De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 12 juni pagina 5

12 juni 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

-.-.v:.-.-,Letterkundig leven BELLEN BLAZEN Féllx de ChMournea: Jason (GallImard. Par IJ a) DAT ook in Frankrijk het korte verhaal van node heeft naar voren gebracht te worden, be wijst een reeks als La Renaissance de la Nouvelle", door de N.R.F, begon nen onder leiding van Paul Morand, en waarin men zelfs de laatste, tot dusver onvertaalde resten van Edgar Poe heeft bijeengebracht, onder de alleszins ver lokkende titel Le Sphinx et autres contes bizarres". De novellenbundel Jason" van Félix de Chazournes is een debuut en draagt boven de vaag-mythologische, nog een andere, geografische titel: Portrait des Tropiques". Het is goed dat Félix de Chazournes zijn boek niet in Holland heeft uitgegeven, want de helft van de recensies eraan besteed, zou gevuld zijn met pijnUjk-gespannen meditaties en probleemstellingen over het feit of van de tropen wel een ,,por tret" te maken is en of dit portret" dan wel te erkennen valt als novelle" of als verhaal". Als een recensent, vol goede bedoelingen overigens, niet veel weet, en niet veel wetende niet veel te zeggen weet, is het minste wat hij doen kan: de lesjes repeteren die hij wel weet. Hij leert er zich zelf en de auteur niet veel mee, maar hij richt zich dan ook kennelijk tot een lezer die als het geluk een beetje wil nog wat minder weet. Félix de Chazournes, die met de franse kritiek te doen heeft, is met rust gelaten over de eigenlijke aard van zijn eersteling. Jason men begrijpt dat men met een reiziger kennis maakt, misschien met een avonturier. De titel had nóg symbolischer bedoeld kunnen zijn, maar in het gegeven geval wordt men niet teleurgesteld: er komt een ik" voor in deze vijf verhalen, een ik" die reist, die mysterieuze zaken" doet, die even mysterieuze, om niet te zeggen vage avonturen beleeft. Deze ik", die in zijn verleden officier van de Spahi's geweest kan zijn helemaal duidelijk is het niet, maar gezien de bepaalde gevoeligheid van den ver teller is er alle kans op is misschien Félix de Chazournes zelf; een feit is dat hij een deel van de reis doet in gezelschap van niemand anders dan Paul Morand. Deze ik", die alvorens met Paul Morand te reizen, ongetwijfeld veel van diens verhalen geleerd heeft, beleeft liefdesgeschiedenissen van het zoe-eeuwse soort, d.w.z. van een soort dat zich liefst zoveel mogelijk en marge" van de liefde afspeelt. Grote gebeurtenissen zijn er niet; onbelang rijke details vele; er is een voortdurend draaien om waar het op aankomt, misschien terwille van het mysterie, maar het mysterie lijkt helaas voort durend op een zeepbel waarvan de auteur de kleuren zo mooi wil maken dat hij er nóg mee bezig schijnt, als de bel zelf allang uiteengespat is. Félix de Chazournes schrijft lang niet on aangenaam, mist allerminst wat men literair talent noemen kan, maar hij heeft oneindig minder te vertellen dan zijn pen geschreven heeft, en hij zou willen doen geloven dat hij veel meer verzwegen dan verteld heeft, wat alles bijeen het vervelende gevoel geeft van een groot tekort en het teveel van een auteur die nog minder te zeggen dan te vertellen heeft. Daarbij komt dat deze auteur soms roerend onhandig is. Cynisch op vertederde ritmen (dit is een bepaald genre), blaast hij keer op keer zijn eigen luchtbel uit elkaar door een al te naïef en grof effekt. Zijn verhalen heten: f. Enchantement tropical, 2. Romance créole, 3. Les Fils de la Servante. 4. Aventure Vénézuélienne, 5. Nuits Chaudes dans les Marécages. Ik schrijf deze titels expres over omdat zij zeer duidelijk de inhoud van het boek weergeven, als men eenmaal weet hoe men ze lezen moet: het heeft niets te maken met de Island Nights Entertainments" van een Stevenson, het is veel onhandiger, veel leger, veel slechter geschreven zelfs dan een goed reisverhaal van Paul Morand. Het derde verhaal het meest morandeske" is een einde loos en vermoeiend gegoochel om n pover slot-effekt, betreffende een modemasochisme dat een modern kost schoolmeisje niet meer zou doen schrikken. In het portret van de tropen" kan men enige aardige beelden en bekoorlijke zinswendingen waar deren, maar de ik" van al deze reis verhalen is te naïef zonder het te weten, wat een grotere garantie geeft voor zijn naïefheid dan voor zijn verteller schap. Félix de Chazournes kan weldra een beter idee van zichzelf geven, want hij kondigt niet minder dan vijf boeken aan onder titels even aanlokkelijk als die van zijn eerste vijf verhalen. Zoiets zegt misschien ook niet veel, maar pleit bij een auteur toch voor een gelukkig temperament. In afwachting ervan, eindig ik deze notitie met aandacht te vragen voor een zeer superieur debuut in onze exotische literatuur, een ver haal dat een meer dan gewoon talent verried en dus door enige recensenten met de speciaal daarvoor benodigde botheid behandeld werd: Mijn Zuster de Negerin" van Cola Debrot. E. DU PERRON Bibliografie J. Greshoff: Relmten (Boncher, Den Haag) 1~}EZE rebuten" (d.i. onbestelbare *~^ brieven) vormen wel een kader, als geen ander geknipt voor Greshoff's befaamde polemische rondborstigheid. Hij kan er zich scherp en op den man af in uiten, zooals in het essay nauwe lijks mogelijk is, terwijl de onbestel baarheid" voldoenden waarborg levert voor het algemeene karakter dezer toch zoozeer op persoonlijke aangele genheden geïnspireerde uitvallen. Het is lang niet alleen onderhoudende en even in het voorbijgaan prikkelende lectuur, ontstaan uit de behoefte om te pesten" (om zijn eigen woorden te gebruiken), want de ondertoon van bitteren ernst is onmiskenbaar, of onze hekelaar nu het politiek collectivisme op de korrel neemt, dan wel den literairen Streber, wien hier met moorden de ironie het recept geboden wordt om er te komen". En ook kan men er Greshoff opeens stil en wijs bespiege lend in zien worden, zoo in dien brief waarin hij uiteenzet, waarom hij schrijft", schijnbaar met negatief resultaat, in werkelijkheid de volle digst denkbare psychologie behelzend van den schrijver die zichzelf doorvorscht en doorzien heeft in dit op zicht. Ilse Molzahn: Der Schwarze Storen" (Rowohlt, Berlijn) T\E tegenwoordig in Duitschland ~* verschijnende litteratuur ken merkt zich door een bijzondere voor liefde voor de idylle en een zekere hang naar het mysterieuze, dat echter niets heeft van de fantastische geheim zinnigheid van de verhalen der Ro mantiek. Ook Der Schwarze Storch" bevat deze twee elementen. Het boekje ver haalt de geschiedenis van een heereboer in het Oosten van Duitschland, de moeilijkheden bij het beheer van zijn erfgronden, zijn fiasco en ten slotte het wegtrekken uit de streek zijner geboorte. De zwarte ooievaar, door hem geschoten en opgehangen in de kamer onderhoudt blijkbaar vage rela ties met het noodlot en vertegenwoor digt het mysterieuze element. Doordat de gebeurtenissen in deze familie en die der omwonende heerenboeren bij monde van een klein meisje worden verteld, accepteert men in dit geval het naïeve, dat deze bucolische lectuur te vaak eigen is, temeer daar de opmerkingen over de karakter eigenschappen der sujetten, door de schrijfster gemaakt, dikwijls van een scherpe opmerkingsgave en intelligentie getuigen. Onder de landelijk-idyllische litteraire voortbrengselen van het hedendaagsche Duitschland is dit boekje een van de meest leesbare exempla ren. Liott Feuchtwaager: Stttvke In Prosa (Querido Verlag, Amsterdam) A LS elfde deel van het verzamelde ^^ werk van Lion Feuchtwanger ver schijnt een vijftal tooneelstukken, die tusschen 1911 en 1923 zijn ontstaan, en waarvan Kalkutta 4 Mai" in 1925 is omgewerkt. De opvoering van alle vijf drama's ondervond van overheids wege zeer veel tegenwerking, niet alleen van nationaal?socialistische zijde, maar ook van die derWeimarregeering, die bezwaar maakte tegen de opvoering van ,,Die Kriegsgefangenen" en Neunzehnhundertachzehn". Alleen Kalkutta 4 Mai" en Die Petroleuminseln" hebben langeren tijd op het repertoire gestaan, maar mo menteel zijn alle stukken in Duitsch land verboden. De schrijver gelooft dat zijn werk nog tijdens zijn leven weer op het Duitsche tooneel zal worden gespeeld. Robert Peereboom: Een hondenleven, den baas toegeUlaft (Andrles Blltz, Amsterdam) DEERE BOOM heeft een reeks korte samenhangende schetsjes, die reeds eerder in het Haarlems Dagblad zijn verschenen, gebundeld tot Een Hondenleven, den baas toegeblaft". En de teckel vertrouwde zijn baas niet alleen zijn mémoires toe, maar ook zijn beminnelijke critiek op de menscheüjke samenleving. Daardoor heeft het boek voor kynologische experts on getwijfeld iets tweeslachtigs gekregen, maar ieder ander zal zich in een vacantie met deze onderhoudende journalistiek zeer amuseeren. Barbra Ring: Kleine Mette (Kruseman, Den, Haag). Vit het Noorsch T~\E teekening van het kind in een ^-* gezin, waarvan de ouders niet harmonieeren en tenslotte gaan schei den, is misschien het belangrijkste van dit boek. Maar het gedeelte van de groote Mette, de tante, is geïnspireerder geschreven en geeft in korte lijnen de typeering van de verschillende per sonen. Het slot, het happy-end (on danks twee dooden) is weinig verant woord en men krijgt het gevoel dat de schrijfster het kind de beslissende woor den in den mond legt, omdat zij zelf noch de volwassen figuren uit haar boek er de verantwoording voor kunnen dragen. Gezapige breedsprakigheid Schaloiu Aach: Her Krleg geht weiter (Allert Lde Lange, Amsterdam) EEN hybridisch boek. Als roman zwak van compositie, breed sprakig, arm aan beeldend ver mogen en psychologisch inzicht. Als kroniek vaak interessant, getuigend van een groote kennis van het Duitschland der inflatie-periode tusschen de jaren 1918?1924 en van inzicht in de toen bestaande toestanden. De ernst waarmede de schrijver zijn onderwerp behandelde en de objectiviteit welke hij tevergeefs betracht heeft bij zijn pogingen om het probleem van het anti-semitisme te verklaren, mogen factoren zijn die tot welwillendheid stemmen, doch kunnen den indruk niet wegnemen, dat deze roman, zoowel in opzet als uitwerking, mislukt is. Wan neer Asch met zijn onmiskenbaar be grip voor politiek, economie, bank- en geldwezen zich zou hebben bepaald tot het schrijven van een kroniek, zou er wellicht een boek ontstaan zijn, dat een plaats naast de werken van Knickerbocker, Sternberg en Conrad Heiden zou hebben verdiend. Zijn artistiek manco zou in dat geval waarschijnlijk een voordeel gebleken zijn en stellig zou een dergelijk werk minder het stempel zijner tekortkomingen hebben gedragen, dan deze roman van Asch' kwaliteiten als polemist te lijden heeft gehad. Gedurende zes honderd en vijftig compres gedrukte bladzijden vraagt de schrijver onze aandacht voor een onderwerp, dat zeker belangrijk ge noeg is, maar dat, tientallen pagina's lang, telkens opnieuw weer bedolven wordt onder rijstebrijbergen van wijs heden, waar de lezer zich doorheen moet eten. Asch' figuren behooren tot het geslacht der kapstokkigen, waar aan ideeën en beweringen lukraak worden opgehangen. ledere dialoog in dit boek groeit uit tot een polemiek of tot een exposé, waaruit de lezer ervaren moet hoe en wat de schrijver denkt over Maimonides en de rassentheorie, over Spengler en de devaluatie, over Marx en zelfmoord en over Beetho ven en hypotheekbanken. Asch brengt de meest uiteenloopende beschouwin gen in zijn boek op een moment dat hij deze noodig meent te hebben, zonder zich af te vragen, of dit noodzakelijk en verantwoord is. Alles komt voor rekening van zijn weerlooze wandelen de kapstokken. Es mag vielleicht unglaublich, geradezu unwahrscheinlich klinken Judkewitsch hielt sich für einen Bolschewiken " Met deze woorden laat hij, volkomen onvoorbe reid, een zijner hoofdfiguren, een Schieber en valutahandelaar, bij wien de lezer dergelijke liefhebberijen nooit vermoed zou hebben, plotseling in een salon-bolsjewiek veranderen. Asch' compositie en stijlopvattingen waren een halve eeuw geleden modern, onze tijd echter verdraagt dit trage voorttrekken naar het einde niet meer. Als hij een enkele maal een modern beeld gebruiken wil, mislukt het. Dan spreekt hij van antennes, trillend van energie" van motoren die met kracht geladen zijn" enzoovoort. Geen enkele figuur in dit boek komt boven het gangbare type der roman helden uit en zelfs een Adolf Hitler, wiens wezen de schrijver toch ten voe ten uit uit de groteske en verlogen biecht Mein Kampf" had kunnen leeren kennen, blijft steken in de roman tiek en gezapige breedsprakigheid. MAURITS DEKKER VOORSEIZOEN T/M 30 JUNI KAMER MET VOLLEDIG PENSION PRIJSREDUCTIES KURZAAL - BUITENBADEN - NEK PAG. 8 DE GROENE No. 3080 8. GULDEN TOT 9. GULDEN Schilderkunst Schilderijen als bouquetten KUNST OP ONZE SCHEPEN JAN ENGELMAN Albert Plasschaert Charles Dufreane bij Santee Land heer» Amsterdam GAAT tot Dufresne, gij allen, die belast zijt en beladen, en vooral gij, mannen met het zevenkoppige verstand uit Dominees land hij zal u verkwikken ! Want er is op dit oogenblik niemand in Europa, die met zooveel gefundeerde en fijne blijheid schildert, die zoo goddelijk on bezorgd kleur naast kleur stelt, als Charles Dufresne. Hij is de meest fees telijke onder de schilders en hij maakt zijn schilderijen alsof het bloemruikers waren, vlot geschikt, maar toch zorg zaam, met ongelooflijk vaardige hand, kiezend en herkiezend de kleuren, tot ze naast en in elkaar passen met onverbrekelijke eenheid, die men nu eens geneigd is bont te noemen, maar dan weer corrigeerend zich-zelf met warm hart bewondert om de sou plesse, de vloeiende kracht der scha keeringen. Er is op deze tentoonstelling ge wacht. Heel wat Fransche schilders van na-den-oorlog die het minder ver dienen, zijn hier beter bekend dan Dufresne. Alleen bij de welingelichte, met persoonlijken smaak kiezende ver zamelaars vindt men zijn werk, dat zij rekenen tot het beste van de mo derne kunst. Nu er bij Santee Landweer een weliswaar niet groote, maar wel gekozen collectie bijeen is, ziet men pas goed welk een toovenaar met de zuiverste schilderkunstige waarden Du fresne is. Dufresne is een schilder, die tot het ,,roes"-rype behoort. Voor sommigen is dit een denigratie, ons kan het niet schelen hoe een kunstenaar aan de schoonheid komt, als hij ze maar haalt en bij ons brengt. Maar er zij nu mee uitgedrukt, dat de verstandelijke con ceptie bij Dufresne weinig, de sier der picturale middelen veel is. Er zijn een paar effecten van het cubisme in zijn werk te vinden, wat doorsneden" en wat verbreedingen, maar hij beheerscht verder zijn middelen zeer persoonlijk, op zeer eigen wijze. Hij is, eerst en vooral, een schitterend colorist, die in kleur ademt n leeft. Van het orgel der kleur, als men het zoo zeggen kan, zet hij alle registers open, maar bij voorkeur de lichte. Hij schuwt het duistere, zijn peinture is een eeuwige Méditerranée. Maar hoe heeft hij zijn palet, zijn chromatischen cirkel in de hand! Kwistig gaat hij om met ver miljoen, kar mijn, Napelsch geel, cad mium en de gevaarlijkste soorten blauw doch hij slaagt er in dit alles zuiver en primair op te brengen, en tegelijk overal exquis te blijven. Er is veel drift achter zijn penseelvoering, maar hij weet zich wijs te temperen, waar het noodza kelijk is. Van wie heeft hij erfenissen in die kleur? Van Veronese misschien, soms van Delacroix, men denkt dat hij dezen bewonderen moet, maar hij is in geen opzicht afhankelijk, omdat zijn pate en mozaïek zoo krachtig oor spronkelijk zijn. Gepaard aan die groote charme van de kleur gaat de bevallig heid van zijn visie. Dufresne heeft een paradijselijken kijk op de natuur, die echter (op hetzelfde moment dat hij kijkt) paradijselijke fantasie wordt. Er is geen motief, dat hij niet dichterlijk om-beeldt en tot een landschap der verbeelding maakt. Zijn geest komt aanstonds tot de feeërie, vol heerlijke lichte diepten, vol nerveuze waaiers van tropische boomen en planten, waartusschen men Paul en Virginie ziet rondstoeien en de gosde dieren vredig stilstaan. Vaak kiest hij een mytholo gisch onderwerp en hij is daarin een oprecht Latijn, hij heeft niet de ge ringste behoefte om van de clichés der groote traditie af te wijken. Maar hij draagt zijn thema weer voor met die Charles Dufresne: Sobynsche maagden roof verbijsterende weelde van kleur en het is of men de oude zaken nieuw ziet. Het hoofdwerk ter tentoonstelling is zulk een klassieke voorstelling: de Sabijnsche Maagdenroof. Virtuoos werd hier gespeeld met de Renaissancemotieven. Is er een raffinéaan 't werk of is het een Zondagsschilder? Wat doet het er toe, het werk heeft van raffinement en primitiviteit beide de bekoring en het is een coloristisch won der, een verrukkelijke bouquet. Bo vendien is het mouvement in dit doek veel sterker beheerscht dan men mis schien zou denken, ook de vormen en bewegingen der menschen zijn tot bouquetten bijeengegaard. En de de formaties ? Laat ons met AndréSalmon antwoorden, dat ook de canons van de Ecole des Beaux-Arts deformaties zijn. Het is een doek waarop men niet uit gekeken komt. De groote kruisiging (no. 18) schat ik iets minder hoog, het is minder sterk gebonden van compositie, en de kleur is scheller. Toch blijft het een werk van stoutmoedige schoonheid. Ik noem daarna vooral no. 17, het kleine Nature Morte a la Rose, een prachtig gaaf stukje waarin de kleur en de plaatsing van de roos een wonder van fijn gevoel zijn; het stabiele La Toilette" (no. 20) met de vrouw in geel en groen en den man met den wapperenden mantel; de zuivere stillevens met de vischjes en de eieren in de pan; het fraaie vrouwe portret met de groene rok; het curi euze Tobie" (no. 8), zoo Rembrandtiek van arrangement en zoo ongemeen fraai van deeling en kleur. Er zijn problemen in de beeldende kunst, waaraan Dufresne niet roert. Maar ieder oprecht vriend der schilder kunst zal dankbaar zijn voor het vele schoone, dat deze schitterende colorist en geestige paraphrase-dichter van ge ijkte gegevens ons schenkt. Iris-uitgaven VAN Iris Verlag te Bern ontvingen wij een vijftal bundels gekleurde reproducties: Kunstgebilde des Meeres (naar aquarellen van P. A. Robert); Falterschönheit (naar foto's); Arbeit und Feste (naar miniaturen uit het Breviarium Grimani); Kunst des fernen Ostens (naar oude Japansche en Chineesche meesters); Schweizerland vor 100 Jahre (naar gekleurde etsen van G. Lory). Juweeltjes van reproductie kunst tegen ongehoord lagen prijs. Voortreffelijke geschenken l Rs. De meubileering der groote passa giersschepen WANNEER ge het goed nagaat, is de meubileering der groote passagiersschepen al lang een der belangrijkste dingen voor onze kunstnijverheid, beeldhouwkunst en schilderkunst. Het mag, door vooraf gaande artikelen, als bekend worden ver ondersteld, dat de kunsten een moei lijken tijd doormaken, en dat de berooide Staat, vooral in Holland, uiterst traag is met het helpen door bestellingen, van de kunsten. Ik geloof niet, dat dit ergens zoozeer het geval is als in Holland en dat wij nergens zoo groote traagheid in zulk opzicht bespeuren als in Holland. De ambtenaren zonder energie en zonder macht over den minis ter (de krachtige persoonlijkheden ont breken onder de referendarissen) zien met luie oogen naar dat wat hun vak was met felle en scherpe oogen te be zien en terwijl ieder, die een groot getal stemmen achter zich heeft, tegemoet wordt gekomen en met respect beje gend, worden de kunstenaars zoo min mogelijk gesteund (zij hebben te weinig stemmen achter zich) en worden de plannen, die hun hulp zouden moeten brengen, zóó ernstig overwogen, dat na zooveel jaren crisis", er feitelijk nog niets van is uitgevoerd; dat zij, de wei nigen, die Holland eens een naam gaven, onachtzamer worden behandeld dan wie ook, en waren sommige gemeen ten, zooals b.v. Amsterdam, zich niet eenigszins van hun taak bewust, wij deze lange jaren zouden kunnen betite len als de periode van den hongersnood der kunstenaars. Het is daarom ons ambt, van ons, die de natuurlijke verdedigers der we zenlijke kunst zijn, mét allen nadruk te wijzen op elk verschijnsel, dat gaat ten bate der versmade kunstenaars, schilders, beeldhouwers en makers van kunstnijverheid, en ieder gunstig ver schijnsel in dat opzicht met allen nadruk vast te stellen. En het is een ongewoon iets, zulk verschijnsel te zien optreden bij iets, waar ge kondet vermoeden niets dan het heet-aanbeden nut, de overal triompheerende nuttgheid aan te treffen, doel van dezen tijd en idiaal van den anders steeds onwilligen Staat. Het is toch voor den geest iets verrassends, een goeden wil te vinden bij het meubileeren der groote passa giersschepen. Ik zal niet eens zeggen, dat die goede wil ook daar spontaan is, maar hij is er en geeft aanleiding tot iets goeds ! Natuurlijkerwijs is de Staat indirect als overal, betrokken in den bouw der nieuwe, groote, schepen maar hij treedt alleen handelend op hoe fraai hij zijn voornemens ook hier omhulle omdat hij het noodzakelijke, het nut erkende van den nieuwen bouw, en omdat hij begreep, dat het erkennen van dat nut, een bewijs is van interna tionaal fatsoen, behalve van noodzake lijkheid. Niet te ontkennen dwang van concurrentie drijft hem, ten eerste. Dit zij bovenal vastgesteld ter wille der zuiverheid. Maar deze concurrentie dwingt hem ook het interieur dier schepen ten uiterste te verzorgen anders ware het nieuwe, groote schip zonder nut in zijn huishouding en het daaraan bestede geld gespild geld. Fei telijk wordt hier de Staat gedwongen door de macht der passagiers, die het beste (als schip) en het meest weelde rige (als interieur) willen hebben, willen zien voor hun goeie geld. Wij zien hier in onzen tijd iets zeldzaams: weelde wordt niet ontkend bij het nut; wat vroeger een vanzelf sprekende eenheid was, vinden wij verbaasd hier terug. Een voorbeeld, te loven reeds om de zeld zaamheid, om dit ongewone, vinden wij als voornemen bij den nieuwen bouw van de .R.D.M., voor de Holland-Amerikalijn. Voor de meubileering van dit schip, dat voor de passagiers een tast baar bewijs moet zijn van ons kunnen in schilderkunst, beeldhouwkunst hoop ik en in kunstnijverheid, zijn de archi tecten N. P. de Roo, J. J. P. Oud, J. F. Semey, F. Spanjaard, H. Th. Wijdeveld aangewezen onder hoofdleiding (zij zullen tevens medewerken) van Brinkman en van der Vlugt, terwijl de architect Brinkman uitgezonden wordt om de wenschen van het Amerikaansche publiek te leeren kennen. Ik hoop, dat de wenschen van dit Amerikaansche publiek onze kunsten niet in het gedrang zullen brengen. Het eerste op een Hollandsch schip is toch het Hollandsche te toonen; dat, waar wij goed in zijn, te doen gelden en bekend te maken. Laten wij hopen, dat de aan gewezen architecten ten eerste Hol landsch zullen zijn en zullen blijven (wij hebben makers van kunstnijver heid gehad, Lion Cachet enz. vol, be koring, leven en rijkdom). Kritiek op wat zij maken, kan pas gegeven wor den na de voltooiing der interieurs, waar de eenzijdigheid in worde geme den ! Maar nu, bij voorbaat, zij dezen architecten een juiste vaart toegewenschtl P. -* \^ ' _* .o"*" "* 't i £'*' ' *--'? i VM. ^Bk SWW Zffi^ jWB^ _IÉflL ^BhAt, ^^ ? 4i l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl