De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 17 april pagina 5

17 april 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

. »*, * jii' i .> I !! i Letterkundig leveiS <j il ROMAN IN BRIEVEN H. Marsman rn M. Vestdijk: Hedoii Ik, morgen gij («Juerldo. A Mam) DEZE roman, dien Marsman en Vestdijk samen schreven, zal om velerlei de aandacht trekken. Daar is al dadelijk het voor onze hedendaagsche Nederlandsche letteren (weer of alweer?) nieuwe verschijnsel van den roman in brieven", in de 18e eeuw een weelderig gewas, waar van in Frankrijk het klassiek geworden voorbeeld ,,Les liaisons dangereuses" en ten onzent de romans van Wolf en Deken. Als vorm om over een bepaald onderwerp te verhandelen" heeft men het procédéwel eens goedkoop ge noemd en daarom verworpen. Met hun nieuwen roman hebben Marsman en Vestdijk bewezen, dat het genre wel degelijk voor vernieuwing vatbaar is. Maar er is ook het hoe, d.w.z. de wijze, waarop de schrijvers het ge val" stelden maakt de keuze van dezen vorm ten volle verantwoord. Zij hebben zich niet maar bepaald bij dezen vorm als een gelegenheid tot gedachtenuitwisseling over een bepaald onderwerp (de gelaakte opvatting), wat zij van dit brieven schrijven maakten, is iets ge worden wat zich als het ware organisch ontwikkelt tusschen de twee brief schrijvers. Zulks werd ongetwijfeld vergemakkelijkt, doordat hier twee als persoonlijkheden zeer verschillende auteurs de pen voeren, menschen, die niet alleen uitgesproken verschillend met hun gedachten reageeren op de feiten, waarover zij schrijven, maar die ook reageeren geheel volgens hun psychische instelling tot de dingen, die zij ervaren of ervaren hebben. De eene briefschrijver is Rudolf Snellen, de dichter, een lyrische natuur, die ver rukt vertelt van het Spanje, waar hij op dat moment verblijf houdt en ge heel opgaat in zijn indrukken en aan doeningen, wisselend en snel" ( niet altijd, wanneer het betreft te handelen); de andere is Evert van Millingen, de ingenieur die teruggetrokken leeft in een klein Hollandsen stadje, met zijn smar telijke rug" en zijn trouwlustige hos pita en zelf spaarzaam dichter van erbarmelijk onmuzikale verzen". (Het valt dan ook niet moeilijk vast te stel len wie de pen voert .voor Snellen, wie voor v. Millingen; maar dat maakt de portretten-weerspiegeling des te aar diger.) De aanleiding tot het weer opnemen van een briefwisseling als hier ge schiedt, eerst nog wat tastend, zooals tusschen twee personen met een oude relatie, doch die elkaar tijdelijk uit het oog verloren, blijkt al dadelijk uit den eersten brief van Snellen: de drijfveer is de wensch van iemand, dien je je ongetwijfeld nog herinneren zult al is het niet tot je genoegen en die mij vraagt je te schrijven". Volgt de mededeeling: Weet je, dat Annie niet meer leeft? Zij heeft zich verdronken." Deze Annie was n.l. eens de verloofde van v. Millingen, maar het antwoord dat terugkomt toont weinig geschoktheid. Toch: Hem hoef je mijn groeten niet te doen", en dat klinkt als een oorlogsverklaring aan hem", d.i. die iemand, die, enz.", de persoon, die dan in het middelpunt van deze corres pondentie komt te staan, de persoon van Lex Wevers, een nachtmerrie achtig wezen, dat ons in de realiteit aandoet als een groezelig en ongewasschen individu, mengsel van een Indischen Jood, een handelsreiziger en een louchen Stawrogin, en in den geest als een van zijn eigen gladde vangarmenproducten, die hij uit occulte kracht zijn slachtoffers achterna zendt: een echte gummi-Duivel, als vroeger de Simplicissimus ze zoo goed kon tee kenen. Dit heer, dat het sadistisch ge noegen bot viert van vrouwen in den dood te drijven louter door occulte beïnvloeding (laten wij de gestelde mo gelijkheid aannemen en het moet erkend, dat de beschrijvingen, die v. Millingen van de praktijken en methodes van dezen Wevers geeft, vooral in die meesterlijke scène in het bordeel met de familie van Leeuwen, ongemeen suggestief zijn) wordt nu de aanleiding tot veel geschermutsel tusschen de beide briefschrijvers Snellen voor, v. Mil lingen tegen, doch beiden op hun ma nier door hem gefascineerd die een enkele maal zelfs op het kantje af van vijandigheid is. Want Snellen, eeuwig een jongen", zooals zijn eigen vrouw, Nettie, hem misprijst, doorziet dien Wevers nog allerminst; v. Millingen's ,,Cave Wevers", hoewel de" feiten met brief na brief onmiskenbaar overtui gender op hem aanrukken, wordt eerst werkelijkheid voor hem als Nettie er van door is, naar Wevers toe, die op dat moment in Barcelona zit. Dus ook zij ? Ten slotte weet zij toch nog van Wevers los te komen en wanneer zij met hem in Holland is, gaat zij naar v. Millingen toe, (die weer Snellen be richt van den gelukkigen" afloop) en leent zich voor een plan, waarmee v. Millingen nu uiteindelijk wraak wil nemen op Wevers, die met den loop der jaren veel van zijn occulte krachten moet hebben ingeboet", door hem te ontmaskeren en vernederd in zijn, on macht, voorgoed onschadelijk te ma ken (want hij heeft nog wat men dien Wevers te verrekenen, om dat meisje Annie, dat deze hem eens heeft afgekaapt en schijnbaar louter voor zijn genoegen in den dood gedreven). Doch wat als een geraffineerde wraak en ontmaskering is opgezet v. M. vraagt Wevers Annie nogmaals voor hem op te roepen en speelt daartoe de ontroost bare wordt een ietwat macabere klucht: Wevers, die inderdaad niet meer over zijn vroegere krachten be schikt en dat weet, werkt met een vervalschte geestverschijning van Annie, voorgesteld door Tilly, een ander, nog niet dood, slachtoffer van hem, en Nettie treedt op als een gefingeerd spook van zichzelf, als Wevers' zooveelste doode. Snellen zegt terecht: Die wraak en die ontmaskering zijn eenvoudig mislukt." En wie is nu Wevers, naar wien het boek ook Het geval Wevers" had kunnen heeten ? De briefschrijvers we ten het op het eind zelf niet, zij blijven in veronderstellingen steken. Is hij, voor wie je beter tien bandieten kunt laten loopen en hém in het gevang stoppen", zoo, uit afgunst op ieder ge luk, omdat hij zelf ongelukkig moet zijn, is het om eigen ontgoochelingen uit zijn jeugd bij de ontdekking van de ontucht van zijn moeder, op wie hij nu in vele vrouwen wraak neemt? (Gelukkig wagen de schrijvers zich aan n veronderstelling niet: dat hij een gevallen engel" zou wezen !) En in hun hart blijven zij nog bang, dat het noodweer van occulte krachten, dat Wevers in den loop van de laatste maanden ontketend heeft, nog eens in een van hun beiden zal inslaan." Zóó eindigt dit boek, dat een van de origineelste, boeiendste en ook psy chologisch goed geschreven schep pingen van onze literatuur in de laatste jaren is geworden. CONSTANT VAN WESSEM Franse dichtkunst Anthologie des Poetea de la N.R.F. (Galllmard. Parijs) DE lang aangekondigde bloem lezing van dichters der Nou velle Revue Francaise is ver schenen, en geeft, als nagenoeg iedere bloemlezing een geografisch, d. w. z. essentieel oppervlakkig beeld van de hedendaagse franse poëzie, die wel-iswaar niet kompleet in de N.R.F, tot uiting is gekomen, maar alweer kom pleet genoeg om (voor de leek een ander heeft weinig belang bij bloem lezingen) representatief" te lijken. De bundel wordt ingeleid door een op stel van Paul Valéry, een van die typischintelligente opstellen, door deze grote intelligentie zo overvloedig op bestel ling geleverd, en waarmee zijn drie bundels Variété" in tegenstelling met de uit persoonlijke behoefte ont stane notities van Rhumbs" gevuld werden. Valéry houdt hier een plei dooi, geserreerd en onontkoombaar, zou men zeggen, tegen alle elementen, biografische en andere, die op de keper beschouwd niets uitstaande hebben met het al of niet genieten, al of niet kennen, van poëzie. Als men daar gekomen is, staat men hijgend in af wachting om te vernemen welk ele ment dan wél onmisbaar en doeltref fend is. Men merkt dan dat men niet de andere kpmmentatoren, de biogra fische en andere, in een hoek gedreven werd om de ontsnapping van Valéry mogelijk te maken: hij is aan de konklusie van zijn eigen pleidooi ont komen, op het afscheidswoord dat het hier de plaats niet was in het aan zicht van zo verschillende soorten poëzie om eigen inzichten ten beste te geven. De lezer mag zich met enig recht bedot voelen, maar het zou niet pleiten voor zijn omgang met Valéry wanneer dit hem beduusd liet, als iemand wien zoiets voor de eerste maal overkomt. De grote intelligenties hebben zo hun geheime deuren en valluiken .... De poëzie die dan volgt, neemt, in 1936, een historisch karakter aan. Men kent nu al deze manieren van zich te uiten, al deze meer of minder geheime talen, uitgevonden in doodsangst om met proza te worden verward of daar aan te doen zonder het te weten. Men staat hierna versteld nog zoveel verzen aan te treffen die, als men ze anders zette, toch nog zozeer aan proza doen denken, en zelfs aan een vrij kleurloos proza om de waarheid te zeggen. De angst voor de besmetting met proza, de overstroming door proza, heeft de poëten toch steeds geheimzinniger ge maakt, en een synthese van heel deze opbrengst zou neerkomen op een inde ling in orakels en profeten. Ik heb sinds tijden het gevoel gehad bij pu blicaties als Le Journal des Poètes bijv., of als de bloemlezing uit belgische dichters, verleden jaar door Norge bij een gebracht en door Stols uitgegeven, dat men een huis binnentreedt waar uit alle kamers hetzelfde onverstaan bare taaltje tot de bezoeker door dringt; het doet er weinig toe wie aan het woord is; de ene dichter volgt de andere op met een even nauwgezet bewustzijn dat hij zich uit in poëzie. Een hele enkele maal schrikt men op omdat het is of men nige menschelijke woorden heeft opgevangen tussen een muziek die men al met vogeltaai was gaan vereenzelvigen, maar de sprekende vogel is gauw verdrongen door een ander die zijn gevoelens beter aan de heersende zeden heeft weten aan te passen. De meeste dezer dich ters moeten zo bewust geweten hebben dat- alle echte poëzie behoort tot het onzegbare, dat zij misschien hun voor zorgen namen om vooral niets te zeg gen. DIJ de dichters van de N.R.F, is het ? gehalte beter; inplaats van een aan tal begaafde minores van ongeveer de zelfde kracht, heeft men hier duidelijk het verschil tussen grote dichters en hele kleintjes. De dreun van Walt Whitman ontbreekt in deze franse poëzie geenszins, maar heeft soms won derlijk charmante wendingen aange nomen in het mineure" genre bv.van Valéry Larbaud; de poëzie van Claudel vertoont evenals die van Saint-John PAG. 8 DE GROENE No. 3070 Perse, bij alle verschillen die ook be staan kunnen tussen een gezant en een ondersekretaris, het onmiskenbare smaakje van een zekere ambassade literatuur (waartoe ook Giraudoux en Moraud moeten worden gerekend); tenslotte zijn er degenen die hun mys teriën nog berijmen. Als men in het rijm terechtkomt is het voornamelijk de invloed van Rimbaud en Mallarm die de toon aangeeft; de tweede is trou wens in eigen persoon onder deze dichters van de N.R.F, opgenomen. Het zou onmogelijk zijn, en onbillijk, om te eisen dat men van de grote dich ters een behoorlijk beeld kreeg in vijf of zes verzen; van Mallarmé, van Apollinaire staat hier dus te weinig; van de anderen vindt men soms nog te veel, bepaald te veel, en een enkele keer precies zoveel als men zou willen heb ben. Fragmenten als hier gegeven uit La Chanson du Mal-Aimévan Apollinaire, uit La Romance du Retour van Jean Pellerin, dienen alleen om de lezers lust te geven die verrukkelijke gedichten over te lezen of in hun ge heel te leren kennen; men ziet niet goed met welke andere bedoeling de bloemlezer die fragmenten ook zou hebben gekozen. Dit hele boek is een memorandum. Er ontbreken enige dichters, die zelfs in de N.R.F, hebben gepubliceerd, zon der dat men zeggen kan dat ze aan het beeld van de franse poëzie, hier vertoond, iets noemenswaards zouden hebben veranderd. Wat men vooral be treurt is misschien toch de ontbre kende helft van het opstel van Valéry, maar misschien mag men daarvoor hopen op een volgende bloemlezing. Voordrachtkunstenaars en dergelijken kunnen in deze bundel heel veel van hun gading vinden. E. DU PERRON Bibliografie Jan de Hartog: Av«* Caesar (Van IMnhocrk. HUNS u at) l_I ET boek, dat op verschillende per sonen uit Ave Caesar" een diepen en blijvenden indruk heeft gemaakt, was de oorlogskroniek van Erich Maria Remarque ,,Im Westen nichts Neues". En dit is volgens den schrijver niet iets toevalligs, want de generatie, die tijdens en na den wereldoorlog geboren is, draagt het merk van die ramp en de ontkrachting van deze jonge menschen is vooral te verklaren uit hun aange boren angst voor een komende catastrophe: ,,Ave Caesar, wij die gaan sterven, groeten u". Wanneer zij zelf tot de ontdekking komen dat het deze angst is, die hun leven beheerscht en verlamt, dan is het te laat om den weg in te slaan, die de mogelijkheid schept om een volgen den oorlog te voorkomen. Het besef van dit noodlot drijft den een in den dood en laat den ander tenslotte een dadenloos leven leiden. Het is de suggestie van dezen angst die het boek tot aangrijpende lectuur maakt, en .':e tevens aan de oudere generaties inzicht kan geven in de psyche en de handelingen van de he dendaagsche jeugd. De invloed van Remarque is ook merkbaar in de werkwijze die Jan de Hartog heeft gevolgd. Evenals in het Duitsche boek zijn de personen hier niet in de eerste plaats geteekend om hun individualiteit, maar de auteur heeft ze noodig om de ideeën, angsten en gevoelens van een geheele generatie kenbaar te maken; de enkelingen wor den opgelost in een collectiviteit, die hen ondanks hun individueele wenschen en verlangens blindelings een dreigende toekomst tegemoet voert. Dit is misschien ook de reden, dat de realistische dialogen niet de gelukkig ste gedeelten van dit overigens goed en met intelligentie geschreven boek zijn. Schilderkunst DE ONNOOZELE KINDEREN DER SCHILDERKUNST DE Zondagschilders zijn de on noozele kinderen" der schilder kunst. Maar ze zijn zonder een doodenden Herodes en zonder een aSsten December. Ze leven te stillekens en misschien maar n dag in de week, den Zondag. De andere dagen van die week zijn zonder openbaarheid, den Zondag wordt iets in hen openbaar, wat misschien de andere dagen slui merde of diepweg wies. In de week zijn ze van alles: vage klerken; ijverige bakkers; boeren, die niet altijd de domsten zijn; een ingenieur, die zijn wiskunde wat naliet; een correct officier, die toch niet het volledigbepaalde gezicht had van de beperkte zekerheid (dat maakte de anderen ietwat onzeker); een zeeofficier, die jaren niet verkoos te varen, bedeesd maar getrokken; een advocaat, die plotssling de wetten en de vonnissen beu wordt en in een dorp verdwijnt, omdat daar het leven goedkoop is, en er boomen zijn, die daar zich anders tegen de lucht lijken te profileereri, 's avonds als het duistert.... Allen hebben zij iets verbaasds en verborgens, iets gehaasts naar dien eenen dag; iets verwaaids en iets bezetens, iets needrigs en iets werends voor wie het ziet en ze vinden kan; ze hebben iets te kort en toch ook een onverwacht geschenk, waaraan soms de wereld geneest, zooals ze ook geneest aan een open, vertrouwelijk verhaal van een kind. Ze worden uit de hoogte behandeld (waarom ook niet?), ze zijn een beetje schuw voor menschen uit de groote huizen, die veel schilderijen van de ook-door-deweeksche schilders koopen, niet zoo zeer voor zichzelven dan wel voor hun galerijen" n die adviseurs er op nahouden, die hoogmoedig zijn zooals ze tegelijk vervreemd zijn van de driften van de schilderkunst. Die Zondagschilders, waarom zouden ze pok zoo geëerd worden; ze hebben geen enkele mogelijkheid een oorlog om de" petroleum te doen ontstaan; de petroollords" zien in hun werk niets speculatiefs en geen eer.... het zijn immers maar starnelaars, en toch ook Albert Plasschaen in de groote schilders vindt ge soms, en het meest in hun dagelijksch leven, een verwonderde verborgenheid, die iets gemeenschappelijks kan doen ver moeden, een vleug van dezelfde on derworpen aandacht. DE Zondagschilders schilderen (als alle andere schilders!) wat zij meenen te zien en soms wat zij zien (een vrouw ligt als een beeld neer in een woestijn en een leeuw staat besluiteloos vlak bij haar), maar zij schilderen toch het liefst en het meest alles precies, als vlakbij, nauwkeurig, zelfs als zij van Zondagschilder alledaagsche schilder geworden zijn, zooals Salomon Meyer. Deze Meyer schildert geen huis, maar alle steentjes; hij schildert geen kat en een hoededoos, maar alle haren van die kat en van de hoededoos iedere streep van het gemarmerd papier, waarmee ze beplakt is. Het is het eigenaardige van ze (en wel hun grootste fout): ze kunnen niets op offeren, ze kunnen niets laten raden; ze voelen geen hoofdzaak n détail, alles is hun hoofdzaak. Zóó zien zij het, zóó zijn ze. Ze zijn de schildersvan-vlakbij, als ze zuiver van aard zijn. Anders misdreven ze tegen den Zondagsgeest. Ze schilderen ook por tretten, behalve stillevens en land schap en uitgebreid stilleven, interieur. Bakker Korff kon ook venijnig een interieur als een. stilleven schilderen, maar om daar venijnig te zijn, moet je al eenigszins vrij zijn van het enkelvlakbij zij zijn dat niet; ze zijn bevangen-gevangen; een hooge hoed is geen jool voor ze, zooals voor Oyens; het is voor hen een zwart, rond ding, met een lint en rond en vooral iets van vilt is het, en vilt is haar bij haar, dat glanst. Wat zij ook graag schilderen, dat is hun vogelkooi; die staat voor een raam en daarachter is nu en dan een Amsterdamsch landschap, iets dat op kleine duinen lijkt, een straat in aanleg, waar huizen gebouwd gaan worden. Dat is al heldhaftig voor hen, maar 't liefst van zoo iets is toch de kooi, de tralies, de vogel, die moeilijk in de kooi is te schilderen (soms zit hij stijf en onbewegelijk, de piet, als buiten die kooi!). Ze geven niets, ik zei dat immers, anders vergat ik het, ze geven niets aan zichzelf cadeau, ook niet een foutieve perspectief. Ze schil deren alle tralies, achttien in het verkort lijken het er twaalf, je ziet er twaalf. Dan is er het glazen drinkbakje, de zaadjes, de stokjes, waarop de piet zit, en het gele-en-zwarte zaad in het etensbakje, groen van buiten, wit van binnen, ongevernist-loodwitachtig. En alles is proper bij hen. Zijn ze dat niet, dan zij het lieden-die-alledag-schilderen, die er tusschen loopen; die hebben iets van den gewonen schil der. Zij zien de verschijningen in alle onderdeelen, ze tellen die onderdeden, dat weet ik zeker en voor hun Zondagsche blik zijn de dingen schoon en miraculeus ! Zelf zijn ze ook voor mij wat mira culeus; dat zij het voor zich-zelf moesten wezen, weten ze niet. Want Zondags zijn ze in een ander land dan wat hun gewoon is. Ze hebben het gezicht van dat andere land van achter hun gewoon daagsch gezicht naar voren zien komen; ze hebben een gevoel van vrijheid en van toewijding, van graag geduld en van volhardende op lettendheid; ze schilderen vandaag; ze zijn geestelijk in pontificaal". Als ze een landschap moeten schilderen, hebben zij zich aangedaan, zooals zij meenen dat het hoort voor een land schapschilder (een Treubsche lavallière bij voorkeur om den hals); blijven zij thuis en schilderen ze hun piet óf een fuchsia (een foksia) óf een hoekje van hun zolder met een bank, wat potten en pannen en droge bloemen óf hun vrouw dan zijn ze weer anders aan gekleed, makkelijker, nonchalanter een schilder is een vrij, maar eigen aardig man, dat weten ze uit de courant en ze hoeven zich niet te geneeren voor de buren; ook niet als ze de overkant schilderen van de oude straat of wat daken en daakjes, en de hark, die in den donkeren tuin staat... K Hu/b Lee: Marktdag (Tentoonstelling Zondagschilders, Amsterdam) festatie unstschatten in gevaar T A7"HL verzekeren de krantenW bsrichten van de laatste dagen om strijd, dat er geen gevaar bestaat voor de Chineesche kunst schatten, op weg van Engeland naar China terug, ingeladen op de Ranpura, die bij Gibraltar gestrand is en voorloopig niet door sleepbooten vlot is te krijgen het moet bij al deze be richten toch velen bang om het hart zijn geworden en niet alleen de belang hebbenden van verzekeringsmaatschap pijen, nu het gaat om een bedrag van tien millioen pond sterling. Maar wie had kunnen denken, na de ernstige bezwaren welke wij in den afgeloopen zomer (namelijk 27 Juli '35) tegen al dergelijke groote tentoon stellingen, met het daaraan verbonden gesol met kostbare en onvervangbare kunstwerken uit het verleden, in dit blad te bsrde brachten, dat reeds binnen het jaar het vage gevaar in de toekomst als een schier voldongen feit (laten wij hopen: op het laatste oogenblik nog te keerenl) vóór ons zou staan? Want dat de Ranpura slechts strandde en op zijn weg om Spanje geen schipbreuk leed, is maar een gelukkig toeval. Welke rampen zullen ons nog te wachten staan? Alles moet tegenwoordig een manizijn. De manifestatie van Mussolini en de zijnen met de Italiaansche tentoonstelling te Parijs in den vorigen zomer was buitengemeen antipathiek en roekeloos. Waar de politiek de kunst bssme.t, wordt een uiterst gevaarlijk spel gespeeld. Gelukkig zijn ni-t alle kunstmanifestaties onderhevig aan dergelijke stroomingen van pracht en macht. Zeer zeker b.v. heeft men de kunst willen dienen met de Vermeerexpositie te Rotterdam en de Rembrandt-tentoonstelling te Amsterdam en dikwerf zullen onverwachte verge lijkingen onzen geest kunnen verrijken en doen groeien, maar dat neemt toch niet weg, dat elk transport een hache lijke onderneming blijft. Ter wille van de manifestatie" echter bijna vloog ons het minder mooie woord reclame" uit de pen sluit men hiervoor moed willig de oogen en men sust het publiek m2t praatjes voor de vaak. In hoeverre politiek en snobisme geldend zijn geweest bij de manifestatie van de Chineesche kunst-tentoonstel ling in Burlington-House, kunnen wij persoonlijk niet traceeren en het doet er ook eigenlijk slechts in de tweede plaats iets toe. Wij herhalen thans, dat het een open vraag blijft, wat de auto riteiten verstaan onder het dienen van de kunst", zooals nog moeilijker de vraag te beantwoorden is, hoe men later al dit na-oorlogsche gedoe, onder de vlag van een nationale eer, zal beoordeelen. Een kleine straf onderging dezer dagen Het Algemeen Nederlandsch Verbond, dat geld vermorste aan een onnoodige, mislukte manifestatie" van moderne kunst en daarmede noch de kunst, noch de kunstenaars blijkt gediend te hebben. Wat zal volgen moeten aan kleine of groote onheilen, terwille van populaire successen, vóór de wereld weer wijzer wordt en voorzichtiger en ootmoediger zal omgaan met de kunst en de beel dende kunst in het bizonder, als een van de beste geestelijke goederen, die wij nog bezitten? J. ZWARTBNDIJK. Zoo zijn ze, mijn vrienden de Zondagschilders, de onnoozele kin deren" der schilderkunst. Ze zijn een klein volk, misschien, maar ze hebben toch deel aan een soort geheimen, waarvan de anderen" nooit eenige notie zullen hebben; ze zijn 't begin van een groot einde. PAG. 9 DE GROENE Na. 3072 i :Jf

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl