De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 29 mei pagina 6

29 mei 1936 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven MARTIN BUBER Twee bundels Aus tlefen rufe tch dlch; drelundxwanilg Psalmen In der Urachrlft mlt der Verdcutuchung von Martin Uuber (Schocken Verlag, Berlln) EEN deeltje uit de Bücherei des Schocken Verlags, waarin een keuze uit het pas verschenen deel der nieuwe joodsche bijbelvertaling(deel XIV: das Buch der Preisungen) is samengebracht, nu echter met den hebreeuwschen text op de nevenblad zijde. Franz Rosenzweig (f 1929) en Martin Buber hebben gepoogd het Oude Testament te herzeggen in een taal, waarvan het stof van dagelijksch sleurgebruik is afgeblazen, een duitsch, dat door de strenge school van Stefan George is heengegaan; zij hebben verder de organische eenheid van bijbelvorm en bijbelinhoud trachten over te brengen, en wel door den etymologischen wortel der hebreeuwsche werkwoordstammen uit te graven, waardoor het epische thema aan den dag komt en de ,,mythologische" oer kracht van de taal eenigszins kan worden benaderd. Deze beide meesters der joodsche theologie waren bovendien ontdekkers van deze eenvoudige waar heid, dat de Schrift oorspronkelijk een boek is om gesproken en gezongen te worden in de synagogale en huiselijke liturgie. Dat de taal der vertaling dus ook moet zijn om te zeggen. Zoo kwamen zij tot hun kolometrische vertaling, in klank en rhythme, accent en pauze, zinsbouw en compo sitie van breedere gedeelten, steeds zich voor oogen stellend, dat het Woord zich steeds weer van zijn tijdelijke legerstee: de schrift, heeft te verheffen, om de menschen te kunnen aan spreken. Juist in de psalmen-vertaling van Buber is wat wij aanduiden extraduidelijk en extra diep te beleven. Buber en Rosenzweig hebben van hun baanbrekende opvattingen uitvoering rekenschap gegeven; de essays waarin dit geschiedde zijn kortgeleden gebun deld in een boek: Die Schrift und ihre Verdeutschung". Wie zich daarin ver diept zal aan zijn verrassingen niet spoedig een einde vinden. Martin Bulier: Hunderd chassidi sche Cïcsclilchten (Schocken Verlag, Berlijn) ONDER den titel Die chassidischen Bücher" heeft Maitin Buber ineendundruk editie van 718 blz., die eveneens bij het Schocken-Verlag in Berlijn verschenen is, de volgende, vroeger afzonderlijk uitgegeven boeken gebundeld: Die Geschichte des Rabbi Nachman, Die Legende des Baalschem, Der grosse Maggid und seine Nachfolge, Das verborgene Licht, Mein Weg zum Chassidismus, vermeerderd met een uitvoerige toelichting, bij dragen tot de Baalschem-Legende en een aanhangsel. Het deeltje dat hierbij aangekondigd wordt bevat een keuze uit Die Chassidischen Bücher", een voorproef, die den lezer prikkelt tot, wellicht ver nieuwde, belangstelling voor het groo tere boek, waarvan ten onzent vooral ,,Die Geschichte des Rabbi Nachman" en Die Legende des Baalschem" bekend zijn geworden. De met den naam chassidisch (on geveer gelijkwaardige aan het Duitsche ,,welt-fromm") aangeduide geloofsbeweging bracht een overvloed van mondeling overgeleverde anecdoten, parabels, gelijkenissen en symbolische verhalen voort, handelend over de verhouding van mensen tot God (vree zend, vertrouwend), tot den mede mensen, en tot zichzelf (zonde en inkeer, leed en deemoed, etc.). Een verzameling vol typisch-, en innigjoodsche diepzinnigheid, wijsheid en vroomheid. eee n S. VESTDIJK SOMMIGE boeken moest men van hun stijl kunnen amputeeren en vervolgens voorzien van een eenvoudige en doelmatige prothese l Sam Goudsmit's historische roman i) (de eerste van een reeks, aangekon digd onder den titel De volle maat) behoort daartoe; dit boek wekt nei gingen tot vertalen in het Neder landsen bij een oorspronkelijk Nederlandschen roman. Ik zou dit niet zeg gen, indien dit werk voor het overige geen sterke qualjteiten bezat, en zelfs niet indien de stijl waarin het ge schreven is bepaald aantoonbare fouten vertoonde. Dit evenwel is niet of nau welijks het geval; er zou hier dan ook sprake zijn minder van stijlcorrecties dan van overbrenging van het eene idioom in het and; re. Htt idioom, waar aan Simcha laboreert en dat de lezing ervan bemoeilijkt, is in eersten aanleg afkomstig uit de Hollandsche natura listische school, met niet onbelangrijke modernistische bijmengselen, waar onder men sommige expressionis tische" wendingen van Döblin meent te herkennen, wiens Wallenstein met de suggestief beschreven Jodenverbranding Goudsmit wel niet onbskend gebleven zal zijn. Maar het resul taat hiervan is een embrouillement van troebele, zwaar tastende qualificaties, dat doet snakken naar een helder beeld, een lichtvoetige volzin, iets van Latij nsch e klaarheid. Een voorbeeld (men vindt ze haast op iedere bladzijde) :?.. .. . slingerde een vrouw een lange ziekelijke krachtgil uit, de handen op haar dijen alsof zij ze uitperste, en alsof het een bevrijding was." Htt uit persen van dijen, zij het ook slechts bij wijze van metafoor, kan moeilijk anders zijn dan een bevrijding, zou men zeggen. Op andere plaatsen stuit men op Germanismen, die zich bij nader toezien soms onthullen als plastischbadoelde voortbrengselen van dit stoer en voortvarend en inderdaad wat de traditie betreft zér Hollandsch ma niërisme: een rabbi m zijn enormen grijzen waaierbaard." Of -?en dan wordt het heel verontrustend Goud smit gaat plotseling over tot een sim peler, direct-sensueele beeldspraak, waarin b.v. van een vrouw gewaagd wordt als van een eetbare maan", hetgeen aan een' plat pannekoekengezicht doet denken, en dit was niet bepaald het oogmerk van den auteur. Zoowel bij het eene als bij het andere procédé, dat der protserige overlading als dat der concrete enkelvoudigheid, die haar doel voorbijschiet, denkt men even aan Thomas Mann, wien nage zegd wordt, dat hij zijn heele leven lang hartstochtelijk gezocht heeft naar het ne juiste en treffende woord l Van dat zoeken zelfs is Goudsmit nog ver verwijderd. . WARE de amputatie, waarop ik doelde, uit te voeren maar jammer genoeg in dit geval is de stijl van een boek niet een arm of een been, doch als bloedsomloop of zenuwstelsel innig met den inhoud verstrengeld l dan zou er in dit Simcha heel wat prijzenswaardigs aan den dag treden. Want Goudsmit geeft niet alleen blijk veel historisch materiaal over de Middeleeuwsche Jodenvervolgingen op in telligente wijze verwerkt te hebben, hij geeft ook blijk van een ongewone epische begaafdheid. Epiek, collec tieve beroeringen en de massaregie daarvan, verdraagt ook veel beter de nadeelen van zijn stijl, en het lijdt geen twijfel, of de individueele psy chologie staat hier verre ten achter bij een enkel synthetisch historisch verslag, bij de milieuschildering, de theologische twisten, de veeleer als algemeene typen opgezette diverse Rab bijnen en voormannen der bedreigde gemeente, en de zeer dramatische ge beurtenissen waarop deze bedreiging tenslotte uitloopt. Goudsmit bereikt uitstekende dingen in zijn schuttersfeest, zijn gruwelijke pogroms, zijn zeld zaam aangrijpende massazelfmoord, daar waar de Rabbijnen, ter ver mijding van den gewelddoop en in het bijzónder om de vrouwen voor ver krachting te bewaren, zelf het slachterswerk volbrengen. Daarentegen is de held van het verhaal te vaag en te geidealiseer d gebleven, en daarmee wordt ook de romantische draad, die de ver schillende tableaux aaneenrijgt, beslist tot het zwakste punt uit het heele boek, eensdeels door Simcha's on duidelijke reacties op het verraad van zijn bruid Hanna, die met den vijand heult in den persoon van den jongen ridder von Leiningen (mat onuitge werkte aanduidingen van een soort Judithrol), anderdeels door de onwaar schijnlijke coup de théatre aan het slet, waar von Leiningen's vader plotseling nog door den edelen jongeling met zijn voorbeeldig zelfbedwang doodgestoken wordt. Een plaatsvervangende wraak dus, die typisch schijnt voor de Joodsche mentaliteit, tenminste bij den schrijver, zoowel door den sterken band tusschen vader en zoon, die in deze (onbewuste) verwisseling veron dersteld is, als door den afkeer van directe actie, die hier zelfs in het ge weld nog tot uiting komt. Of moest de jonge Leiningen voor het tweede deel gespaard blijven ? Psychologisch goed gezien is verder het optreden van den monnik Gottschalk, Joodsch bastaard, en juist daardoor vol ressentiment te gen de Joden, en vooral ook de wijze waarop Reb Moschéom het leven komt (pag. 334?335). Dat Goudsmit den Joodschen voorstellingsschat, ritueel en folklore, door en door kent, bewees hij reeds herhaaldelijk in vroegere publicaties. Als historische roman is Simcha, de knaap uit Worms, waarin de Joden op zulk een brute wijze bij duizendtallen gemassacreerd werden, belangrijk door de actueele associaties. Neen, stel u gerust, ik wil niet insinueeren, dat er in Duitschland, afgezien dan van een enkel slecht gedisciplineerd concentra tiekamp, werkelijk Joden vermoord zijn l Het ging en gaat daar ongetwij feld gectviliseerder toe; men heeft in dit verband dan ook wel van koude pogroms" gesproken, die, althans voor den toeschouwer, minder erg moeten zijn dan de door Goudsmit zoo yehement geschilderde uitspattingen. Maar, de uitingen van den Jodenhaat mogen veredeld" zijn, m wezen is er niets veranderd, in wezen is er niet het minste verschil te ontdekken tusschen de dooplustige en sadistische kruis vaarders uit dit boek en de geestver wanten van Julius Streicher. i) Sam. Goudsmit: Simcha, de knaap uit Worms (Querido, Amsterdam) 307* BIBLIOGRAFIE Robert Neumann: Koning, Koningin en Dictator (Querldo, Amattrdttm) IN dezen historischen roman, in het Duitsch Struensee" geheeten, schil dert Robert Neumann ons den op- en ondergang van den merkwaardigen Deenschen dictator Struensee, die, als Duitsch dokter begonnen, van lijfarts des konings opsteeg tot de hoogste macht in Denemarken, bestuurder van het land naast den ktn'ng die de gehoorzame volgeling en leerling werd van dezen man, die aan het volk van Denemarken den zegen van Rousseau's leerstellingen wilde brengen. Doch omstreeks 1770 was nog niet mogelijk wat later de Fransche revolutie gelukte. Struensee, gewelddadig onderdrukker van de rechten van den adel en ver dediger van de rechten van het volk, wordt ten val gebracht, getroffen in de eenige kwetsbare plek, waar hij te raken was: zijn overspel met ko ningin Mathilde. Hij eindigde op het schavot. g Zulk een leven moest Neumann aan trekken, die steeds zijn stof zocht in de levens der uitzonderlijken, de avon turiers, de ,,outcasts", de blinde passa giers van de samenleving. Hij maakte er een groot, scherp en levend boek van; niet enkel een historisch schilde rij gaf hij, ook een raak typeerende karakterteekening der optredende per sonen, die, hoewel aan de historie ont leend, voor ons leven als was het heden ten dage, meesterlijk voor ons op geroepen in den boeienden, zeer per soonlijken verteltrant, dien Neumann, de groote kunstenaar van de vertelling, beheerscht als geen ander. Soewarno-v. d. Kaaden: Nonna Dok ter (Van Dlshoeck, Bussum) HET is een kwaliteit van dit boek dat men het tot het eind toe leest, hoewel men reeds op de tweede blad zijde het verloop van het verhaal ver moedt en eerst achteraf maakt men gegronde tegenwerpingen tegen den gang der gebeurtenissen, die het ge lukkige slot onnoodig lang verschui ven. Het boek bevat de lotgevallen van een jonge vrouwelijke arts in haar 2 a 3 praktijkjaren in Indië, waar de lief desgeschiedenis met haar oom kunstig doorheen gesponnen wordt. De ge beurtenissen worden onderhoudend ver teld, zonder eenige pretentie. Literaire waarde heeft het boek niet, maar het is een roman die vooral door vrouwen met groote animo gelezen zal worden. Herdrukken van Samnel Butler TER gelegenheid van het eeuw feest van Samuel Butler (geb. 4 Dec. 1835) zijn er niet alleen een groot aantal artikelen over hem verschenen, maar ook enige goedkope herdrukken van zijn voornaamste werk. Ik wilde op deze voortreffelijke uitgaaf j es even de aandacht vestigen, omdat ik geloof, dat het werk van dezen groten satiricus, die een zo belangrijke invloed heeft gehad op de moderne Engelse literatuur, in ons land nog niet veel bekendheid heeft verkregen. In Dent's Everyman's Library is nu zijn lange, originele, scherp-geestige familieroman The Way of All Flesh" verschenen met een aardige, goed gedocumenteerde inleiding. Dezelfde bibliotheek brengt ons zijn curieuse, satirische Utopie: Erewhon" met het vervolg Erewhon Revisited" er bij in n deel. Ook in The World's Classics is The Way of All Flesh" opgenomen, hier met een inleidend artikel van Bernard Shaw, die er al jaren geleden op gewezen heeft, hoe veel hij zelf aan Butler te danken heeft gehad. A. G. v. K. Schilderkunst 'S Jan Engelman Eeretentonnstelllng, Stedelijk Musenut, Ansterdam SNEEUWWITTE haren omlijs ten het steenroode jonge gelaat van den schilder Matthieu Wieg man, die in deze dagen Abraham ziet en in de vernieuwde zalen licht, bijna te licht van het Stedelijk Mussum het volk van Amsterdam een keuz» uit zijn werk laat aan schouwen. Welke is de kracht die ons vooral balang inboezamt, by dezen schilder? Het is de kracht van zijn, niet aldus gewilde, maar noodzakelijke, levende waakschheid. Niets is zoo gevaarlijk voor den kunstenaar als het verlies der viriliteit, het verlies van aandacht en van nieuwsgierigheid naar de gebieden die hij niet ontgon. Te denken dat man, op een bereikte vaart, wel verder rollen kan, is reeds een half verlies. Dit" soort van zelfgenoegzaam heid is Matthieu Wiegman vreemd. Hij houdt niet op van onderzoeken, hij studeert. Wiegman was een onderzoeker en vernieuwer, wiens werk op tweeërlei wijze van belang werd. Ten eerste stond hij in het voorste gelid van die rechercheurs", welke in de oorlogs jaren, en kort daarvoor reeds, de groote buitenlandsche veranderingen d;r beeldende kunst hier introdu ceerdan. Misschien mag men hem den leider der School van Bergen noemen. Moeilijk kunnen de jonge menschen van dit oogenblik zich voor stellen, welk een gewaagd avontuur het was om een bij het publiek gewild genre, om een impressionisme of een luminisme in den steek te laten voor dan onzekeren opbouw van een geheel nieuw ruimte-beeld, voor de vestiging van een nieuw kleurgevoel. De thans vijftigjarigen, de jongeren van toen, waagden en wonnen. Wiegman's groote voorbeelden zijn Van Gogh en Cézanne geweest. De laatste echter vooral. Wat van Vincent indruk op hem maakte was diens inzet", de zuiverheid, de totaliteit daarvan, en misschien iets van zijn penseelstreek. Weinig echter beïnvloedde hem het ruimte-beeld van Van Gogh, het extreem-motorische, terwijl de meester van Aix hem juist la nécessitéd'un ordre volontaire" leerde, de stabiliteit, het rond-gembdelleerde, zonder de détails intérieurs". Het is zijn verdienste, dat hij uit die experimenten een persoonlijken stijl haalde, een eigen arabesk, die men altijd zal herkennen. Het is dit eigene wat een kunstenaar in het tijdsbeeld doet meetellen, hoe men verder zijn waardeering voor het een of het andere moge doseeren. Wiegman's optreden was ten tweede van belang, 'omdat hij (de meest religieuza natuur van z'n groep) een grooten stoot gaf aan de zoozeer noodzakelijke vernieuwing van de beeldende kunst die in de kerken verschijnt. Hij zag het steriele in van de eclectische toepassing der historische stijlen, of het nu gothiek was of egyptisch (Beuron). Hij streefde naar een religieuze kunst uit en voor dezen tijd. Zeker is hij daarin niet altijd geslaagd. Wanneer ds mildheid, die hem kenmerken kan, plaats maakte voor een zekere mate van kramp achtigheid, voor het voluntarisme dat al t i naakte, al te sobere geestelijkheid bedoelt, dan inderdaad schoot hij zijn dosl voorbij. Da godsdienstige kun stenaar moet purificeeren, doch hij kan zijn intenties niet duidelijk maken zonder de lichamelijkheid, zonder het vleesch van het kunstmiddel. Maar Wiegman blijft een schilder, die, waar de genade hem gunstig is, een schilderij maakt met gedragen tonen van brons, goud en rijke rooden. Zijn aanwending van tinten wit ver raadt soms groote teederheid (een der baste schilderijen, het Zittend Meisje, np. 20, toont dat aan). Het gaafst is hij meest in het Stilleven, daar waar hij een aarden pot met bloemen op een stoelmat zst, en het gansche schilderij moduleert naar n toon, die van goud en rood het mixtum schijnt. Ook in landschappen kan hij dat zuiver-geregistreerde hebben. En wat de religieuze tafereelen betreft, ik had den Christus uit 1919 willen zien, den armelijke, den bespotte, geaquarelleerd. Ook de Boetende Magdalena, uit 1020, die waarlijk dramatisch is, door den strijd tusschen geest en vleesch. Zij zijn er niet. Wel is er de fraaie Uitdrijving uit het Paradijs uit 1920, een houtskoolteekening, die echter meer kleur bezit dan menig schilderij. Er is de primitieve Job op den Mest hoop, die schoone kleur heeft in den lendendoek (en een treffend sentiment). Het portret van A. Roland Holst is ietwat veranderd, zwaarder gekleurd. In de Mulattin" (no. 31) komt een Wiegman voor den dag dien men zelden ziet: verwant aan Sluyters. MR. J. F. VAN ROVEN, een ambtenaar die zich aestheet belijdt, heeft zich reeds tot vele kunstenaars gewend om een mooien postzegel te verkrijgen. In alle stijlen en technieken is hij bediend, maar nimmer werd het voldongen een succes. De aanhouder wint: ter her denking van het 3oo-jarig bestaan der Utrechtsche universiteit, deed hij thans den kunstschilder Pyke Koch twee driekante zegels teekenen en deze wekken, behalve schoone herin neringen aan onzen philatelistentijd, toen de tres picos en de witte rand van Kaap de Goede Hoop zoo populair waren, eindelijk de voldoaning van een geslaagde proefneming. Het feit bewijst, dat alle theorie grauw en talent een zegen is. Zagen wij ook niet, dezer dagen, John Raedecker alle Cassandre- en Colinepigonen beschamen door een" uit stekend affiche van de opvoeringen van Midsummernightsdream", een affiche dat waarlijk geteekend was? Pyke Koch heeft afgerekend met de slordigheden en het toevalseffect der kunstnij veren. Hij koos den eenvoudigsten en moeilijksten weg: een goed handwerksman te zijn. Waar door hij slaagde? Door nauwgezet heid en door dat tegenwoordig zoo zeldzame schaalgevoel, bij de genade waarvan deze postzegels goed zijn en bij gebreke waarvan de nieuwe Rotterdamsche baurs van Staal slecht wordt. De figurale voorstellingen hebben het juiste relief, er is daarin gebroken met het moderne bijgeloof dat de derde dimensie zonde is, en toch werken zij goad in het vlak. Het letterschrift is met smaak gekozen, de groapaering dar letters is duidelijk, geeft geen puzzlës op, zonder zich echter op te dringen. Bovendien is de Twee schilderijen van Matthisu Wiegman ? druk zeer verzorgd. JezusenSt.JancndeH.Frandscus van Assisi De eene zagel, die van 6 cent, ver toont een Minervakop. Hij is in rood- ? bruin gadrukt. Hier is het letterschrift Mf,»hi.?w/;?«. m.i. het best van werking, maar dit Matthieu W.egman is te begrijpsn, omdat ds tekst minder uitvoerig is dan die van den anderen zegel. De tweede^ zegel, die van 12 Y2 cent, vertoont den zonder aarzelingen geteekenden kop van Voetius en deze is in mineraal-blauw gedrukt. Het eenige nadeel van deze drie kante zegels is van zuiver practischen aard: ze zijn moeilijk te tellen, als men ze aan het loket gaat halen, en de meeste postzegeldoosjes zijn er niet op berekend. Een gaarne-aanvaard ongemak, veronderstellen we. J, E. Oe nieuwe postzegels van Pyke Koch, uitgegeven ter gelegenheid van het 300-jarig . bestaan der Utrechtsche Universiteit KUNSTZAAL VAN LIER ROKIN 126 ? AMSTERDAM Doorloopend Tentoonstellingen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl