De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 26 juni pagina 5

26 juni 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

:p>Letterkundig leven } ?;: GOETHE EN DE TOEKOMST H. Marsman N«*r aanleiding van G.H.Strenrman: Qoethe, de universeel» menech (Elaevler, Amsterdam) IK ken vrijwel geen dichter die bij de Nederlandsche schrijvers der z.g. generaties van 1910 «n 1918200 weinig bekend en in tel is als Goethe en ook ikzelf behoud, hoewel ik minder vijandig tegenover hem sta dan tien jaar geleden, ondanks mijn bewon dering voor een deel van zijn werk (voor tal van gedichten, Werther, Dichtung und Wahrheit en Wilhelm Meister) ten aanzien van het geheel van zijn dichter schap en zijn totale figuur toch een koele reserve, die aan onverschilligheid grenst, en noch de beschouwing van Gundolf, noch de voortreffelijke stuk ken van menschen als Bertram en Thomas Mann, noch de vereering van Nietzsche en Spengler hebben mij er toe kunnen brengen in hem een dichter te zien van de grootte van Hölderlin, Blake of Rimbaud, en in zijn totale verschijning een phenomeen van den rang van Shakespeare of Rembrandt. Het is duidelijk waartoe deze vrij algemeene geringschatting en onver schilligheid te herleiden is. Zij vinden hun oorsprong in een volkomen gemis aan verwantschap tusschen Goethe en den geest van dezen tijd, die hoe samen gesteld zij beide ook zijn en hoewel zij in onderdeden wel degelijk overeen komst vertoonen, in essentie toch diametraal aan elkaar zijn tegenover gesteld: onze tijd mist letterlijk iedere neiging tot classicisme, en zelfs tot ons nadeel tot classiciteit. Door het erkennen van dit tekort zou men niet alleen kunnen komen tot een betere waardeering van Goethe (dit is op zichzelf trouwens niet van zoo ingrijpend belang), maar tevens, indien de erkenning meer algemeen werd en dieper beseft, tot een streven in de richting van een sterker harmo nisch ideaal. Hoewel men er steeds van doordrongen dient te blijven dat het verleden uniek en onherhaalbaar is, als het leven en de geschiedenis zelf, zoodat men zijn normen en voorbeelden slechts zeer platonisch in het verleden moet zoeken, een streven naar klaar heid, evenwicht en de harmonische ontwikkeling der totale persoonlijk heid, naar het apollinisch verwerkelij ken en beheerschen der universeele, dionysische krachten zou een heil zaam, en zelfs bevrijdend toekomst beeld kunnen zijn. Natuurlijk de verhoudingen zijn totaal anders geworden dan in eenige vroegere eeuw, met name dan in de 19e, er is naast een ineenstorting een vernieuwing gaande (die ons wie weet waarheen zal leiden), maar voor zoover wij de geschiedenis niet slechts zijn, doch ook maken, moeten wij weten in welke richting wij haar willen voeren. Het is zeker dat de wenschen te dezen aanzien hondervoudig verdeeld en tegenstrijdig zijn, en dat de historie er slechts ten deele rekening mee zal houden, doch ten slotte doet dit er niet toe: de rechtvaardiging van het leven wordt voor een groot deel bepaald door déwaarden die wij hebben voorgestaan en verdedigd, met den inzet onzer geheele persoonlijkheid. IK heb hier al eerder betoogd, dat, om ons een oogenblik tot de litteratuur te bepalen, sinds ongeveer zestig jaar de europeesche letterkunde zich ken merkt door de dissociatie der persoon lijkheid, door de versplintering van den totalen mensen, door de hypertrophie van n of meer faculteiten, die beurtelings óf het intellect, óf het instinct, óf het hart bleken te zijn, en hoewel differentiatie een teeken is van verfijning en van toenemende cultuur, zij is tegelijk een bewijs van verval als zij het verband met de menschelijke kern verliest. Dit is bij Proust, bij Joyce, bij Strindberg, bij Thomas Mann voor een goed deel het geval, en hun werk kan in dien zin geen voorbeeld meer zijn voor het huidige geslacht. Ik wil niet zeggen dat de litteratuur in die richting haar uitersten en haar hoogste toppen reeds heeft bereikt, een verdere splitsing en verfijning is nog zeer goed denkbaar, maar wel, dat de richting waarin zij zich beweegt door de hedendaagsche schrijvers, voor zoover die de keus nog hebben, verlaten moet worden, en deze uitspraak, deze wensch, geldt zeker niet alleen voor de litteratuur, maar allereerst de cultuur als geheel, het totaal onzer menschelijke waarden, de droom waarvoor wij leven, en die ons bestaan inhoud, richting, drijfkracht en rechtvaardiging schenkt. Deze droom fs Voor weinigen wellicht nog slechts, maar juist die weinigen kunnen be slissend zijn de droom van den universeelen, den totalen mensch. IK heb in het korte bestek van dit opstel geen ruimte om dit denkbeeld uitvoerig en indringend te belichten, ik hoop dit elders te doen; ik zal hier voorloopig volstaan met een korte toe lichting van wat ik bedoel. Ik bedoel niet dat men zich opnieuw het ideaal zal gaan stellen van den renaissancistischen uomo universale; dit ideaal ont aardt in dezen tijd onmiddellijk in een chaotische veelweterij, die niets anders is dan een verzameling specialiteiten. Het gaat niet allereerst om een om vangrijke wetenschap (met haar, vol gens den Prediker, onvermijdelijke smart), het gaat om den vrijen, univer seelen mensch in dien zin, dat hij een maximaal aantal zijner eigen schappen maximaal ontwikkelt in een harmonisch verband, dat door het cen trum zijner persoonlijkheid wordt beheerscht en gereguleerd. Cultuur als bloedsomloop, persoonlijkheid als aris tocratische waarde, de maatschappij opgebouwd in hiërarchisch verband. De individuen zullen dit ideaal in het heden, in tijden van z.g. uiterlijke (sociaal-politieke), maar dan ook on middellijk innerlijke onvrijheid slechts zeer ten 'deele kunnen bereiken; zij dienen zich echter onverzoenlijk te stellen tegenover de idealen en de practijken van het fascisme en het communisme, die trouwens slechts doorgangsstadia zullen blijken te zijn naar een staat van vrijer en vollediger mensch-zijn. Ieder collectivisme is een smaad, en een aanslag op het (toe komst) beeld van den totalen mensch, en ook wanneer men het communisme als de sociaal-structureele voorwaarde ziet voor de bevrijding der persoonlijk heid, dan blijft tóch het bezwaar be staan dat men zich als communist deze persoonlijkheid niet volledig en ge schakeerd genoeg denkt. De negentiende eeuw heeft in OostEuropa" althans twee schrijvers gehad, die bezield waren door een conceptie, . die van het toekomstbeeld, hier zeer voorloopig geschetst, reeds een voorvorm geweest kan zijn de Tolstoi van vóór zijn bekeering, en Goethe. En welke grieven men ook tegen den tweeden mag laten gelden (grieven te talrijk om hier zelfs maar te worden vermeld), men kan niet ontkennen dat hij op zijn wijze streefde naar het ver werkelijken, in zijn leven en in zijn werk, van wat hem voorstond als het beeld van den volledigen mensch. Dat dit beeld classicistisch beperkt was, dat het soms tot onherkenbaar wordens toe verminkt en omwikkeld was door burgerlijke conventies, angst en benepenheid, om slechts enkele grieven te noemen het zij onmiddellijk erkend; maar ook Goethe heeft recht op een oordeel dat zich baseert op zijn hoogste bereiken, en ook dit moet men zien als de schaduw slechts van zijn opper ste norm. Ongetwijfeld de jonge Tolstoi was, hoewel op andere wijze gebonden, een oneindig sterkere en grootere figuur maar er loopt een verborgen lijn van die Wahlverwandtschaften (een zeer slecht boek overi gens) naar Anna Karenina en zelfs van Wilhelm Meister naar ,,Guerre et Paix" en die lijn is het doortrekken waard. Zij wijst regelrecht naar de conceptie die ik hier vaag heb geteekend van den universeelen mensch (dat is in wezen van den mensch tout court), en n blik op Tolstoi bewijst dat die conceptie volstrekt niet belichaamd dient te worden in n of meer z.g. ideale gestalten van den roman, maar dat men onvergelijkelijke werken schept als zij, normatief, leeft op den achter grond van pns bewustzijn, als zij cir culeert in ons bloed. HET is de bizondere verdienste van de studie, die ik hier had willen bespreken, dat zij Goethe, hoe huise lijk dan ook, behandelt als universeel mensch, en dat zij van uit dat gezichts punt zijn leven en zijn werk op elkander betrekt. Zij doet dit met zeer veel kennis van zaken en met een zeer gevoelig begrip. Men kan bezwaren hebben tegen het plan waarop zich de studie beweegt zij pretendeert ten slotte noch in haar toon noch in haar allure een baanbrekend of synthetisch werk van de eerste grootte te zijn maar men dient te erkennen dat hier een goeddeels geslaagde poging werd ge daan, voor ons land uniek, om Goethe te zien en te begrijpen in zijn samen gestelde totaliteit. aan de schrijfster haar gevederden held op verscheidene plaatsen te laten neerstrijken als b.v. de muziektent, de hekken van de Wetstraat, of onder den koepel van het Parlement, om met humor verschillende actueele thema's zooals de moderne kunst, het mili tarisme, het parlementarisme te be handelen. Deze humor is meestal niet onaardig, maar mist soms wat scherpte. De eerste voorwaarde van goede persi flage is nu eenmaal niet de voorzich tigheid, maar wel een zekere mate van overdrijving. Doch Fanny Leys heeft haar Wiet ook met een metaphysischen kennisdrang begiftigd. Bezitten de dieren een ziel? Is deze ziel een product van de stof of schept de ziel de stof? Bestaat er een individueele ziel of slechts een collectieve ziel voor delfstoffen, planten en dieren? Al deze mysteriën over weegt onze musch met evenveel ernst als ware hij een late naneef van Minerva's uil. Ten slotte wendt hij zich naar het Rijk der Geesten", een soort theosophisch Paradijs alwaar hij Sint Franciscus, den dierenvriend in gezel schap aantreft van Luther en.... Krishnamurti. El Poverello preekt er over den vrede en de vreugde en ver kondigt een soort unanimisme. Wan neer Wiet echter naar onze barbaarsche aarde terugkeert om aan allen de goede boodschap te brengen, landt hij aan in een verwoed rassen- en klassengeschil van musschen en merels. Daar het universeele heil een ijdele waan blijkt te zijn, zal de allegorische vogel dan maar een meer beperkt maar niet minder innig geluk zoeken bij een lieve gezellin. Een vlot en aangenaam geschreven boek. Voor de met philosophische ver halen zoo karig bedeelde Vlaamsche letteren een met vreugde te begroeten aanwinst. RAYMOND BRULEZ Bibliografie Vlaamsche persiflage Fanny Leys: Tan de Muscn Wiet (Cultnra, Brugge) IN Vlaanderen hebben de vrouwen tot nog toe niet aanzienlijk bijgedragen tot de verrijking onzer schoone letteren en dit feit kan reeds- door een paedagogischen factor voldoende verklaard worden. Bij ons zijn de middelbare en hoogere onderwijsgestichten voor meis jes veel langer verfranscht gebleven dan de athenaea (gymnasia) en colle ges. Weliswaar leeft de weemoedige sentimentaliteit van een Alice Nahon ook verder voort bij drie of vier epigo nen, maar geen van deze schijnt het formaat te bezitten waaruit een nieuwe Helene Swarth of Henriëtte Roland Holst kan groeien. Fanny Leys debuteert met een klei nen allegorischen roman, die zoowel aan Van Eedens Kleine Johannes als aan Andersens sprookjes herinnert. Van de Musch Wiet" verhaalt het wonderlijke en tevens deerniswaardige avontuur van een musch die uit het Brusselsche Park ons moderne leven gadeslaat. Een der Parkbeelden heeft den vogel geleerd hoe men, door zich onder te dompelen in den lelievijver, de taal der menschen kan begrijpen. En van dan af volstaat het J. Henff van Honwenlnge: Droesem (Brugse, Rotterdam) UIT het boek van Heuff van Houweninge zou men moeten conclvdeeren dat het publiek van de speelzalen aan de Middellandsche Zee zoo zeer vergrofd is, dat hun leven slechts een aaneenschakeling van banaliteiten is. Geen van de personen heeft althans iets van de verfijning die meestal toch ook een element van de verwording is. Het is zeer goed mogelijk dat de kijk van den auteur juist is, maar dan toch blijft nog het bezwaar dat hij van zijn sujetten geen levende wezens heeft ge maakt. Ze missen het merk der echt heid en gelijken op groote grove pop pen, die door een eveneens grove hand in beweging worden gebracht. Ernst Welss: Der arme Verschwender (Querldo, Amsterdam) DEZE nieuwe roman van Weiss is eigenlijk de* geschiedenis van een vadercomplex": hoe de eigenschappen van den vader den zoon aantrekken en afstooten, aangetrokken volgt de zoon het beroep van zijn vader, een beroemd, maar hardvochtig oogarts en afgestooten door diens hardheid jegens medemenschen vervalt hij in een week heid en een gewetensplicht die hem tot den arme Verschwender" maken, de man, die zich aan de menschen weg geeft, om zelf dupe te worden en voor zichzelf niets over te houden dan de mislukkingen van zijn goede bedoe lingen. Weiss schildert ons dit psychisch proces meesterlijk, in een soberen stijl zonder pathos, maar doordringend. &ai«e&~9« £tet*e*'U*<0 HET GEHEELE SEIZOEN KAMER MET VOLLEDIG PENSION MtUSREDUCTIES KUtZAAl . BUITENBADEN ? riEK PAG. ? Dl GROENE N*. tOtZ f4.50? f 6." Schilderkunst Coba Ritsema zestig jaar ALBERT PLASSCHAERT JAPANSCHE KUNST Van calligrafie tot schilderij D kEN aósten Juni wordt 't knap ste kind van de klas zestig", schrijft Lizzy Ansingh me, en gelukkig, dat zij 't schreef, want anders was ik 't misschien vergeten. Het zou me gespeten hebben; ik wil dezen verjaardag niet vergeten en ik had niet gaarne de briefkaart gemist, die me daaraan herinnerde. Want de zeven Joffers (zijn er met mevr. Bauer mee tegenwoordig acht) ik heb het allang geleden gezegd, ze zijn toch een groep; ze kooren bij malkaar; waardeeren elkaar, vechten met me kaar, misschien hebben ze wel eens wat jaloersche moeiten, maar wat geeft dat; ten slotte zijn het menschen en vriendinnen. En verschillende men schen en verschillend-geaarde vrien dinnen, Amsterdamsche vriendinnen. En Amsterdamsen beteekent hier ook wat goeds. Het beteekent, dat je mal kander om het werk waardeert; daarmee is de vriendschap begonnen en daardoor is de vriendschap gebleven. En dan geeft de rest niet zooveel. Je kunt wel eens vinden, b.v. drie van de zeven, dus drie tegen vier of vijf anderen, als je de achtste erbij telt, dat de eene wat gek doet door een bruine jurk aan te hebben, die de anderen nooit zouden bestellen, of door plotseling buitensporig veel keer met te duidelijke handschoenen aan te verschijnen op de vriendinnenthee, want er is geen feller kritiek, instinctiever kritiek, dan vrouwenkritiek over jurken, japonnen heet dat ook, en over hoeden, over schoenen of over handschoenen, zelfs al ben je geen schilderes. En deze zeven, felle kritici zijn allemaal toch door en-door vrouwen en dan zijn veel van haar ongetrouwde vrouwen. En als je wat ouder wordt, wordt je daarom niet in alles milder; dagelijksche dingen kun nen verduveld hinderen, prikkelen, opjagen; als je niet zulke keurige, be roemde burgeressen van Amsterdam waart, zou je er haast om vloeken. Natuurlijk vloek je nooit, behalve misschien bij het schilderen, maar daar is niemand bij, niemand I Dat zijm de geheimen van het sérail, waar nu en dan de Sultan verschijnt? Wie weet dat; de eunuchen zwijgen.... Maar dan is er n van je jarig. Coba, het wonderlijkste, knapste kind van de klas." Ze zal natuurlijk tracteeren, allemaal zit je samen, er zijn dan zelfs kansen op lichte verschillen bij de thee, maar op een oogenblik van diepen inkeer weet je het weer: Coba was reeds zoo ongewoon breed van schilderen, toen ze pas begon, breeder dan n der anderen en in haar ruimte en haar kleur was iets, wat de anderen nooit zouden hebben. Zestig jaar is een verjaardag om dat te herdenken en en je doet het dan ook, zelfs al is het met een spits woord, dat je onver wacht, vervelend l kan ontvallen. Zestig jaar, een levende kleur, bloemen, portretten en overal ruimte. Het is een dierbaar gevoel zoo'n vriendin te hebben. Wij, de zeven, vinden dat en dat is wat in Amsterdam; wij de zes anderen hebben een warm en trotsch gevoel over het zevende schaap. En ik ook. Rlbakon Harada, bij Duffe, A'dam. ? K verzoek den toeschouwer, in zijn l werken niet de bekende japonaiserie ? te zoeken," aldus eindigt Okamoto het inleidinkje dat hij schreef voor den cataloog van Rihakou Harada's schil derijen. Is dit een Seitenhieb naar lieden als Foujita, die het zoo uitnemend verstond de Westersche mondainiteit te vereenigen met de subtiele techniek van de Japansche kunst? Toch heeft Foujita prachtige verfijnde dingen gemaakt. Als hij met zijn een-harig penseel de contour van een vrouwen lichaam trok, ontstond een voorstelling waarvan men de vloeiende kracht en sprekende expressie onmogelijk kon ontkennen. Hij had misschien te veel talent en speelde een spel, waarachter het gevoel moeilijk een vaste plaats verwierf. Het was er wel, maar het zwierf, en verdiepte zich nergens. Soms deed zijn bestaan als beeldend kunstenaar mij denken aan dat van Rimsky Korsakow als musicus: hij instrumenteerde veel beter dan de tijdgenooten en opvolgers welke hij les gaf, maar hij had niet de vast houdende drift, het genie van dezen. Het werk van Rihakou Harada is veel echter, meer authentiek Japansch, dat ziet men makkelijk. Hij schildert op fraaie, sterke zijde, met kleuren die uit planten en gestampte steenen zijn gemaakt. Concurreeren met de Japan sche houtsneden van de goede meesters, die subtiele wonderen tooverden op een kerseplankje, met de elegantie der oude zijde-schilders en hun ge broken tinten, kan hij naar mijn inzicht niet. Hij moet hen bewonderen en hij bezit van hen zekere erfenissen, maar hij is toch in menig opzicht los van hun manier (tenzij in zijn Pruimebloesem, no. 7, waar hij hen regelrecht navolgt). Hij is modern, om dit alles en niets zeggende woord te gebruiken, hij kijkt met klare oogen stadsbeelden en bloemstillevens aan, en schijnt zelfs aan figuren als de Douanier en Utrillo niet zonder instemming te zijn voorbij gegaan. Het deed zijn oorspronkelijk heid echter niet wankelen. Zijn stijl is van een aangename zakelijkheid, van een gestyleerd realisme (als die ver binding er mee door kan) en hij slaagt er in, om met naïveteit of raffinement, misschien ook met een mengsel daar van, de leelijke dingen de beruchte Belgische architectuur" bijvoorbeeld petillant en mooi te maken. Wat, vooral, den landsaard in zijn werk niet verloochent, dat is zijn uit nemende handvaardigheid. Wat hij neerzet staat er, en voor goed. (Zij die op zijde schilderen zijn trouwens ge houden, zonder correcties te werken.) De Japansche beeldende kunst doet soms denken aan een voortzetting en uitbreiding van de kunst van het schrijven. De hand bewoog zich met behagen tot het maken van mooie karakters op papier, in het orneeren, het vol-doen van een blad. De hand ging onmerkbaar over van het schrijven naar het teekenen, van de karakters op de weergave in beeldend teeken. En zoo groeit de teekening, met intens genoegen om het gevuld-maken van het vlak. De eene partij roept de andere op, iedere lijn vraagt om samenklank. Zoo doet ook Rihakou Harada, die styleert en improviseert tegelijk. Een calligraaf met verbeeldings kracht en allerlei landschappen in zijn geest. JAN ENGELMAN Zakenmenschen zeggen: El WAAIT EEN FRISSCHE WIND Wie met iemand uit het zakenleven spreekt over onderwijs, ontdekt al te dikwijls een zekere on voldaanheid, zoo'n idee van: twee werelden, die elkaar onvoldoende begrijpen." Hier aan het Instituut voor den Autohandel te Driebergen prijzen wij ons gelukkig niet allén een spontane medewerking uit het bedrijf zelf te ontvangen, onze gansche opzet beoogt om het aller nauwste contact met het volle leven te verzekeren, zoowel voor nu als later. onze leerkrachten zijn vanzelfsprekend weten schappelijk gevormd, doch een jarenlange praktijk maakte hen tot de vlotte, onderhoudende en zakelijke menschen die zij zijn. Tot figuren, waar het jonge geslacht zich graag door laat leiden, inziende, dat lles wat hier te leeren valt, hen spoedig te pas zal komen. ? Aanpassing aan de werkelijkheid is oorzaak, dat zelfs andere bedrijven geheel buiten het motor transport staande met succes krachten uit Driebergen betrekken. Vraagt nu even onze gratis brochure G. INSTITUUT VOOR DEN AUTOHANDEL -DRIEBERGEN Externe leerlingen. Twee Internaten. Bezoekers aan Amsterdam Victoria Hotel - Dam rak t 0 C. Station - noodigt U uit. Wij verzorgen U in ons hotel tegen matige prijzen. U zult tevreden zijnl Kamers met Holl. ontbijt Lunch Diner vanaf f 3.50 f 1.50 en f2.?f2.?, f3.?en f4. D« Mrectl* nrnpry y n PENSION DE WILG" DhRUCIl RilL Vóór"en néselzoen f 3.- - f3.50. Selzoenpr. f 3.50 - f4.Aanb«v*l«nd L. HENNEMAN ZWITSERLAND LES AVANTS boven Montreux 1000 M. b./zee LE GRAND HOTEL Het welbekende FamilieHotel met zijn Kinder paradijs. RUST, LUCHT, ZON, SPORT, PARK, ORCHEST, TENNIS, GARAGE, (dieet maaltijden op verzoek). Pension van Frsll.?af. OOSTENRIJK Zeil am See 759 M. b. zee. Uitgangspunt v. d. nieuwe Cross* Glóckner-Hoogalpenbaan, a. d. voet van den Hohen . Tauern, te midden v. h. Salzburger Tonschlefer Ge bergte gelegen, heeft een gezond klimaat. Het meer, dat het warmste meer v. d. Noord-Alpen is, biedt met zijn heerlijk gelegen strandbad een aangename badgelegenheid. Verder is Zeil am See ook uitgangspunt voor vele kleine en groote wandel-en autotochten of bergtochten van n of meer dagen. Talrijke Hotels en Pensions voldoen aan wenschen van modern comfort, terwijl goede kleinere Hotels aan eenvoudige etsenen voldoen. Muziek, Dancings, Geluld «film-Theaters). Bergstatlon 2000 M. b. zee. MetdeSchmittenhöhebahn bereikt ,. . . . . , men n der mooiste uitkijkpunten l.n. gebergte: de Schmlttenhöhe. Het geldt terecht als een vermaard punt v.d. Alpen, het uitzicht op de gletscher v. d. Hohen Tauern met de Gross-Glockner, het ge weldige Hochkönigmasslv, alsook de ketting v. d. Stelnernen zee en de groep v. h. Kalser gebergte biedt een overweldigende .indruk. Met de kabelbaan kan men het hoogteverschil van 1200 M, in eenige minuten bereiken. WtoMto§MJ"i?TMpMlwsM WJ tflf f raote ra iburtm «i d* FMmdmrarkrtnteiuM Zill am ft*. Schmittenhöhebahn PAG. » DE GROENE Ne. 3012

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl