Historisch Archief 1877-1940
l
Letterkundig leven
Muziek
Het boek van
een weeshuis
FREUD IN HET UI D VAN HAMLET
S. Vestdijk
Duistere
dichtkunst
Lode Vankrinkelen: Jongens in 't
Gesticht (De Sikkel, Antwerpen)
BIJ het lezen van. Jongens in 't
Gesticht van Lode Vankrinkelen
hebben wij herhaalde malen
gedacht aan de meesterlijke bladzijden
die Jacobus van Looy, zoowel in zijn
Nachtcactus als in zijn J aap j e aan het
leven van een jongen in een
weezenhuis heeft gewijd. Deze overwegingen
en vergelijkingen waren echter meer
van socialen dan van aesthetischen
aard, want de jonge Vlaamsche auteur
bereikt geenszins de plastische
baeldingskracht van den Hollandschen
meester. Wij vroegen ons af of omtrent
het einde der vorige eeuw tusschen ge
lijkaardige weldadigheidsinrichtingen
in Nederland en Belgiëzulk enorm
verschil kon bestaan dat, terwijl het
Burgerweeshuis van Haarlem haast de
familiale atmosfeer ademt van een
interieur van Pieter de Hoogh, het,
door Vankrinkelen weliswaar niet
gelocaliseerde, maar vermoedelijk
Antwerpsche weezenhuis veeleer gelijkt
op een bagno. Het is dan ook niet over
bodig zich te herinneren dat de kunst
slechts een werkelijkheid weergeeft
,,vue a travers un temperament". En
in onderhavig geval zal dit tempera
ment" in zekere mate toch de rol ge
speeld hebben van een vervormde lens.
Oogenschijnlijk is dit boek de auto
biografie van iemand die zich wreekt
over de mishandelingen die hij in zijn
jeugd te verduren had.
Deze wraak" voltrekt zich op be
hendige wijze. De auteur geeft geen
luidruchtig betoog tegen een verkeerd
opvoedingsstelsel, maar bepaalt zich
tot een naturalistische, koele en
onmeedoogende noteer ing van somtijds.
niet weinig stuitende gebeurtenissen.
Het best is de schrijver daar, waar
hij als het ware de sociologische struc
tuur van den microcosmos die een
weezengesticht is ontleedt. Twee vijande
lijke groepen staan er in bestendig
conflikt: die der opvoeders" en bewakers,
dwaze bruten of Zelfs sadisten, en die
der weezen, die daarom toch niet als
onschuldige martelaren worden voor
gesteld. Onder deze laatsten heerscht
zoo iets als de wet van de jungle. Een
heeft zich zelfs, dank zij de
vechtersfaam van een grooteren broeder, tot een
waren tiran weten op te werken. Zijn
wenschen zijn bevelen, hij legt schat
tingen op. Wie niets heeft poetst zijn
schoenen. Hij stelt een hof in met
eenige uitverkoren kornuiten. Hij heeft
zijn strafuitvoerders, zijn spionnen,
zijn narren en op zijn bevel worden
allen ongenadig afgerost die weigeren
aan zijn krankzinnige invallen te ge
hoorzamen. Trouwens wanneer, ten
gevolge van een ongeval, de tiran in
het gasthuis terecht komt, zullen de
verdrukten" op even onmeedoogende
wijze hun weerwraak nemen.
Ook psychologisch is dit boek zeer
belangwekkend, daar waar het een
inkijk biedt op wat we maar met een
modewoord het minderwaardigheids
complex" van den weesjongen zullen
noemen. De brutaalste vechtersbaas op
de speelplaats is bloo en laf als het gaat
om zijn wees-zijn. Het is zijn wonde
plek, iets als een geheime ziekte.
Toch is het slot van dit grauwe boek,
dat, alle verhoudingen in acht geno
men, soms aan Céline's Voyage au
bout de la Nuit doet denken, van een
opbeurend optimisme doortrokken.
Trots honger, dorst en afschuwelijke
mishandelingen, groeien deze
verworpelingen toch op als jonge boomen en
de eindklank is een mooie hymne op
den arbeid en de zedelijke wederge
boorte die hij vermag te verwekken.
RAYMOND BRULBZ
HET is stellig een merkwaardig
feit, dat de invloed van de
psychanalyse op de literatuur,
voorzoover men althans het
Freudisme zelf niet tot de .... literatuur
wenscht te rekenen, het best be
studeerd kan worden in de Engelsche
letteren, de Amerikaansche meegere
kend. Ter verklaring zou men wel ge
neigd zijn te wijzen op het element
van sexueele hypocrisie in de Angel
saksische samenleving, een hypocrisie
waartegen de Hollandsche, op zich
zelf toch niet gering en met de schoon
ste kansen voor de onmiddellijke toe
komst, kinderspel schijnt te zijn. Enge
land, zoo kan men meenen, had Freud
meer noodig dan de andere landen, en
het had hem noodig, niet zoozeer als
inspireerend, of navolgenswaard penaat
in de psychiatrische spreekkamer, als
wel ter aanvulling van de algemeene
en geheel buiten het gebied der neurose
liggende, dus normale wereldbeschou
wing en levensleer. Het verschijnsel
doet zich dan ook voor, dat niet in de
eerste plaats de tweederangs geesten,
de commentatoren en halfwet
nschappelijke apologeten, zich in Engeland
van Freud meester maakten, maar
groote figuren met profetische
draagSlgmund Freud
wijdte als D. H. Lawrence. Terwijl in
Duitschland tot 1933 de psychanalyse,
veelal gesynthetiseerd" met van alles
en nog wat, buiten de engere vak
literatuur op grensgebieden woekerde,
die wat halfslachtig philosofisch dilet
tantisme betreft, hun weerga niet
vonden, en de betere" literatuur zich
doorgaans afzijdig hield of hoogstens
schamper en terloops uitbeeldde.
(Thomas Mann b.v. in Der
Zauberbsrg, waarin de zielsontleder" Dr.
Krokowski optreedt bijna als de
thaumaturg in een grotesken, doch
ethnologisch belangwekkender! cul
tus!), daar zijn het in Engeland boeken
als Sons and lovers, The case of Mr.
Crump, The man within, die getuigen
van Freud's nuttige en daar wel zeer
noodzakelijke zending als vernieuwer
der zedelijke opvattingen.
In Frankrijk zijn de verhoudingen
wér geheel anders. Noch de aanwezig
heid van sexueele remmingen als in
Engeland, noch het sterk speculatieve
element in de psychanalyse, zoozeer
in strijd met den helderen Latijnschen
geest", die ook in de psychotherapie
aan Freud een gemakkelijke nederlaag
bezorgde tegen Charcot, Janet c.s., be
gunstigden hier een doordringen der
'dieptepsychologie in de literatuur.
Zelfs Proust?wel het sterkst specu
latief aangelegd onder de groote
Fransche psychologen! ontsnapt aan
Freud's invloed, al heeft men wel het
tegendeel beweerd. Wat de heden
daagsche romanciers aangaat, kan men
b.v. van Julien Green wel aannemen,
dat hij Freud kent, zonder dat deze
evenwel vormend op hem heeft gewerkt
zooals op Lawrence, Levisohn, de ge
broeders Powys, Huxley, Graham
Greene, en zoovele anderen. En dan
is Julien Green nog een halve
Engelschman van geboorte.
PNE Angelsaksische
ontvankelijk*^ heid voor het Freudisme, uit
vloeisel, als men het zoo zien wil, van
de algemeene wet van de eenheid
der tegendeelen", moet daar hard
nekkig gebonden zijn aan den volks
aard, zij het ook aan de schemerige
periferie van dien volksaard, want te
beweren, dat de gemiddelde solide
Engelschman met Freud opstaat en er
mee naar bed gaat, zou lichtelijk over
dreven zijn . . . Het zijn hier, zooals
altijd, de steeds weer optredende
grenskarakters, de begaafden, de ge
nieën, de zelf licht brengende phares",
die zijn licht het eerst opvingen en
daarna versterkten; en deze vuurtorens
stonden op hachelijk kleine
kusteilandjes, waarvan men ten overvloede
het afbrokkelingsproces met mora
listisch alarm trachtte te bespoedigen
(verbod 'van Lawrence in Engeland,
verbod van Levisohn in Amerika, lang
voor Freud in Berlijn het lot, willen
wij hopen, van den phoenix onderging).
Overigens was de censureerende
Brit hier opvallend onrechtvaardig
voor eigen traditie; om consequent te
zijn had hij ook Shakespeare moeten
verbieden, in wiens Hamlet het Oedi
puscomplex" of moedercomplex" met
alle vereischte ondubbelzinnigheid
geinaugureerd werd in de Europeesche
literatuur. Gelukkig, dat men Hamlet
verpletteren kon onder zooveel
andersklinkende commentaren! Maar dat
neemt niet weg, dat in Engeland de
meest waardevolle ontdekking van
Freud, die der kinderlijke, op de
ouders gepolariseerde sexualiteit,
reeds in dramatischen vorm inheemsch
was; geen wonder trouwens, want een
dergelijke voorkeur komt niet uit de
lucht vallen, en wat aan inzichten
blijvend en algemeen menschelijk is
in Freud, moet in aanleg reeds eeuwen
en eeuwen hebben bestaan (bestond
in feite reeds bij de oude Grieken . .).
Een indirect bewijs voor deze ziens
wijze betreffende een latent Freudis
me" vooral in Engeland levert James
Joyce, wiens Ulysses, allerminst door
Freud beïnvloed, op onvergetelijke
wijze alle gegevens behelst voor de z.g.
(hier negatief gerichte) moederbinding,
en die daarbij' in zake literaire reminis
centies bij zijn hoofdpersoon vooral
aansluiting zoekt bij . . .
Shakespeare's drama! Om deze moeder
binding, telkens onder ander aspect
belicht, draaien dari ook zonder Uit
zondering de bovengenoemde werken,
onverschillig of deze binding zich voor
doet als een machtige, iedere andere
genegenheid verstikkende liefde (Sons
and lovers), als liefde die, teleurgesteld,
in haat en menschenverachting om
slaat (Maurice Spandrell in Huxley's
Point counter Point), als fatale onder
werping aan een heksachtige
remplacante (The case of Mr. Crump),
als opstandige haat tegen de vader
figuur (The man within), of als
incestueuze erotiek tusschen neef en
nicht, waar de oudere generatie door
den romancier van te voren zorg
vuldig is verwijderd (John Crow en
Philip Crow in A Glastönbury Romance .
van John Cowper Powys). Wie den
Freudiaanschen" geest in zijn beste,
gevarieerdst menschelijke en niet door
enge specialismen bezwaarde uitingen
wil leeren kennen, moet bij de moderne
Engelsche literatuur te gast gaan.
Francols Berthault: Valsseanx
»olalres. Avec une préface de Henrl de
Montnerlant (Corréa, Parijs)
FRANCOIS BERTHAULT is een
onbekend dichter van poëtisch
proza, anders gezegd: van poëzie.
Montherlant vertelt ons in zijn inlei
ding dat Berthault in de oorlog aan het
hoofd werd gewond, weshalve hij
Montherlant altijd denken doet aan
Apollinaire en diens Poète Assassiné".
Het is, mag men erbij zeggen, bepaald
de enige grondige reden waarom Ber
thault aan Apollinaire zou doen denken.
Berthault, vernemen wij verder, bleef
doof, en werd door een auto overreden
die hij niet had horen aankomen. Dit
boek, een keuze door hem zelf gedaan
uit andere geschriften, is dus een na
gelaten werk.
Het lijkt mij onmogelijk, na een
dergelijke inleiding, kwaad over deze
bundel te spreken. Montherlant ver
klaart dat hij niet begrijpt waarom
andere dichters Berthault niet hebben
begrepen en in hun midden opgenomen.
Hij heeft immers prachtige beelden, en
wat zij bewust hebben opgesteld, was
bij hem chter, omdat hij na zijn hoofd
wond waarschijnlijk sommige dingen
niet anders meer heeft kunnen zien.
Het is Montherlant die spreekt, en ik
verklaar mij volkomen inkompetent
om uit te maken of hij gelijk heeft of
niet in deze onderscheiding, terwijl ik
aarzel hem te volgen in de hiërarchie
die hij opstelt tussen wat op dit gebied
bedacht en bewust is of voor f orce
majeure kan doorgaan. Eén ding is zeker:
de minnaars van een bepaald soort
poëzie kunnen in Vaisseaux solaires heel
veel beelden en wendingen vinden, heel
veel sfeer en muzikaliteiten en
halftinten, <fiïzozeer verwant zijn aan
die van de andere dichters, dat men
zich inderdaad pijnlijk verbaast over
hun weigering om Berthault op te
nemen. Als men bijv., zoals onlangs ge
beurde, een Léon-Paul Fargue hoort
aanduiden als authentiek erfgenaam
van Baudelaire en Rimbaud", dan
wordt men mistroostig bij het idee dat
Berthault zo buiten die erfenis" werd
gesloten. Vaisseaux solaires is werkelijk
even mysterieus, even rijk aan beelden
en, zoals het daar voor ons ligt, heel
wat minder praatziek dan de poëzie
in rijm en proza van Léon-Paul Fargue.
Ik zou hier nog hebben willen zeg
gen wat mij het beste lijkt in de bundel,
maar ik zou daarvoor wat meer er van
hebben moeten begrijpen.
E. DU PERRON
Bibliografie
Arthur Tan Schendel: Avonturiers
(Boueher, den Haag)
LJ ET nieuwe boek van Van Schendel
" bevat een aantal
beschouwelijkkroniekmatig geschreven stukken, die
nauwelijks verhalen kunnen heeten.
Titels als Columbus, Hendrik de Zee
vaarder, Vasco da Gama, Magellaan,
Drake, geven reeds te kennen welke
stof hier behandeld wordt, en dat het
boek nog beter Ontdekkingsreizigers"
had genoemd kunnen worden.
De bekende gegevens worden door
Van Schendel getrouw naverteld, zon
der dat hij de feiten verrassend belicht
of de figuren verdiept of verbeeldt tot
gestalten. Mits men niet te veel dezer
stukken achter elkaar leest, kan men
genieten van den sterken, klaren stijl,
die hier echter, waar de stof vlak
blijft, na laat ons zeggen een 30-tal
bladzijden, door zijn bezadigde gelijk
matigheid, iets egaals krijgt.
De uitgave is, zooals alles wat
Folemprise aanbiedt, voortreffelijk uit
gevoerd en dóór G. H. 'sGravezande
voorzien van een bibliografie.
PAG. 8 Dl GROENE Ne. 3074
TWEE PSALMEN
Willem Pijper
DE serieuze muziek van onzen tijd
heeft buitensporig slechte levens
kansen. Daar is, ten eerste, de
geringe belangstelling van het publiek.
Vervolgens: de manifeste artistieke
onbevoegdheid van het grootste deel
harer propagandisten. In de derde
plaats: de inferioriteit van de muzikale
en metaphysische gegevens, die door
het meerendeel der hedendaagsche
auteurs gebruikt worden. Wanneer het
hier geen muziek betrof, doch bijvoor
beeld schilderkunst, dan zou men
bij wij ze van vergelijking, moeten zeg
gen: Primo koopt het publiek geen
schilderijen meer, secundo zijn alle
normen van picturale en aesthetische
waardeering te loor gegaan, tertio
verstaan de schilders hun handwerk
niet meer, en zij schilderen met
dermate minderwaardige materialen, dat
een doek van vijftien jaar oud een
vlekkerig, bruinzwart afgebladderd
vlak is geworden.
Ik heb, over de nieuwe schilderkunst,
een dusdanig pessimistische beschou
wing nog nergens gelezen. Er is daar
dus blijkbaar nog geen aanleiding toe.
Inzake de muziek wordt het hoe langer
hoe moeilijker niet te versagen. Niet
zoozeer vanwege punt een en twee:
geringe belangstelling voor, en on
zakelijk geschrijf over een kunstgenre
zijn voorbijgaande plagen. Maar de in
het oor .springende minderwaardigheid
van creaties welke een tiental jaren
geleden nog beloften schenen be
loften welke niet werden nagekomen !
is een zeer veel ernstiger kwaad.
Aanleiding tot bovenstaande be
schouwing was de uitvoering, door de
Rotterdamsche zangvereeniging van
Toonkunst, van Honegger's nu juist
vijftien jaar oude psaume symphonique
Le Roi David. Tien jaar geleden konden
wij nog over dit werk schrijven met
waardeering voor een aantal vondsten,
die voor groei, voor ontwikkeling
vatbaar leken. Maar de kleur schoot
in, de verf liet los; deze tempel van
klank verging tot een onooglijke bouw
val; de marmers bleken uit stucwerk
te bestaan en de bronzen uit bord
papier ....
Indertijd hebben wij reeds op het
hybridische van dezen symphonischen
psalm gewezen. Het conglomeraat
van een quasi-Haendel-stijl (de twee
groote koren) met opera-pathos (de
Incantation) en toenmaals up-to-date
dissonant geweld (de marche des
Philistins) bood wel zeer groote
verouderingskansen. De essentie van een
muzikale schepping: de melodische
waarde, was in dit geval niet sterk,
niet zuiver genoeg om Le roi David,
ontdaan van alle vergankelijke
bijzakelijkheden, op een boventijdelijk
plan te heffen. Er staat, melodisch,
meer Brahms en Flotow in Le roi
David, dan Honegger.
Nu, vijftien jaar later, zou men nog
steeds niet weten te zeggen wat speci
fiek Honeggereus is in het.oeuvre van
dezen auteur. In melodisch opzicht is
hij onvindbaar maar harmonisch?
Er is geen verschil tusschen deze
klankstapelingen en soortgelijke blad
zijden bij Milhaud, Hindemith of
Stravinsky. Rhythmisch,
contrapuntisch, formeel ligt het geval niet
anders. Het werk is een ietwat wrange
herinnering aan een volstrekt verou
derde mode. En die mode" was niet
groot» niet origineel, niet bijzonder
genoeg om tot stijl" te kunnen uit
groeien. Wat onze opinie over dit
afgetakelde werk nog het meest ten
gunste beïnvloedt, staat te lezen op de
laatste bladzijde van de partituur. Twee
data zijn dat: 25 Febr.?28 April 1921.
Honegger was toen dus muzikant ge
noeg om in ruim twee maanden een
werk van dezen omvang te concipieeren
PAG. 9 DE GROENE No.3074
en uit te werken. Deze kortespanne
tijds verklaart veel slordigheden in den
opzet, maar ook veel, opzichzelf
uiterst waardeerbare, spontaneïteiten.
Inderdaad, onder gunstiger omstandig
heden had de muzikant Honegger
een groot componist kunnen worden.
DE andere psalm, welke hier in
Rotterdam tot klinken kwam, was
Lili Boulanger's Psaume 129 voor
mannenkoor en orkest, gecomponeerd
omstreeks 1916. Een meesterwerk is
dit evenmin, wanneer men slechts de
muziek beluistert, ontdaan van het
roerend verhaal der in praematuren
wonderbloei geknotte jeugd. Lili
Boulanger zou, wanneer zij langer dan
vijfentwintig jaren geleefd had, mis
schien de eerste vrouwelijke componist
geworden zijn van het formaat der
grooten. Zij had invallen meer en
persoonlijker dan Honegger , haar
melodieën bezaten adem en noblesse.
Maar bovenal vertoonde zij schroom,
zelfbeheersching, rust, d.w.z. alle eigen
schappen, noodig om als componist
zijn werk in dienst der muzikale idee
naar behooren te volbrengen. Psalm
129 is in harmonisch opzicht wat te
primitief, niet zijn eindelooze reeksen
van none-accoorden. En door het on
veranderlijk unisono der vocale par
tijen wordt meer kracht gesuggereerd
dan in waarheid aanwezig was. Maar
het feit dat dit werk aanleiding geeft
tot bedenkingen op dit plan, is reeds
iets zeer buitengewoons.
De uitvoering van Honegger's opus,
onder leiding van Glastra van Loon,
was heel goed, wat het koorgedeelte
betreft, matig wat de solisten aangaat
en niet bijzonder overtuigend in het
orchestrale (het rijkelijk versterkte
Nederlandsche Kamerorkest). De psalm
van Boulanger ging onder leiding van
Flipse en werd zoowel door het
Rotterdamsch Philharmonisch Orchest als
door het Schiedamsche mannenkoor
Orpheus uiterst bevredigend tot klank
gebracht.
Tooneel
L
egioen
oorste
oer tooneelspeelkunst
BIJ een geschilderd portret is [het
alleen voor het model zelf en
zijn dagelijksche omgeving van
eenig belang of het portret heelemaal
gelijkt. Het model kan meer of minder
interessant zijn, de essentieele, de
kunstwaarde van de schilderij wordt
bepaald door de innerlijke waarde van
den schilder zelf, en is mede afhankelijk
van zijn technische bekwaamheid. Het
is zeer begrijpelijk, dat dit stuk voor
vele Jezuïeten niet geheel aanvaard
baar zal zijn, gesteld zelfs dat zij er
geen aanstoot aan nemen. Maar dit
is voor de overige menschheid van geen
belang. Emmel Lavery is een groot
scheppend kunstenaar, grooter dan een
Schnitzler zich in Professor Bernhardi
toonde, omdat hij, niet alleen over een
even groote technische bekwaamheid
beschikt, maar bovendien belangrijker
dingen te zeggen heeft dan Schnitzler
in zijn tijd.
Dit werk behandelt het wonder van
het geloof" in al zijn vreugd, zijn ver
twijfeling en alle schakeeringen daar
tusschen; en dit in wezen geheel los
van de vraag welk geloof, en waarin.
Daarom is dit werk even goed op te
vatten als de strijd tusschen gevoel
en begrip, en zoo gezien door ieder
willekeurig gezelschap te brengen mits
met n regisseur aan het hoofd, die
de schoonheid van het werk heeft her
kend en de nederigheid als kunstenaar
V. l. n. r.: Jan van Ees, Cor Hermus, Cees
Laseur, Joan Rcmmelts in Het voorste legioen"
in zichzelf bezit, zich daaraan te
onderschikken, met bovendien de gave
zijn conceptie op de medespelers over
te brengen, en vooral deze binnen de
grenzen van de gestelde opgaaf te
houden.
De eerste groote verdienste van
Laseur als tooneelleider is, dat hij de
waarde van dit stuk heeft herkend;
de tweede zijn moed, dat hij het heeft
aangedurfd. Door deze voorstelling
heeft Laseur bewezen als leider een
allereerste plaats te kunnen innemen,
en met n slag heeft hij zich aan de
spits van de vier min of meer officieele
gezelschappen geplaatst, artistiek en
technisch. Het is dan ook geen wonder,
dat zich niet alleen op het tooneel,
doch ook in de zaal een soort wonder"
voltrekt: het was stampvol op een
Zondagmiddag! Hoevelen zullen b.v.
26 April hun reeds verloren geloof in
een huidig tooneel hebben terugge
kregen ?
Wat doet het er nu per slot nog toe,
of de eene rol iets beter getroffen was,
de andere minder sterk bezet? Acteurs
zijn in eenzelfde stuk in hun ver
schillende rollen niet onderling ver
gelijkbaar. Het resultaat van een
creatie hangt af van den innerlijken
afstand tusschen den acteur en zijn
te spelen rol, hoeveel hij aan geestelijke
waarden voor die rol bezit, hoeveel
innerlijke waarden hem er voor ont
breken. Technisch scheen een ieder,
dank zij den regisseur, voldoende be
rekend voor zijn taak.
Zonder iemand te kort te willen
doen, kan bovendien verklaard worden
dat de voorstelling, ondanks zijn om
vangrijke regie, een volmaakt ge
concipieerde, in het geheel passende,
gespeelde rol van Laseur zelf bracht.
De keuze van deze rol voor zichzelf
was bovendien voortreffelijk, immers
het succes van het stuk is meer van
deze dan van eenige andere rol af
hankelijk. Het stuk eischt dat de
kleine gemeenschap voor ons toe
schouwers in goede handen achter
blijft, en zoo is dit de rol voor dengene,
die de geneemschap bijeen bracht en
in de voorstelling bijeen hield. Verder
bracht de opvoering een lieflijk, in
nerlijk gaaf jongetje, gespeeld door
Mary Dresselhuis, en een geheel
nieuw acteur, een jong onbedorven
beschaafd talent (Gijsbert Tersteeg),
waaraan altijd behoefte blijft; een
jonge man, wien momenteel alleen
datgene ontbreekt, wat voor een ieder
te leeren valt, en die alles meebrengt,
wat door geen studie verkregen kan
worden. Gelukkig, voor hem, dat hij
rechtstreeks in de handen van een
regisseur is gevallen, die het eigen
wezen van zijn spelers zuiver aanvoelt,
niet ontwricht, muzikaal de stemmen
der spelers weet te leiden, zonder deze
te forceeren.
?p\EGENEN die hier niet aanvoelen,
-^ wat een goed gaaf stuk is, wat
een deugdelijke regie beteekent, wat
eerlijk spel en samenspel, en wat een
onaantastbare artistieke overwinning
beduidt, zullen het nooit begrijpen.
Alle medespelers verkregen door dit
groote gave dramatische werk, een
meerdere diepte en waarde, zooals de
figuren op het doek van b.v. de Nacht
wacht" waarschijnlijk belangrijker zijn
dan degenen, die tot model hebben
gediend.
Een ontzaglijke les is deze opvoering
voor ieder acteur, die het aanschouwt,
óf die er in meespeelt. Nederig geloof
in eigen levensopdracht is nood
zakelijk, en het besef, dat de menschen
de schouwburgen niet mijden, omdat
zij elders een rempla^ant voor de
tooneelspeelkunst vonden en kunnen
vinden, maar omdat zij te veelvuldig
in de schouwburgen, en dat zelfs bij
de eerste gezelschappen, de tooneel
speelkunst tevergeefs zochten. Dit ligt
óf aan de leiders, c f aan de spelers,
óf aan beiden. Het wordt tijd dat de
tooneelspelers beseffen, dat zij aan
zichzelf als kunstenaar verplicht zijn
over alle persoonlijke ijdelheid, eer
zucht of baatzucht heen te stappen,
op hun wijze tot zichzelf in te keeren
en iedere leiding positief af te wijzen
waarin zij geen vertrouwen, geen
artistiek vertrouwen hebben, onver
schillig wat deze in het begin van het
seizoen zakelijk belooft. En het is de
hoogste tijd, dat zij begrijpen, dat niet
iedere zelfs voortreffelijke eerste viool,
goede trombonist of consciëntieus be
speler van het slagwerk op
tooneelgebied, een regisseursstaf in zijn
schminkdoos draagt. Het publiek zal
te allen tijde in staat blijken op het too
neel een zuiver homogene ensemble
uiting onder begaafde leiding te onder
scheiden van een verwarde uitvoering
der verwrongen conceptie van een
onbevoegd leider, zelfs al worden de
verschillende partijen door kunstenaar
spelers uitgevoerd. In het eerste geval
zal het in groote getale komen, zooals
heden in het Centraal Theater, in het
andere geval zal het op den duur weg
blijven, en terecht.
EDUARD VERKADE
?vC*>