De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 3 juli pagina 20

3 juli 1936 – pagina 20

Dit is een ingescande tekst.

?*!??? l rr r. IN DE HERBERG VAN MANJOALA Ion Luca Caragiale HET is nog een kwartiertje tot de herberg van Manjoala, en vandaar totdat je heelemaal boven bij Popesti bent, dat eenzame stuk door, zal het, als je het op je gemak doet, nog een anderhalf uur nemen.... Die telganger is een best beest als ik hem wat haver geef in de herberg en ik laat hem een drie kwartier uitrusten nou dan doet hij het best. Dat is dus samen: n kwartier en nog drie dat is een uur, en dan nog anderhalf tot Popesti, dat is twee en half uur met mekaar.... Nu is het al over zevenen: dan kan ik dus op zijn laatst om tien uur bij Pocovnicu Jordache zijn.... Ik ben wel een beetje laat Ik had wat eerder weg moeten gaan.... maar och kom l.... als er gewacht moet worden, zal hij best een beetje op mij wachten.... Terwijl ik dit zoo bij mezelf aan het uitrekenen was, zag ik ook opeens uit de verte, het zal goed de afstand van een geweerschot geweest zijn, een zee van licht: de herberg van Manjoala. Zoo was hij namelijk blijven heeten, al was Manjoala zelf, de herbergier een jaar of vijf geleden gestorven.... Die vrouw van hem, dat was een kranig wijf I Wat had zij veel voor die zaak gedaan. Toen haar man nog leefde was het bijna zoover gekomen, dat de boel verkocht moest worden en nu heeft ze al alle schulden afbetaald, zij heeft er een gebouw bij laten zetten, zij heeft een steenen stal laten bouwen en nog beweert iedereen, dat ze flink in haar contanten zitten moet. Sommigen verdenken haar ervan, dat ze de een of andere schat gevonden heeft.... anderen dat ze met tooverkunsten te werk gaat. Eens hebben een paar roovers haar een kopje kleiner willen maken. Ze zijn begonnen de deur bij haar in te slaan. Een van hen, de allersterkste, een vent als een stier zoo sterk, hief de bijl al in de lucht en toen hij er op los wou slaan in zijn wilde begeerte, is hij op den grond gestort. Zij hebben hem dadelijk opgenomen en hij was dood.... Zijn broer wilde wat zeggen, maar hij kon het niet hij was stom geworden. Zij waren notabene met z'n vieren. Zij hebben den doode op den rug van zijn broer gelegd en de twee anderen hebben hem bij de beenen gepakt om hem te begraven, ergens verweg.... TERWIJL mij dit alles in den zin kwam, was ik al aangekomen. Er staan heel wat wagens op de binnenplaats; sommigen brengen hout naar het dal, anderen voeren de mais naar boven. Het HUIS TER DUIN NOORD WIJ K... Neerlands grootste hotel aan zee, met eigen zee- en zonnebad. Een schitte rend nieuw openlucht-restaurant De Brug" geeft ongekende vergezichten» * Vanaf f 6.?per dag. Weekend vanaf f 12.50 is een gure herfstavond. De voerlui warmen zich bij de vuren.... daarom zag je van verre al zooveel licht. Een stalknecht neemt mijn paard aan. Waar is de waardin?" vraag ik aan den jongen van het buffet. Bij het fornuis." Daar moet het nog warmer zijn," zeg ik en ik ga een kleine kamer door, de herberg uit en de keuken in.... Het is erg netjes in de keuken.... en er hangt een geur niet zooals in de herberg, waar het ruikt naar schapevachten, laarzen en natte schoenen neen een geur van warm brood. Vrouw Manjoala hield de wacht bij het fornuis Goeden avond, juffrouw Margreet l Welkom hier, mijnheer Fanica! Kan ik nog wat te eten krijgen? Voor iemand als u, is er zelfs nog wel om twaalf uur 's nachts iets te vinden. En vlug geeft juffrouw Margreet opdracht aan een van de meisjes om de tafel in de kleine kamer te dekken en ver volgens komt zij bij den haard zitten en zegt: Kijk, kies zelf maar uit. Juffrouw Margreet was mooi, flink en ze had een paar schitterende oogen, dat wist ik heusch wel» Maar nooit, sinds ik haar kende en ik kende haar al lang: ik was al zoo dikwijls langs de herberg van Manjoala gekomen, toen ik nog een kind was, toen mijn Vader zaliger nog leefde; want de weg naar onze markt liep daarlangs nooit had ik haar nog zoo mooi gevonden.... Ik was jong, wel knap en brutaal, veel brutaler dan knap. Ik ben links van haar komen staan en, omdat zij met haar rechter arm tegen den haard leunde, heb ik haar om haar middel gevat en ik heb mijn hand uitge stoken naar haar rechter arm, die keihard van gespierheid was en dat was een inblazing van den duivel?ik heb haar een kneepje gegeven. Wat bezielt je? zei de vrouw en zij keek schuins naar mij op. Om het goed te maken, zei ik echter: Wat heb je toch een prachtige oogen, juffrouw Margree*l Sta me maar niet voor den gek te houden; vertel mij maar liever eens, wat ik je geven zal. Wat je me geven moet, wat je me geven moet.... Geef mij maar wat je hebt.... Vooruit.... En ik, met een diepe zucht: Och, wat heb je toch een prachtige oogen, juffrouw Margreet! Dat kan wel wezen, maar als je schoonvader je eens kon hooren.... ? Welke schoonvader? Van wie weet jij ? Jij denkt zeker, dat als jij onder je pet weg kruipt, niemand meer weet, wat je in het schild voert.... Ben je soms nu niet op weg naar Pocovni cu Jordache om je met zijn oudste dochter te ver loven? Schiet op, mij behoef je zoo niet meer aan te gapen; ga naar de kamer, daar staat de tafel gedekt/' Ik heb in mijn leven heel wat keurige en rustige kamers gezien, maar zoo'n kamer als die.... Wat een bed l Wat een gordijnen l En die muren l Die zoldering! Alles was even sneeuwwit. Dan was er een prachtige lampekap en haakwerk van allerlei PAG. 28 DE GROENE No. 3083 PAG. M DE GROENE No. 3083 soort en het was er warm als onder de vleugels van een kloek.... en er hing een geur van appelen i en kweeperen.. .. Toen ik aan tafel wilde gaan zitten heb ik mij, volgens een gewoonte van me, dit ik al heb aangenomen toen ik nog een kind was,* omgedraaid om te kijken waar het Oosten was, orv neer te knielei^ Aandachtig keek ik naar alle wanden nergens was een heiligenbeeldje. Daar zegt me juffrouw Margreet: Waar kijk je naar? Ik zeg: En je heiügenbeeldjes, waar heb je die? Heüigenbeeldjes, die zijn goed voor brandhout,] Daar kunnen alleen maar de houtwurmen en luizen van leven.... WAT een smakelijk vrouwmensch !.... Ik ben aan de tafel gaan zitten en toen ik, volgens mijn gewoonte, een kruis wilde slaan.. daar hoor ik mij opeens een woedend geschreeuw] met de hak van mijn laars had ik blijkbaar op ee ouden kater getrapt, die onder de tafel lag. Juffrou Margreet springt snel op en doet de buitendeur open het kwaaie beest maakt, dat het naar buiten komt terwijl de koude lucht naar binnen stroomt en d lamp uitblaast. Op den tast zoekt zij naar lucifers; ik zoek hier en zij zoekt een endje verderop maarj;^?^ in het donker komen we mekaar tegen en ik brutale vent, die ik ben, ik neem haar stevig in mijn armen en begin haar te zoenen.... Eerst wil zij eigenlijk niet, dan laat ze mij begaan, haar wangen gloeiden, haar mond was koel en langs haar ooren komt, antwoordde de waardin en ze staarde naar de roering van mijn pet. Daarop stond zij op en reikte iij de pet toe. Ik nam hem aan en zette hem op |nijn hoofd, zoo'n beetje schuin.... en terwijl ik vrouw recht kijk in de oogen die flikkerden van raadheid, zeg ik: Ik kus je oogen, juffrouw Margreet! Het ga je goed! K ben in den zadel gesprongen, de oude meid heeft de deur voor mij opengemaakt en ik ben ar buiten gereden. Mijn linker hand tegen de lank van mijn paard gedrukt, heb ik het hoofd nog is omgewend: Over de hooge omheining heen kon ie zien, dat de deur van de kamer openstond en in zag ik de witte vrouwengestalte staan, die iet haar hand den boog van haar wenkbrauwen iverschaduwde. Voorzichtig ging ik een eindje vdpvoets, een deuntje fluitend, zoo voor mij heen, tdat ik moest afslaan achter de haag en ik de ijsting van de deur uit het oog verloor. Vooruit I ou op weg," heb ik bij mezelf gezegd en ik heb i kruis geslagen: toen heb ik goed gehoord, dat deur toegeslagen werd en ook een gejammer van en kater. Mijn gastvrouw, die wist dat ik haar iet meer kon zien, was zeker haastig naar binnen rug naar de warmte, en had vast die kat sschen de deur gekregen. Die vervloekte katers k! Die beesten liepen de menschen altijd tusschen beenen. Ik had al een heel stuk afgelegd. De wind werd tog steeds heviger en schudde mij heen en weer kroesden een paar haartjes als het dons van een perzik. Eindelijk, daar brengt het dienstmeisje da schotel met eten en een licht. We moesten wel al een heelen tijd aan het zoeken geweest zijn van d* lucifers, want het glas van de lamp was al heelemaal koud geworden. Ik heb hem weer aangestoken.... Wat was het eten heerlijk! Versch brood, een gebraden eend met kool, karbonaadjes van een speenvarken, en wijn! dan Turksche koffie! en gepraat en gelach.... God zegene haar, die juffrouw Margreet t Na de koffie laat zij een halfje muskaatwijn te voorschijn halen.... En wat voor eentje! Bevangen door een soott verlamming in mijn gewrichten ben ik even op het bed gaan liggen om een sigaret te rooken en de laatste amberkleurige druppels uit mijn beker te drinken, en door den rook heen lig ik te kijken naar juffrouw Margreet, die op een stoel tegenover mij zat en bezig was om sigaretten voor mij te roller. Ik zeg: Maar, juffrouw Margreet, wat heb je toch ee i prachtige oogen !.. .. Wat hebben wij een pret!.. .. Wanneer het meisje de koffie komt brengen, zegt zij: Juffrouw, u zit hier te praten, maar weet wel, wat er buiten aan de hand is ? Wat is er dan? -?De bergwind is komen opzetten.... Ast beteekent dood en verderf l n den zadel. In de lucht vlogen de wolken als opgeaagd door den angst voor een straf van boven, ommige stortten zich naar beneden, dalwaarts, ndere stormden berg-opwaarts, en, als een gordijn, lan weer dichter, dan weer minder dicht opeen, choven zij zich voor het zwakke licht van den n&ansikkel om het geruimen tijd te verduisteren. k werd bevangen door de vochtig: koude; ik oelde dat mijn armen en beenen verstijfden. Ik zat iet voorover gebogen hoofd om zoo min mogelijk ind te vangen en ik voelde hoe mijn nek pijn ging oen en hoe mijn voorhoofd en slapen begonnen te loeien, terwijl mijn ooren gingen suizen. Ik heb ast te veel gedronken ! dacht ik en ik schoof mijn et meer achter op het hoofd en stak mijn neus in en wind. Maar de jagende wolken maakten mij uizelig; aan mijn linker kant voelde ik een stekende ij n in de ribben. Met diepe teugen ademde ik den ouden wind in, maar het was als doorboorde een olk mi; de borstkas. Toen liet ik mijn kin maar reer op de borst zakken. De pet snoerde mij om het oofd als was hij te nauw geworden; ik deed hem f en hing hem aan den zadelknop. Ik moest mijn aard telkens aanmoedigen, want het wankelde, sof het ook te veel gedronken had.... | AAR de wind is wat gaan liggen; het regen!I Ik ben overeind gesprongen: het was bijna kwart voor elf. In plaats van een half uur, was ik twe: en een half uur in de herberg geweest! Laat mijn paard halen l Wie moet dat doen? De stalknechts zijn al naar bed, Dan zal ik zelf wel naar den stal gaan. Je hebt het wel zwaar te pakken voor dat meisje bij Pocovnicu l zegt juffrouw Margreet proestend van het lachen en zij wil mij den weg naar de deur versperren. Ik heb haar zachtjes op zij geduwd en ben haastig naar buiten gegaan. HET was werkelijk hondenweer De vuren van de voerlui waren gedoofd; menschen e a dieren sliepen op het stroo, allen bij elkaar op den grond gekropen, zooals het ook de wijste partij was, terwijl daarboven in de lucht een waanzinnige wind huilde. Het is een geweldige storm, zei juffrou v Margreet met angst in haar stem en terwijl zij nu stevig bij de hand vatte: Ben je eigenlijk ge't geworden om er door te willen met zulk weer? Blijf vannacht toch hier, dan kun je morgen b:j daglicht verder gaan. Dat kan niet.... Ik heb mijn hand losgerukt; ben naar den stil gegaan; met groote moeite heb ik een stalknecht wakker geschud en mijn paard gevonden. Ik heb het gezadeld en meegenomen tot aan de stoep en toen ben ik weer naar boven naar de kamer gegaan om de waardin nog goeden nacht te wenschen. In gedachten verzonken, zat de vrouw op het bed met mijn pet in haar handen en die had zij heelemail binnenste buiten gekeerd. ? Wat ben ik je schuldig? vroeg ik. Betaal mij maar, wanneer je weer voorbij gordijn begon op te trekken; nog altijd hing er vaal en nevelachtig licht; dan begint het te (^regenen en je voelt het als kleine speldeprikken. l lic. zet mijn pet weer op. Terstond doet mijn otd mijn hoofd weer gloeien. Het paard is bekaf; et snuift tegen een aankomende stormvlaag. Ik ;e: het de sporen en een slag met de zweep; het :e>t doet een paar haastige stappen, dan snuift it en staat dan plotseling stil alsof het onverwacht ts gezien had wat hem den weg versperde. Ik kijk.. 'e kelijk, op eenige passen afstand voor het paard it.vaar ik een klein diertje, dat springt en.hupl' Een beest? Wat zou het zijn? Een wild er ?.... Daarvoor is het te klein.... Ik sla de ir d aan mijn revolver; dan hoor ik het geluid van n geitje.... Ik moedig mijn paard aan, zooveel s k kan; dat draait zich om op de plaats waar het art en wil terugkeeren. Het doet een paar stap.... weer blijft het snuivend staan.... Weer is i' het geitje.... Ik laat hem stilhouden en laat . omdraaien, geef hem zelfs een paar slagen en aan het bit. Hij gaat vooruit.... een paar en .. .. Weer dat geitje .... De wolken zijn ^el opgetrokken: ik kan nu uitstekend zien. Het -n klein zwart geitje, het loopt nu eens vooruit ;eert dan weer terug; het gooit zijn hoefjes in de t, gaat vervolgens op twee pooten staan, komt eloopen met het sikje op de borst en vooiover?gen kopje als om mij een stoot te geven, het a. kt de ongelooflijkste sprongen en het blaat.... r'om het haalt allerlei dwaasheden uit. Ik stijg n mijn paard, dat geen stap meer wil verzetten leem het stevig bij den halster; dan buig ik mij «rover en lokkend roep ik het bokje met uitge&1--en hand, net alsof ik hem wat lekkers wou Het bokje komt naderbij en maakt steeds kke sprongetjes. Het paard snuift als een bezetene, t. probeert zich los te rukken; ik ga op de knieën g> n, maar ik zorg dat ik hem goed vast houd. et ^eiteboekje is nu vlak bij mijn hand: het is eenng zwart bokje, een erg leuk beestje, dat zich heel zoet op laat nemen. Ik heb hem rechts in mijn reistasch gestopt bovenop een paar kleeren. Ge durende al dien tijd trilde en sidderde het paard over al zijn leden als was het bevangen door een doodelijke koude. IK heb mijn paard weer bestegen en dat ging er als een dolle vandoor.... En zoo liep hij toen langen tijd, breidelloos, springend over greppels, aardkluiten en boomstronken, zonder dat ik hem meer tot staan kon brengen, zonder dat ik wist waar wij waren noch waar hij mij heenbracht. Tijdens die wilde jacht, toen ik elk oogenblik mijn nek kon breken, met mijn van kou verstijfde leden en mijn gloeiend hoofd, dacht ik aanhoudend aan dat warme nest, dat ik zoo stom was geweest te verlaten.... Waarom?.... Juffrouw Margreet zou mij haar kamer hebben afgestaan, anders zou zij mij toch niet hebben uitgenoodigd.... Het bokje bewoog zich in de reistasch om zich daar lekkerder te installeeren: ik keek er eens naar: verstandig, met zijn slimme kopje buiten de tasch gestoken, zat het mij ook aan te kijken. Ik herinnerde mij een paar andere oogen Wat ben ik toch een dwaas geweest l.... Het paard struikelt.... ik dwing het om stil te staan, weer wil het verder gaan, maar het stort uitgeput neer op zijn knieën. Plotseling door een spleet van de wolken wordt de maanschijf van het laatste kwartier zichtbaar, lui achterover leunend. Het gezicht daarvan heeft mij getroffen als een knuppelslag op mijn ongelukkige hoofd. Die maan stond toch recht tegenover mij.... Dan staan er twee manen aan den hemel.... Ik ga toch bergopwaarts: dan moest ik de maan ook in den rug hebben staan. Snel heb ik het hoofd omge draaid om te kijken naar de echte maan.. Ik ben verdwaald.... Ik ga bergafwaarts Waar ben ik? Ik kijk voor mij uit: maisvelden, waar nog niemand kwam oogsten; achter mij een groote akker. Ik sla een kruis en van ergernis druk ik uit al mijn macht met mijn verstijfde kuiten tegen de flanken van het paard om het te laten opstaan en dan voel ik opeens een hevige pijn aan mijn rechter been Een schreeuw Ik heb het geitebokje doodgedrukt. Ik steek mijn hand in mijn reistasch, maar die is leeg. Heb ik het bokje dan onderweg verloren? Het paard staat op en schudt zijn hoofd alsof het uit een verdooving ontwaakte, het steigert, rukt zich los naar den eenen kant en slingert mij naar den anderen kant, vervolgens rent het over den akker, slaat op hol en verdwijnt in de duisternis. Wanneer ik versuft weer overeind krabbel hoor ik een geritsel tusschen de maiskolven en in de nabij heid een mannenstem, die luide uitroept: Heila, de Heer sta mij bij! De duivel hale je I" Wie is daar ? roep ik. Goed volk! En tusschen de maiskolven doemt een mannengestalte op. Ik vraag mij juist af, waar ik hier zit? .... in dat noodweer ben ik den weg kwijtgeraakt. Waar wou u dan heen? Naar boven, naar Popesti. Zoo, naar Pocovnicu Jordache. Juist, daarheen. Dan bent u niet van den weg afgeraakt.... Dan hebt u nog een heel stuk voor den boeg, voordat u in Popesti bent. Hier bent u zoo ongeveer op de hoogte van Haculesti. In Haculesti? zeg ik verheugd, maar dan ben ik in de buurt van de herberg van Manjoala.... Daar heb je hem; wij zijn hier achter de omheining. Een uur of vier was ik aan het dwalen geweest.... In enkele schreden was ik bij de deur. In de kamer van Juffrouw Margreet brandde licht, en een gestalte bewoog zich achter het gordijn.... Een andere reiziger, slimmer dan ik, heeft nu van dat propere bed geprofiteerd. Als ik gebleven was, had ik misschien een bank bij het fornuis kunnen bemachtigen. Maar gelukkig! Mijn kloppen aan de deur hebben zij gehoord. De oude dienstmeid is mij de deur komen opendoen. Als ik naar binnen wilde gaan komt mij op den drempel iets zachts tusschen de beenen geloopen.. .. het geite bokje. . .. het was het bokje van mijn gastvrouw. Het ging eveneens de kamer binnen en is braaf onder het bed gaan liggen. Wat moet ik u nog vertellen ? Wist die vrouw, dat ik terugkwam?,... Of was zij heel vroeg opgestaan?.... Het bed was niet beslapen. Juffrouw Margreet!...... Meer kon ik niet uitbrengen, en omdat ik God wilde danken, dat ik het er levend afgebracht had, hief ik mijn rechterhand op in de richting van mijn voorhoofd. Maar zij greep ijlings mijn hand vast, duwde ze naar beneden en nam mij toen met alle kracht die in haar was in haar armen. Het is mij, als zie ik nog die kamer.... Wat een bed! Die gordijnen !.... Die wanden. PAG. 29 OE GROENE No. 3083 THANS IN 'T GEWEER T I O E N MUSKIETEN TULLE 200 - 250 - 300 350 e-M. BREED O.55 KLAMBOE VOOR l PERS. BEO VANAF 8.25 ZONEN Die zoldering! Alles zoo wit als sneeuw. En die lampekap en al dat haakwerk in verschillende kleuren.... en zoo heerlijk warm als onder de vleugels van een kloek.... en die geur van appelen en kweeperen. IK zou wel heel lang in de herberg van Manjoala gebleven zijn, als mijn schoonvader Pocovnicu Jordache, God vergeve het hem, mij er niet met groot schandaal vandaan was komen halen. Drie maal ben ik vóór mijn verloving bij hem vandaan geloopen, terug naar de herberg, totdat de oude, die mij tot eiken prijs als schoonzoon wou hebben, mij door een paar mannetjes heeft laten oppakken, knevelen en naar een klooster hoog in de bergen heeft laten brengen. Veertig dagen lang heb ik daar gevast en allerlei gebeden opgezegd. Bekeerd ben ik er vandaan gegaan: ik heb me verloofd en ben getrouwd. Nog niet lang geleden, het was al laat in den avond van zoo'n helderen winternacht, toen ik met mijn schoonvader, volgens boerengebruik, bij een glas wijn wat zat te praten, hoorden wij van iemand die met koopwaar uit de stad was gekomen dat men tegen den morgenstond een grooten brand in de buurt van Haculesti gezien had: de herberg van Manjoala was tot op den grond toe afgebrand. Die arme Juffrouw Margreet lag nu, verminkt, begraven onder een hoop gloeiende asch. Dat komt ervan als je al is heet bent I zei mijn schoonvader lachend. En voor de zooveelste maal moest ik hem de geschiedenis vertellen, die u zoo juist gelezen hebt. Pocovnicu hield het er altijd voor, dat ze mij een paar toovermiddelen in mijn pet had gestopt en dat het bokje en de kater alles n pot nat was.... Och, kom nou! zei ik. Het was de duivel, luister jij maar naar mij. Dat kan wel wezen, antwoordde ik, maar als dat zoo is, zeg Pocovnicu, dan is die duivel toch nog zoo kwaad niet.... dan heeft hij toch nog wel eens wat goeds voor je. Eerst heeft hij wat goeds voor je om je te bezoedelen, maar daarna weet hij alleen wat hij met je voor heeft.... Maar hoe weet u dat eigenlijk zoo precies? - Dat gaat jou niet aan, antwoordde de oude; dat is het verhaal van een andere pet! r\ ?*-' E Roemeensche schrijver van dit verhaal leefde tot igiz. Hij was zwerver en auto van didact, en had een veelbewogen, moeilijk leven. Een tijdlang was hij directeur van de Nationale Schouw burg te Bucarest, en eigelijk is hij in de Roemeensche litteratuur vooral beroemd als dramaturg. Maar ook als novellist behoort Caragiale tot de allerbesten. Wij kozen deze novelle, omdat de schrijver hierin het echte Roemeniëvoor ons weet te doen leven met zijn kinderlijke bevolking, vol geloof en bijgeloof , en zijn landelijke lyriek. E. C. M. BRUGMANS-KAN u. mmm mmiiimi NOR mm) Qepl. Kapitaal . . . Fl. 2.700.0OO,Reierve* 1.372666, Pandbrlevon . ... 24.20 3.0OO, Hypotheken .... 2S.464.96O,De Dlr. j Mr. «. J. VAN ZUST- Mr. J. F. VCRSTEEVEN j

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl