De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 29 augustus pagina 5

29 augustus 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

'A Kun en I hooc dan" bove Tot 2 Mond houden en broek los. Ik denk er niet aan, schreeuwde ik, verbaasd over mijn eigen standvastigheid. Nauwelijks had ik dat gezegd, of ik werd bij mijn kraag gegrepen en op een bank neergekwakte." Hij krijgt een trap in zijn maag, ligt naar lucht te happen en terwijl het op zijn kinderlichaampje slagen regent, krijgt hij zijn energie terug. Hij ver weert zich, stompt en trapt Francis, die zijn bril verliest en struikelt. John wringt hem de karwats uit handen. Hiermee gewapend ranselt hij zijn beul zóó lang totdat de roerloosheid van het slacht offer hem ontnuchtert en hij zelf schrikt dat hij zich door zijn wraakgevoelens heeft laten overmeesteren. De jongens slepen den bewusteloozen school meester weg. Zijn vriendje Mose fluistert: is hij dood? Hij huivert voor deze vreeselijke gedachte en samen loopen zij weg. HIER begint John's zwervend leven. Bevrijd van de kluisters van het armhuis, voelde hij dat de treklust zich van hem meester had gemaakt. Hij wordt korten tijd bij een vriendelijke tante opgenomen, die hem be-moedert. Maar 't gaat het gezin slecht. John trekt de wijde wereld in, laat zich aanmonsteren op een bark, waar hij alweer mishandeld wordt. In New Orleans drost hij. Hij gaat er op uit om werk te zoeken, maar succes heeft hij niet. Ontmoedigd loopt hij verder. Op de stoep, voor een pakhuis, zit een man. Hij houdt een krant in zijn hand en kijkt droomerig en treurig voor zich uit. John waagt een laatste kans: Do you want a boy, sir? Hè, vraagt hij, plotseling opschrikkend, wat zai je? Ik zoek werk, meneer. Ik vroeg of U een jongen kunt gebruiken. Een jongen? zei hij langzaam. Wel, ik denk van niet.... Dit was de cardinale ontmoeting in zijn leven. Deze man zou zijn groote weldoener worden en zijn tweede vader. Deze man was Stanley, heette zoo. Hij was niet op zoek naar een jongen, hij was zelfs geen eigenaar van de zaak waarvoor hij op de stoep zat. De eigenaars waren alleen goede vrienden en het lukte hem dan ook den weggeloopen Engelschen weesjongen daar onder te brengen. Maar toen hij uit zijn gemijmer werd opgeschrikt met de vraag: do you want a boy sir, was het een heel andere vraag die in zijn ziel werd aangeroerd, namelijk: wil je niet een zoon hebben? Stanley speelde een groote rol in John Rowlands' leven. Hij had een jonge, ziekelijke vrouw, ook al een type zooals we bij Dickens beschreven vinden. Het echtpaar trok zich John's lot aan. Zij vijlden zijn opvoeding bij, maakten een gentleman" van hem, lieten hem veel lezen en spraken vaak met hem over godsdienstige onderwerpen. Stanley Sr. was een reizend koopman. Tijdens een van zijn reizen viel zijn vrouw als slachtoffer van een epidemie, John was wanhopig. Maar het schijnt dat Stanley troost vond bij den jongen Rowlands. Zij spraken veel over de geliefde gestorvene, over wetenschappelijke onderwerpen, over literatuur en over God en het Heelal. Uit dien tijd teekent de adoptatie van Henry Morton Stanley. HAD nu Stanley zijn vader gevonden? Het was dit schrijnend gemis geweest, dat een onuitwischbaar stempel op zijn leven had gedrukt. De Amerikaansche koopman Stanley is daarin ten slotte nog maar een passagere figuur geweest. Stanley vocht in den Amerikaanschen burgeroorlog, werd later verslaggever en maakte als jour nalist een geweldigen naam. Het zwerven en trekken bleef hem eigen en hij wist Cordon Bennett, den toenmaligen eigenaar van den New York Herald, te bewegen een expeditie te financieren waarmee hij in het onbekende Afrika zou trachten den lang vermisten ouden Livingstone op te sporen. Wij weten dat ook Stanley zich een zending" toevertrouwd voelde, zij het in anderen zin, maar niet minder onder de hoede Gods. En al weidt hij zelf niet uit over bovennatuurlijke gaven, er is toch veel in zijn autobiografie dat daarop zinspeelt. Zijn leven is door n ding geteekend: hij zoekt zijn vader. Is de inhoud van ons leven niet de recht vaardiging van onze persoonlijkheid tegenover het Noodlot? Hoe zou het anders te verklaren zijn, dat hij Livingstone, dien hij als een vader vereerde, maar van wien hij niet wist waar hij zich ophield, ook werkelijk vond? Dat hij, een naald zoekend in een wereldwijden hooiberg, na maanden van ontbering met een handjevol inlandsche dragers, recht toe recht aan de verblijfplaats van den ouden en zieken man bereikte, ontroerd en verbaasd was hem nog levend aan te treffen, verlegen zijn tropenhelm afnam en de historische flegmatieke woorden sprak: Mr. Livingstone, l presume? M. KANN EEN DWINGELAND IN OPSTAND Adolf Hitler's jeugdjaren Adolf Hitler, uit eenvoudige ouders gesproten, is 1889 in Braunau geboren. Na de lagere school bezoekt hij een paar jaar de Burgerschool, maar verzet zich daar tegen de vakken, waarvoor hij geen belangstelling heeft. Na den dood van zijn vader op zijn zjrfe jaar komt een ziekte hem te hulp" en moet hij een jaar van school verzuimen voor herstel van gezondheid; van zijn moeder weet hij toestemming te verkrijgen naar de Academie voor Beeldende Kunsten te gaan. Hij wordt bij het toelatingsexamen afgewezen. Enkele maanden daarna sterft zijn moeder en blijft hij vrijwel zonder middelen achter. Daar hem door den rector der academie gezegd is, dat hij wel aanleg voor architectuur heeft, probeert hij zich in deze richting te ontwikkelen, doch moet nu van onder af bij het bouwvak en met behulp van zelfstudie beginnen. Een tijdlang verdient hij ook den kost met het schilderen van ontwerpen voor prentbrief IK ervaar het thans als een gelukkige lotsbe stemming, dat mij juist Braunau aan de Inn als geboorteplaats werd toegewezen. Immers dit stadje ligt bij de grens tusschen die twee Duitsche staten, welker hereeniging, althans voor ons jongeren, een met alle middelen door te zetten levenstaak toeschijnt! Duitsch-Oostenrijk moet terugkeeren tot het groote Duitsche moederland, en ^ - dat niet op grond van een of andere economische overweging. Neen, neen: ook wanneer deze vereeniging economisch niet gunstig, onverschillig, ja schadelijk was, dan moest zij toch plaats vinden. Het zelfde bloed behoort in een gemeenschappelijk Rijk. Later verhuisde de fami lie naar Linz, waar Hitler's vader na zijn ambtenaars loopbaan op $6-jarigen leeftijd gepensionneerd werd. Hij kon echter niet sHhitten en ging een boer derijtje drijven. Uit dezen tijd herinnert Hitler zich zijn eerste idealen : DOOR het vele rond springen in de buiten lucht, den langen weg naar school, en door den om gang met zear sterke jon gens, welke mijn moeder vaak met bittere zorg vervulde, groeide er alles behalve een huismusch uit mij. En al dacht ik in dien tijd nog nauwelijks ernstig over een beroep na, toch ging mijn voor keur reeds van den beginne af niet in de richting van den levensloop van mijn vader. Ik geloof, dat mijn redenaarstalent toen reeds in den vorm van min of meer heftige woordenwisselingen met mijn kameraden gevormd werd. Ik werd een kleine belhamel, die op school gemakkelijk en indien tijd ook zeer goed leerde, maar overigens tamelijk onhandelbaar was. Daar ik in mijn vrijen tijd in het Domkappittel te Lambach zangles kreeg, had ik een goede gelegenheid mij telkens weer te laten bedwelmen door den plechtigen tooi van de uiterste schitterende kerkelijke feesten. Wat was natuurlijker, dan dat abt te worden mij het hoogst denkbare ideaal toescheen? Waar echter mijn vader de rhetorische talenten van zijn strijdlustigen zoon om begrijpelijke redenen niet voldoende kon waardeeren, om er gunstige gevolgtrekkingen voor de toekomst van zijn spruit uit te trekken, had hij natuurlijk ook geen begrip voor dergelijke jeugdidealen. Hij zal zich eer over deze tegenstrijdigheid in mijn natuur bezorgd gemaakt hebben. Inderdaad ging deze tijdelijke hang naar dit beroep dan ook weldra verloren, om plaats te maken voor verwachtingen, die meer in overeenstemming waren met mijn temperament. Bij het doorsnuffelen van vaders bibliotheek was ik op verschillende boeken van militairen inhoud gestooten, o.a. op een populaire uitgave over den Fransch-Duitschen oorlog. Het waren twee jaar gangen van een geïllustreerd blad uit dien tijd; en deze werden thans mijn lievelingslectuur. Weldra kaarten. In 1012 verhuist hij van Weenen naar München en in 1014 komt de oorlog voor den jongen nationalist eigenlijk als een verlossing. In den oorlog verwerft hij de korporaalsrang en het Ijzeren Kruis; in 1918 ia hij ontzet over de revolutie en sluit hij zich in München weldra aan bij de rechtsradicale kringen (Ludendorf!) die zich tegen de Republiek van Weimar verzetten. In 1923 moet hij een mislukten staatsgreep met eenige maanden vestingstraf boeten, waarin hij Mein Kampf" schrijft. Daarna weet hij met wisselend succes leider der Nationaal* Socialistische Arbeiderspartij te worden en alle concureerrende groepen te verdringen. Zijn gave, om zich als redenaar te verplaatsen in de nooden van het volk, maakt, dat hij in breede kringen als de leider wordt beschouwd. In 1933 wordt hij rijkskanselier en weet dan, na den Rijksdagbrand, de volledige macht in handen te krijgen. Adolf Hitler als baby. was deze groote heldenstrijd mijn diepste innerlijke ervaring geworden. En van dat oogenblik af dweepte ik in toenemende mate met alles wat ook maar eenigszins met oorlog of soldaten te maken had. Beroepskeuze" TTlTLER's vader had tot zijn veertigste jaar ** moeten vechten om zijn ideaal, ambtenaar te worden, te bereiken en hij - r ?...: _ - kon zich maar [niet begrij%ïpen, dat Adolf zich tegen \ deze loopbaan verzette: Voor het eerst in mijn leven werd ik, nog nauwlijks elf jaar oud, tot ver weer gedrongen. Alle po gingen om door verhalen uit het leven van mijn vader zelf, liefde of animo voor het ambtenaarsbe roep bij mij te wekken, werkten het omgekeerde uit. Ik werd misselijk bij de gedachte, als een onvrij man op een bureau te moeten zitten en geen baas te kunnen zijn over eigen tijd. Zoolang tegenover het plan van mijn vader slechts mijn principieele afkeer tegen het beroep van ambtenaar stond, was het conflict best te verdragen. Zoolang kon ik ook mijn eigen op vattingen wat voor mij houden en niet altijd met een tegenspreken. Mijn vast besluit, later geen ambtenaar te worden, was vol doende om mij innerlijk volkomen tot rust te brengen. Dit besluit was echter onwrikbaar. Moeilijker werd de zaak, toen tegenover het plan van mijn vader er bij mij zelf een opkwam. Op mijn twaalfde jaar kwam dit reeds op. Op een goeden dag werd het mij duidelijk, dat ik schilder moest worden, kunstschilder. Al stond mijn aanleg voor teekenen vast en was dit voor vader mede een reden geweest, mij naar de H. B.S. te zenden, hij had er nooit of te nimmer over gedacht mij in een dergelijke richting als beroep te laten opleiden Zijn beslissing was wel heel simpel, waarbij zelfs een overwegen van mijn werkelijk bestaand talent zelfs niet aan de orde kwam: Kunstschilder, nooit zoolang ik leef, neen!" Daar de zoon, met andere eigenschappen, echter ook die van. een gelijke onverzettelijkheid had geërfd, volgde er ook een dergelijk antwoord. Maar natuurlijk in omgekeerden zin. Aan beide kanten bleef het zoo: Vader bleef steeds bij zijn Nooit" en ik werd steeds sterker in mijn En toch". Ik ging een stap verder en kondigde aan dat ik dan heelemaal niet meer wilde leeren. Daar ik bij dergelijke verklaringen nu natuurlijk toch aan het kortste eind trok, waar de oude heer zich er nu toe opmaakte om zijn gezag ten koste van alles te handhaven, zweeg ik voorloopig maar zette mijn bedreiging in werkelijkheid om.... Ik weet niet of dit vliegert j e zou zijn opgegaan. Het eenige wat zeker was, was voorloopig mijn kennelijke achteruitgang op school. Ik leerde alleen waar ik pleizier in had en verder alles, wat ik naar mijn meening later als schilder noodig zou hebben. EEN DICHTER Pieter Jelles Pieter Jelles Troelstra, geboren 20 April 1860 te Leeuwarden, gevierd student in Groningen, in 1888 in de rechten gepromoveerd, advocaat en jong*Friesch dichter, kwam via de Friesche beweging tot het socialisme en gaf voor deze volksbeweging een succesvollen loopbaan op. Jarenlang leefde hij in armoede tusschen de arbeiders. Zijn eerste strijd ging tegen antiparlementaire anarchisme, daartegen richtte hij met n anderen de S. D. A. P. op. Grooten naam krijgt hij door het Hoogerhuisproces, waarvoor hij zich inzet, tot een smaadproces tegen zichzelf toe. Sinds 1807 in de Kamer en daar tot zijn aftreden (1026) toe de talentvolle is hij zeer welsprekende leider der steeds groeiende kamerfractie. In 1013 wordt hij mede geraadpleegd voor de kabinets formatie der linkerzijde, doch tegen de meening Kinderjaren van een deel der partij in, acht hij deze nog niet rijp voor de regeeringsverantwoordelijkheid. Tij dens den oorlog werkte hij voor het bewaren van het internationale socialistische contact, met als slot de mislukte conferentie in Stockholm. (1917) In 1918 meent hij dat na Duitschland ook Neder land voor de revolutie staat en maakt zich op, daarvan de leiding te nemen. Nadat dit een ,,vergissing" is gebleken, waartegen behalve in het geheele land ook in eigen kring groot verzet rijst, is hij een tijdlang ook physiek gebroken. Langzamerhand is hij weer in staat op te treden doch hij is nooit meer geheet de oude. Na een jarenlang ziekbed, dat hij nog vruchtbaar besteedde aan het schrijven en dieteeren van zijn Gedenkschriften" stierf hij op 12 Mei 1930. De zin van dood en geboorte DE eerste voorstelling, die mij is bijgebleven, is die van een oude vrouw, die moeilijk kon loopen en door twee kleine kinderen van drie a vier jaar naar haar ledikant werd gebracht. Daar zij niet meer in staat was, zelve haar beenen in het bed te leggen, moesten deze kleintjes dat werk van haar overnemen. Daarop volgt ,,Oates" sterven, dat zachte'uitgaan van die flakkerende kaars. Zij lag in onze huis- en eetkamer. Mijne herinnering levert het bewijs, dat wij destijds nog gewoon waren aan tafel te bidden. Gedurende de stilte van het gebed hoorden wij haar kreunende ademhaling. Het laatste wat mij van ,,Oate" is bijgebleven, is het door een witte muts omsloten wasbleeke gelaat in de dood kist. Met deze schimachtige herinnering verdwijnt de oude generatie, waaruit ik ont sproot, uit het gezicht. De eerste herinneringen uit mijn ouderlijk huis toonen aan, dat mijne gedachten op den leeftijd van vier jaar zich nog al bezighielden met on zen Lieven Heer." Waar schijnlijk heeft daartoe het overlijden mijner oude groot moeder wel bijgedragen. Dat overigens destijds aan mijn godsdienstige opvoeding spe ciale zorg werd besteed, staat mij niet voor. Ter gelegenheid van een onweer schijn ik kosmi sche indrukken met de Godheid in verband te heb ben gebracht. Mijn zuster schreef het geluid der hevige donderslagen toe aan het gedruisch van rollende, leege vaten, waarop ik vol verontwaardi ging antwoordde (op zijn Leeuwarders): ,,Och nee meiske, nou skaapt Ons Lieven Heer de mensen". Men ziet, het probleem: hóe komen de menschen in de wereld?, pijnigde mijn hersens reeds vroeg en daar mijn ouders op de hierover steeds herhaalde vraag geen ander antwoord plachten te geven dan: ,,Dat zullen wij je wel vertellen, als je ouder bent," bleef mij niets over, dan deze zaak op rekening te stellen van de Godheid, die immers ook door de groote menschen geregeld voor alles aansprakelijk wordt gesteld, waarvan zij de ware beteekenis niet weten. De onwil mijner ouders om mij daarbij de gewone bakerpraatjes op den mouw te spelden, ontsproot uit een eerbiedwaardige reden; maar hun stereotiep antwoord kon mij onmogelijk bevredigen. Daarom beproefde ik het thans bij mijn oom tante en de noodige klaarheid te verkrijgen en tot mijn groote verrassing deelde mijn oom mij mede, dat kinderen evenals planten werden gezaaid. Dit ant woord prikkelde natuurlijk mijn weetlust en had verschillende vragen mijnerzijds en antwoorden van mijn oom tengevolge. Ik acht het minder gewenscht, op dit kurieuze gesprek in te gaan. Ge noeg zij het te vermelden, dat ik binnenkort de familie verliet in het volle vertrouwen, dat mijn oom in zijn tuin het voor mij bestemde broertje had gezaaid. Thuisgekomen zat ik menig middag met mijn Moeder aan het venster en wanneer er een vrouwelijke gedaante voorbijging met een mand of Pieter Jelles Troelstra *? i"1W* ? PAG. 8 DE GROENE Na. 3091 pak en een eenigszins bakerachtig voorkomen, voelde ik mij immer teleurgesteld, als zij ons huis passeerde, zonder aan de deur het door mij bestelde broertje uit Lemmer af te geven. En toen tenslotte het kind, dat werd verwacht, geen broertje, maar een zusje bleek te zijn, was ik heilig verontwaardigd en schreef mijn eersten brief, gericht aan mijn oom en tante, waarin ik hun verweet zich niet aan de afspraak te hebben gehouden. f- ?;?_-_?-,_-t . Strijd met de dorpsjeugd DEZEN bikkelsteen had een groep boerenjongens blijkbaar uitgekozen om mij een warme ontvangst te be reiden. Het was als een barbaarsch mysterie. Men had mij aangegrepen en op den steen gelegd. Onder de jon gens, die den actus aan mij zouden voltrekken, waren er, die een vrij groot zakmes uit hun broek haalden, dat zoo als ik later ervoer ,,knyft" werd genoemd (Engelsch: knife). Daarmee zwaaiend schreeuw den ze: ,,Hy mat lubbe wirde!" waarbij zij met de mes sen manoeuvreerden op een wijze, alsof zij de bedreiging, waarvan ik niets begreep, maar die blijkbaar in hun woorden was vervat, wilden uitvoeren. Intusschen bleek deze aan- gelegenheid voor namelijk een uiting van speelschheid. Kinderen leiden gaarne een spel af van feiten, die zij in hun dagelijksche omgeving zien gebeuren en deze boerenjeugd had de bewerking, die hengsten tot ruinen, stieren tot ossen en rammen tot hamels maakt, dagelijks kunnen waarnemen. Zij bleken mij, die als stadsjongen een vreemde eend in de bijt was, nogal geschikt te achten, om in het spel, dat zij van die gebeurtenis hadden af geleid, de lijdende rol te vervullen. Natuurlijk was het unh er om te doen, mij daarmede angst aan te jagen en" hun afkeer van stadsjongens te luchten. Welnu aan die angst ontbrak het mij zeker niet en ik was wat blij, toen de jeugdige barbaren zich voldoende te mijnen koste hadden vermaakt en ik naar huis kon loopen. Hoe vaak zat ik niet op school te piekeren over een vechtpartij, die mij na schooltijd wachtte. Dan ontwierp ik een plan van actie", dat mij onver mijdelijk de overwinning zou moeten verzekeren, maar dat ik, zoodra ik den eersten stomp, die mijn oog vonken deed spatten, beet had, was ver geten. Mijn ongeluk was hierbij, dat ik er zoo moeilijk toe kon komen, mijn tegenpartij met een stomp in zijn oogen of een trap tegen het gevoeligste deel van zijn lijf aan te vallen. Alleen wanneer men mij met een klomp of mes te lijf wilde gaan, kenden mijn woede en onverschrokkenheid geen grenzen; maar overigens was ik een te gemoedelijke vechter, vóór alles bang, zijn vijand letsel toe te brengen. Als ongunstige bijomstandigheid is hierbij te ver melden, dat ik in dien tijd van mijn leven veel last had van neusbloedingen, waardoor menige vecht partij het gruwelijk aanzien kreeg van een bloedbad ?en ik vaak gedwongen was, mij als een gewond soldaat van het slagveld terug te trekken en in PAO. 9 DE GROENE Ne. 3091 de heerlijk-veilige ambulance, die mij thuis bij mijne Moeder wachtte, te doen verplegen. Dat mij deze ontijdige afbreking van den strijd steeds on aangenaam was, zou ik niet durven beweren. Het probleem van de armoede OP een goeden dag overrompelde ik mijn Moeder met den uitroep: Moe, ik zou zoo graag arm willen wezen!" De opmerking wekte natuurlijk eenige verwondering, en gevraagd werd naar de reden van dezen wensen; waarop ik antwoordde ge dachtig aan de in mijn kinderboeken ontvangen indrukken : ,,Ze zijn veel beter dan de rijken." Mijn moeder schijnt voor de humoristische noot in deze uitingen nogal vatbaar te zijn geweest en tevens kans te hebben gezien, mij op gemakkelijke wijze tot een meer nuchtere opvatting van zaken terug te brengen. Zij zeide althans, dat, indien ik werkelijk wilde leven als de armen, daartoe alle gelegenheid zich bood. De arme lui," zeide zij, eten geen vleesch, geen spek, maar leven alle dagen van slechte aardappelen en mosterdsaus; als jij dat liever wilt eten, dan wat hier voor je op tafel komt, kun je het krijgen." Ik vrees, dat ik op voortzetting van dit gesprek verder niet heb aange drongen. Na een pak slaag IK was diep vernederd en tot het uiterste vertoornd en had behoefte, iets te doen, dat mijn Vader in angst zou brengen voor aard en gevolgen der door hem aangedane beleediging. Ik kan deze over weging niet anders beschouwen dan als een half onderbewust verweer van mijn jong gemoed tegen herhaling van dergelijke schending mijner persoon lijkheid. Op school dacht ik mijn plan uit. Na afloop van den schooltijd ging ik met mijn zusters naar huis. Bij het begin der Langeburen was er n bruf, over welke men een pad kon bereiken, dat achter de straat leidde naar de Bijkelünnen. Ik wist, dat langs de Bijkelünnen een breede sloot liep. Bij die brug gekomen, liep ik naar bedoeld pad, tot mijne zusters zeggende (stadfriesch): Ik fersuup mij", en liep het pad naar de Bijkelünnen op. Op de Bijkelünnen gekomen, zag ik in de verte mijne zusters op de Langeburen staan. Ik bukte mij zoo diep, dat zij niet anders konden denken of ik was in de sloot gesprongen en besloot toen den uitslag mijner demonstratie verder af te wachten. Spoedig wandelde ik verder de velden op aan den buitenkant van het dorp en kwam terug bij de school, waar ik met de andere jongens ging knikkeren. Op zeker oogenblik verscheen mijn Vader, bleek als de dood. Hij zag mij, greep mij bij de hand en sprak: ,,Kom mee, jongen." Stilzwijgend liepen wij naar huis, waar een bord soep voor mij gereed stond, zoo smakelijk, als ik in langen tijd niet had gegeten. Eerst vele jaren daarna heb ik met hem over dit incident gesproken. Het was de laatste maal, dat ik lichamelijk getuchtigd werd. Kwajongensstreken IK maakte een spotvers op alle bewoners van de Langeburen, dat ik ter hand stelde aan de jongste dochter van den dominee, wetend, die op manier het zekerst van spoedige publiciteit te zijn. Het duurde dan ook niet lang, of een der slachtoffers van dit spotvers stond tegenover mijn Vader in het kantoor, om zich te beklagen over de hem aange dane beleediging. Om namelijk een rijm te vinden op den regel, die een dokter het draaien van kleine pillen" verweet, had ik omtrent zijn buurman, een eerwaardig oud heer, de groteske aantijging neer geschreven: N.N. slaat zijn meid voor de billen.'' Mijn Vader lachte den verbolgen beleedigde uit, omdat hij zich zoo dik maakte over een gewone kwajongenstreek, waarop deze zich in hooger beroep wendde tot den ,,meester". Deze ontbood mij en raadde mij ernstig aan, van zulke dingen geen gewoonte te maken daar kon allerlei kwaad van komen. Zoo liep mijn eerste persdelikt af. Eén feit het ergste mijner afdwalingen ? had een dieperen achtergrond. Het was niet meer of minder dan het ingooien van ruiten in het gebouw der pasgestichte Christelijke Bijzondere School, waaraan ik met een paar kameraden mij op een avond had schuldig gemaakt. Hoe schrok ik, toen des volgenden daags de veldwachter ons kantoor binnenstapte, om mijn aandeel aan dit misdrijf te onderzoeken en mij daarbij mededeelde, dat, op het oogenblik van het plegen dier baldadigheid, de vrouw van den schoolmeester zich juist in barens nood bevond l Nooit heb ik mijzelf deze wandaad kunnen vergeven en wanneer ik van den aanvang af in mijn politiek leven zoo eerlijk objektief en ver draagzaam mogelijk heb gestaan ten opzichte der Bijzondere Konfessioneele School, dan heeft daarbij de herinnering, aan wat ik toen als jongen heb mis dreven, een rol gespeeld.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl