Historisch Archief 1877-1940
:p>Letterkundig leven
} ?;:
GOETHE EN DE TOEKOMST
H. Marsman
N«*r aanleiding van G.H.Strenrman:
Qoethe, de universeel» menech
(Elaevler, Amsterdam)
IK ken vrijwel geen dichter die bij
de Nederlandsche schrijvers der z.g.
generaties van 1910 «n 1918200
weinig bekend en in tel is als Goethe
en ook ikzelf behoud, hoewel ik
minder vijandig tegenover hem sta dan
tien jaar geleden, ondanks mijn bewon
dering voor een deel van zijn werk (voor
tal van gedichten, Werther, Dichtung
und Wahrheit en Wilhelm Meister) ten
aanzien van het geheel van zijn dichter
schap en zijn totale figuur toch een
koele reserve, die aan onverschilligheid
grenst, en noch de beschouwing van
Gundolf, noch de voortreffelijke stuk
ken van menschen als Bertram en
Thomas Mann, noch de vereering van
Nietzsche en Spengler hebben mij er
toe kunnen brengen in hem een dichter
te zien van de grootte van Hölderlin,
Blake of Rimbaud, en in zijn totale
verschijning een phenomeen van den
rang van Shakespeare of Rembrandt.
Het is duidelijk waartoe deze vrij
algemeene geringschatting en onver
schilligheid te herleiden is. Zij vinden
hun oorsprong in een volkomen gemis
aan verwantschap tusschen Goethe en
den geest van dezen tijd, die hoe samen
gesteld zij beide ook zijn en hoewel zij
in onderdeden wel degelijk overeen
komst vertoonen, in essentie toch
diametraal aan elkaar zijn tegenover
gesteld: onze tijd mist letterlijk iedere
neiging tot classicisme, en zelfs tot
ons nadeel tot classiciteit.
Door het erkennen van dit tekort
zou men niet alleen kunnen komen tot
een betere waardeering van Goethe
(dit is op zichzelf trouwens niet van
zoo ingrijpend belang), maar tevens,
indien de erkenning meer algemeen
werd en dieper beseft, tot een streven
in de richting van een sterker harmo
nisch ideaal. Hoewel men er steeds van
doordrongen dient te blijven dat het
verleden uniek en onherhaalbaar is, als
het leven en de geschiedenis zelf,
zoodat men zijn normen en voorbeelden
slechts zeer platonisch in het verleden
moet zoeken, een streven naar klaar
heid, evenwicht en de harmonische
ontwikkeling der totale persoonlijk
heid, naar het apollinisch verwerkelij
ken en beheerschen der universeele,
dionysische krachten zou een heil
zaam, en zelfs bevrijdend toekomst
beeld kunnen zijn.
Natuurlijk de verhoudingen zijn
totaal anders geworden dan in eenige
vroegere eeuw, met name dan in de
19e, er is naast een ineenstorting een
vernieuwing gaande (die ons wie weet
waarheen zal leiden), maar voor zoover
wij de geschiedenis niet slechts zijn,
doch ook maken, moeten wij weten in
welke richting wij haar willen voeren.
Het is zeker dat de wenschen te dezen
aanzien hondervoudig verdeeld en
tegenstrijdig zijn, en dat de historie
er slechts ten deele rekening mee zal
houden, doch ten slotte doet dit er niet
toe: de rechtvaardiging van het leven
wordt voor een groot deel bepaald door
déwaarden die wij hebben voorgestaan
en verdedigd, met den inzet onzer
geheele persoonlijkheid.
IK heb hier al eerder betoogd, dat, om
ons een oogenblik tot de litteratuur
te bepalen, sinds ongeveer zestig jaar
de europeesche letterkunde zich ken
merkt door de dissociatie der persoon
lijkheid, door de versplintering van
den totalen mensen, door de
hypertrophie van n of meer faculteiten, die
beurtelings óf het intellect, óf het
instinct, óf het hart bleken te zijn, en
hoewel differentiatie een teeken is van
verfijning en van toenemende cultuur,
zij is tegelijk een bewijs van verval als
zij het verband met de menschelijke kern
verliest. Dit is bij Proust, bij Joyce, bij
Strindberg, bij Thomas Mann voor een
goed deel het geval, en hun werk kan
in dien zin geen voorbeeld meer zijn
voor het huidige geslacht. Ik wil niet
zeggen dat de litteratuur in die richting
haar uitersten en haar hoogste toppen
reeds heeft bereikt, een verdere splitsing
en verfijning is nog zeer goed denkbaar,
maar wel, dat de richting waarin zij
zich beweegt door de hedendaagsche
schrijvers, voor zoover die de keus nog
hebben, verlaten moet worden, en deze
uitspraak, deze wensch, geldt zeker
niet alleen voor de litteratuur, maar
allereerst de cultuur als geheel, het
totaal onzer menschelijke waarden, de
droom waarvoor wij leven, en die ons
bestaan inhoud, richting, drijfkracht
en rechtvaardiging schenkt. Deze droom
fs Voor weinigen wellicht nog slechts,
maar juist die weinigen kunnen be
slissend zijn de droom van den
universeelen, den totalen mensch.
IK heb in het korte bestek van dit
opstel geen ruimte om dit denkbeeld
uitvoerig en indringend te belichten,
ik hoop dit elders te doen; ik zal hier
voorloopig volstaan met een korte toe
lichting van wat ik bedoel. Ik bedoel
niet dat men zich opnieuw het ideaal
zal gaan stellen van den
renaissancistischen uomo universale; dit ideaal ont
aardt in dezen tijd onmiddellijk in een
chaotische veelweterij, die niets anders
is dan een verzameling specialiteiten.
Het gaat niet allereerst om een om
vangrijke wetenschap (met haar, vol
gens den Prediker, onvermijdelijke
smart), het gaat om den vrijen, univer
seelen mensch in dien zin, dat hij
een maximaal aantal zijner eigen
schappen maximaal ontwikkelt in een
harmonisch verband, dat door het cen
trum zijner persoonlijkheid wordt
beheerscht en gereguleerd. Cultuur als
bloedsomloop, persoonlijkheid als aris
tocratische waarde, de maatschappij
opgebouwd in hiërarchisch verband.
De individuen zullen dit ideaal in
het heden, in tijden van z.g. uiterlijke
(sociaal-politieke), maar dan ook on
middellijk innerlijke onvrijheid slechts
zeer ten 'deele kunnen bereiken; zij
dienen zich echter onverzoenlijk te
stellen tegenover de idealen en de
practijken van het fascisme en het
communisme, die trouwens slechts
doorgangsstadia zullen blijken te zijn
naar een staat van vrijer en vollediger
mensch-zijn. Ieder collectivisme is een
smaad, en een aanslag op het (toe
komst) beeld van den totalen mensch,
en ook wanneer men het communisme
als de sociaal-structureele voorwaarde
ziet voor de bevrijding der persoonlijk
heid, dan blijft tóch het bezwaar be
staan dat men zich als communist deze
persoonlijkheid niet volledig en ge
schakeerd genoeg denkt.
De negentiende eeuw heeft in
OostEuropa" althans twee schrijvers gehad,
die bezield waren door een conceptie,
. die van het toekomstbeeld, hier zeer
voorloopig geschetst, reeds een
voorvorm geweest kan zijn de Tolstoi
van vóór zijn bekeering, en Goethe.
En welke grieven men ook tegen den
tweeden mag laten gelden (grieven te
talrijk om hier zelfs maar te worden
vermeld), men kan niet ontkennen dat
hij op zijn wijze streefde naar het ver
werkelijken, in zijn leven en in zijn
werk, van wat hem voorstond als het
beeld van den volledigen mensch. Dat
dit beeld classicistisch beperkt was, dat
het soms tot onherkenbaar wordens
toe verminkt en omwikkeld was door
burgerlijke conventies, angst en
benepenheid, om slechts enkele grieven te
noemen het zij onmiddellijk erkend;
maar ook Goethe heeft recht op een
oordeel dat zich baseert op zijn hoogste
bereiken, en ook dit moet men zien
als de schaduw slechts van zijn opper
ste norm. Ongetwijfeld de jonge
Tolstoi was, hoewel op andere wijze
gebonden, een oneindig sterkere en
grootere figuur maar er loopt een
verborgen lijn van die
Wahlverwandtschaften (een zeer slecht boek overi
gens) naar Anna Karenina en zelfs
van Wilhelm Meister naar ,,Guerre et
Paix" en die lijn is het doortrekken
waard. Zij wijst regelrecht naar de
conceptie die ik hier vaag heb
geteekend van den universeelen mensch (dat
is in wezen van den mensch tout court),
en n blik op Tolstoi bewijst dat die
conceptie volstrekt niet belichaamd
dient te worden in n of meer z.g.
ideale gestalten van den roman, maar
dat men onvergelijkelijke werken schept
als zij, normatief, leeft op den achter
grond van pns bewustzijn, als zij cir
culeert in ons bloed.
HET is de bizondere verdienste van
de studie, die ik hier had willen
bespreken, dat zij Goethe, hoe huise
lijk dan ook, behandelt als universeel
mensch, en dat zij van uit dat gezichts
punt zijn leven en zijn werk op elkander
betrekt. Zij doet dit met zeer veel kennis
van zaken en met een zeer gevoelig
begrip. Men kan bezwaren hebben
tegen het plan waarop zich de studie
beweegt zij pretendeert ten slotte
noch in haar toon noch in haar allure
een baanbrekend of synthetisch werk
van de eerste grootte te zijn maar
men dient te erkennen dat hier een
goeddeels geslaagde poging werd ge
daan, voor ons land uniek, om Goethe
te zien en te begrijpen in zijn samen
gestelde totaliteit.
aan de schrijfster haar gevederden
held op verscheidene plaatsen te laten
neerstrijken als b.v. de muziektent,
de hekken van de Wetstraat, of onder
den koepel van het Parlement, om met
humor verschillende actueele thema's
zooals de moderne kunst, het mili
tarisme, het parlementarisme te be
handelen. Deze humor is meestal niet
onaardig, maar mist soms wat scherpte.
De eerste voorwaarde van goede persi
flage is nu eenmaal niet de voorzich
tigheid, maar wel een zekere mate van
overdrijving.
Doch Fanny Leys heeft haar Wiet
ook met een metaphysischen
kennisdrang begiftigd. Bezitten de dieren een
ziel? Is deze ziel een product van de
stof of schept de ziel de stof? Bestaat
er een individueele ziel of slechts een
collectieve ziel voor delfstoffen, planten
en dieren? Al deze mysteriën over
weegt onze musch met evenveel ernst
als ware hij een late naneef van
Minerva's uil. Ten slotte wendt hij zich
naar het Rijk der Geesten", een soort
theosophisch Paradijs alwaar hij Sint
Franciscus, den dierenvriend in gezel
schap aantreft van Luther en....
Krishnamurti. El Poverello preekt er
over den vrede en de vreugde en ver
kondigt een soort unanimisme. Wan
neer Wiet echter naar onze
barbaarsche aarde terugkeert om aan allen de
goede boodschap te brengen, landt hij
aan in een verwoed rassen- en
klassengeschil van musschen en merels.
Daar het universeele heil een ijdele
waan blijkt te zijn, zal de allegorische
vogel dan maar een meer beperkt maar
niet minder innig geluk zoeken bij een
lieve gezellin.
Een vlot en aangenaam geschreven
boek. Voor de met philosophische ver
halen zoo karig bedeelde Vlaamsche
letteren een met vreugde te begroeten
aanwinst.
RAYMOND BRULEZ
Bibliografie
Vlaamsche
persiflage
Fanny Leys: Tan de Muscn Wiet
(Cultnra, Brugge)
IN Vlaanderen hebben de vrouwen tot
nog toe niet aanzienlijk bijgedragen
tot de verrijking onzer schoone letteren
en dit feit kan reeds- door een
paedagogischen factor voldoende verklaard
worden. Bij ons zijn de middelbare en
hoogere onderwijsgestichten voor meis
jes veel langer verfranscht gebleven
dan de athenaea (gymnasia) en colle
ges. Weliswaar leeft de weemoedige
sentimentaliteit van een Alice Nahon
ook verder voort bij drie of vier epigo
nen, maar geen van deze schijnt het
formaat te bezitten waaruit een nieuwe
Helene Swarth of Henriëtte Roland
Holst kan groeien.
Fanny Leys debuteert met een klei
nen allegorischen roman, die zoowel
aan Van Eedens Kleine Johannes als
aan Andersens sprookjes herinnert.
Van de Musch Wiet" verhaalt het
wonderlijke en tevens
deerniswaardige avontuur van een musch die uit
het Brusselsche Park ons moderne
leven gadeslaat. Een der Parkbeelden
heeft den vogel geleerd hoe men,
door zich onder te dompelen in den
lelievijver, de taal der menschen kan
begrijpen. En van dan af volstaat het
J. Henff van Honwenlnge: Droesem
(Brugse, Rotterdam)
UIT het boek van Heuff van
Houweninge zou men moeten
conclvdeeren dat het publiek van de
speelzalen aan de Middellandsche Zee zoo
zeer vergrofd is, dat hun leven slechts
een aaneenschakeling van banaliteiten
is. Geen van de personen heeft althans
iets van de verfijning die meestal toch
ook een element van de verwording is.
Het is zeer goed mogelijk dat de kijk
van den auteur juist is, maar dan toch
blijft nog het bezwaar dat hij van zijn
sujetten geen levende wezens heeft ge
maakt. Ze missen het merk der echt
heid en gelijken op groote grove pop
pen, die door een eveneens grove hand
in beweging worden gebracht.
Ernst Welss: Der arme
Verschwender (Querldo, Amsterdam)
DEZE nieuwe roman van Weiss is
eigenlijk de* geschiedenis van een
vadercomplex": hoe de eigenschappen
van den vader den zoon aantrekken en
afstooten, aangetrokken volgt de zoon
het beroep van zijn vader, een beroemd,
maar hardvochtig oogarts en
afgestooten door diens hardheid jegens
medemenschen vervalt hij in een week
heid en een gewetensplicht die hem tot
den arme Verschwender" maken, de
man, die zich aan de menschen weg
geeft, om zelf dupe te worden en voor
zichzelf niets over te houden dan de
mislukkingen van zijn goede bedoe
lingen.
Weiss schildert ons dit psychisch
proces meesterlijk, in een soberen stijl
zonder pathos, maar doordringend.
&ai«e&~9«
£tet*e*'U*<0
HET GEHEELE SEIZOEN
KAMER MET VOLLEDIG PENSION
MtUSREDUCTIES KUtZAAl . BUITENBADEN ? riEK
PAG. ? Dl GROENE N*. tOtZ
f4.50? f 6."
Schilderkunst
Coba Ritsema zestig jaar
ALBERT PLASSCHAERT
JAPANSCHE KUNST
Van calligrafie tot schilderij
D
kEN aósten Juni wordt 't knap
ste kind van de klas zestig",
schrijft Lizzy Ansingh me, en
gelukkig, dat zij 't schreef, want
anders was ik 't misschien vergeten.
Het zou me gespeten hebben; ik wil
dezen verjaardag niet vergeten en ik
had niet gaarne de briefkaart gemist,
die me daaraan herinnerde. Want
de zeven Joffers (zijn er met mevr.
Bauer mee tegenwoordig acht) ik heb
het allang geleden gezegd, ze zijn toch
een groep; ze kooren bij malkaar;
waardeeren elkaar, vechten met me
kaar, misschien hebben ze wel eens
wat jaloersche moeiten, maar wat
geeft dat; ten slotte zijn het menschen
en vriendinnen. En verschillende men
schen en verschillend-geaarde vrien
dinnen, Amsterdamsche vriendinnen.
En Amsterdamsen beteekent hier ook
wat goeds. Het beteekent, dat je mal
kander om het werk waardeert;
daarmee is de vriendschap begonnen
en daardoor is de vriendschap gebleven.
En dan geeft de rest niet zooveel. Je
kunt wel eens vinden, b.v. drie van de
zeven, dus drie tegen vier of vijf
anderen, als je de achtste erbij telt,
dat de eene wat gek doet door een
bruine jurk aan te hebben, die de
anderen nooit zouden bestellen, of
door plotseling buitensporig veel keer
met te duidelijke handschoenen aan
te verschijnen op de
vriendinnenthee, want er is geen feller kritiek,
instinctiever kritiek, dan
vrouwenkritiek over jurken, japonnen heet dat
ook, en over hoeden, over schoenen
of over handschoenen, zelfs al ben je
geen schilderes. En deze zeven, felle
kritici zijn allemaal toch door en-door
vrouwen en dan zijn veel van haar
ongetrouwde vrouwen. En als je wat
ouder wordt, wordt je daarom niet in
alles milder; dagelijksche dingen kun
nen verduveld hinderen, prikkelen,
opjagen; als je niet zulke keurige, be
roemde burgeressen van Amsterdam
waart, zou je er haast om vloeken.
Natuurlijk vloek je nooit, behalve
misschien bij het schilderen, maar daar
is niemand bij, niemand I Dat zijm
de geheimen van het sérail, waar nu
en dan de Sultan verschijnt? Wie weet
dat; de eunuchen zwijgen.... Maar
dan is er n van je jarig. Coba, het
wonderlijkste, knapste kind van de
klas." Ze zal natuurlijk tracteeren,
allemaal zit je samen, er zijn dan zelfs
kansen op lichte verschillen bij de
thee, maar op een oogenblik van
diepen inkeer weet je het weer: Coba
was reeds zoo ongewoon breed van
schilderen, toen ze pas begon, breeder
dan n der anderen en in haar ruimte
en haar kleur was iets, wat de anderen
nooit zouden hebben. Zestig jaar is een
verjaardag om dat te herdenken en
en je doet het dan ook, zelfs al is het
met een spits woord, dat je onver
wacht, vervelend l kan ontvallen.
Zestig jaar, een levende kleur, bloemen,
portretten en overal ruimte. Het is een
dierbaar gevoel zoo'n vriendin te
hebben. Wij, de zeven, vinden dat en
dat is wat in Amsterdam; wij de zes
anderen hebben een warm en trotsch
gevoel over het zevende schaap. En
ik ook.
Rlbakon Harada, bij Duffe, A'dam.
? K verzoek den toeschouwer, in zijn
l werken niet de bekende japonaiserie
? te zoeken," aldus eindigt Okamoto
het inleidinkje dat hij schreef voor den
cataloog van Rihakou Harada's schil
derijen. Is dit een Seitenhieb naar
lieden als Foujita, die het zoo uitnemend
verstond de Westersche mondainiteit
te vereenigen met de subtiele techniek
van de Japansche kunst? Toch heeft
Foujita prachtige verfijnde dingen
gemaakt. Als hij met zijn een-harig
penseel de contour van een vrouwen
lichaam trok, ontstond een voorstelling
waarvan men de vloeiende kracht en
sprekende expressie onmogelijk kon
ontkennen. Hij had misschien te veel
talent en speelde een spel, waarachter
het gevoel moeilijk een vaste plaats
verwierf. Het was er wel, maar het
zwierf, en verdiepte zich nergens.
Soms deed zijn bestaan als beeldend
kunstenaar mij denken aan dat van
Rimsky Korsakow als musicus: hij
instrumenteerde veel beter dan de
tijdgenooten en opvolgers welke hij
les gaf, maar hij had niet de vast
houdende drift, het genie van dezen.
Het werk van Rihakou Harada is
veel echter, meer authentiek Japansch,
dat ziet men makkelijk. Hij schildert
op fraaie, sterke zijde, met kleuren die
uit planten en gestampte steenen zijn
gemaakt. Concurreeren met de Japan
sche houtsneden van de goede meesters,
die subtiele wonderen tooverden
op een kerseplankje, met de elegantie
der oude zijde-schilders en hun ge
broken tinten, kan hij naar mijn inzicht
niet. Hij moet hen bewonderen en hij
bezit van hen zekere erfenissen, maar
hij is toch in menig opzicht los van
hun manier (tenzij in zijn
Pruimebloesem, no. 7, waar hij hen regelrecht
navolgt). Hij is modern, om dit alles
en niets zeggende woord te gebruiken,
hij kijkt met klare oogen stadsbeelden
en bloemstillevens aan, en schijnt zelfs
aan figuren als de Douanier en Utrillo
niet zonder instemming te zijn voorbij
gegaan. Het deed zijn oorspronkelijk
heid echter niet wankelen. Zijn stijl
is van een aangename zakelijkheid, van
een gestyleerd realisme (als die ver
binding er mee door kan) en hij slaagt
er in, om met naïveteit of raffinement,
misschien ook met een mengsel daar
van, de leelijke dingen de beruchte
Belgische architectuur" bijvoorbeeld
petillant en mooi te maken.
Wat, vooral, den landsaard in zijn
werk niet verloochent, dat is zijn uit
nemende handvaardigheid. Wat hij
neerzet staat er, en voor goed. (Zij die
op zijde schilderen zijn trouwens ge
houden, zonder correcties te werken.)
De Japansche beeldende kunst doet
soms denken aan een voortzetting en
uitbreiding van de kunst van het
schrijven. De hand bewoog zich met
behagen tot het maken van mooie
karakters op papier, in het orneeren,
het vol-doen van een blad. De hand
ging onmerkbaar over van het schrijven
naar het teekenen, van de karakters
op de weergave in beeldend teeken.
En zoo groeit de teekening, met intens
genoegen om het gevuld-maken van
het vlak. De eene partij roept de andere
op, iedere lijn vraagt om samenklank.
Zoo doet ook Rihakou Harada, die
styleert en improviseert tegelijk.
Een calligraaf met verbeeldings
kracht en allerlei landschappen in zijn
geest. JAN ENGELMAN
Zakenmenschen zeggen:
El WAAIT EEN FRISSCHE WIND
Wie met iemand uit het zakenleven spreekt over
onderwijs, ontdekt al te dikwijls een zekere on
voldaanheid, zoo'n idee van: twee werelden,
die elkaar onvoldoende begrijpen." Hier aan het
Instituut voor den Autohandel te Driebergen
prijzen wij ons gelukkig niet allén een spontane
medewerking uit het bedrijf zelf te ontvangen,
onze gansche opzet beoogt om het aller nauwste
contact met het volle leven te verzekeren, zoowel
voor nu als later.
onze leerkrachten zijn vanzelfsprekend weten
schappelijk gevormd, doch een jarenlange praktijk
maakte hen tot de vlotte, onderhoudende en
zakelijke menschen die zij zijn. Tot figuren, waar
het jonge geslacht zich graag door laat leiden,
inziende, dat lles wat hier te leeren valt, hen
spoedig te pas zal komen.
? Aanpassing aan de werkelijkheid is oorzaak, dat
zelfs andere bedrijven geheel buiten het motor
transport staande met succes krachten uit
Driebergen betrekken.
Vraagt nu even onze gratis brochure G.
INSTITUUT VOOR DEN AUTOHANDEL -DRIEBERGEN
Externe leerlingen. Twee Internaten.
Bezoekers aan Amsterdam
Victoria Hotel - Dam rak t 0 C. Station - noodigt U uit.
Wij verzorgen U in ons hotel tegen matige prijzen.
U zult tevreden zijnl
Kamers met Holl. ontbijt Lunch Diner
vanaf f 3.50 f 1.50 en f2.?f2.?, f3.?en f4.
D« Mrectl*
nrnpry y n PENSION DE WILG"
DhRUCIl RilL Vóór"en néselzoen f 3.- - f3.50. Selzoenpr. f 3.50 -
f4.Aanb«v*l«nd L. HENNEMAN
ZWITSERLAND
LES AVANTS boven Montreux 1000 M. b./zee
LE GRAND HOTEL
Het welbekende
FamilieHotel met zijn Kinder
paradijs.
RUST, LUCHT, ZON, SPORT, PARK, ORCHEST,
TENNIS, GARAGE, (dieet maaltijden op verzoek).
Pension van Frsll.?af.
OOSTENRIJK
Zeil am See
759 M. b. zee. Uitgangspunt v. d. nieuwe Cross*
Glóckner-Hoogalpenbaan, a. d. voet van den Hohen
. Tauern, te midden v. h. Salzburger Tonschlefer Ge
bergte gelegen, heeft een gezond klimaat. Het meer, dat het warmste meer v. d.
Noord-Alpen is, biedt met zijn heerlijk gelegen strandbad een aangename
badgelegenheid. Verder is Zeil am See ook uitgangspunt voor vele kleine en groote wandel-en
autotochten of bergtochten van n of meer dagen. Talrijke Hotels en Pensions
voldoen aan wenschen van modern comfort, terwijl goede kleinere Hotels aan
eenvoudige etsenen voldoen. Muziek, Dancings, Geluld «film-Theaters).
Bergstatlon 2000 M. b. zee.
MetdeSchmittenhöhebahn bereikt
,. . . . . , men n der mooiste uitkijkpunten
l.n. gebergte: de Schmlttenhöhe. Het geldt terecht als een vermaard punt v.d. Alpen,
het uitzicht op de gletscher v. d. Hohen Tauern met de Gross-Glockner, het ge
weldige Hochkönigmasslv, alsook de ketting v. d. Stelnernen zee en de groep v. h.
Kalser gebergte biedt een overweldigende .indruk. Met de kabelbaan kan men het
hoogteverschil van 1200 M, in eenige minuten bereiken.
WtoMto§MJ"i?TMpMlwsM WJ tflf f raote ra iburtm «i d* FMmdmrarkrtnteiuM Zill am ft*.
Schmittenhöhebahn
PAG. » DE GROENE Ne. 3012