Historisch Archief 1877-1940
r
L-l
' Letterkundig Lvcn
GOEDHEID en NAASTENLIEFDE
Elisabeth de Roos
t
i
j
l
l
t
d
fi
?r
. >
\
ie
AldouH Huxley; UyclvMS In
(Cbatto and Wrlmlug, Londen)
DIT nieuwe Point counter Point"
is vol preoccupatie met de
politiek, die heden voor de.
intelligentsia de aesthetische en
metaohysische problemen van weleer ver
vangt. Via zijn hoofdpersoon
Anthony Beavis, wiens dagboekbladen
Huxley zeker persoonlijk
onderteekcnen zou, al zijn ze dan meer sociologisch
dan litterair gericht (maar altijd met
? den biologischen inslag die Huxley lief is)
zoekt hij, gepraedestineerd individua
list, zijn verhouding met de gemeen
schap. Dat Huxley antifascist is, ligt voor
de hand: hij is te intelligent om in het
massa-instinct de compensatie te zoe
ken voor wat hij zelf aan cerebraliteit
teveel heeft. Maar hetzelfde gaat min of
meer op voor het communisme. De
dictatuur in het algemeen dus, het
geweld, en de totalitaire staat denkt
Huxley, althans Anthony Beavis, te
bestrijden en te vermijden door middel
van het zonnetje van binnen. Dit is op
zijn minst een verrassing.
! ' En het is des te moeilijker er kritiek
op uit te oefenen, omdat hij de meest
voor de hand liggende ironische reacties
(,,Watch the doctor trying his best
anthropological bedside manner on Gene
ra! Goering. There'll be some hearty
laughs") al aan een van zijn intelli
gentste personages in den mond gegeven
heeft. Maar met die voorkomende zelf
kritiek mee moet ook de lezer
constateeren dat Huxley's anthropologisch
omkleede, biologisch voorgedragen theo
rie over de goedheid en de
naasten* liefde (zou men niet gelooven dat
Burlap met Philip Quarles van plaats
verwisseld heeft?) even weinig over
tuigend klinken als destijds in den essay
bundel Do what you will" de
Gidef ->T*w?che en Lawrenciaansche aanvaar
ding van het instinct, het onderbewust
zijn en het leven. Toch is er een klein
verschil: terwijl Huxley destijds bij
volv komen aanvaardbare redeneeringen
'den toon van de spontaneïteit die hij
Meed, niet vinden kon, heeft hij in de
tste hoofdstukken van Eyeless
Gaza" het accent van zijn nieuwe
naifzachtheid al vrij aardig te pakken.
In een onlangs gepubliceerd ge
schrift verdedigt Huxley de geweldloos
heid als het eenige middel om den
vrede te bewaren, en de noodzaak om
; de landen, die in moeilijkheden
ver\ keeren, te hulp te komen inplaats van
( hun aanval af te wachten. In Roundthe
' Mexique Bay" reeds zette hij zijn
theojrie uiteen, ingenieus maar de middelen
tot verwezenlijking buiten
beschou,' 'wing latend, dat de wereld alleen nog
' maar geregenereerd kan worden door
een psychologische modificatie, dat de
comité's van technische en economische
experts vervangen moesten worden door
anthropologische. Van dit alles krijgt
men in Eyeless in Gaza" de
geromanceerde lezing. Dit boek valt duidelijk
in twee stukken uiteen: de roman
. van Anthony Beavis en Helen
Amberly, een repliek, als men wil, van
Point counter Point", en de geschie
denis (maar als geschiedenis merk
waardig summier) van een bekeering.
De kritieke punten voor de combinatie
^van de twee zijn de ontdekking van
'' Anthony Beavis op zijn
drie-en-veertigste jaar, dat hij zichzelf op gevoels
gebied heeft drooggelegd, en het be
wijs, gedurende een tocht in Mexico
waar een dronken barbezoeker hem
met een pistool bedreigt, dat hij
physiek laf is. Na de mislukking van zijn
^fdesgeschiedenïs ontmoet hij in den
vorm van een Schotschen dokter den
Europeeschen Ghar.di, die hem tot de
goedheid" bekeeren zal een com
pensatie die men over het algemeen
vaker in een vrouwenbestaan tegen
komt. En als pendant van de scène met
het pistool zien wij Anthony in het
laatste hoofdstuk een dreigbrief krijgen
zooals heldhaftige fascisten die aan
sprekers op pacifistische' meetingen
plegen toe te zenden, en, zijn angst
overwinnend in een nevelachtige medi
tatie, waarin Huxley's hereditaire voor
liefde voor de biologie zich tracht te ver
smelten met zijn nieuwe quaker
houding, de overtuiging opdoen dat
wat hem ook overkomen mag, goed zal
zijn. Daaraan is een eerder
dagboekfragment de volkomen belachelijke
beschrijving voorafgegaan van een
meeting waarbij de schotsche dokter
zich volgens het non-resistentie prin
cipe herhaalde malen door eenzelfden
tegenstander van het podium heeft
laten slaan en er telkens weer glim
lachend op teruggeklommen is. Be
lachelijk omdat het volkomen
spanningloos is, en twee-dimensionaal; het
mist zoowel de derde dimensie van het
overtuigend waar-gebeurde'1 als de
vierde van den dieperen weerklank.
Want Huxley ziet de scène
voorzoover hij haar dan ziet (gezien in
litterairen zin zou natuurlijk
waargebeurd" kunnen vervangen) met
de verbaasde instemming van een
zoeten leerling. Het gevolg is dat de
lezer den geslagen schotschen dokter
als Jan Klaassen ziet en zonder reactie
blijft; niet: Jan Klaassen en weerzin
wekkend (want Huxley onthoudt zich
hier van het satyrieke talent dat hij
bezit) en evenmin: Jan Klaassen maar
obsedeerend (want Huxley heeft geen
tragisch talent).
V OOR ZOOVER deze roman de laat
ste hoofdstukken voorbereidt, heeft
hij veel goeds. Als kritisch zelfportret
(portret althans van het type mensch
waartoe Huxley behoort) is Anthony
Beavis zeer geslaagd, geslaagder mis
schien, maar tegelijk toch ook eenzij
diger, dan Philip Quarles. In al zijn beste
werk heeft Huxley personages die
zich achter een pose nog meer voor
zichzelf dan voor hun medemenschen
verschuilen, uitstekend kunnen maken;
Anthony Beavis is een proeve van het
zelfde talent, met een sterker behoefte
tot zelfinkeer" en zelfverwerping. Er
zijn een paar zeer goede kostschool
scènes en in denzelfden stijl de begra
fenis van Anthony's moeder op zijn elf
de jaar, misschien het compleetste ge
deelte van het boek. Een enkele maal
komt die compleetheid nog terug: in
de kinderlijke en ongegronde hoop van
den volwassen Anthony na een be
slissende scène met Helen, dat zijn
nieuw-ontdekte goede wil voldoende
zou kunnen zijn om een onhandig ge
baar met magische overtuigingskracht
te laden.
In zijn stijl en de teekening van de bij
figuren wordt Huxley hoe langer hoe
journalistieker. Hij gebruikt
stylistische stoplappen zonder gewetenswroe
ging, en herhaalt n enkel typeerend
vondstje precies even vaak en in dezelf
de termen als hij het betrokken per
sonage opvoert.
Er blijft een zekere typische ge
lijkenis te constateeren tusschen Hux
ley als romancier en Ter Braak als
romancier (met een sterker talent voor
den roman bij Huxley en een grooter
gave tot authenticiteit bij Ter Braak).
Er is bijvoorbeeld dezelfde neiging om
aan het domme" incident een ge
wichtige rol toe te kennen in een
innerlijke ontwikkeling, en dat niet
om litteraire maar om geloofs-"
redenen. En door eenzelfde noodlot blij
ven die incidenten er ongeassimileerd
uitzien, of in ieder geval overladen met
een bateekenis, die ze juist bij deze
auteurs niet verdienen (vgl. o.a. den
slagersjongen in Dr. Dumay verliest",
den dronken Mexicaan bij Huxley).
Bij Huxley is trouwens het invoegen
van gewelddadige anecdotes ook nog
een litteraire gewoonte, maar de ont
voering van een duitsch communist
in Base l door de Nazi's brengt ons hier
al niet dichter bij afgrijzen of tranen
dan de moord in Point counter Point"
ons bij Dostojevsky bracht.1).
Bij een tweede punt van verwant
schap tusschen Huxley en Ter Braak
houdt ook meteen de vergelijking op.
Zij zijn beiden gedwongen altijd den
roman van een innerlijke ontwikke
ling te schrijven (de eeuwige
Lehrjahre"), en zich een weg te banen door
de wereld waarin zij zich bevinden met
de caricaturale visie als hakmes.
Maar terwijl Ter Braak er met een
waar absolutisme naar streeft om aan
het eind de schoone lei" te bereiken,
richt Huxley halverwege een Van
Haaf ten" op, tot wie hij zich bij het
slot van zijn roman nog geheel passief
verhoudt. In Point counter Point"
was het Mark Rampion, in Eyeless
in Gaza" is het Dokter Miller. Er is
in het gevoel: I shall go and make
myself ridiculous with Dr. Miller", als
men wil iets bewonderenswaardigs,
maar het heeft bij Huxley een bijsmaak
van onderwijzerschap inplaats van in
tensiteit. De werkelijke intensiteit ligt
ook in Eyeless in Gaza" nog in de
afrekening met zichzelf, maar het
lijkt erop of Huxley nu voorgoed meent
gevonden" te hebben.
') Dat de theorie omtrent het menschelijk
drama, bepaald door den smaak van het
ochtendbeschuitje, Huxley lief is, blijkt
nog eens uit een opmerking van een der
personages over Anna Karenina, maar
het voorbeeld kon moeilijk slechter ge
kozen zijn: Tolstoi was een meester in
het zinluigelijke en alledaagsche detail.
BOERENLEVEN
Herman de Man: De barre winter
van '9O: (Bosch en Keunlng, Rtmrn)
HERMAN de Man is in dit boek
van de opvatting uitgegaan, dat
een krasse inbreuk op het
normale verloop der seizoenen een
demoraliseerenden invloed moet uit
oefenen op alle levende wezens en
van de menschen in het bijzonder
op den boer, omdat diens leven inniger
met de natuur is verbonden dan dat
van den stedeling. De abnormaal
lange en strenge winter van het jaar
1890 heeft het leven der boeren
ernstig ontwricht. De natuur, waar
naar zij hun werkzaamheden regelen,
doemde hen tot een langdurigen
lediggang en deze heeft tot gevolg
gehad dat zwakheden en minder goede
eigenschappen gelegenheid kregen aan
de oppervlakte te komen.
Deze gedachte heeft De Man kenne
lijk zoozeer geboeid, dat hij kans heeft
gezien in een negental novellen den
lezer van de waarheid van zijn opvat
ting te overtuigen. De samenhang
tusschen de lotgevallen der verschillen
de personen blijft uiterst los, maar toch
voelt men het boek als een eenheid,
doordat De Man den doem van het
natuurgebeuren werkelijk in alle ver
halen weet voelbaar te maken. Hij is
een uitstekend verteller; die nog juist
den schijn van objectiviteit weet te
bewaren en daarmee de suggestie
bewerkt dat hij zijn waarheden den
lezer niet opdringt. Zijn psychologie
is niet diep of verfijnd, maar niette
min weet hij de meeste figuren ten
voeten uit te teekenen. Ook is het boek
niet vrij van sentimentaliteit en men
zou de verhouding van de dochter
tegenover haar vader, Houten Gert,
graag wat scherper en vooral sterker
verantwoord zien. Maar De barre
winter van '90" is zelfs voor diegenen
die een tegenzin hebben tegen
boerenromans, een zeer leesbaar boek.
HERMAN de Man heeft de eigen
aardigheid zich te bedienen van
het Algemeen Beschaafd", dat hij
doorspekt met dialectische uitdruk
kingen van de streek, waarin zijn ver
halen spelen. Deze methode om de
couleur locale" aan te geven wordt
door verschillende critici afgekeurd
omdat zij gemaniëreerd zou zijn. Toch
heeft ze m. i. een groot voordeel boven
de realistische werkwijze die o.a. door
Gooien en, A. M. de Jong wordt
gevolgd. Deze laatsten geven de ge
sprekken der personen in hun plaatse
lijk dialect weer en maken daardoor
hun boeken tweetalig en dus ook
tweeslachtig. De Man vermijdt dezen
hinderlijken, telkens herhaalden over
gang in het vreemde dialect, en boven
dien weet hij den lokalen kleur over
het geheele boek gelijkmatig uit te
spreiden, waardoor hij een grootere
atmosferische eenheid bereikt.
. Ten slotte zou men aan De Man's
methode de voorkeur kunnen geven,
omdat op deze wijze makkelijker
dialectische woorden kunnen over
gaan in het Algemeen Beschaafd",
hetgeen een verrijking van onzen
woordenschat zou kunnen beteekenen.
H. MARSMAN
OUDE KUNST IN HET RIJKSMUSEUM
Bibliografie
G. Brugmans: Het Keizerlijk
Weeiien. (Erven A. d e.Jager, («rollingen)
DIT boek bevat een aantal lezingen,
die déschrijfster voor de
Groningsche en Rotterdamsche volksuniversi
teiten over dit onderwerp heeft ge
houden en is volgens het voorwoord
een compilatie en een bewerking van
verschillende wetenschappelijke his
torische boeken, die zij alle met name
noemt. Het maakt dan ook geen aan
spraak op originaliteit, maar het be
oogt op aangename en populaire wijze
een beeld te geven van de Oosten
rij ksche geschiedenis van 1830 tot het
einde van het Keizerrijk. Dit heeft de
schrijfster gedaan door ons de voor
naamste personen uit het
Habsburgsche Huis en de geheele familie
Strauss ten tooneele te voeren, en zij
is er in geslaagd het karakter en de
lotgevallen van den koning van Rome,
den ongelukkigeh zoon van Napoleon,
van keizer Frans Jozef en vooral het
eenzame leven van zijn vrouw Sisi, den
Strijd van kroonprins Rudolf met zijn
vader, en het drama van Mayerling
zoo levendig voor ons te beschrijven,
dat het geheel tot een bosienden
roman" werd.
Ferrelra de 4'astrn: De Paradijs
Plantage (Van Kampen * Koon,
Amsterdam)
DIT boek ontleent zijn belang aan
zijn auto-biographisch karakter.
De schrijver heeft als student deel
genomen aan een politieke beweging
in Portugal en moest vluchten naar
Zuid-Amerika, waar hij, na een reeks
mislukkingen, werkzaam was op een
rubberplantage in het Amazonegebied.
Het afmattende leven der rubber
tappers, de geheimzinnigheid van de
oerwouden, het voortdurend waak
zaam moeten zijn tegen menschelijke
en dierlijke vijanden wordt op sugges
tieve, onderhoudende, maar wel ietwat
omslachtige wijze verteld.
De Schilderijen
.
HEV GEHEELE SEIZOEN
KAMER MET VOLLEDIG PENSION
PRIJSREDUCTIES KURZAAi - BUITENBADEN PIEJt
DE titel dezer tentoonstelling
verraadt geenszins wat er op
de groote Oostelijke binnen
plaats van het Rijksmuseum te zien
is. Dit wijst er op, dat een programma
ontbreekt, dat men niet moet verwach
ten een tentoonstelling te zien, die aan
een bepaalde kunst uit een bepaald
land gewijd is. Dit zou echter ook niet
mogelijk zijn, waar de kunsthandelaars,
ieder op hun beurt gespecialiseerd,
juist een overzicht willen geven van
het velerlei, dat heden op de kunst
markt is. Het is dus een
kijk-tentoonstelling in den besten zin des woords;
men krijgt een gevarieerd beeld van
schilderkunst, meubelkunsten, kunst
nijverheid, zooals wel zelden in Holland
te zien is geweest. In menig opzicht
biedt deze verzameling zelfs een tijdelij
ke aanvulling op ons museaal bezit,
want noch aan Engelsche, noch aan
Fransche kunst werd in ons land veel
aandacht gewijd. Het bezichtigen van
deze expositie is daardoor niet gemak
kelijk, want de verscheidenheid is mis
schien al te groot voor het opnemings
vermogen der bezoekers, terwijl het
geëxposeerde het kan niet anders
een toevallig bezit is, dat geen onder
ling verband heeft. Geeft men zich
hiervan rekenschap, dan zal men
deze tentoonstelling met genoegen
bezoeken en bovendien telkens weer
geboeid worden door bijzonder fraaie
stukken. Daar bovendien in vele
kringen hier te lande het visueel genot
als het belangrijkste kunstcriterium'
wordt beschouwd, beantwoordt deze
verzameling zeker aan den smaak van
heel veel bezoekers.
IN de niet zeer groote verzameling
primitieven deze worden steeds
zeldzamer in den handel vallen
vooral twee paneelen van Quinten
Matsijs op. Vermoedelijk maken deze
deel uit van een groot altaar, waarop
de Zeven Smarten van Maria waren
voorgesteld. Hier zijn merkwaardig
gaaf de twee voorstellingen van de
Heilige Vrouwen aan het Graf en de
Rust op de Vlucht naar Egypte. In
melodieuse lijnen en nobele kleuren,
waarin het rood en blauw domineeren,
zijn de figuren in een landschap van
glooiende heuvels en ragfijn uitge
werkte stadsbeelden geplaatst. Matsijs
is. op het randje van sentimenteel,
hoewel de liefde voor zijn werk, zooals
zij uit deze beide stukken spreekt,
ieder onecht gevoel moet uitsluiten.
Joos van Cleve, nuchterder, maar
eveneens een voortreffelijk handwerks
man, is goed vertegenwoordigd door
een helderkleurige Heilige Familie,
een wat decoratief opgevatte Lucretia
en een niet al te diepzinnig portret van
een braven Vlaamschen Patriciër.
Gossaert's Abt is vooral te waardeeren
door de grootsche compositie, waarin
de geportretteerde, ten halven lijve
zichtbaar, geplaatst is tegen een achter
grond van architectuur. Ook de
Duitsche primitieven zijn met. enkele
stukken vertegenwoordigd. Heit minia
tuurachtige portretje van Erasmus,
dat zoo sterk aan de werkwijze van
Holbein i herinnert, valt op, zoowel
door de steeds weer zoo spiritueele
uitdrukking van den humanist als
door de scherpe en fijne contouren
waarmede de figuur tegen den helder
blauwen achtergrond is geplaatst. De
groote Adam en Eva van Cranach
vertoonen die steeds zoo merkwaardige
anatomie, waarin wij een mengsel van
zoogenaamde primitiviteit en boersch
expressionisme meenen te moeten zien.
Grand Seigneur is de Nederlander
Anthonis Mor met zijn portret van een
edelman, wiens gelaatstrekken hij als
steeds meedoogenloos scherp weergeeft
zonder evenwel al te veel te detailleeren.
De Italiaansche school is door enkele
uitzonderlijk goede werken vertegen»
woordigd. Het is jammer dat het eenige
voortreffelijke schilderij uit het Quat
trocento, nl. de Madonna met Heiligen
van Filippo Lippi, door haar eenzaam
heid niet tot volle gelding komt. Als
groep spreekt veel sterker het groot
sche portret van Sebastiano del Piombo,
te midden van den visionairen Titiaan
en den poëtischen Dosso Dossi. Deze
drie schilderijen, geflankeerd door
twee decoratieve Magnasco's, geven
werkelijk terstond een suggestie van
het Italiaansche kunstideaal, dat zoo
scherp contrasteert met dat der
Hollandsche 17de eeuwers die diezelfde
zaal vullen. De Romeinsche senator
van Sebastiano met zijn
redenaarsgebaar en zijn bijna antiek
Romeinschen kop domineert de ruimte. Deze
Venetiaan heeft de warme
Venetiaansche kleuren nog bijgehouden terwijl
hij in Rome den machtigen in
vloed van Michelangelo onderging.
Nauwkeurig geschilderd schijnt het
schilderij van Dosso Dossi te zijn. De
door Circe in dieren veranderde
tochtgenooten van Odysseus zijn vredig
om de vrijwel naakte toovenares ge
groepeerd. De Ferrareesche schilder
benadert hier de idyllische stemmingen
van Giorgione's landschappen.
DE Hollandsche i7de eeuwers zijn,
zooals wel te verwachten was,
het best vertegenwoordigd. Wel zijn
het niet de grootste namen wier doeken
ons het meeste frappeeren. De land
schapschilders Cuyp, Salomon van
Ruysdael en Jan van Goyen komen
sterk naar voren, ofschoon van alle
drie slechts n schilderij hangt. Hier
blijkt weer eens hoe de kwaliteit
primeert. Het groote gezicht op de
Maas bij Dordrecht van Albert Cuyp
zou in een der Nederlandsche Musea
een plaats moeten vinden, want in
geen enkele verzameling vinden wij
dezen schilder met werkelijk goede
werken. Hobbema's watermolen en
boschgezicht (No. 72) behooren tot de
meesterwerken der landschapskunst.
Van de portretten boeien het meest
twee kleine protretten, de predikant
Swalenius van Frans Hals en de oude
man van Fabritius. De statige beelte
nissen van Govert Flinck zijn knap,
maar lichtelijk vervelend. Van de genre
achtige stukken vermelden wij nog de
Bruiloft van Jan Steen en de
Turflossers van Adriaen van Ostade. Steeds
weer dezelfde bewondering voor
atmospheer, boert en jolijt" te uiten
schijnt ons overbodig, men excuseere
dus deze opsomming.
De salonkunst der Fransche i8de
eeuw is ons eigenlijk vreemd. Slechts
zij die de bijzonder geraffineerde schil
dering en het changeerende coloriet
weten te waardeeren genieten van dit
genre. De Lancrets zijn hier van bij
zondere kwaliteit, een kleine Watteau
doet nog sterk aan Wouwerman's
voorbeeld denken. Aantrekkelijker van
onderwerp zijn de schilderijen van
Hubert Robert, wiens Romeinsche
gezichten doorgloeid zijn van Italiaan
sche zon en liefde voor de Antieken.
Het Louvre, na Lodewijk XVI en dank
zij den rooftochten van Napoleon, van
Paleis tot een rijk museum gemaakt,
heeft deze meester bijna als Guardi
geschilderd. De brug naar de ipde
eeuw vormt Goya.
De verscheidenheid is groot, ieder
kan hier zeker iets naar zijn smaak
vinden en het zou verheugend zijn,
indien misschien dank zij deze ten
toonstelling nog enkele belangrijke
stukken door Nederlandsche verzame
laars werden verworven. D. V.
BIJ DE ILLUSTRATIES
Boven: Christus en Maria" door Domen/co Jheotocopoulos, genaamd El Creco.
Midden: Go/er/e du Louvre" door Hubert Robe/t. Onder: Gezicht op de Maas"
door Albert Cuyp. (Ttntoonitelllnf Oud» Kuntt uit htc txxit van d«n Inurnatlonaltn Handel)
r- s
PAG. 8 DE GROENE No. 3088
PAG. 9 DE GROENE Ne. 3088