Historisch Archief 1877-1940
-.-.v:.-.-,Letterkundig leven
BELLEN BLAZEN
Féllx de ChMournea: Jason
(GallImard. Par IJ a)
DAT ook in Frankrijk het korte
verhaal van node heeft naar
voren gebracht te worden, be
wijst een reeks als La Renaissance
de la Nouvelle", door de N.R.F, begon
nen onder leiding van Paul Morand, en
waarin men zelfs de laatste, tot dusver
onvertaalde resten van Edgar Poe heeft
bijeengebracht, onder de alleszins ver
lokkende titel Le Sphinx et autres
contes bizarres".
De novellenbundel Jason" van
Félix de Chazournes is een debuut en
draagt boven de vaag-mythologische,
nog een andere, geografische titel:
Portrait des Tropiques". Het is goed
dat Félix de Chazournes zijn boek niet
in Holland heeft uitgegeven, want de
helft van de recensies eraan besteed,
zou gevuld zijn met pijnUjk-gespannen
meditaties en probleemstellingen over
het feit of van de tropen wel een ,,por
tret" te maken is en of dit portret"
dan wel te erkennen valt als novelle"
of als verhaal". Als een recensent, vol
goede bedoelingen overigens, niet veel
weet, en niet veel wetende niet veel te
zeggen weet, is het minste wat hij doen
kan: de lesjes repeteren die hij wel weet.
Hij leert er zich zelf en de auteur niet
veel mee, maar hij richt zich dan ook
kennelijk tot een lezer die als het
geluk een beetje wil nog wat minder
weet.
Félix de Chazournes, die met de
franse kritiek te doen heeft, is met rust
gelaten over de eigenlijke aard van zijn
eersteling. Jason men begrijpt dat
men met een reiziger kennis maakt,
misschien met een avonturier. De titel
had nóg symbolischer bedoeld kunnen
zijn, maar in het gegeven geval wordt
men niet teleurgesteld: er komt een
ik" voor in deze vijf verhalen, een
ik" die reist, die mysterieuze zaken"
doet, die even mysterieuze, om niet te
zeggen vage avonturen beleeft. Deze
ik", die in zijn verleden officier van
de Spahi's geweest kan zijn helemaal
duidelijk is het niet, maar gezien de
bepaalde gevoeligheid van den ver
teller is er alle kans op is misschien
Félix de Chazournes zelf; een feit is
dat hij een deel van de reis doet in
gezelschap van niemand anders dan
Paul Morand. Deze ik", die alvorens
met Paul Morand te reizen, ongetwijfeld
veel van diens verhalen geleerd heeft,
beleeft liefdesgeschiedenissen van het
zoe-eeuwse soort, d.w.z. van een soort
dat zich liefst zoveel mogelijk en
marge" van de liefde afspeelt. Grote
gebeurtenissen zijn er niet; onbelang
rijke details vele; er is een voortdurend
draaien om waar het op aankomt,
misschien terwille van het mysterie,
maar het mysterie lijkt helaas voort
durend op een zeepbel waarvan de
auteur de kleuren zo mooi wil maken
dat hij er nóg mee bezig schijnt, als de
bel zelf allang uiteengespat is. Félix
de Chazournes schrijft lang niet on
aangenaam, mist allerminst wat men
literair talent noemen kan, maar hij
heeft oneindig minder te vertellen dan
zijn pen geschreven heeft, en hij zou
willen doen geloven dat hij veel meer
verzwegen dan verteld heeft, wat alles
bijeen het vervelende gevoel geeft van
een groot tekort en het teveel van een
auteur die nog minder te zeggen dan
te vertellen heeft. Daarbij komt dat deze
auteur soms roerend onhandig is.
Cynisch op vertederde ritmen (dit is
een bepaald genre), blaast hij keer op
keer zijn eigen luchtbel uit elkaar door
een al te naïef en grof effekt.
Zijn verhalen heten: f.
Enchantement tropical, 2. Romance créole, 3.
Les Fils de la Servante. 4. Aventure
Vénézuélienne, 5. Nuits Chaudes dans
les Marécages. Ik schrijf deze titels
expres over omdat zij zeer duidelijk de
inhoud van het boek weergeven, als
men eenmaal weet hoe men ze lezen
moet: het heeft niets te maken met de
Island Nights Entertainments" van
een Stevenson, het is veel onhandiger,
veel leger, veel slechter geschreven zelfs
dan een goed reisverhaal van Paul
Morand. Het derde verhaal het
meest morandeske" is een einde
loos en vermoeiend gegoochel om n
pover slot-effekt, betreffende een
modemasochisme dat een modern kost
schoolmeisje niet meer zou doen
schrikken. In het portret van de
tropen" kan men enige aardige beelden
en bekoorlijke zinswendingen waar
deren, maar de ik" van al deze reis
verhalen is te naïef zonder het te weten,
wat een grotere garantie geeft voor
zijn naïefheid dan voor zijn verteller
schap. Félix de Chazournes kan weldra
een beter idee van zichzelf geven, want
hij kondigt niet minder dan vijf boeken
aan onder titels even aanlokkelijk als
die van zijn eerste vijf verhalen. Zoiets
zegt misschien ook niet veel, maar pleit
bij een auteur toch voor een gelukkig
temperament. In afwachting ervan,
eindig ik deze notitie met aandacht te
vragen voor een zeer superieur debuut
in onze exotische literatuur, een ver
haal dat een meer dan gewoon talent
verried en dus door enige recensenten
met de speciaal daarvoor benodigde
botheid behandeld werd: Mijn Zuster
de Negerin" van Cola Debrot.
E. DU PERRON
Bibliografie
J. Greshoff: Relmten (Boncher,
Den Haag)
1~}EZE rebuten" (d.i. onbestelbare
*~^ brieven) vormen wel een kader,
als geen ander geknipt voor Greshoff's
befaamde polemische rondborstigheid.
Hij kan er zich scherp en op den man
af in uiten, zooals in het essay nauwe
lijks mogelijk is, terwijl de onbestel
baarheid" voldoenden waarborg levert
voor het algemeene karakter dezer
toch zoozeer op persoonlijke aangele
genheden geïnspireerde uitvallen. Het
is lang niet alleen onderhoudende en
even in het voorbijgaan prikkelende
lectuur, ontstaan uit de behoefte om te
pesten" (om zijn eigen woorden te
gebruiken), want de ondertoon van
bitteren ernst is onmiskenbaar, of onze
hekelaar nu het politiek collectivisme
op de korrel neemt, dan wel den
literairen Streber, wien hier met moorden
de ironie het recept geboden wordt om
er te komen". En ook kan men er
Greshoff opeens stil en wijs bespiege
lend in zien worden, zoo in dien brief
waarin hij uiteenzet, waarom hij
schrijft", schijnbaar met negatief
resultaat, in werkelijkheid de volle
digst denkbare psychologie behelzend
van den schrijver die zichzelf
doorvorscht en doorzien heeft in dit op
zicht.
Ilse Molzahn: Der Schwarze
Storen" (Rowohlt, Berlijn)
T\E tegenwoordig in Duitschland
~* verschijnende litteratuur ken
merkt zich door een bijzondere voor
liefde voor de idylle en een zekere
hang naar het mysterieuze, dat echter
niets heeft van de fantastische geheim
zinnigheid van de verhalen der Ro
mantiek.
Ook Der Schwarze Storch" bevat
deze twee elementen. Het boekje ver
haalt de geschiedenis van een
heereboer in het Oosten van Duitschland, de
moeilijkheden bij het beheer van zijn
erfgronden, zijn fiasco en ten slotte
het wegtrekken uit de streek zijner
geboorte. De zwarte ooievaar, door
hem geschoten en opgehangen in de
kamer onderhoudt blijkbaar vage rela
ties met het noodlot en vertegenwoor
digt het mysterieuze element.
Doordat de gebeurtenissen in deze
familie en die der omwonende
heerenboeren bij monde van een klein meisje
worden verteld, accepteert men in dit
geval het naïeve, dat deze bucolische
lectuur te vaak eigen is, temeer daar
de opmerkingen over de karakter
eigenschappen der sujetten, door de
schrijfster gemaakt, dikwijls van een
scherpe opmerkingsgave en intelligentie
getuigen. Onder de landelijk-idyllische
litteraire voortbrengselen van het
hedendaagsche Duitschland is dit boekje
een van de meest leesbare exempla
ren.
Liott Feuchtwaager: Stttvke In Prosa
(Querido Verlag, Amsterdam)
A LS elfde deel van het verzamelde
^^ werk van Lion Feuchtwanger ver
schijnt een vijftal tooneelstukken, die
tusschen 1911 en 1923 zijn ontstaan,
en waarvan Kalkutta 4 Mai" in 1925
is omgewerkt. De opvoering van alle
vijf drama's ondervond van overheids
wege zeer veel tegenwerking, niet
alleen van nationaal?socialistische
zijde, maar ook van die
derWeimarregeering, die bezwaar maakte tegen
de opvoering van ,,Die
Kriegsgefangenen" en Neunzehnhundertachzehn".
Alleen Kalkutta 4 Mai" en Die
Petroleuminseln" hebben langeren tijd
op het repertoire gestaan, maar mo
menteel zijn alle stukken in Duitsch
land verboden.
De schrijver gelooft dat zijn werk
nog tijdens zijn leven weer op het
Duitsche tooneel zal worden gespeeld.
Robert Peereboom: Een
hondenleven, den baas toegeUlaft (Andrles
Blltz, Amsterdam)
DEERE BOOM heeft een reeks korte
samenhangende schetsjes, die
reeds eerder in het Haarlems Dagblad
zijn verschenen, gebundeld tot Een
Hondenleven, den baas toegeblaft".
En de teckel vertrouwde zijn baas
niet alleen zijn mémoires toe, maar ook
zijn beminnelijke critiek op de
menscheüjke samenleving. Daardoor heeft
het boek voor kynologische experts on
getwijfeld iets tweeslachtigs gekregen,
maar ieder ander zal zich in een
vacantie met deze onderhoudende
journalistiek zeer amuseeren.
Barbra Ring: Kleine Mette
(Kruseman, Den, Haag). Vit het Noorsch
T~\E teekening van het kind in een
^-* gezin, waarvan de ouders niet
harmonieeren en tenslotte gaan schei
den, is misschien het belangrijkste van
dit boek. Maar het gedeelte van de
groote Mette, de tante, is geïnspireerder
geschreven en geeft in korte lijnen de
typeering van de verschillende per
sonen. Het slot, het happy-end (on
danks twee dooden) is weinig verant
woord en men krijgt het gevoel dat de
schrijfster het kind de beslissende woor
den in den mond legt, omdat zij zelf
noch de volwassen figuren uit haar
boek er de verantwoording voor kunnen
dragen.
Gezapige
breedsprakigheid
Schaloiu Aach: Her Krleg geht
weiter (Allert Lde Lange, Amsterdam)
EEN hybridisch boek. Als roman
zwak van compositie, breed
sprakig, arm aan beeldend ver
mogen en psychologisch inzicht. Als
kroniek vaak interessant, getuigend
van een groote kennis van het
Duitschland der inflatie-periode tusschen de
jaren 1918?1924 en van inzicht in de
toen bestaande toestanden. De ernst
waarmede de schrijver zijn onderwerp
behandelde en de objectiviteit welke
hij tevergeefs betracht heeft bij
zijn pogingen om het probleem van het
anti-semitisme te verklaren, mogen
factoren zijn die tot welwillendheid
stemmen, doch kunnen den indruk niet
wegnemen, dat deze roman, zoowel in
opzet als uitwerking, mislukt is. Wan
neer Asch met zijn onmiskenbaar be
grip voor politiek, economie, bank- en
geldwezen zich zou hebben bepaald tot
het schrijven van een kroniek, zou er
wellicht een boek ontstaan zijn, dat een
plaats naast de werken van
Knickerbocker, Sternberg en Conrad Heiden
zou hebben verdiend. Zijn artistiek
manco zou in dat geval waarschijnlijk
een voordeel gebleken zijn en stellig
zou een dergelijk werk minder het
stempel zijner tekortkomingen hebben
gedragen, dan deze roman van Asch'
kwaliteiten als polemist te lijden heeft
gehad.
Gedurende zes honderd en vijftig
compres gedrukte bladzijden vraagt
de schrijver onze aandacht voor een
onderwerp, dat zeker belangrijk ge
noeg is, maar dat, tientallen pagina's
lang, telkens opnieuw weer bedolven
wordt onder rijstebrijbergen van wijs
heden, waar de lezer zich doorheen
moet eten. Asch' figuren behooren tot
het geslacht der kapstokkigen, waar
aan ideeën en beweringen lukraak
worden opgehangen. ledere dialoog in
dit boek groeit uit tot een polemiek of
tot een exposé, waaruit de lezer ervaren
moet hoe en wat de schrijver denkt
over Maimonides en de rassentheorie,
over Spengler en de devaluatie, over
Marx en zelfmoord en over Beetho
ven en hypotheekbanken. Asch brengt
de meest uiteenloopende beschouwin
gen in zijn boek op een moment dat hij
deze noodig meent te hebben, zonder
zich af te vragen, of dit noodzakelijk
en verantwoord is. Alles komt voor
rekening van zijn weerlooze wandelen
de kapstokken. Es mag vielleicht
unglaublich, geradezu
unwahrscheinlich klinken Judkewitsch hielt sich
für einen Bolschewiken " Met deze
woorden laat hij, volkomen onvoorbe
reid, een zijner hoofdfiguren, een
Schieber en valutahandelaar, bij wien de
lezer dergelijke liefhebberijen nooit
vermoed zou hebben, plotseling in een
salon-bolsjewiek veranderen.
Asch' compositie en stijlopvattingen
waren een halve eeuw geleden modern,
onze tijd echter verdraagt dit trage
voorttrekken naar het einde niet meer.
Als hij een enkele maal een modern
beeld gebruiken wil, mislukt het. Dan
spreekt hij van antennes, trillend van
energie" van motoren die met kracht
geladen zijn" enzoovoort.
Geen enkele figuur in dit boek komt
boven het gangbare type der roman
helden uit en zelfs een Adolf Hitler,
wiens wezen de schrijver toch ten voe
ten uit uit de groteske en verlogen
biecht Mein Kampf" had kunnen
leeren kennen, blijft steken in de roman
tiek en gezapige breedsprakigheid.
MAURITS DEKKER
VOORSEIZOEN T/M 30 JUNI
KAMER MET VOLLEDIG PENSION
PRIJSREDUCTIES KURZAAL - BUITENBADEN - NEK
PAG. 8 DE GROENE No. 3080
8.
GULDEN TOT
9.
GULDEN
Schilderkunst
Schilderijen als bouquetten KUNST OP ONZE SCHEPEN
JAN ENGELMAN
Albert Plasschaert
Charles Dufreane bij Santee Land
heer» Amsterdam
GAAT tot Dufresne, gij allen,
die belast zijt en beladen, en
vooral gij, mannen met het
zevenkoppige verstand uit Dominees
land hij zal u verkwikken ! Want er
is op dit oogenblik niemand in Europa,
die met zooveel gefundeerde en fijne
blijheid schildert, die zoo goddelijk on
bezorgd kleur naast kleur stelt, als
Charles Dufresne. Hij is de meest fees
telijke onder de schilders en hij maakt
zijn schilderijen alsof het bloemruikers
waren, vlot geschikt, maar toch zorg
zaam, met ongelooflijk vaardige hand,
kiezend en herkiezend de kleuren,
tot ze naast en in elkaar passen met
onverbrekelijke eenheid, die men nu
eens geneigd is bont te noemen, maar
dan weer corrigeerend zich-zelf
met warm hart bewondert om de sou
plesse, de vloeiende kracht der scha
keeringen.
Er is op deze tentoonstelling ge
wacht. Heel wat Fransche schilders
van na-den-oorlog die het minder ver
dienen, zijn hier beter bekend dan
Dufresne. Alleen bij de welingelichte,
met persoonlijken smaak kiezende ver
zamelaars vindt men zijn werk, dat
zij rekenen tot het beste van de mo
derne kunst. Nu er bij Santee Landweer
een weliswaar niet groote, maar wel
gekozen collectie bijeen is, ziet men
pas goed welk een toovenaar met de
zuiverste schilderkunstige waarden Du
fresne is.
Dufresne is een schilder, die tot het
,,roes"-rype behoort. Voor sommigen is
dit een denigratie, ons kan het niet
schelen hoe een kunstenaar aan de
schoonheid komt, als hij ze maar haalt
en bij ons brengt. Maar er zij nu mee
uitgedrukt, dat de verstandelijke con
ceptie bij Dufresne weinig, de sier der
picturale middelen veel is. Er zijn een
paar effecten van het cubisme in zijn
werk te vinden, wat doorsneden" en
wat verbreedingen, maar hij beheerscht
verder zijn middelen zeer persoonlijk,
op zeer eigen wijze. Hij is, eerst en
vooral, een schitterend colorist, die in
kleur ademt n leeft. Van het orgel der
kleur, als men het zoo zeggen kan,
zet hij alle registers open, maar bij
voorkeur de lichte. Hij schuwt het
duistere, zijn peinture is een eeuwige
Méditerranée. Maar hoe heeft hij zijn
palet, zijn chromatischen cirkel in de
hand! Kwistig gaat hij om met ver
miljoen, kar mijn, Napelsch geel, cad
mium en de gevaarlijkste soorten blauw
doch hij slaagt er in dit alles zuiver en
primair op te brengen, en tegelijk overal
exquis te blijven. Er is veel drift achter
zijn penseelvoering, maar hij weet zich
wijs te temperen, waar het noodza
kelijk is. Van wie heeft hij erfenissen
in die kleur? Van Veronese misschien,
soms van Delacroix, men denkt dat hij
dezen bewonderen moet, maar hij is
in geen opzicht afhankelijk, omdat zijn
pate en mozaïek zoo krachtig oor
spronkelijk zijn. Gepaard aan die groote
charme van de kleur gaat de bevallig
heid van zijn visie. Dufresne heeft een
paradijselijken kijk op de natuur, die
echter (op hetzelfde moment dat hij
kijkt) paradijselijke fantasie wordt. Er
is geen motief, dat hij niet dichterlijk
om-beeldt en tot een landschap der
verbeelding maakt. Zijn geest komt
aanstonds tot de feeërie, vol heerlijke
lichte diepten, vol nerveuze waaiers van
tropische boomen en planten,
waartusschen men Paul en Virginie ziet
rondstoeien en de gosde dieren vredig
stilstaan. Vaak kiest hij een mytholo
gisch onderwerp en hij is daarin een
oprecht Latijn, hij heeft niet de ge
ringste behoefte om van de clichés der
groote traditie af te wijken. Maar hij
draagt zijn thema weer voor met die
Charles Dufresne:
Sobynsche maagden roof
verbijsterende weelde van kleur en het
is of men de oude zaken nieuw ziet.
Het hoofdwerk ter tentoonstelling is
zulk een klassieke voorstelling: de
Sabijnsche Maagdenroof. Virtuoos werd
hier gespeeld met de
Renaissancemotieven. Is er een raffinéaan 't werk
of is het een Zondagsschilder? Wat
doet het er toe, het werk heeft van
raffinement en primitiviteit beide de
bekoring en het is een coloristisch won
der, een verrukkelijke bouquet. Bo
vendien is het mouvement in dit doek
veel sterker beheerscht dan men mis
schien zou denken, ook de vormen en
bewegingen der menschen zijn tot
bouquetten bijeengegaard. En de de
formaties ? Laat ons met AndréSalmon
antwoorden, dat ook de canons van de
Ecole des Beaux-Arts deformaties zijn.
Het is een doek waarop men niet uit
gekeken komt.
De groote kruisiging (no. 18) schat
ik iets minder hoog, het is minder sterk
gebonden van compositie, en de kleur is
scheller. Toch blijft het een werk van
stoutmoedige schoonheid. Ik noem
daarna vooral no. 17, het kleine Nature
Morte a la Rose, een prachtig gaaf
stukje waarin de kleur en de plaatsing
van de roos een wonder van fijn gevoel
zijn; het stabiele La Toilette" (no. 20)
met de vrouw in geel en groen en den
man met den wapperenden mantel; de
zuivere stillevens met de vischjes en
de eieren in de pan; het fraaie vrouwe
portret met de groene rok; het curi
euze Tobie" (no. 8), zoo
Rembrandtiek van arrangement en zoo ongemeen
fraai van deeling en kleur.
Er zijn problemen in de beeldende
kunst, waaraan Dufresne niet roert.
Maar ieder oprecht vriend der schilder
kunst zal dankbaar zijn voor het vele
schoone, dat deze schitterende colorist
en geestige paraphrase-dichter van ge
ijkte gegevens ons schenkt.
Iris-uitgaven
VAN Iris Verlag te Bern ontvingen
wij een vijftal bundels gekleurde
reproducties: Kunstgebilde des Meeres
(naar aquarellen van P. A. Robert);
Falterschönheit (naar foto's); Arbeit
und Feste (naar miniaturen uit het
Breviarium Grimani); Kunst des fernen
Ostens (naar oude Japansche en
Chineesche meesters); Schweizerland vor
100 Jahre (naar gekleurde etsen van
G. Lory). Juweeltjes van reproductie
kunst tegen ongehoord lagen prijs.
Voortreffelijke geschenken l Rs.
De meubileering der groote passa
giersschepen
WANNEER ge het goed nagaat,
is de meubileering der groote
passagiersschepen al lang
een der belangrijkste dingen voor
onze kunstnijverheid, beeldhouwkunst
en schilderkunst. Het mag, door vooraf
gaande artikelen, als bekend worden ver
ondersteld, dat de kunsten een moei
lijken tijd doormaken, en dat de berooide
Staat, vooral in Holland, uiterst traag
is met het helpen door bestellingen,
van de kunsten. Ik geloof niet, dat
dit ergens zoozeer het geval is als in
Holland en dat wij nergens zoo groote
traagheid in zulk opzicht bespeuren
als in Holland. De ambtenaren zonder
energie en zonder macht over den minis
ter (de krachtige persoonlijkheden ont
breken onder de referendarissen) zien
met luie oogen naar dat wat hun vak
was met felle en scherpe oogen te be
zien en terwijl ieder, die een groot getal
stemmen achter zich heeft, tegemoet
wordt gekomen en met respect beje
gend, worden de kunstenaars zoo min
mogelijk gesteund (zij hebben te weinig
stemmen achter zich) en worden de
plannen, die hun hulp zouden moeten
brengen, zóó ernstig overwogen, dat na
zooveel jaren crisis", er feitelijk nog
niets van is uitgevoerd; dat zij, de wei
nigen, die Holland eens een naam gaven,
onachtzamer worden behandeld dan
wie ook, en waren sommige gemeen
ten, zooals b.v. Amsterdam, zich niet
eenigszins van hun taak bewust, wij
deze lange jaren zouden kunnen betite
len als de periode van den hongersnood
der kunstenaars.
Het is daarom ons ambt, van ons,
die de natuurlijke verdedigers der we
zenlijke kunst zijn, mét allen nadruk
te wijzen op elk verschijnsel, dat gaat
ten bate der versmade kunstenaars,
schilders, beeldhouwers en makers van
kunstnijverheid, en ieder gunstig ver
schijnsel in dat opzicht met allen nadruk
vast te stellen. En het is een ongewoon
iets, zulk verschijnsel te zien optreden
bij iets, waar ge kondet vermoeden
niets dan het heet-aanbeden nut, de
overal triompheerende nuttgheid aan
te treffen, doel van dezen tijd en idiaal
van den anders steeds onwilligen
Staat. Het is toch voor den geest iets
verrassends, een goeden wil te vinden
bij het meubileeren der groote passa
giersschepen. Ik zal niet eens zeggen,
dat die goede wil ook daar spontaan is,
maar hij is er en geeft aanleiding tot
iets goeds ! Natuurlijkerwijs is de Staat
indirect als overal, betrokken in den
bouw der nieuwe, groote, schepen
maar hij treedt alleen handelend op
hoe fraai hij zijn voornemens ook hier
omhulle omdat hij het noodzakelijke,
het nut erkende van den nieuwen bouw,
en omdat hij begreep, dat het erkennen
van dat nut, een bewijs is van interna
tionaal fatsoen, behalve van noodzake
lijkheid. Niet te ontkennen dwang van
concurrentie drijft hem, ten eerste. Dit
zij bovenal vastgesteld ter wille der
zuiverheid. Maar deze concurrentie
dwingt hem ook het interieur dier
schepen ten uiterste te verzorgen
anders ware het nieuwe, groote schip
zonder nut in zijn huishouding en het
daaraan bestede geld gespild geld. Fei
telijk wordt hier de Staat gedwongen
door de macht der passagiers, die het
beste (als schip) en het meest weelde
rige (als interieur) willen hebben, willen
zien voor hun goeie geld. Wij zien hier
in onzen tijd iets zeldzaams: weelde
wordt niet ontkend bij het nut; wat
vroeger een vanzelf sprekende eenheid
was, vinden wij verbaasd hier terug.
Een voorbeeld, te loven reeds om de zeld
zaamheid, om dit ongewone, vinden wij
als voornemen bij den nieuwen bouw
van de .R.D.M., voor de
Holland-Amerikalijn. Voor de meubileering van dit
schip, dat voor de passagiers een tast
baar bewijs moet zijn van ons kunnen
in schilderkunst, beeldhouwkunst hoop
ik en in kunstnijverheid, zijn de archi
tecten N. P. de Roo, J. J. P. Oud, J. F.
Semey, F. Spanjaard, H. Th.
Wijdeveld aangewezen onder hoofdleiding
(zij zullen tevens medewerken) van
Brinkman en van der Vlugt, terwijl de
architect Brinkman uitgezonden wordt
om de wenschen van het
Amerikaansche publiek te leeren kennen. Ik hoop,
dat de wenschen van dit
Amerikaansche publiek onze kunsten niet in het
gedrang zullen brengen. Het eerste op
een Hollandsch schip is toch het
Hollandsche te toonen; dat, waar wij goed
in zijn, te doen gelden en bekend te
maken. Laten wij hopen, dat de aan
gewezen architecten ten eerste Hol
landsch zullen zijn en zullen blijven
(wij hebben makers van kunstnijver
heid gehad, Lion Cachet enz. vol, be
koring, leven en rijkdom). Kritiek op
wat zij maken, kan pas gegeven wor
den na de voltooiing der interieurs,
waar de eenzijdigheid in worde geme
den ! Maar nu, bij voorbaat, zij dezen
architecten een juiste vaart
toegewenschtl
P.
-* \^ ' _*
.o"*"
"* 't
i
£'*' '
*--'? i
VM. ^Bk SWW
Zffi^ jWB^ _IÉflL ^BhAt, ^^
?
4i
l