De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 1 mei pagina 5

1 mei 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

l Letterkundig leven Muziek Het boek van een weeshuis FREUD IN HET UI D VAN HAMLET S. Vestdijk Duistere dichtkunst Lode Vankrinkelen: Jongens in 't Gesticht (De Sikkel, Antwerpen) BIJ het lezen van. Jongens in 't Gesticht van Lode Vankrinkelen hebben wij herhaalde malen gedacht aan de meesterlijke bladzijden die Jacobus van Looy, zoowel in zijn Nachtcactus als in zijn J aap j e aan het leven van een jongen in een weezenhuis heeft gewijd. Deze overwegingen en vergelijkingen waren echter meer van socialen dan van aesthetischen aard, want de jonge Vlaamsche auteur bereikt geenszins de plastische baeldingskracht van den Hollandschen meester. Wij vroegen ons af of omtrent het einde der vorige eeuw tusschen ge lijkaardige weldadigheidsinrichtingen in Nederland en Belgiëzulk enorm verschil kon bestaan dat, terwijl het Burgerweeshuis van Haarlem haast de familiale atmosfeer ademt van een interieur van Pieter de Hoogh, het, door Vankrinkelen weliswaar niet gelocaliseerde, maar vermoedelijk Antwerpsche weezenhuis veeleer gelijkt op een bagno. Het is dan ook niet over bodig zich te herinneren dat de kunst slechts een werkelijkheid weergeeft ,,vue a travers un temperament". En in onderhavig geval zal dit tempera ment" in zekere mate toch de rol ge speeld hebben van een vervormde lens. Oogenschijnlijk is dit boek de auto biografie van iemand die zich wreekt over de mishandelingen die hij in zijn jeugd te verduren had. Deze wraak" voltrekt zich op be hendige wijze. De auteur geeft geen luidruchtig betoog tegen een verkeerd opvoedingsstelsel, maar bepaalt zich tot een naturalistische, koele en onmeedoogende noteer ing van somtijds. niet weinig stuitende gebeurtenissen. Het best is de schrijver daar, waar hij als het ware de sociologische struc tuur van den microcosmos die een weezengesticht is ontleedt. Twee vijande lijke groepen staan er in bestendig conflikt: die der opvoeders" en bewakers, dwaze bruten of Zelfs sadisten, en die der weezen, die daarom toch niet als onschuldige martelaren worden voor gesteld. Onder deze laatsten heerscht zoo iets als de wet van de jungle. Een heeft zich zelfs, dank zij de vechtersfaam van een grooteren broeder, tot een waren tiran weten op te werken. Zijn wenschen zijn bevelen, hij legt schat tingen op. Wie niets heeft poetst zijn schoenen. Hij stelt een hof in met eenige uitverkoren kornuiten. Hij heeft zijn strafuitvoerders, zijn spionnen, zijn narren en op zijn bevel worden allen ongenadig afgerost die weigeren aan zijn krankzinnige invallen te ge hoorzamen. Trouwens wanneer, ten gevolge van een ongeval, de tiran in het gasthuis terecht komt, zullen de verdrukten" op even onmeedoogende wijze hun weerwraak nemen. Ook psychologisch is dit boek zeer belangwekkend, daar waar het een inkijk biedt op wat we maar met een modewoord het minderwaardigheids complex" van den weesjongen zullen noemen. De brutaalste vechtersbaas op de speelplaats is bloo en laf als het gaat om zijn wees-zijn. Het is zijn wonde plek, iets als een geheime ziekte. Toch is het slot van dit grauwe boek, dat, alle verhoudingen in acht geno men, soms aan Céline's Voyage au bout de la Nuit doet denken, van een opbeurend optimisme doortrokken. Trots honger, dorst en afschuwelijke mishandelingen, groeien deze verworpelingen toch op als jonge boomen en de eindklank is een mooie hymne op den arbeid en de zedelijke wederge boorte die hij vermag te verwekken. RAYMOND BRULBZ HET is stellig een merkwaardig feit, dat de invloed van de psychanalyse op de literatuur, voorzoover men althans het Freudisme zelf niet tot de .... literatuur wenscht te rekenen, het best be studeerd kan worden in de Engelsche letteren, de Amerikaansche meegere kend. Ter verklaring zou men wel ge neigd zijn te wijzen op het element van sexueele hypocrisie in de Angel saksische samenleving, een hypocrisie waartegen de Hollandsche, op zich zelf toch niet gering en met de schoon ste kansen voor de onmiddellijke toe komst, kinderspel schijnt te zijn. Enge land, zoo kan men meenen, had Freud meer noodig dan de andere landen, en het had hem noodig, niet zoozeer als inspireerend, of navolgenswaard penaat in de psychiatrische spreekkamer, als wel ter aanvulling van de algemeene en geheel buiten het gebied der neurose liggende, dus normale wereldbeschou wing en levensleer. Het verschijnsel doet zich dan ook voor, dat niet in de eerste plaats de tweederangs geesten, de commentatoren en halfwet nschappelijke apologeten, zich in Engeland van Freud meester maakten, maar groote figuren met profetische draagSlgmund Freud wijdte als D. H. Lawrence. Terwijl in Duitschland tot 1933 de psychanalyse, veelal gesynthetiseerd" met van alles en nog wat, buiten de engere vak literatuur op grensgebieden woekerde, die wat halfslachtig philosofisch dilet tantisme betreft, hun weerga niet vonden, en de betere" literatuur zich doorgaans afzijdig hield of hoogstens schamper en terloops uitbeeldde. (Thomas Mann b.v. in Der Zauberbsrg, waarin de zielsontleder" Dr. Krokowski optreedt bijna als de thaumaturg in een grotesken, doch ethnologisch belangwekkender! cul tus!), daar zijn het in Engeland boeken als Sons and lovers, The case of Mr. Crump, The man within, die getuigen van Freud's nuttige en daar wel zeer noodzakelijke zending als vernieuwer der zedelijke opvattingen. In Frankrijk zijn de verhoudingen wér geheel anders. Noch de aanwezig heid van sexueele remmingen als in Engeland, noch het sterk speculatieve element in de psychanalyse, zoozeer in strijd met den helderen Latijnschen geest", die ook in de psychotherapie aan Freud een gemakkelijke nederlaag bezorgde tegen Charcot, Janet c.s., be gunstigden hier een doordringen der 'dieptepsychologie in de literatuur. Zelfs Proust?wel het sterkst specu latief aangelegd onder de groote Fransche psychologen! ontsnapt aan Freud's invloed, al heeft men wel het tegendeel beweerd. Wat de heden daagsche romanciers aangaat, kan men b.v. van Julien Green wel aannemen, dat hij Freud kent, zonder dat deze evenwel vormend op hem heeft gewerkt zooals op Lawrence, Levisohn, de ge broeders Powys, Huxley, Graham Greene, en zoovele anderen. En dan is Julien Green nog een halve Engelschman van geboorte. PNE Angelsaksische ontvankelijk*^ heid voor het Freudisme, uit vloeisel, als men het zoo zien wil, van de algemeene wet van de eenheid der tegendeelen", moet daar hard nekkig gebonden zijn aan den volks aard, zij het ook aan de schemerige periferie van dien volksaard, want te beweren, dat de gemiddelde solide Engelschman met Freud opstaat en er mee naar bed gaat, zou lichtelijk over dreven zijn . . . Het zijn hier, zooals altijd, de steeds weer optredende grenskarakters, de begaafden, de ge nieën, de zelf licht brengende phares", die zijn licht het eerst opvingen en daarna versterkten; en deze vuurtorens stonden op hachelijk kleine kusteilandjes, waarvan men ten overvloede het afbrokkelingsproces met mora listisch alarm trachtte te bespoedigen (verbod 'van Lawrence in Engeland, verbod van Levisohn in Amerika, lang voor Freud in Berlijn het lot, willen wij hopen, van den phoenix onderging). Overigens was de censureerende Brit hier opvallend onrechtvaardig voor eigen traditie; om consequent te zijn had hij ook Shakespeare moeten verbieden, in wiens Hamlet het Oedi puscomplex" of moedercomplex" met alle vereischte ondubbelzinnigheid geinaugureerd werd in de Europeesche literatuur. Gelukkig, dat men Hamlet verpletteren kon onder zooveel andersklinkende commentaren! Maar dat neemt niet weg, dat in Engeland de meest waardevolle ontdekking van Freud, die der kinderlijke, op de ouders gepolariseerde sexualiteit, reeds in dramatischen vorm inheemsch was; geen wonder trouwens, want een dergelijke voorkeur komt niet uit de lucht vallen, en wat aan inzichten blijvend en algemeen menschelijk is in Freud, moet in aanleg reeds eeuwen en eeuwen hebben bestaan (bestond in feite reeds bij de oude Grieken . .). Een indirect bewijs voor deze ziens wijze betreffende een latent Freudis me" vooral in Engeland levert James Joyce, wiens Ulysses, allerminst door Freud beïnvloed, op onvergetelijke wijze alle gegevens behelst voor de z.g. (hier negatief gerichte) moederbinding, en die daarbij' in zake literaire reminis centies bij zijn hoofdpersoon vooral aansluiting zoekt bij . . . Shakespeare's drama! Om deze moeder binding, telkens onder ander aspect belicht, draaien dari ook zonder Uit zondering de bovengenoemde werken, onverschillig of deze binding zich voor doet als een machtige, iedere andere genegenheid verstikkende liefde (Sons and lovers), als liefde die, teleurgesteld, in haat en menschenverachting om slaat (Maurice Spandrell in Huxley's Point counter Point), als fatale onder werping aan een heksachtige remplacante (The case of Mr. Crump), als opstandige haat tegen de vader figuur (The man within), of als incestueuze erotiek tusschen neef en nicht, waar de oudere generatie door den romancier van te voren zorg vuldig is verwijderd (John Crow en Philip Crow in A Glastönbury Romance . van John Cowper Powys). Wie den Freudiaanschen" geest in zijn beste, gevarieerdst menschelijke en niet door enge specialismen bezwaarde uitingen wil leeren kennen, moet bij de moderne Engelsche literatuur te gast gaan. Francols Berthault: Valsseanx »olalres. Avec une préface de Henrl de Montnerlant (Corréa, Parijs) FRANCOIS BERTHAULT is een onbekend dichter van poëtisch proza, anders gezegd: van poëzie. Montherlant vertelt ons in zijn inlei ding dat Berthault in de oorlog aan het hoofd werd gewond, weshalve hij Montherlant altijd denken doet aan Apollinaire en diens Poète Assassiné". Het is, mag men erbij zeggen, bepaald de enige grondige reden waarom Ber thault aan Apollinaire zou doen denken. Berthault, vernemen wij verder, bleef doof, en werd door een auto overreden die hij niet had horen aankomen. Dit boek, een keuze door hem zelf gedaan uit andere geschriften, is dus een na gelaten werk. Het lijkt mij onmogelijk, na een dergelijke inleiding, kwaad over deze bundel te spreken. Montherlant ver klaart dat hij niet begrijpt waarom andere dichters Berthault niet hebben begrepen en in hun midden opgenomen. Hij heeft immers prachtige beelden, en wat zij bewust hebben opgesteld, was bij hem chter, omdat hij na zijn hoofd wond waarschijnlijk sommige dingen niet anders meer heeft kunnen zien. Het is Montherlant die spreekt, en ik verklaar mij volkomen inkompetent om uit te maken of hij gelijk heeft of niet in deze onderscheiding, terwijl ik aarzel hem te volgen in de hiërarchie die hij opstelt tussen wat op dit gebied bedacht en bewust is of voor f orce majeure kan doorgaan. Eén ding is zeker: de minnaars van een bepaald soort poëzie kunnen in Vaisseaux solaires heel veel beelden en wendingen vinden, heel veel sfeer en muzikaliteiten en halftinten, <fiïzozeer verwant zijn aan die van de andere dichters, dat men zich inderdaad pijnlijk verbaast over hun weigering om Berthault op te nemen. Als men bijv., zoals onlangs ge beurde, een Léon-Paul Fargue hoort aanduiden als authentiek erfgenaam van Baudelaire en Rimbaud", dan wordt men mistroostig bij het idee dat Berthault zo buiten die erfenis" werd gesloten. Vaisseaux solaires is werkelijk even mysterieus, even rijk aan beelden en, zoals het daar voor ons ligt, heel wat minder praatziek dan de poëzie in rijm en proza van Léon-Paul Fargue. Ik zou hier nog hebben willen zeg gen wat mij het beste lijkt in de bundel, maar ik zou daarvoor wat meer er van hebben moeten begrijpen. E. DU PERRON Bibliografie Arthur Tan Schendel: Avonturiers (Boueher, den Haag) LJ ET nieuwe boek van Van Schendel " bevat een aantal beschouwelijkkroniekmatig geschreven stukken, die nauwelijks verhalen kunnen heeten. Titels als Columbus, Hendrik de Zee vaarder, Vasco da Gama, Magellaan, Drake, geven reeds te kennen welke stof hier behandeld wordt, en dat het boek nog beter Ontdekkingsreizigers" had genoemd kunnen worden. De bekende gegevens worden door Van Schendel getrouw naverteld, zon der dat hij de feiten verrassend belicht of de figuren verdiept of verbeeldt tot gestalten. Mits men niet te veel dezer stukken achter elkaar leest, kan men genieten van den sterken, klaren stijl, die hier echter, waar de stof vlak blijft, na laat ons zeggen een 30-tal bladzijden, door zijn bezadigde gelijk matigheid, iets egaals krijgt. De uitgave is, zooals alles wat Folemprise aanbiedt, voortreffelijk uit gevoerd en dóór G. H. 'sGravezande voorzien van een bibliografie. PAG. 8 Dl GROENE Ne. 3074 TWEE PSALMEN Willem Pijper DE serieuze muziek van onzen tijd heeft buitensporig slechte levens kansen. Daar is, ten eerste, de geringe belangstelling van het publiek. Vervolgens: de manifeste artistieke onbevoegdheid van het grootste deel harer propagandisten. In de derde plaats: de inferioriteit van de muzikale en metaphysische gegevens, die door het meerendeel der hedendaagsche auteurs gebruikt worden. Wanneer het hier geen muziek betrof, doch bijvoor beeld schilderkunst, dan zou men bij wij ze van vergelijking, moeten zeg gen: Primo koopt het publiek geen schilderijen meer, secundo zijn alle normen van picturale en aesthetische waardeering te loor gegaan, tertio verstaan de schilders hun handwerk niet meer, en zij schilderen met dermate minderwaardige materialen, dat een doek van vijftien jaar oud een vlekkerig, bruinzwart afgebladderd vlak is geworden. Ik heb, over de nieuwe schilderkunst, een dusdanig pessimistische beschou wing nog nergens gelezen. Er is daar dus blijkbaar nog geen aanleiding toe. Inzake de muziek wordt het hoe langer hoe moeilijker niet te versagen. Niet zoozeer vanwege punt een en twee: geringe belangstelling voor, en on zakelijk geschrijf over een kunstgenre zijn voorbijgaande plagen. Maar de in het oor .springende minderwaardigheid van creaties welke een tiental jaren geleden nog beloften schenen be loften welke niet werden nagekomen ! is een zeer veel ernstiger kwaad. Aanleiding tot bovenstaande be schouwing was de uitvoering, door de Rotterdamsche zangvereeniging van Toonkunst, van Honegger's nu juist vijftien jaar oude psaume symphonique Le Roi David. Tien jaar geleden konden wij nog over dit werk schrijven met waardeering voor een aantal vondsten, die voor groei, voor ontwikkeling vatbaar leken. Maar de kleur schoot in, de verf liet los; deze tempel van klank verging tot een onooglijke bouw val; de marmers bleken uit stucwerk te bestaan en de bronzen uit bord papier .... Indertijd hebben wij reeds op het hybridische van dezen symphonischen psalm gewezen. Het conglomeraat van een quasi-Haendel-stijl (de twee groote koren) met opera-pathos (de Incantation) en toenmaals up-to-date dissonant geweld (de marche des Philistins) bood wel zeer groote verouderingskansen. De essentie van een muzikale schepping: de melodische waarde, was in dit geval niet sterk, niet zuiver genoeg om Le roi David, ontdaan van alle vergankelijke bijzakelijkheden, op een boventijdelijk plan te heffen. Er staat, melodisch, meer Brahms en Flotow in Le roi David, dan Honegger. Nu, vijftien jaar later, zou men nog steeds niet weten te zeggen wat speci fiek Honeggereus is in het.oeuvre van dezen auteur. In melodisch opzicht is hij onvindbaar maar harmonisch? Er is geen verschil tusschen deze klankstapelingen en soortgelijke blad zijden bij Milhaud, Hindemith of Stravinsky. Rhythmisch, contrapuntisch, formeel ligt het geval niet anders. Het werk is een ietwat wrange herinnering aan een volstrekt verou derde mode. En die mode" was niet groot» niet origineel, niet bijzonder genoeg om tot stijl" te kunnen uit groeien. Wat onze opinie over dit afgetakelde werk nog het meest ten gunste beïnvloedt, staat te lezen op de laatste bladzijde van de partituur. Twee data zijn dat: 25 Febr.?28 April 1921. Honegger was toen dus muzikant ge noeg om in ruim twee maanden een werk van dezen omvang te concipieeren PAG. 9 DE GROENE No.3074 en uit te werken. Deze kortespanne tijds verklaart veel slordigheden in den opzet, maar ook veel, opzichzelf uiterst waardeerbare, spontaneïteiten. Inderdaad, onder gunstiger omstandig heden had de muzikant Honegger een groot componist kunnen worden. DE andere psalm, welke hier in Rotterdam tot klinken kwam, was Lili Boulanger's Psaume 129 voor mannenkoor en orkest, gecomponeerd omstreeks 1916. Een meesterwerk is dit evenmin, wanneer men slechts de muziek beluistert, ontdaan van het roerend verhaal der in praematuren wonderbloei geknotte jeugd. Lili Boulanger zou, wanneer zij langer dan vijfentwintig jaren geleefd had, mis schien de eerste vrouwelijke componist geworden zijn van het formaat der grooten. Zij had invallen meer en persoonlijker dan Honegger , haar melodieën bezaten adem en noblesse. Maar bovenal vertoonde zij schroom, zelfbeheersching, rust, d.w.z. alle eigen schappen, noodig om als componist zijn werk in dienst der muzikale idee naar behooren te volbrengen. Psalm 129 is in harmonisch opzicht wat te primitief, niet zijn eindelooze reeksen van none-accoorden. En door het on veranderlijk unisono der vocale par tijen wordt meer kracht gesuggereerd dan in waarheid aanwezig was. Maar het feit dat dit werk aanleiding geeft tot bedenkingen op dit plan, is reeds iets zeer buitengewoons. De uitvoering van Honegger's opus, onder leiding van Glastra van Loon, was heel goed, wat het koorgedeelte betreft, matig wat de solisten aangaat en niet bijzonder overtuigend in het orchestrale (het rijkelijk versterkte Nederlandsche Kamerorkest). De psalm van Boulanger ging onder leiding van Flipse en werd zoowel door het Rotterdamsch Philharmonisch Orchest als door het Schiedamsche mannenkoor Orpheus uiterst bevredigend tot klank gebracht. Tooneel L egioen oorste oer tooneelspeelkunst BIJ een geschilderd portret is [het alleen voor het model zelf en zijn dagelijksche omgeving van eenig belang of het portret heelemaal gelijkt. Het model kan meer of minder interessant zijn, de essentieele, de kunstwaarde van de schilderij wordt bepaald door de innerlijke waarde van den schilder zelf, en is mede afhankelijk van zijn technische bekwaamheid. Het is zeer begrijpelijk, dat dit stuk voor vele Jezuïeten niet geheel aanvaard baar zal zijn, gesteld zelfs dat zij er geen aanstoot aan nemen. Maar dit is voor de overige menschheid van geen belang. Emmel Lavery is een groot scheppend kunstenaar, grooter dan een Schnitzler zich in Professor Bernhardi toonde, omdat hij, niet alleen over een even groote technische bekwaamheid beschikt, maar bovendien belangrijker dingen te zeggen heeft dan Schnitzler in zijn tijd. Dit werk behandelt het wonder van het geloof" in al zijn vreugd, zijn ver twijfeling en alle schakeeringen daar tusschen; en dit in wezen geheel los van de vraag welk geloof, en waarin. Daarom is dit werk even goed op te vatten als de strijd tusschen gevoel en begrip, en zoo gezien door ieder willekeurig gezelschap te brengen mits met n regisseur aan het hoofd, die de schoonheid van het werk heeft her kend en de nederigheid als kunstenaar V. l. n. r.: Jan van Ees, Cor Hermus, Cees Laseur, Joan Rcmmelts in Het voorste legioen" in zichzelf bezit, zich daaraan te onderschikken, met bovendien de gave zijn conceptie op de medespelers over te brengen, en vooral deze binnen de grenzen van de gestelde opgaaf te houden. De eerste groote verdienste van Laseur als tooneelleider is, dat hij de waarde van dit stuk heeft herkend; de tweede zijn moed, dat hij het heeft aangedurfd. Door deze voorstelling heeft Laseur bewezen als leider een allereerste plaats te kunnen innemen, en met n slag heeft hij zich aan de spits van de vier min of meer officieele gezelschappen geplaatst, artistiek en technisch. Het is dan ook geen wonder, dat zich niet alleen op het tooneel, doch ook in de zaal een soort wonder" voltrekt: het was stampvol op een Zondagmiddag! Hoevelen zullen b.v. 26 April hun reeds verloren geloof in een huidig tooneel hebben terugge kregen ? Wat doet het er nu per slot nog toe, of de eene rol iets beter getroffen was, de andere minder sterk bezet? Acteurs zijn in eenzelfde stuk in hun ver schillende rollen niet onderling ver gelijkbaar. Het resultaat van een creatie hangt af van den innerlijken afstand tusschen den acteur en zijn te spelen rol, hoeveel hij aan geestelijke waarden voor die rol bezit, hoeveel innerlijke waarden hem er voor ont breken. Technisch scheen een ieder, dank zij den regisseur, voldoende be rekend voor zijn taak. Zonder iemand te kort te willen doen, kan bovendien verklaard worden dat de voorstelling, ondanks zijn om vangrijke regie, een volmaakt ge concipieerde, in het geheel passende, gespeelde rol van Laseur zelf bracht. De keuze van deze rol voor zichzelf was bovendien voortreffelijk, immers het succes van het stuk is meer van deze dan van eenige andere rol af hankelijk. Het stuk eischt dat de kleine gemeenschap voor ons toe schouwers in goede handen achter blijft, en zoo is dit de rol voor dengene, die de geneemschap bijeen bracht en in de voorstelling bijeen hield. Verder bracht de opvoering een lieflijk, in nerlijk gaaf jongetje, gespeeld door Mary Dresselhuis, en een geheel nieuw acteur, een jong onbedorven beschaafd talent (Gijsbert Tersteeg), waaraan altijd behoefte blijft; een jonge man, wien momenteel alleen datgene ontbreekt, wat voor een ieder te leeren valt, en die alles meebrengt, wat door geen studie verkregen kan worden. Gelukkig, voor hem, dat hij rechtstreeks in de handen van een regisseur is gevallen, die het eigen wezen van zijn spelers zuiver aanvoelt, niet ontwricht, muzikaal de stemmen der spelers weet te leiden, zonder deze te forceeren. ?p\EGENEN die hier niet aanvoelen, -^ wat een goed gaaf stuk is, wat een deugdelijke regie beteekent, wat eerlijk spel en samenspel, en wat een onaantastbare artistieke overwinning beduidt, zullen het nooit begrijpen. Alle medespelers verkregen door dit groote gave dramatische werk, een meerdere diepte en waarde, zooals de figuren op het doek van b.v. de Nacht wacht" waarschijnlijk belangrijker zijn dan degenen, die tot model hebben gediend. Een ontzaglijke les is deze opvoering voor ieder acteur, die het aanschouwt, óf die er in meespeelt. Nederig geloof in eigen levensopdracht is nood zakelijk, en het besef, dat de menschen de schouwburgen niet mijden, omdat zij elders een rempla^ant voor de tooneelspeelkunst vonden en kunnen vinden, maar omdat zij te veelvuldig in de schouwburgen, en dat zelfs bij de eerste gezelschappen, de tooneel speelkunst tevergeefs zochten. Dit ligt óf aan de leiders, c f aan de spelers, óf aan beiden. Het wordt tijd dat de tooneelspelers beseffen, dat zij aan zichzelf als kunstenaar verplicht zijn over alle persoonlijke ijdelheid, eer zucht of baatzucht heen te stappen, op hun wijze tot zichzelf in te keeren en iedere leiding positief af te wijzen waarin zij geen vertrouwen, geen artistiek vertrouwen hebben, onver schillig wat deze in het begin van het seizoen zakelijk belooft. En het is de hoogste tijd, dat zij begrijpen, dat niet iedere zelfs voortreffelijke eerste viool, goede trombonist of consciëntieus be speler van het slagwerk op tooneelgebied, een regisseursstaf in zijn schminkdoos draagt. Het publiek zal te allen tijde in staat blijken op het too neel een zuiver homogene ensemble uiting onder begaafde leiding te onder scheiden van een verwarde uitvoering der verwrongen conceptie van een onbevoegd leider, zelfs al worden de verschillende partijen door kunstenaar spelers uitgevoerd. In het eerste geval zal het in groote getale komen, zooals heden in het Centraal Theater, in het andere geval zal het op den duur weg blijven, en terecht. EDUARD VERKADE ?vC*>

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl