Historisch Archief 1877-1940
'A
Kun
en I
hooc
dan"
bove
Tot 2
Mond houden en broek los.
Ik denk er niet aan, schreeuwde ik, verbaasd
over mijn eigen standvastigheid. Nauwelijks had
ik dat gezegd, of ik werd bij mijn kraag gegrepen
en op een bank neergekwakte."
Hij krijgt een trap in zijn maag, ligt naar lucht
te happen en terwijl het op zijn kinderlichaampje
slagen regent, krijgt hij zijn energie terug. Hij ver
weert zich, stompt en trapt Francis, die zijn bril
verliest en struikelt. John wringt hem de karwats
uit handen. Hiermee gewapend ranselt hij zijn beul
zóó lang totdat de roerloosheid van het slacht
offer hem ontnuchtert en hij zelf schrikt dat hij zich
door zijn wraakgevoelens heeft laten overmeesteren.
De jongens slepen den bewusteloozen school
meester weg. Zijn vriendje Mose fluistert: is hij
dood? Hij huivert voor deze vreeselijke gedachte
en samen loopen zij weg.
HIER begint John's zwervend leven. Bevrijd
van de kluisters van het armhuis, voelde hij
dat de treklust zich van hem meester had gemaakt.
Hij wordt korten tijd bij een vriendelijke tante
opgenomen, die hem be-moedert. Maar 't gaat het
gezin slecht. John trekt de wijde wereld in, laat
zich aanmonsteren op een bark, waar hij alweer
mishandeld wordt. In New Orleans drost hij. Hij
gaat er op uit om werk te zoeken, maar succes
heeft hij niet. Ontmoedigd loopt hij verder. Op
de stoep, voor een pakhuis, zit een man. Hij houdt
een krant in zijn hand en kijkt droomerig en treurig
voor zich uit. John waagt een laatste kans:
Do you want a boy, sir?
Hè, vraagt hij, plotseling opschrikkend, wat
zai je?
Ik zoek werk, meneer. Ik vroeg of U een
jongen kunt gebruiken.
Een jongen? zei hij langzaam. Wel, ik denk
van niet....
Dit was de cardinale ontmoeting in zijn leven.
Deze man zou zijn groote weldoener worden en
zijn tweede vader. Deze man was Stanley, heette zoo.
Hij was niet op zoek naar een jongen, hij was zelfs
geen eigenaar van de zaak waarvoor hij op de stoep
zat. De eigenaars waren alleen goede vrienden
en het lukte hem dan ook den weggeloopen
Engelschen weesjongen daar onder te brengen. Maar
toen hij uit zijn gemijmer werd opgeschrikt met
de vraag: do you want a boy sir, was het een heel
andere vraag die in zijn ziel werd aangeroerd,
namelijk: wil je niet een zoon hebben?
Stanley speelde een groote rol in John Rowlands'
leven. Hij had een jonge, ziekelijke vrouw, ook al
een type zooals we bij Dickens beschreven vinden.
Het echtpaar trok zich John's lot aan. Zij vijlden
zijn opvoeding bij, maakten een gentleman"
van hem, lieten hem veel lezen en spraken vaak
met hem over godsdienstige onderwerpen.
Stanley Sr. was een reizend koopman. Tijdens
een van zijn reizen viel zijn vrouw als slachtoffer
van een epidemie, John was wanhopig. Maar het
schijnt dat Stanley troost vond bij den jongen
Rowlands. Zij spraken veel over de geliefde
gestorvene, over wetenschappelijke onderwerpen,
over literatuur en over God en het Heelal. Uit dien
tijd teekent de adoptatie van Henry Morton Stanley.
HAD nu Stanley zijn vader gevonden? Het was
dit schrijnend gemis geweest, dat een
onuitwischbaar stempel op zijn leven had gedrukt. De
Amerikaansche koopman Stanley is daarin ten
slotte nog maar een passagere figuur geweest.
Stanley vocht in den Amerikaanschen
burgeroorlog, werd later verslaggever en maakte als jour
nalist een geweldigen naam. Het zwerven en trekken
bleef hem eigen en hij wist Cordon Bennett, den
toenmaligen eigenaar van den New York Herald, te
bewegen een expeditie te financieren waarmee hij
in het onbekende Afrika zou trachten den lang
vermisten ouden Livingstone op te sporen.
Wij weten dat ook Stanley zich een zending"
toevertrouwd voelde, zij het in anderen zin, maar
niet minder onder de hoede Gods. En al weidt hij
zelf niet uit over bovennatuurlijke gaven, er is
toch veel in zijn autobiografie dat daarop zinspeelt.
Zijn leven is door n ding geteekend: hij zoekt
zijn vader. Is de inhoud van ons leven niet de recht
vaardiging van onze persoonlijkheid tegenover het
Noodlot? Hoe zou het anders te verklaren zijn,
dat hij Livingstone, dien hij als een vader vereerde,
maar van wien hij niet wist waar hij zich ophield,
ook werkelijk vond? Dat hij, een naald zoekend
in een wereldwijden hooiberg, na maanden van
ontbering met een handjevol inlandsche dragers,
recht toe recht aan de verblijfplaats van den ouden
en zieken man bereikte, ontroerd en verbaasd was
hem nog levend aan te treffen, verlegen zijn
tropenhelm afnam en de historische flegmatieke woorden
sprak: Mr. Livingstone, l presume?
M. KANN
EEN DWINGELAND IN OPSTAND
Adolf Hitler's jeugdjaren
Adolf Hitler, uit eenvoudige ouders gesproten, is
1889 in Braunau geboren. Na de lagere school
bezoekt hij een paar jaar de Burgerschool, maar
verzet zich daar tegen de vakken, waarvoor hij
geen belangstelling heeft. Na den dood van zijn
vader op zijn zjrfe jaar komt een ziekte hem te
hulp" en moet hij een jaar van school verzuimen
voor herstel van gezondheid; van zijn moeder weet
hij toestemming te verkrijgen naar de Academie
voor Beeldende Kunsten te gaan. Hij wordt bij
het toelatingsexamen afgewezen. Enkele maanden
daarna sterft zijn moeder en blijft hij vrijwel
zonder middelen achter. Daar hem door den
rector der academie gezegd is, dat hij wel aanleg
voor architectuur heeft, probeert hij zich in deze
richting te ontwikkelen, doch moet nu van onder
af bij het bouwvak en met behulp van zelfstudie
beginnen. Een tijdlang verdient hij ook den kost
met het schilderen van ontwerpen voor
prentbrief
IK ervaar het thans als een gelukkige lotsbe
stemming, dat mij juist Braunau aan de Inn
als geboorteplaats werd toegewezen. Immers
dit stadje ligt bij de grens tusschen die twee Duitsche
staten, welker hereeniging, althans voor ons
jongeren, een met alle middelen door te zetten
levenstaak toeschijnt! Duitsch-Oostenrijk moet
terugkeeren tot het groote
Duitsche moederland, en ^ -
dat niet op grond van een
of andere economische
overweging. Neen, neen:
ook wanneer deze
vereeniging economisch niet
gunstig, onverschillig, ja
schadelijk was, dan moest
zij toch plaats vinden. Het
zelfde bloed behoort in een
gemeenschappelijk Rijk.
Later verhuisde de fami
lie naar Linz, waar Hitler's
vader na zijn ambtenaars
loopbaan op $6-jarigen
leeftijd gepensionneerd
werd. Hij kon echter niet
sHhitten en ging een boer
derijtje drijven. Uit dezen
tijd herinnert Hitler zich
zijn
eerste idealen :
DOOR het vele rond
springen in de buiten
lucht, den langen weg naar
school, en door den om
gang met zear sterke jon
gens, welke mijn moeder
vaak met bittere zorg
vervulde, groeide er alles behalve een huismusch
uit mij. En al dacht ik in dien tijd nog nauwelijks
ernstig over een beroep na, toch ging mijn voor
keur reeds van den beginne af niet in de richting
van den levensloop van mijn vader. Ik geloof, dat
mijn redenaarstalent toen reeds in den vorm van
min of meer heftige woordenwisselingen met
mijn kameraden gevormd werd. Ik werd een
kleine belhamel, die op school gemakkelijk en
indien tijd ook zeer goed leerde, maar overigens
tamelijk onhandelbaar was. Daar ik in mijn vrijen
tijd in het Domkappittel te Lambach zangles kreeg,
had ik een goede gelegenheid mij telkens weer te
laten bedwelmen door den plechtigen tooi van de
uiterste schitterende kerkelijke feesten. Wat was
natuurlijker, dan dat abt te worden mij het hoogst
denkbare ideaal toescheen?
Waar echter mijn vader de rhetorische talenten
van zijn strijdlustigen zoon om begrijpelijke redenen
niet voldoende kon waardeeren, om er gunstige
gevolgtrekkingen voor de toekomst van zijn spruit
uit te trekken, had hij natuurlijk ook geen begrip
voor dergelijke jeugdidealen. Hij zal zich eer over
deze tegenstrijdigheid in mijn natuur bezorgd
gemaakt hebben. Inderdaad ging deze tijdelijke
hang naar dit beroep dan ook weldra verloren,
om plaats te maken voor verwachtingen, die meer
in overeenstemming waren met mijn temperament.
Bij het doorsnuffelen van vaders bibliotheek was
ik op verschillende boeken van militairen inhoud
gestooten, o.a. op een populaire uitgave over den
Fransch-Duitschen oorlog. Het waren twee jaar
gangen van een geïllustreerd blad uit dien tijd;
en deze werden thans mijn lievelingslectuur. Weldra
kaarten. In 1012 verhuist hij van Weenen naar
München en in 1014 komt de oorlog voor den
jongen nationalist eigenlijk als een verlossing.
In den oorlog verwerft hij de korporaalsrang en het
Ijzeren Kruis; in 1918 ia hij ontzet over de
revolutie en sluit hij zich in München weldra aan
bij de rechtsradicale kringen (Ludendorf!)
die zich tegen de Republiek van Weimar verzetten.
In 1923 moet hij een mislukten staatsgreep met
eenige maanden vestingstraf boeten, waarin
hij Mein Kampf" schrijft. Daarna weet hij
met wisselend succes leider der Nationaal*
Socialistische Arbeiderspartij te worden en alle
concureerrende groepen te verdringen. Zijn gave,
om zich als redenaar te verplaatsen in de nooden
van het volk, maakt, dat hij in breede kringen
als de leider wordt beschouwd. In 1933 wordt
hij rijkskanselier en weet dan, na den
Rijksdagbrand, de volledige macht in handen te krijgen.
Adolf Hitler als baby.
was deze groote heldenstrijd mijn diepste innerlijke
ervaring geworden. En van dat oogenblik af dweepte
ik in toenemende mate met alles wat ook maar
eenigszins met oorlog of soldaten te maken had.
Beroepskeuze"
TTlTLER's vader had tot zijn veertigste jaar
** moeten vechten om zijn ideaal, ambtenaar te
worden, te bereiken en hij
- r ?...: _ - kon zich maar [niet
begrij%ïpen, dat Adolf zich tegen
\ deze loopbaan verzette:
Voor het eerst in mijn
leven werd ik, nog
nauwlijks elf jaar oud, tot ver
weer gedrongen. Alle po
gingen om door verhalen
uit het leven van mijn
vader zelf, liefde of animo
voor het ambtenaarsbe
roep bij mij te wekken,
werkten het omgekeerde
uit. Ik werd misselijk bij
de gedachte, als een onvrij
man op een bureau te
moeten zitten en geen baas
te kunnen zijn over eigen
tijd. Zoolang tegenover
het plan van mijn vader
slechts mijn principieele
afkeer tegen het beroep
van ambtenaar stond,
was het conflict best te
verdragen. Zoolang kon
ik ook mijn eigen op
vattingen wat voor mij
houden en niet altijd met
een tegenspreken. Mijn
vast besluit, later geen ambtenaar te worden, was vol
doende om mij innerlijk volkomen tot rust te brengen.
Dit besluit was echter onwrikbaar. Moeilijker werd
de zaak, toen tegenover het plan van mijn vader
er bij mij zelf een opkwam. Op mijn twaalfde
jaar kwam dit reeds op. Op een goeden dag werd
het mij duidelijk, dat ik schilder moest worden,
kunstschilder. Al stond mijn aanleg voor teekenen
vast en was dit voor vader mede een reden geweest,
mij naar de H. B.S. te zenden, hij had er nooit of te
nimmer over gedacht mij in een dergelijke richting
als beroep te laten opleiden Zijn beslissing
was wel heel simpel, waarbij zelfs een overwegen
van mijn werkelijk bestaand talent zelfs niet aan
de orde kwam: Kunstschilder, nooit zoolang ik
leef, neen!" Daar de zoon, met andere eigenschappen,
echter ook die van. een gelijke onverzettelijkheid
had geërfd, volgde er ook een dergelijk antwoord.
Maar natuurlijk in omgekeerden zin. Aan beide
kanten bleef het zoo: Vader bleef steeds bij zijn
Nooit" en ik werd steeds sterker in mijn En
toch".
Ik ging een stap verder en kondigde aan dat
ik dan heelemaal niet meer wilde leeren. Daar
ik bij dergelijke verklaringen nu natuurlijk toch
aan het kortste eind trok, waar de oude heer zich er
nu toe opmaakte om zijn gezag ten koste van alles te
handhaven, zweeg ik voorloopig maar zette mijn
bedreiging in werkelijkheid om.... Ik weet niet
of dit vliegert j e zou zijn opgegaan. Het eenige
wat zeker was, was voorloopig mijn kennelijke
achteruitgang op school. Ik leerde alleen waar ik
pleizier in had en verder alles, wat ik naar mijn
meening later als schilder noodig zou hebben.
EEN
DICHTER
Pieter Jelles
Pieter Jelles Troelstra, geboren 20 April 1860
te Leeuwarden, gevierd student in Groningen,
in 1888 in de rechten gepromoveerd, advocaat
en jong*Friesch dichter, kwam via de Friesche
beweging tot het socialisme en gaf voor deze
volksbeweging een succesvollen loopbaan op.
Jarenlang leefde hij in armoede tusschen de
arbeiders. Zijn eerste strijd ging tegen
antiparlementaire anarchisme, daartegen richtte hij
met n anderen de S. D. A. P. op. Grooten naam
krijgt hij door het Hoogerhuisproces, waarvoor
hij zich inzet, tot een smaadproces tegen zichzelf toe.
Sinds 1807 in de Kamer en daar tot zijn aftreden
(1026) toe de talentvolle is hij zeer welsprekende
leider der steeds groeiende kamerfractie. In 1013
wordt hij mede geraadpleegd voor de kabinets
formatie der linkerzijde, doch tegen de meening
Kinderjaren
van een deel der partij in, acht hij deze nog niet
rijp voor de regeeringsverantwoordelijkheid. Tij
dens den oorlog werkte hij voor het bewaren van
het internationale socialistische contact, met als
slot de mislukte conferentie in Stockholm. (1917)
In 1918 meent hij dat na Duitschland ook Neder
land voor de revolutie staat en maakt zich op,
daarvan de leiding te nemen. Nadat dit een
,,vergissing" is gebleken, waartegen behalve in
het geheele land ook in eigen kring groot verzet
rijst, is hij een tijdlang ook physiek gebroken.
Langzamerhand is hij weer in staat op te treden
doch hij is nooit meer geheet de oude.
Na een jarenlang ziekbed, dat hij nog
vruchtbaar besteedde aan het schrijven en
dieteeren van zijn Gedenkschriften" stierf hij op
12 Mei 1930.
De zin van dood en geboorte
DE eerste voorstelling, die mij is bijgebleven, is
die van een oude vrouw, die moeilijk kon
loopen en door twee kleine kinderen van
drie a vier jaar naar haar ledikant werd gebracht.
Daar zij niet meer in staat was, zelve haar beenen
in het bed te leggen, moesten deze kleintjes dat
werk van haar overnemen.
Daarop volgt ,,Oates" sterven, dat zachte'uitgaan
van die flakkerende kaars. Zij
lag in onze huis- en eetkamer.
Mijne herinnering levert het
bewijs, dat wij destijds nog
gewoon waren aan tafel te
bidden. Gedurende de stilte
van het gebed hoorden wij
haar kreunende ademhaling.
Het laatste wat mij van
,,Oate" is bijgebleven, is het
door een witte muts omsloten
wasbleeke gelaat in de dood
kist. Met deze schimachtige
herinnering verdwijnt de oude
generatie, waaruit ik ont
sproot, uit het gezicht.
De eerste herinneringen uit
mijn ouderlijk huis toonen
aan, dat mijne gedachten op
den leeftijd van vier jaar zich
nog al bezighielden met on
zen Lieven Heer." Waar
schijnlijk heeft daartoe het
overlijden mijner oude groot
moeder wel bijgedragen. Dat
overigens destijds aan mijn
godsdienstige opvoeding spe
ciale zorg werd besteed, staat
mij niet voor.
Ter gelegenheid van een onweer schijn ik kosmi
sche indrukken met de Godheid in verband te heb
ben gebracht. Mijn zuster schreef het geluid der
hevige donderslagen toe aan het gedruisch van
rollende, leege vaten, waarop ik vol verontwaardi
ging antwoordde (op zijn Leeuwarders): ,,Och nee
meiske, nou skaapt Ons Lieven Heer de mensen".
Men ziet, het probleem: hóe komen de menschen
in de wereld?, pijnigde mijn hersens reeds vroeg
en daar mijn ouders op de hierover steeds herhaalde
vraag geen ander antwoord plachten te geven dan:
,,Dat zullen wij je wel vertellen, als je ouder bent,"
bleef mij niets over, dan deze zaak op rekening te
stellen van de Godheid, die immers ook door de
groote menschen geregeld voor alles aansprakelijk
wordt gesteld, waarvan zij de ware beteekenis niet
weten.
De onwil mijner ouders om mij daarbij de gewone
bakerpraatjes op den mouw te spelden, ontsproot
uit een eerbiedwaardige reden; maar hun stereotiep
antwoord kon mij onmogelijk bevredigen. Daarom
beproefde ik het thans bij mijn oom tante en de
noodige klaarheid te verkrijgen en tot mijn
groote verrassing deelde mijn oom mij mede, dat
kinderen evenals planten werden gezaaid. Dit ant
woord prikkelde natuurlijk mijn weetlust en had
verschillende vragen mijnerzijds en antwoorden
van mijn oom tengevolge. Ik acht het minder
gewenscht, op dit kurieuze gesprek in te gaan. Ge
noeg zij het te vermelden, dat ik binnenkort de
familie verliet in het volle vertrouwen, dat mijn
oom in zijn tuin het voor mij bestemde broertje had
gezaaid. Thuisgekomen zat ik menig middag met
mijn Moeder aan het venster en wanneer er een
vrouwelijke gedaante voorbijging met een mand of
Pieter Jelles Troelstra
*? i"1W* ?
PAG. 8 DE GROENE Na. 3091
pak en een eenigszins bakerachtig voorkomen,
voelde ik mij immer teleurgesteld, als zij ons huis
passeerde, zonder aan de deur het door mij bestelde
broertje uit Lemmer af te geven. En toen tenslotte
het kind, dat werd verwacht, geen broertje, maar
een zusje bleek te zijn, was ik heilig verontwaardigd
en schreef mijn eersten brief, gericht aan mijn
oom en tante, waarin ik hun verweet zich niet
aan de afspraak te hebben gehouden.
f- ?;?_-_?-,_-t .
Strijd met de dorpsjeugd
DEZEN bikkelsteen had
een groep boerenjongens
blijkbaar uitgekozen om mij
een warme ontvangst te be
reiden. Het was als een
barbaarsch mysterie. Men had
mij aangegrepen en op den
steen gelegd. Onder de jon
gens, die den actus aan mij
zouden voltrekken, waren er,
die een vrij groot zakmes uit
hun broek haalden, dat zoo
als ik later ervoer ,,knyft"
werd genoemd (Engelsch:
knife).
Daarmee zwaaiend schreeuw
den ze: ,,Hy mat lubbe
wirde!" waarbij zij met de mes
sen manoeuvreerden op een
wijze, alsof zij de bedreiging,
waarvan ik niets begreep,
maar die blijkbaar in hun
woorden was vervat, wilden
uitvoeren. Intusschen bleek
deze aan- gelegenheid voor
namelijk een uiting van
speelschheid. Kinderen leiden
gaarne een spel af van feiten, die zij in hun
dagelijksche omgeving zien gebeuren en deze boerenjeugd
had de bewerking, die hengsten tot ruinen, stieren tot
ossen en rammen tot hamels maakt, dagelijks kunnen
waarnemen. Zij bleken mij, die als stadsjongen een
vreemde eend in de bijt was, nogal geschikt te achten,
om in het spel, dat zij van die gebeurtenis hadden af
geleid, de lijdende rol te vervullen. Natuurlijk was het
unh er om te doen, mij daarmede angst aan te jagen
en" hun afkeer van stadsjongens te luchten. Welnu
aan die angst ontbrak het mij zeker niet en ik was
wat blij, toen de jeugdige barbaren zich voldoende
te mijnen koste hadden vermaakt en ik naar huis
kon loopen.
Hoe vaak zat ik niet op school te piekeren over
een vechtpartij, die mij na schooltijd wachtte. Dan
ontwierp ik een plan van actie", dat mij onver
mijdelijk de overwinning zou moeten verzekeren,
maar dat ik, zoodra ik den eersten stomp, die mijn
oog vonken deed spatten, beet had, was ver
geten.
Mijn ongeluk was hierbij, dat ik er zoo moeilijk
toe kon komen, mijn tegenpartij met een stomp in
zijn oogen of een trap tegen het gevoeligste deel
van zijn lijf aan te vallen. Alleen wanneer men mij
met een klomp of mes te lijf wilde gaan, kenden
mijn woede en onverschrokkenheid geen grenzen;
maar overigens was ik een te gemoedelijke vechter,
vóór alles bang, zijn vijand letsel toe te brengen.
Als ongunstige bijomstandigheid is hierbij te ver
melden, dat ik in dien tijd van mijn leven veel last
had van neusbloedingen, waardoor menige vecht
partij het gruwelijk aanzien kreeg van een bloedbad
?en ik vaak gedwongen was, mij als een gewond
soldaat van het slagveld terug te trekken en in
PAO. 9 DE GROENE Ne. 3091
de heerlijk-veilige ambulance, die mij thuis bij
mijne Moeder wachtte, te doen verplegen. Dat mij
deze ontijdige afbreking van den strijd steeds on
aangenaam was, zou ik niet durven beweren.
Het probleem van de armoede
OP een goeden dag overrompelde ik mijn Moeder
met den uitroep: Moe, ik zou zoo graag arm
willen wezen!" De opmerking wekte natuurlijk eenige
verwondering, en gevraagd werd naar de reden
van dezen wensen; waarop ik antwoordde ge
dachtig aan de in mijn kinderboeken ontvangen
indrukken : ,,Ze zijn veel beter dan de rijken."
Mijn moeder schijnt voor de humoristische noot in
deze uitingen nogal vatbaar te zijn geweest en
tevens kans te hebben gezien, mij op gemakkelijke
wijze tot een meer nuchtere opvatting van zaken
terug te brengen. Zij zeide althans, dat, indien ik
werkelijk wilde leven als de armen, daartoe alle
gelegenheid zich bood. De arme lui," zeide zij,
eten geen vleesch, geen spek, maar leven alle
dagen van slechte aardappelen en mosterdsaus; als
jij dat liever wilt eten, dan wat hier voor je op tafel
komt, kun je het krijgen." Ik vrees, dat ik op
voortzetting van dit gesprek verder niet heb aange
drongen.
Na een pak slaag
IK was diep vernederd en tot het uiterste vertoornd
en had behoefte, iets te doen, dat mijn Vader
in angst zou brengen voor aard en gevolgen der
door hem aangedane beleediging. Ik kan deze over
weging niet anders beschouwen dan als een half
onderbewust verweer van mijn jong gemoed tegen
herhaling van dergelijke schending mijner persoon
lijkheid. Op school dacht ik mijn plan uit. Na afloop
van den schooltijd ging ik met mijn zusters naar
huis. Bij het begin der Langeburen was er n bruf,
over welke men een pad kon bereiken, dat achter
de straat leidde naar de Bijkelünnen. Ik wist, dat
langs de Bijkelünnen een breede sloot liep. Bij die
brug gekomen, liep ik naar bedoeld pad, tot mijne
zusters zeggende (stadfriesch): Ik fersuup mij",
en liep het pad naar de Bijkelünnen op. Op de
Bijkelünnen gekomen, zag ik in de verte mijne
zusters op de Langeburen staan.
Ik bukte mij zoo diep, dat zij niet anders konden
denken of ik was in de sloot gesprongen en besloot
toen den uitslag mijner demonstratie verder af te
wachten. Spoedig wandelde ik verder de velden op
aan den buitenkant van het dorp en kwam terug
bij de school, waar ik met de andere jongens ging
knikkeren. Op zeker oogenblik verscheen mijn
Vader, bleek als de dood. Hij zag mij, greep mij bij
de hand en sprak: ,,Kom mee, jongen." Stilzwijgend
liepen wij naar huis, waar een bord soep voor mij
gereed stond, zoo smakelijk, als ik in langen
tijd niet had gegeten. Eerst vele jaren daarna
heb ik met hem over dit incident gesproken. Het
was de laatste maal, dat ik lichamelijk getuchtigd
werd.
Kwajongensstreken
IK maakte een spotvers op alle bewoners van de
Langeburen, dat ik ter hand stelde aan de jongste
dochter van den dominee, wetend, die op manier
het zekerst van spoedige publiciteit te zijn. Het
duurde dan ook niet lang, of een der slachtoffers
van dit spotvers stond tegenover mijn Vader in het
kantoor, om zich te beklagen over de hem aange
dane beleediging. Om namelijk een rijm te vinden
op den regel, die een dokter het draaien van kleine
pillen" verweet, had ik omtrent zijn buurman, een
eerwaardig oud heer, de groteske aantijging neer
geschreven: N.N. slaat zijn meid voor de billen.''
Mijn Vader lachte den verbolgen beleedigde uit,
omdat hij zich zoo dik maakte over een gewone
kwajongenstreek, waarop deze zich in hooger
beroep wendde tot den ,,meester". Deze ontbood mij
en raadde mij ernstig aan, van zulke dingen geen
gewoonte te maken daar kon allerlei kwaad van
komen. Zoo liep mijn eerste persdelikt af.
Eén feit het ergste mijner afdwalingen ?
had een dieperen achtergrond. Het was niet meer of
minder dan het ingooien van ruiten in het gebouw
der pasgestichte Christelijke Bijzondere School,
waaraan ik met een paar kameraden mij op een
avond had schuldig gemaakt. Hoe schrok ik, toen
des volgenden daags de veldwachter ons kantoor
binnenstapte, om mijn aandeel aan dit misdrijf te
onderzoeken en mij daarbij mededeelde, dat, op het
oogenblik van het plegen dier baldadigheid, de
vrouw van den schoolmeester zich juist in barens
nood bevond l Nooit heb ik mijzelf deze wandaad
kunnen vergeven en wanneer ik van den aanvang
af in mijn politiek leven zoo eerlijk objektief en ver
draagzaam mogelijk heb gestaan ten opzichte der
Bijzondere Konfessioneele School, dan heeft daarbij
de herinnering, aan wat ik toen als jongen heb mis
dreven, een rol gespeeld.