Historisch Archief 1877-1940
.
»*,
*
jii'
i
.>
I
!!
i
Letterkundig leveiS
<j
il
ROMAN IN BRIEVEN
H. Marsman rn M. Vestdijk: Hedoii
Ik, morgen gij («Juerldo. A Mam)
DEZE roman, dien Marsman en
Vestdijk samen schreven, zal
om velerlei de aandacht trekken.
Daar is al dadelijk het voor onze
hedendaagsche Nederlandsche letteren
(weer of alweer?) nieuwe verschijnsel
van den roman in brieven", in de
18e eeuw een weelderig gewas, waar
van in Frankrijk het klassiek geworden
voorbeeld ,,Les liaisons dangereuses"
en ten onzent de romans van Wolf en
Deken. Als vorm om over een bepaald
onderwerp te verhandelen" heeft men
het procédéwel eens goedkoop ge
noemd en daarom verworpen. Met hun
nieuwen roman hebben Marsman en
Vestdijk bewezen, dat het genre wel
degelijk voor vernieuwing vatbaar is.
Maar er is ook het hoe, d.w.z. de
wijze, waarop de schrijvers het ge
val" stelden maakt de keuze van dezen
vorm ten volle verantwoord. Zij hebben
zich niet maar bepaald bij dezen vorm
als een gelegenheid tot
gedachtenuitwisseling over een bepaald onderwerp
(de gelaakte opvatting), wat zij van dit
brieven schrijven maakten, is iets ge
worden wat zich als het ware organisch
ontwikkelt tusschen de twee brief
schrijvers. Zulks werd ongetwijfeld
vergemakkelijkt, doordat hier twee als
persoonlijkheden zeer verschillende
auteurs de pen voeren, menschen, die
niet alleen uitgesproken verschillend
met hun gedachten reageeren op de
feiten, waarover zij schrijven, maar
die ook reageeren geheel volgens hun
psychische instelling tot de dingen, die
zij ervaren of ervaren hebben. De eene
briefschrijver is Rudolf Snellen, de
dichter, een lyrische natuur, die ver
rukt vertelt van het Spanje, waar hij
op dat moment verblijf houdt en ge
heel opgaat in zijn indrukken en aan
doeningen, wisselend en snel" ( niet
altijd, wanneer het betreft te handelen);
de andere is Evert van Millingen, de
ingenieur die teruggetrokken leeft in een
klein Hollandsen stadje, met zijn smar
telijke rug" en zijn trouwlustige hos
pita en zelf spaarzaam dichter van
erbarmelijk onmuzikale verzen". (Het
valt dan ook niet moeilijk vast te stel
len wie de pen voert .voor Snellen, wie
voor v. Millingen; maar dat maakt de
portretten-weerspiegeling des te aar
diger.)
De aanleiding tot het weer opnemen
van een briefwisseling als hier ge
schiedt, eerst nog wat tastend, zooals
tusschen twee personen met een oude
relatie, doch die elkaar tijdelijk uit het
oog verloren, blijkt al dadelijk uit den
eersten brief van Snellen: de drijfveer
is de wensch van iemand, dien je je
ongetwijfeld nog herinneren zult al is
het niet tot je genoegen en die mij
vraagt je te schrijven". Volgt de
mededeeling: Weet je, dat Annie niet meer
leeft? Zij heeft zich verdronken."
Deze Annie was n.l. eens de verloofde
van v. Millingen, maar het antwoord
dat terugkomt toont weinig
geschoktheid. Toch: Hem hoef je mijn groeten
niet te doen", en dat klinkt als een
oorlogsverklaring aan hem", d.i. die
iemand, die, enz.", de persoon, die
dan in het middelpunt van deze corres
pondentie komt te staan, de persoon
van Lex Wevers, een nachtmerrie
achtig wezen, dat ons in de realiteit
aandoet als een groezelig en
ongewasschen individu, mengsel van een
Indischen Jood, een handelsreiziger en een
louchen Stawrogin, en in den geest als
een van zijn eigen gladde
vangarmenproducten, die hij uit occulte kracht
zijn slachtoffers achterna zendt: een
echte gummi-Duivel, als vroeger de
Simplicissimus ze zoo goed kon tee
kenen. Dit heer, dat het sadistisch ge
noegen bot viert van vrouwen in den
dood te drijven louter door occulte
beïnvloeding (laten wij de gestelde mo
gelijkheid aannemen en het moet
erkend, dat de beschrijvingen, die v.
Millingen van de praktijken en methodes
van dezen Wevers geeft, vooral in die
meesterlijke scène in het bordeel met
de familie van Leeuwen, ongemeen
suggestief zijn) wordt nu de aanleiding
tot veel geschermutsel tusschen de beide
briefschrijvers Snellen voor, v. Mil
lingen tegen, doch beiden op hun ma
nier door hem gefascineerd die een
enkele maal zelfs op het kantje af van
vijandigheid is. Want Snellen, eeuwig
een jongen", zooals zijn eigen vrouw,
Nettie, hem misprijst, doorziet dien
Wevers nog allerminst; v. Millingen's
,,Cave Wevers", hoewel de" feiten met
brief na brief onmiskenbaar overtui
gender op hem aanrukken, wordt eerst
werkelijkheid voor hem als Nettie er
van door is, naar Wevers toe, die op
dat moment in Barcelona zit. Dus ook
zij ? Ten slotte weet zij toch nog van
Wevers los te komen en wanneer zij
met hem in Holland is, gaat zij naar
v. Millingen toe, (die weer Snellen be
richt van den gelukkigen" afloop) en
leent zich voor een plan, waarmee v.
Millingen nu uiteindelijk wraak wil
nemen op Wevers, die met den loop
der jaren veel van zijn occulte krachten
moet hebben ingeboet", door hem te
ontmaskeren en vernederd in zijn, on
macht, voorgoed onschadelijk te ma
ken (want hij heeft nog wat men dien
Wevers te verrekenen, om dat meisje
Annie, dat deze hem eens heeft
afgekaapt en schijnbaar louter voor zijn
genoegen in den dood gedreven). Doch
wat als een geraffineerde wraak en
ontmaskering is opgezet v. M. vraagt
Wevers Annie nogmaals voor hem op
te roepen en speelt daartoe de ontroost
bare wordt een ietwat macabere
klucht: Wevers, die inderdaad niet
meer over zijn vroegere krachten be
schikt en dat weet, werkt met een
vervalschte geestverschijning van Annie,
voorgesteld door Tilly, een ander, nog
niet dood, slachtoffer van hem, en
Nettie treedt op als een gefingeerd
spook van zichzelf, als Wevers'
zooveelste doode. Snellen zegt terecht:
Die wraak en die ontmaskering zijn
eenvoudig mislukt."
En wie is nu Wevers, naar wien het
boek ook Het geval Wevers" had
kunnen heeten ? De briefschrijvers we
ten het op het eind zelf niet, zij blijven
in veronderstellingen steken. Is hij,
voor wie je beter tien bandieten kunt
laten loopen en hém in het gevang
stoppen", zoo, uit afgunst op ieder ge
luk, omdat hij zelf ongelukkig moet
zijn, is het om eigen ontgoochelingen
uit zijn jeugd bij de ontdekking van de
ontucht van zijn moeder, op wie hij
nu in vele vrouwen wraak neemt?
(Gelukkig wagen de schrijvers zich aan
n veronderstelling niet: dat hij een
gevallen engel" zou wezen !) En in
hun hart blijven zij nog bang, dat het
noodweer van occulte krachten, dat
Wevers in den loop van de laatste
maanden ontketend heeft, nog eens
in een van hun beiden zal inslaan."
Zóó eindigt dit boek, dat een van
de origineelste, boeiendste en ook psy
chologisch goed geschreven schep
pingen van onze literatuur in de laatste
jaren is geworden.
CONSTANT VAN WESSEM
Franse dichtkunst
Anthologie des Poetea de la N.R.F.
(Galllmard. Parijs)
DE lang aangekondigde bloem
lezing van dichters der Nou
velle Revue Francaise is ver
schenen, en geeft, als nagenoeg iedere
bloemlezing een geografisch, d. w. z.
essentieel oppervlakkig beeld van de
hedendaagse franse poëzie, die
wel-iswaar niet kompleet in de N.R.F, tot
uiting is gekomen, maar alweer kom
pleet genoeg om (voor de leek een
ander heeft weinig belang bij bloem
lezingen) representatief" te lijken.
De bundel wordt ingeleid door een op
stel van Paul Valéry, een van die
typischintelligente opstellen, door deze grote
intelligentie zo overvloedig op bestel
ling geleverd, en waarmee zijn drie
bundels Variété" in tegenstelling
met de uit persoonlijke behoefte ont
stane notities van Rhumbs" gevuld
werden. Valéry houdt hier een plei
dooi, geserreerd en onontkoombaar,
zou men zeggen, tegen alle elementen,
biografische en andere, die op de keper
beschouwd niets uitstaande hebben
met het al of niet genieten, al of niet
kennen, van poëzie. Als men daar
gekomen is, staat men hijgend in af
wachting om te vernemen welk ele
ment dan wél onmisbaar en doeltref
fend is. Men merkt dan dat men niet
de andere kpmmentatoren, de biogra
fische en andere, in een hoek gedreven
werd om de ontsnapping van Valéry
mogelijk te maken: hij is aan de
konklusie van zijn eigen pleidooi ont
komen, op het afscheidswoord dat het
hier de plaats niet was in het aan
zicht van zo verschillende soorten
poëzie om eigen inzichten ten beste
te geven. De lezer mag zich met enig
recht bedot voelen, maar het zou niet
pleiten voor zijn omgang met Valéry
wanneer dit hem beduusd liet, als
iemand wien zoiets voor de eerste
maal overkomt. De grote intelligenties
hebben zo hun geheime deuren en
valluiken ....
De poëzie die dan volgt, neemt, in
1936, een historisch karakter aan. Men
kent nu al deze manieren van zich te
uiten, al deze meer of minder geheime
talen, uitgevonden in doodsangst om
met proza te worden verward of daar
aan te doen zonder het te weten. Men
staat hierna versteld nog zoveel verzen
aan te treffen die, als men ze anders
zette, toch nog zozeer aan proza doen
denken, en zelfs aan een vrij kleurloos
proza om de waarheid te zeggen. De
angst voor de besmetting met proza,
de overstroming door proza, heeft de
poëten toch steeds geheimzinniger ge
maakt, en een synthese van heel deze
opbrengst zou neerkomen op een inde
ling in orakels en profeten. Ik heb
sinds tijden het gevoel gehad bij pu
blicaties als Le Journal des Poètes
bijv., of als de bloemlezing uit belgische
dichters, verleden jaar door Norge bij
een gebracht en door Stols uitgegeven,
dat men een huis binnentreedt waar
uit alle kamers hetzelfde onverstaan
bare taaltje tot de bezoeker door
dringt; het doet er weinig toe wie aan
het woord is; de ene dichter volgt de
andere op met een even nauwgezet
bewustzijn dat hij zich uit in poëzie.
Een hele enkele maal schrikt men op
omdat het is of men nige menschelijke
woorden heeft opgevangen tussen een
muziek die men al met vogeltaai was
gaan vereenzelvigen, maar de
sprekende vogel is gauw verdrongen
door een ander die zijn gevoelens beter
aan de heersende zeden heeft weten
aan te passen. De meeste dezer dich
ters moeten zo bewust geweten hebben
dat- alle echte poëzie behoort tot het
onzegbare, dat zij misschien hun voor
zorgen namen om vooral niets te zeg
gen.
DIJ de dichters van de N.R.F, is het
? gehalte beter; inplaats van een aan
tal begaafde minores van ongeveer de
zelfde kracht, heeft men hier duidelijk
het verschil tussen grote dichters en
hele kleintjes. De dreun van Walt
Whitman ontbreekt in deze franse
poëzie geenszins, maar heeft soms won
derlijk charmante wendingen aange
nomen in het mineure" genre bv.van
Valéry Larbaud; de poëzie van Claudel
vertoont evenals die van Saint-John
PAG. 8 DE GROENE No. 3070
Perse, bij alle verschillen die ook be
staan kunnen tussen een gezant en een
ondersekretaris, het onmiskenbare
smaakje van een zekere ambassade
literatuur (waartoe ook Giraudoux en
Moraud moeten worden gerekend);
tenslotte zijn er degenen die hun mys
teriën nog berijmen. Als men in het
rijm terechtkomt is het voornamelijk
de invloed van Rimbaud en Mallarm
die de toon aangeeft; de tweede is trou
wens in eigen persoon onder deze
dichters van de N.R.F, opgenomen.
Het zou onmogelijk zijn, en onbillijk,
om te eisen dat men van de grote dich
ters een behoorlijk beeld kreeg in vijf
of zes verzen; van Mallarmé, van
Apollinaire staat hier dus te weinig; van de
anderen vindt men soms nog te veel,
bepaald te veel, en een enkele keer
precies zoveel als men zou willen heb
ben. Fragmenten als hier gegeven uit
La Chanson du Mal-Aimévan
Apollinaire, uit La Romance du Retour
van Jean Pellerin, dienen alleen om de
lezers lust te geven die verrukkelijke
gedichten over te lezen of in hun ge
heel te leren kennen; men ziet niet
goed met welke andere bedoeling de
bloemlezer die fragmenten ook zou
hebben gekozen.
Dit hele boek is een memorandum.
Er ontbreken enige dichters, die zelfs
in de N.R.F, hebben gepubliceerd, zon
der dat men zeggen kan dat ze aan
het beeld van de franse poëzie, hier
vertoond, iets noemenswaards zouden
hebben veranderd. Wat men vooral be
treurt is misschien toch de ontbre
kende helft van het opstel van Valéry,
maar misschien mag men daarvoor
hopen op een volgende bloemlezing.
Voordrachtkunstenaars en dergelijken
kunnen in deze bundel heel veel van
hun gading vinden.
E. DU PERRON
Bibliografie
Jan de Hartog: Av«* Caesar (Van
IMnhocrk. HUNS u at)
l_I ET boek, dat op verschillende per
sonen uit Ave Caesar" een diepen
en blijvenden indruk heeft gemaakt,
was de oorlogskroniek van Erich Maria
Remarque ,,Im Westen nichts Neues".
En dit is volgens den schrijver niet iets
toevalligs, want de generatie, die tijdens
en na den wereldoorlog geboren is,
draagt het merk van die ramp en de
ontkrachting van deze jonge menschen
is vooral te verklaren uit hun aange
boren angst voor een komende
catastrophe: ,,Ave Caesar, wij die gaan
sterven, groeten u".
Wanneer zij zelf tot de ontdekking
komen dat het deze angst is, die hun
leven beheerscht en verlamt, dan is
het te laat om den weg in te slaan, die
de mogelijkheid schept om een volgen
den oorlog te voorkomen. Het besef
van dit noodlot drijft den een in den
dood en laat den ander tenslotte een
dadenloos leven leiden.
Het is de suggestie van dezen angst
die het boek tot aangrijpende lectuur
maakt, en .':e tevens aan de oudere
generaties inzicht kan geven in de
psyche en de handelingen van de he
dendaagsche jeugd.
De invloed van Remarque is ook
merkbaar in de werkwijze die Jan de
Hartog heeft gevolgd. Evenals in het
Duitsche boek zijn de personen hier
niet in de eerste plaats geteekend om
hun individualiteit, maar de auteur
heeft ze noodig om de ideeën, angsten
en gevoelens van een geheele generatie
kenbaar te maken; de enkelingen wor
den opgelost in een collectiviteit, die
hen ondanks hun individueele
wenschen en verlangens blindelings een
dreigende toekomst tegemoet voert.
Dit is misschien ook de reden, dat de
realistische dialogen niet de gelukkig
ste gedeelten van dit overigens goed en
met intelligentie geschreven boek zijn.
Schilderkunst
DE ONNOOZELE KINDEREN DER SCHILDERKUNST
DE Zondagschilders zijn de on
noozele kinderen" der schilder
kunst. Maar ze zijn zonder een
doodenden Herodes en zonder een
aSsten December. Ze leven te stillekens
en misschien maar n dag in de week,
den Zondag. De andere dagen van die
week zijn zonder openbaarheid, den
Zondag wordt iets in hen openbaar,
wat misschien de andere dagen slui
merde of diepweg wies. In de week
zijn ze van alles: vage klerken; ijverige
bakkers; boeren, die niet altijd de
domsten zijn; een ingenieur, die zijn
wiskunde wat naliet; een correct
officier, die toch niet het
volledigbepaalde gezicht had van de beperkte
zekerheid (dat maakte de anderen
ietwat onzeker); een zeeofficier, die
jaren niet verkoos te varen, bedeesd
maar getrokken; een advocaat, die
plotssling de wetten en de vonnissen
beu wordt en in een dorp verdwijnt,
omdat daar het leven goedkoop is,
en er boomen zijn, die daar zich
anders tegen de lucht lijken te
profileereri, 's avonds als het duistert....
Allen hebben zij iets verbaasds en
verborgens, iets gehaasts naar dien eenen
dag; iets verwaaids en iets bezetens,
iets needrigs en iets werends voor
wie het ziet en ze vinden kan; ze
hebben iets te kort en toch ook een
onverwacht geschenk, waaraan soms
de wereld geneest, zooals ze ook
geneest aan een open, vertrouwelijk
verhaal van een kind. Ze worden uit
de hoogte behandeld (waarom ook
niet?), ze zijn een beetje schuw voor
menschen uit de groote huizen, die
veel schilderijen van de
ook-door-deweeksche schilders koopen, niet zoo
zeer voor zichzelven dan wel voor
hun galerijen" n die adviseurs er
op nahouden, die hoogmoedig zijn
zooals ze tegelijk vervreemd zijn van de
driften van de schilderkunst. Die
Zondagschilders, waarom zouden ze
pok zoo geëerd worden; ze hebben geen
enkele mogelijkheid een oorlog om
de" petroleum te doen ontstaan; de
petroollords" zien in hun werk niets
speculatiefs en geen eer.... het zijn
immers maar starnelaars, en toch ook
Albert Plasschaen
in de groote schilders vindt ge soms, en
het meest in hun dagelijksch leven, een
verwonderde verborgenheid, die iets
gemeenschappelijks kan doen ver
moeden, een vleug van dezelfde on
derworpen aandacht.
DE Zondagschilders schilderen (als
alle andere schilders!) wat zij
meenen te zien en soms wat zij zien
(een vrouw ligt als een beeld neer in een
woestijn en een leeuw staat besluiteloos
vlak bij haar), maar zij schilderen
toch het liefst en het meest alles
precies, als vlakbij, nauwkeurig, zelfs
als zij van Zondagschilder alledaagsche
schilder geworden zijn, zooals Salomon
Meyer. Deze Meyer schildert geen huis,
maar alle steentjes; hij schildert geen
kat en een hoededoos, maar alle haren
van die kat en van de hoededoos iedere
streep van het gemarmerd papier,
waarmee ze beplakt is. Het is het
eigenaardige van ze (en wel hun
grootste fout): ze kunnen niets op
offeren, ze kunnen niets laten raden;
ze voelen geen hoofdzaak n détail,
alles is hun hoofdzaak. Zóó zien zij
het, zóó zijn ze. Ze zijn de
schildersvan-vlakbij, als ze zuiver van aard zijn.
Anders misdreven ze tegen den
Zondagsgeest. Ze schilderen ook por
tretten, behalve stillevens en land
schap en uitgebreid stilleven, interieur.
Bakker Korff kon ook venijnig een
interieur als een. stilleven schilderen,
maar om daar venijnig te zijn, moet je
al eenigszins vrij zijn van het
enkelvlakbij zij zijn dat niet; ze zijn
bevangen-gevangen; een hooge hoed
is geen jool voor ze, zooals voor Oyens;
het is voor hen een zwart, rond ding,
met een lint en rond en vooral iets van
vilt is het, en vilt is haar bij haar, dat
glanst. Wat zij ook graag schilderen,
dat is hun vogelkooi; die staat voor
een raam en daarachter is nu en dan
een Amsterdamsch landschap, iets dat
op kleine duinen lijkt, een straat in
aanleg, waar huizen gebouwd gaan
worden. Dat is al heldhaftig voor hen,
maar 't liefst van zoo iets is toch de
kooi, de tralies, de vogel, die moeilijk
in de kooi is te schilderen (soms zit
hij stijf en onbewegelijk, de piet, als
buiten die kooi!). Ze geven niets, ik zei
dat immers, anders vergat ik het, ze
geven niets aan zichzelf cadeau, ook
niet een foutieve perspectief. Ze schil
deren alle tralies, achttien in het
verkort lijken het er twaalf, je ziet er
twaalf. Dan is er het glazen
drinkbakje, de zaadjes, de stokjes, waarop
de piet zit, en het gele-en-zwarte zaad
in het etensbakje, groen van buiten,
wit van binnen,
ongevernist-loodwitachtig. En alles is proper bij hen. Zijn
ze dat niet, dan zij het
lieden-die-alledag-schilderen, die er tusschen loopen;
die hebben iets van den gewonen schil
der. Zij zien de verschijningen in alle
onderdeelen, ze tellen die onderdeden,
dat weet ik zeker en voor hun
Zondagsche blik zijn de dingen schoon en
miraculeus !
Zelf zijn ze ook voor mij wat mira
culeus; dat zij het voor zich-zelf
moesten wezen, weten ze niet. Want
Zondags zijn ze in een ander land dan
wat hun gewoon is. Ze hebben het
gezicht van dat andere land van achter
hun gewoon daagsch gezicht naar
voren zien komen; ze hebben een gevoel
van vrijheid en van toewijding, van
graag geduld en van volhardende op
lettendheid; ze schilderen vandaag;
ze zijn geestelijk in pontificaal". Als
ze een landschap moeten schilderen,
hebben zij zich aangedaan, zooals zij
meenen dat het hoort voor een land
schapschilder (een Treubsche
lavallière bij voorkeur om den hals); blijven
zij thuis en schilderen ze hun piet óf een
fuchsia (een foksia) óf een hoekje van
hun zolder met een bank, wat potten
en pannen en droge bloemen óf hun
vrouw dan zijn ze weer anders aan
gekleed, makkelijker, nonchalanter
een schilder is een vrij, maar eigen
aardig man, dat weten ze uit de
courant en ze hoeven zich niet te
geneeren voor de buren; ook niet als
ze de overkant schilderen van de oude
straat of wat daken en daakjes, en de
hark, die in den donkeren tuin staat...
K
Hu/b Lee: Marktdag (Tentoonstelling Zondagschilders, Amsterdam) festatie
unstschatten
in gevaar
T A7"HL verzekeren de
krantenW bsrichten van de laatste dagen
om strijd, dat er geen gevaar
bestaat voor de Chineesche kunst
schatten, op weg van Engeland naar
China terug, ingeladen op de Ranpura,
die bij Gibraltar gestrand is en
voorloopig niet door sleepbooten vlot is
te krijgen het moet bij al deze be
richten toch velen bang om het hart
zijn geworden en niet alleen de belang
hebbenden van verzekeringsmaatschap
pijen, nu het gaat om een bedrag van
tien millioen pond sterling.
Maar wie had kunnen denken, na de
ernstige bezwaren welke wij in den
afgeloopen zomer (namelijk 27 Juli '35)
tegen al dergelijke groote tentoon
stellingen, met het daaraan verbonden
gesol met kostbare en onvervangbare
kunstwerken uit het verleden, in dit
blad te bsrde brachten, dat reeds binnen
het jaar het vage gevaar in de toekomst
als een schier voldongen feit (laten wij
hopen: op het laatste oogenblik nog
te keerenl) vóór ons zou staan? Want
dat de Ranpura slechts strandde en
op zijn weg om Spanje geen schipbreuk
leed, is maar een gelukkig toeval.
Welke rampen zullen ons nog te
wachten staan?
Alles moet tegenwoordig een
manizijn. De manifestatie van
Mussolini en de zijnen met de
Italiaansche tentoonstelling te Parijs in den
vorigen zomer was buitengemeen
antipathiek en roekeloos. Waar de politiek
de kunst bssme.t, wordt een uiterst
gevaarlijk spel gespeeld. Gelukkig zijn
ni-t alle kunstmanifestaties onderhevig
aan dergelijke stroomingen van pracht
en macht. Zeer zeker b.v. heeft men
de kunst willen dienen met de
Vermeerexpositie te Rotterdam en de
Rembrandt-tentoonstelling te Amsterdam
en dikwerf zullen onverwachte verge
lijkingen onzen geest kunnen verrijken
en doen groeien, maar dat neemt toch
niet weg, dat elk transport een hache
lijke onderneming blijft. Ter wille van
de manifestatie" echter bijna vloog
ons het minder mooie woord reclame"
uit de pen sluit men hiervoor moed
willig de oogen en men sust het publiek
m2t praatjes voor de vaak.
In hoeverre politiek en snobisme
geldend zijn geweest bij de manifestatie
van de Chineesche kunst-tentoonstel
ling in Burlington-House, kunnen wij
persoonlijk niet traceeren en het doet
er ook eigenlijk slechts in de tweede
plaats iets toe. Wij herhalen thans, dat
het een open vraag blijft, wat de auto
riteiten verstaan onder het dienen van
de kunst", zooals nog moeilijker de
vraag te beantwoorden is, hoe men
later al dit na-oorlogsche gedoe, onder
de vlag van een nationale eer, zal
beoordeelen.
Een kleine straf onderging dezer
dagen Het Algemeen Nederlandsch
Verbond, dat geld vermorste aan een
onnoodige, mislukte manifestatie"
van moderne kunst en daarmede noch
de kunst, noch de kunstenaars blijkt
gediend te hebben.
Wat zal volgen moeten aan kleine of
groote onheilen, terwille van populaire
successen, vóór de wereld weer wijzer
wordt en voorzichtiger en ootmoediger
zal omgaan met de kunst en de beel
dende kunst in het bizonder, als een
van de beste geestelijke goederen, die
wij nog bezitten? J. ZWARTBNDIJK.
Zoo zijn ze, mijn vrienden de
Zondagschilders, de onnoozele kin
deren" der schilderkunst. Ze zijn een
klein volk, misschien, maar ze hebben
toch deel aan een soort geheimen,
waarvan de anderen" nooit eenige
notie zullen hebben; ze zijn 't begin
van een groot einde.
PAG. 9 DE GROENE Na. 3072
i
:Jf