan Willy Haak, Georgette
Hagedoorn, den jongen Royaards en
sedert zijn komst vooral Frits van
Dijk. Op de een of andere manier
blijkgeen enkele speler zich een meer voort
aanstaande plaats te kunnen veroveren,
MUHHA
Het Hofstad Tooneel wordt geheel
beheerscht door den voortreffelijken
zakelijken leider en den door-en-door
vakman-regisseur Cor van der Lugt
Melsert. Ook bij dit gezelschap twee
hoofdspelers: Cor van der Lugt en
Annie van Ees. En zonder een van hen
beiden is geen stuk voldoende sterk
bezet, al bestaat het gezelschap mede
uit goede krachten als Fie Carelsen,
Antoon Roemer, Theo Fr enkel, Dirk
Verbeek en periodiek nog anderen.
Het verdere gezelschap is artistiek
minder sterk te noemen, al achten
wij het niet veel verzwakt (ondanks
het vertrek van velen) sedert wij zagen,
hoe de wel uitgewogen regie een jongen
speler als bijvoorbeeld Oosthoek in
staat stelde een plaats te vervullen naast
het uitzonderlijk diepe spel van Annie
van Ees, zonder het eigen nog jeugdig
talent te forceeren.
Van der Lugt is de eenige oudere
leider, die alle depressies heeft kunnen
weerstaan, door, volkomen bewust,
enkele bijzondere kunstuitingen veel
vuldig mét
exploitatietooneelvoorstellingen af te wisselen en nimmer zijn
enormen toevoer van nieuwe instu
deeringen te onderbreken.
Chaplin in Modern Times"
ER is veel te doen geweest over
de nieuwe film van Charlie.
Nieuwsgierigheid en reclame
gaven aanleiding tot allerlei geruchten.
Deze film zou een sterke sociale
inslag hebben er werd zelfs ge
sproken van een sociale satyre en
Chaplin zou communist of op zijn
minst niet nader gedefinieerd rood"
zijn, enz.
Inderdaad is deze nieuwe film on
middellijk door Rusland gekocht en in
Duitschland verboden.
Wat blijft van al deze geruchten bij
beschouwing van de werkelijkheid
over?
In elk geval Chaplin. De oude Charlie,
misschien niet op zijn hoogtepunt, maar
in staat ons te boeien en te vermaken
als altijd. In vergelijking met zijn beste
werk van de laatste tijd is deze laatste
film sterker fragmentarisch. De inzet:
modern times, wordt eigenlijk spoedig
losgelaten. Wij zien Charlie in velerlei
situaties zonder veel onderling ver
band. In sommige opzichten o.a.
in de prachtige scène met de rolschaat
sen vinden wij hier een reprise van
vroegere succesnummers. Zelfs in
zekere zin, door versneld tempo, een
teruggang naar zijn oudere gags".
Chaplin is niet doorgegaan op het stille
re, dramatische spel van Gold Rush".
Maar hóe rijk en boeiend is deze oude"
Charlie en hoe menselijk.
Nieuw is het decor Modern Times",
voorzover deze film speelt tussen hst
raderwerk der moderne groot-industrie,
in letterlijke en figuurlijke betekenis.
Nieuw is Charlie als moderne fabrieks
arbeider, nieuw het gehele milieu, de
directeur met zijn televisie-apparaat
(prachtig is dit hypermoderne motief
hier ingelast) en de eetmachine. Kos
telijke vondsten van spot met de ten top
gevoerde rationalisatie en dit was
altijd typisch voor Chaplin ? spot met
een zeer tragische inslag.
Een sociale satyre is deze film met
dit alles niet geworden. En waar wij
herinnerd worden aan RenéClair,
moeten wij constateren, dat, op dit
speciale punt, Clair het wint.
Chaplin tussen de raderen van
Modern Times" is ten slotte niet
anders dan de eeuwige Chaplin, de
iraPAG. 9 Dl GROENE No. 3070
jf