Historisch Archief 1877-1940
?*!???
l
rr
r.
IN DE HERBERG VAN MANJOALA
Ion Luca Caragiale
HET is nog een kwartiertje tot de herberg van
Manjoala, en vandaar totdat je heelemaal
boven bij Popesti bent, dat eenzame stuk
door, zal het, als je het op je gemak doet, nog een
anderhalf uur nemen.... Die telganger is een best
beest als ik hem wat haver geef in de herberg
en ik laat hem een drie kwartier uitrusten nou
dan doet hij het best. Dat is dus samen: n kwartier
en nog drie dat is een uur, en dan nog anderhalf tot
Popesti, dat is twee en half uur met mekaar.... Nu
is het al over zevenen: dan kan ik dus op zijn laatst
om tien uur bij Pocovnicu Jordache zijn.... Ik
ben wel een beetje laat Ik had wat eerder weg
moeten gaan.... maar och kom l.... als er
gewacht moet worden, zal hij best een beetje op
mij wachten....
Terwijl ik dit zoo bij mezelf aan het uitrekenen
was, zag ik ook opeens uit de verte, het zal goed de
afstand van een geweerschot geweest zijn, een zee
van licht: de herberg van Manjoala. Zoo was hij
namelijk blijven heeten, al was Manjoala zelf, de
herbergier een jaar of vijf geleden gestorven....
Die vrouw van hem, dat was een kranig wijf I Wat
had zij veel voor die zaak gedaan. Toen haar man
nog leefde was het bijna zoover gekomen, dat de
boel verkocht moest worden en nu heeft ze al alle
schulden afbetaald, zij heeft er een gebouw bij laten
zetten, zij heeft een steenen stal laten bouwen en
nog beweert iedereen, dat ze flink in haar contanten
zitten moet. Sommigen verdenken haar ervan, dat
ze de een of andere schat gevonden heeft....
anderen dat ze met tooverkunsten te werk gaat.
Eens hebben een paar roovers haar een kopje kleiner
willen maken. Ze zijn begonnen de deur bij haar in
te slaan. Een van hen, de allersterkste, een vent als
een stier zoo sterk, hief de bijl al in de lucht en toen
hij er op los wou slaan in zijn wilde begeerte, is
hij op den grond gestort. Zij hebben hem dadelijk
opgenomen en hij was dood....
Zijn broer wilde wat zeggen, maar hij kon het
niet hij was stom geworden. Zij waren notabene
met z'n vieren. Zij hebben den doode op den rug
van zijn broer gelegd en de twee anderen hebben
hem bij de beenen gepakt om hem te begraven,
ergens verweg....
TERWIJL mij dit alles in den zin kwam, was
ik al aangekomen. Er staan heel wat wagens
op de binnenplaats; sommigen brengen hout naar
het dal, anderen voeren de mais naar boven. Het
HUIS TER DUIN
NOORD WIJ K...
Neerlands grootste hotel aan zee, met
eigen zee- en zonnebad. Een schitte
rend nieuw openlucht-restaurant De
Brug" geeft ongekende vergezichten»
* Vanaf f 6.?per dag.
Weekend vanaf f 12.50
is een gure herfstavond. De voerlui warmen zich
bij de vuren.... daarom zag je van verre al zooveel
licht. Een stalknecht neemt mijn paard aan.
Waar is de waardin?" vraag ik aan den jongen
van het buffet.
Bij het fornuis."
Daar moet het nog warmer zijn," zeg ik en ik
ga een kleine kamer door, de herberg uit en de
keuken in....
Het is erg netjes in de keuken.... en er hangt
een geur niet zooals in de herberg, waar het
ruikt naar schapevachten, laarzen en natte schoenen
neen een geur van warm brood. Vrouw Manjoala
hield de wacht bij het fornuis
Goeden avond, juffrouw Margreet l
Welkom hier, mijnheer Fanica!
Kan ik nog wat te eten krijgen?
Voor iemand als u, is er zelfs nog wel om
twaalf uur 's nachts iets te vinden. En vlug geeft
juffrouw Margreet opdracht aan een van de meisjes
om de tafel in de kleine kamer te dekken en ver
volgens komt zij bij den haard zitten en zegt:
Kijk, kies zelf maar uit.
Juffrouw Margreet was mooi, flink en ze had een
paar schitterende oogen, dat wist ik heusch wel»
Maar nooit, sinds ik haar kende en ik kende haar
al lang: ik was al zoo dikwijls langs de herberg
van Manjoala gekomen, toen ik nog een kind was,
toen mijn Vader zaliger nog leefde; want de weg
naar onze markt liep daarlangs nooit had ik haar
nog zoo mooi gevonden.... Ik was jong, wel knap
en brutaal, veel brutaler dan knap. Ik ben links
van haar komen staan en, omdat zij met haar
rechter arm tegen den haard leunde, heb ik haar
om haar middel gevat en ik heb mijn hand uitge
stoken naar haar rechter arm, die keihard van
gespierheid was en dat was een inblazing van den
duivel?ik heb haar een kneepje gegeven.
Wat bezielt je? zei de vrouw en zij keek
schuins naar mij op.
Om het goed te maken, zei ik echter:
Wat heb je toch een prachtige oogen, juffrouw
Margree*l
Sta me maar niet voor den gek te houden;
vertel mij maar liever eens, wat ik je geven zal.
Wat je me geven moet, wat je me geven
moet.... Geef mij maar wat je hebt....
Vooruit....
En ik, met een diepe zucht:
Och, wat heb je toch een prachtige oogen,
juffrouw Margreet!
Dat kan wel wezen, maar als je schoonvader
je eens kon hooren.... ?
Welke schoonvader? Van wie weet jij ?
Jij denkt zeker, dat als jij onder je pet weg
kruipt, niemand meer weet, wat je in het schild
voert.... Ben je soms nu niet op weg naar Pocovni
cu Jordache om je met zijn oudste dochter te ver
loven? Schiet op, mij behoef je zoo niet meer aan te
gapen; ga naar de kamer, daar staat de tafel gedekt/'
Ik heb in mijn leven heel wat keurige en rustige
kamers gezien, maar zoo'n kamer als die.... Wat
een bed l Wat een gordijnen l En die muren l Die
zoldering! Alles was even sneeuwwit. Dan was er
een prachtige lampekap en haakwerk van allerlei
PAG. 28 DE GROENE No. 3083
PAG. M DE GROENE No. 3083
soort en het was er warm als onder de vleugels
van een kloek.... en er hing een geur van appelen i
en kweeperen.. .. Toen ik aan tafel wilde gaan
zitten heb ik mij, volgens een gewoonte van me, dit
ik al heb aangenomen toen ik nog een kind was,*
omgedraaid om te kijken waar het Oosten was, orv
neer te knielei^ Aandachtig keek ik naar alle
wanden nergens was een heiligenbeeldje. Daar
zegt me juffrouw Margreet:
Waar kijk je naar?
Ik zeg:
En je heiügenbeeldjes, waar heb je die?
Heüigenbeeldjes, die zijn goed voor brandhout,]
Daar kunnen alleen maar de houtwurmen en
luizen van leven....
WAT een smakelijk vrouwmensch !.... Ik
ben aan de tafel gaan zitten en toen ik,
volgens mijn gewoonte, een kruis wilde slaan..
daar hoor ik mij opeens een woedend geschreeuw]
met de hak van mijn laars had ik blijkbaar op ee
ouden kater getrapt, die onder de tafel lag. Juffrou
Margreet springt snel op en doet de buitendeur open
het kwaaie beest maakt, dat het naar buiten komt
terwijl de koude lucht naar binnen stroomt en d
lamp uitblaast. Op den tast zoekt zij naar lucifers;
ik zoek hier en zij zoekt een endje verderop maarj;^?^
in het donker komen we mekaar tegen en ik
brutale vent, die ik ben, ik neem haar stevig in mijn
armen en begin haar te zoenen.... Eerst wil zij
eigenlijk niet, dan laat ze mij begaan, haar wangen
gloeiden, haar mond was koel en langs haar ooren
komt, antwoordde de waardin en ze staarde naar de
roering van mijn pet. Daarop stond zij op en reikte
iij de pet toe. Ik nam hem aan en zette hem op
|nijn hoofd, zoo'n beetje schuin.... en terwijl ik
vrouw recht kijk in de oogen die flikkerden van
raadheid, zeg ik:
Ik kus je oogen, juffrouw Margreet!
Het ga je goed!
K ben in den zadel gesprongen, de oude meid
heeft de deur voor mij opengemaakt en ik ben
ar buiten gereden. Mijn linker hand tegen de
lank van mijn paard gedrukt, heb ik het hoofd nog
is omgewend: Over de hooge omheining heen kon
ie zien, dat de deur van de kamer openstond en
in zag ik de witte vrouwengestalte staan, die
iet haar hand den boog van haar wenkbrauwen
iverschaduwde. Voorzichtig ging ik een eindje
vdpvoets, een deuntje fluitend, zoo voor mij heen,
tdat ik moest afslaan achter de haag en ik de
ijsting van de deur uit het oog verloor. Vooruit I
ou op weg," heb ik bij mezelf gezegd en ik heb
i kruis geslagen: toen heb ik goed gehoord, dat
deur toegeslagen werd en ook een gejammer van
en kater. Mijn gastvrouw, die wist dat ik haar
iet meer kon zien, was zeker haastig naar binnen
rug naar de warmte, en had vast die kat
sschen de deur gekregen. Die vervloekte katers
k! Die beesten liepen de menschen altijd tusschen
beenen.
Ik had al een heel stuk afgelegd. De wind werd
tog steeds heviger en schudde mij heen en weer
kroesden een paar haartjes als het dons van een
perzik. Eindelijk, daar brengt het dienstmeisje da
schotel met eten en een licht. We moesten wel al
een heelen tijd aan het zoeken geweest zijn van d*
lucifers, want het glas van de lamp was al heelemaal
koud geworden. Ik heb hem weer aangestoken....
Wat was het eten heerlijk! Versch brood, een
gebraden eend met kool, karbonaadjes van een
speenvarken, en wijn! dan Turksche koffie! en
gepraat en gelach.... God zegene haar, die juffrouw
Margreet t
Na de koffie laat zij een halfje muskaatwijn te
voorschijn halen....
En wat voor eentje! Bevangen door een soott
verlamming in mijn gewrichten ben ik even op het
bed gaan liggen om een sigaret te rooken en de
laatste amberkleurige druppels uit mijn beker te
drinken, en door den rook heen lig ik te kijken
naar juffrouw Margreet, die op een stoel tegenover
mij zat en bezig was om sigaretten voor mij te roller.
Ik zeg:
Maar, juffrouw Margreet, wat heb je toch ee i
prachtige oogen !.. ..
Wat hebben wij een pret!.. .. Wanneer het
meisje de koffie komt brengen, zegt zij:
Juffrouw, u zit hier te praten, maar weet
wel, wat er buiten aan de hand is ?
Wat is er dan?
-?De bergwind is komen opzetten.... Ast
beteekent dood en verderf l
n den zadel. In de lucht vlogen de wolken als
opgeaagd door den angst voor een straf van boven,
ommige stortten zich naar beneden, dalwaarts,
ndere stormden berg-opwaarts, en, als een gordijn,
lan weer dichter, dan weer minder dicht opeen,
choven zij zich voor het zwakke licht van den
n&ansikkel om het geruimen tijd te verduisteren.
k werd bevangen door de vochtig: koude; ik
oelde dat mijn armen en beenen verstijfden. Ik zat
iet voorover gebogen hoofd om zoo min mogelijk
ind te vangen en ik voelde hoe mijn nek pijn ging
oen en hoe mijn voorhoofd en slapen begonnen te
loeien, terwijl mijn ooren gingen suizen. Ik heb
ast te veel gedronken ! dacht ik en ik schoof mijn
et meer achter op het hoofd en stak mijn neus in
en wind. Maar de jagende wolken maakten mij
uizelig; aan mijn linker kant voelde ik een stekende
ij n in de ribben. Met diepe teugen ademde ik den
ouden wind in, maar het was als doorboorde een
olk mi; de borstkas. Toen liet ik mijn kin maar
reer op de borst zakken. De pet snoerde mij om het
oofd als was hij te nauw geworden; ik deed hem
f en hing hem aan den zadelknop. Ik moest mijn
aard telkens aanmoedigen, want het wankelde,
sof het ook te veel gedronken had....
| AAR de wind is wat gaan liggen; het
regen!I
Ik ben overeind gesprongen: het was bijna kwart
voor elf. In plaats van een half uur, was ik twe:
en een half uur in de herberg geweest!
Laat mijn paard halen l
Wie moet dat doen? De stalknechts zijn al
naar bed,
Dan zal ik zelf wel naar den stal gaan.
Je hebt het wel zwaar te pakken voor dat
meisje bij Pocovnicu l zegt juffrouw Margreet
proestend van het lachen en zij wil mij den weg naar
de deur versperren.
Ik heb haar zachtjes op zij geduwd en ben haastig
naar buiten gegaan.
HET was werkelijk hondenweer De vuren
van de voerlui waren gedoofd; menschen e a
dieren sliepen op het stroo, allen bij elkaar op den
grond gekropen, zooals het ook de wijste partij was,
terwijl daarboven in de lucht een waanzinnige wind
huilde.
Het is een geweldige storm, zei juffrou v
Margreet met angst in haar stem en terwijl zij nu
stevig bij de hand vatte: Ben je eigenlijk ge't
geworden om er door te willen met zulk weer?
Blijf vannacht toch hier, dan kun je morgen b:j
daglicht verder gaan.
Dat kan niet....
Ik heb mijn hand losgerukt; ben naar den stil
gegaan; met groote moeite heb ik een stalknecht
wakker geschud en mijn paard gevonden. Ik heb
het gezadeld en meegenomen tot aan de stoep en
toen ben ik weer naar boven naar de kamer gegaan
om de waardin nog goeden nacht te wenschen. In
gedachten verzonken, zat de vrouw op het bed
met mijn pet in haar handen en die had zij heelemail
binnenste buiten gekeerd.
? Wat ben ik je schuldig? vroeg ik.
Betaal mij maar, wanneer je weer voorbij
gordijn begon op te trekken; nog altijd hing er
vaal en nevelachtig licht; dan begint het te
(^regenen en je voelt het als kleine speldeprikken.
l lic. zet mijn pet weer op. Terstond doet mijn
otd mijn hoofd weer gloeien. Het paard is bekaf;
et snuift tegen een aankomende stormvlaag. Ik
;e: het de sporen en een slag met de zweep; het
:e>t doet een paar haastige stappen, dan snuift
it en staat dan plotseling stil alsof het onverwacht
ts gezien had wat hem den weg versperde. Ik kijk..
'e kelijk, op eenige passen afstand voor het paard
it.vaar ik een klein diertje, dat springt
en.hupl' Een beest? Wat zou het zijn? Een wild
er ?.... Daarvoor is het te klein.... Ik sla de
ir d aan mijn revolver; dan hoor ik het geluid van
n geitje.... Ik moedig mijn paard aan, zooveel
s k kan; dat draait zich om op de plaats waar het
art en wil terugkeeren. Het doet een paar
stap.... weer blijft het snuivend staan.... Weer is
i' het geitje.... Ik laat hem stilhouden en laat
. omdraaien, geef hem zelfs een paar slagen en
aan het bit. Hij gaat vooruit.... een paar
en .. .. Weer dat geitje .... De wolken zijn
^el opgetrokken: ik kan nu uitstekend zien. Het
-n klein zwart geitje, het loopt nu eens vooruit
;eert dan weer terug; het gooit zijn hoefjes in de
t, gaat vervolgens op twee pooten staan, komt
eloopen met het sikje op de borst en
vooiover?gen kopje als om mij een stoot te geven, het
a. kt de ongelooflijkste sprongen en het blaat....
r'om het haalt allerlei dwaasheden uit. Ik stijg
n mijn paard, dat geen stap meer wil verzetten
leem het stevig bij den halster; dan buig ik mij
«rover en lokkend roep ik het bokje met
uitge&1--en hand, net alsof ik hem wat lekkers wou
Het bokje komt naderbij en maakt steeds
kke sprongetjes. Het paard snuift als een bezetene,
t. probeert zich los te rukken; ik ga op de knieën
g> n, maar ik zorg dat ik hem goed vast houd.
et ^eiteboekje is nu vlak bij mijn hand: het is
eenng zwart bokje, een erg leuk beestje, dat zich heel
zoet op laat nemen. Ik heb hem rechts in mijn
reistasch gestopt bovenop een paar kleeren. Ge
durende al dien tijd trilde en sidderde het paard
over al zijn leden als was het bevangen door een
doodelijke koude.
IK heb mijn paard weer bestegen en dat ging er
als een dolle vandoor.... En zoo liep hij toen
langen tijd, breidelloos, springend over greppels,
aardkluiten en boomstronken, zonder dat ik hem
meer tot staan kon brengen, zonder dat ik wist waar
wij waren noch waar hij mij heenbracht. Tijdens
die wilde jacht, toen ik elk oogenblik mijn nek kon
breken, met mijn van kou verstijfde leden en mijn
gloeiend hoofd, dacht ik aanhoudend aan dat warme
nest, dat ik zoo stom was geweest te verlaten....
Waarom?.... Juffrouw Margreet zou mij haar
kamer hebben afgestaan, anders zou zij mij toch
niet hebben uitgenoodigd.... Het bokje bewoog
zich in de reistasch om zich daar lekkerder te
installeeren: ik keek er eens naar: verstandig, met
zijn slimme kopje buiten de tasch gestoken, zat het
mij ook aan te kijken. Ik herinnerde mij een paar
andere oogen Wat ben ik toch een dwaas
geweest l.... Het paard struikelt.... ik dwing het
om stil te staan, weer wil het verder gaan, maar
het stort uitgeput neer op zijn knieën. Plotseling
door een spleet van de wolken wordt de maanschijf
van het laatste kwartier zichtbaar, lui achterover
leunend. Het gezicht daarvan heeft mij getroffen
als een knuppelslag op mijn ongelukkige hoofd. Die
maan stond toch recht tegenover mij.... Dan
staan er twee manen aan den hemel.... Ik ga
toch bergopwaarts: dan moest ik de maan ook in
den rug hebben staan. Snel heb ik het hoofd omge
draaid om te kijken naar de echte maan.. Ik ben
verdwaald.... Ik ga bergafwaarts Waar ben
ik? Ik kijk voor mij uit: maisvelden, waar nog
niemand kwam oogsten; achter mij een groote
akker. Ik sla een kruis en van ergernis druk ik uit
al mijn macht met mijn verstijfde kuiten tegen de
flanken van het paard om het te laten opstaan en
dan voel ik opeens een hevige pijn aan mijn rechter
been Een schreeuw Ik heb het geitebokje
doodgedrukt. Ik steek mijn hand in mijn reistasch,
maar die is leeg. Heb ik het bokje dan onderweg
verloren? Het paard staat op en schudt zijn hoofd
alsof het uit een verdooving ontwaakte, het steigert,
rukt zich los naar den eenen kant en slingert mij
naar den anderen kant, vervolgens rent het over den
akker, slaat op hol en verdwijnt in de duisternis.
Wanneer ik versuft weer overeind krabbel hoor ik
een geritsel tusschen de maiskolven en in de nabij
heid een mannenstem, die luide uitroept: Heila,
de Heer sta mij bij! De duivel hale je I"
Wie is daar ? roep ik.
Goed volk!
En tusschen de maiskolven doemt een
mannengestalte op.
Ik vraag mij juist af, waar ik hier zit? ....
in dat noodweer ben ik den weg kwijtgeraakt.
Waar wou u dan heen?
Naar boven, naar Popesti.
Zoo, naar Pocovnicu Jordache.
Juist, daarheen.
Dan bent u niet van den weg afgeraakt....
Dan hebt u nog een heel stuk voor den boeg,
voordat u in Popesti bent. Hier bent u zoo ongeveer
op de hoogte van Haculesti.
In Haculesti? zeg ik verheugd, maar dan
ben ik in de buurt van de herberg van Manjoala....
Daar heb je hem; wij zijn hier achter de
omheining.
Een uur of vier was ik aan het dwalen geweest....
In enkele schreden was ik bij de deur. In de
kamer van Juffrouw Margreet brandde licht,
en een gestalte bewoog zich achter het gordijn....
Een andere reiziger, slimmer dan ik, heeft nu van
dat propere bed geprofiteerd. Als ik gebleven was,
had ik misschien een bank bij het fornuis kunnen
bemachtigen. Maar gelukkig! Mijn kloppen aan
de deur hebben zij gehoord. De oude dienstmeid
is mij de deur komen opendoen. Als ik naar
binnen wilde gaan komt mij op den drempel iets
zachts tusschen de beenen geloopen.. .. het geite
bokje. . .. het was het bokje van mijn gastvrouw.
Het ging eveneens de kamer binnen en is braaf
onder het bed gaan liggen.
Wat moet ik u nog vertellen ? Wist die vrouw,
dat ik terugkwam?,... Of was zij heel vroeg
opgestaan?.... Het bed was niet beslapen.
Juffrouw Margreet!...... Meer kon ik
niet uitbrengen, en omdat ik God wilde danken,
dat ik het er levend afgebracht had, hief ik mijn
rechterhand op in de richting van mijn voorhoofd.
Maar zij greep ijlings mijn hand vast, duwde
ze naar beneden en nam mij toen met alle kracht
die in haar was in haar armen.
Het is mij, als zie ik nog die kamer....
Wat een bed! Die gordijnen !.... Die wanden.
PAG. 29 OE GROENE No. 3083
THANS IN 'T GEWEER T I O E N
MUSKIETEN
TULLE
200 - 250 - 300
350 e-M. BREED
O.55
KLAMBOE
VOOR l PERS. BEO
VANAF
8.25
ZONEN
Die zoldering! Alles zoo wit als sneeuw. En die
lampekap en al dat haakwerk in verschillende
kleuren.... en zoo heerlijk warm als onder de
vleugels van een kloek.... en die geur van appelen
en kweeperen.
IK zou wel heel lang in de herberg van Manjoala
gebleven zijn, als mijn schoonvader Pocovnicu
Jordache, God vergeve het hem, mij er niet met
groot schandaal vandaan was komen halen. Drie
maal ben ik vóór mijn verloving bij hem vandaan
geloopen, terug naar de herberg, totdat de oude,
die mij tot eiken prijs als schoonzoon wou hebben,
mij door een paar mannetjes heeft laten oppakken,
knevelen en naar een klooster hoog in de bergen
heeft laten brengen. Veertig dagen lang heb ik
daar gevast en allerlei gebeden opgezegd. Bekeerd
ben ik er vandaan gegaan: ik heb me verloofd en
ben getrouwd.
Nog niet lang geleden, het was al laat in den avond
van zoo'n helderen winternacht, toen ik met mijn
schoonvader, volgens boerengebruik, bij een glas
wijn wat zat te praten, hoorden wij van iemand
die met koopwaar uit de stad was gekomen dat
men tegen den morgenstond een grooten brand in
de buurt van Haculesti gezien had: de herberg
van Manjoala was tot op den grond toe afgebrand.
Die arme Juffrouw Margreet lag nu, verminkt,
begraven onder een hoop gloeiende asch.
Dat komt ervan als je al is heet bent I zei
mijn schoonvader lachend.
En voor de zooveelste maal moest ik hem de
geschiedenis vertellen, die u zoo juist gelezen hebt.
Pocovnicu hield het er altijd voor, dat ze mij een
paar toovermiddelen in mijn pet had gestopt en dat
het bokje en de kater alles n pot nat was....
Och, kom nou! zei ik.
Het was de duivel, luister jij maar naar mij.
Dat kan wel wezen, antwoordde ik, maar
als dat zoo is, zeg Pocovnicu, dan is die duivel toch
nog zoo kwaad niet.... dan heeft hij toch nog wel
eens wat goeds voor je.
Eerst heeft hij wat goeds voor je om je te
bezoedelen, maar daarna weet hij alleen wat hij
met je voor heeft....
Maar hoe weet u dat eigenlijk zoo precies?
- Dat gaat jou niet aan, antwoordde de oude;
dat is het verhaal van een andere pet!
r\
?*-'
E Roemeensche schrijver van dit verhaal leefde
tot igiz. Hij was zwerver en auto
van
didact, en had een veelbewogen, moeilijk leven. Een
tijdlang was hij directeur van de Nationale Schouw
burg te Bucarest, en eigelijk is hij in de Roemeensche
litteratuur vooral beroemd als dramaturg. Maar ook
als novellist behoort Caragiale tot de allerbesten. Wij
kozen deze novelle, omdat de schrijver hierin het
echte Roemeniëvoor ons weet te doen leven met zijn
kinderlijke bevolking, vol geloof en bijgeloof , en zijn
landelijke lyriek.
E. C. M. BRUGMANS-KAN
u. mmm mmiiimi NOR mm)
Qepl. Kapitaal . . . Fl.
2.700.0OO,Reierve* 1.372666,
Pandbrlevon . ... 24.20 3.0OO,
Hypotheken ....
2S.464.96O,De Dlr. j Mr. «. J. VAN ZUST- Mr. J. F. VCRSTEEVEN
j