Historisch Archief 1877-1940
Kan
en l
hooc
dan"
bove
Tot 5.
DE JEUGD VAN EEN CLERC"
Julien Benda
Julien Benda geboren 26 December 1867, was
afstammeling van een Belgisch-Joodsche familie
van financiers en musici. Zijn vader was werk~
zaam in den exporthandel te Parijs en verwierf
zich daarin langzamerhand een fortuin. Hij
huwde in 1857 met een nichtje. Julien kreeg zijn
opleiding aan de Ecole Centrale en studeerde
aan de Sorbonne. Hij leeft als publicist in Parijs,
was oprichter en leider van de Cahiers de la
Quinzaine" (1910?1914). Later publiceert hij
in verschillende bladen, o. a. de Figaro en La
Nouvelle Revue Fran^aise. In het cuttureete
leven van Frankrijk is hij de leider van de anti*
Bergson groep. Vooral is hij bekend om zijn
boek Le trahison des Clercs" waarin hij de
crisis der moderne cultuur toeschrijft aan het
verraad" der geestelijke leiders, die de eeuwige
waarden waarop onze cultuur is gebouwd, hebben
verwaarloosd of bestreden.
Gelukkige jeugd
IK heb een gelukkige jeugd gehad.
Een van mijn eerste herinneringen is aan een
ochtend, waarop ik, toen ik door een mooie
winterzon wakker werd in het ruime vertrek dat
aan den boulevard lag en waarvan men mijn kamer
gemaakt had, op den schoorsteen een groot hobbel
paard zag en op de kast daartegenover een grooten
ezel op wieltjes. Ik klapte in mijn handen, en
riep het heele huis bij elkaar. Mijn vader, die op
den rand van mijn bed ging zitten vertelde rnij,
dat ik dien dag vijf jaar geworden was.
Die twee groote beesten waren een symbool van
een van de redenen, die mijn jeugd liefelijk hebben
gemaakt. Mijn vader heeft zich wellicht iets ontzegd,
om ze mij te geven; niet, omdat hij meende dat
zijn kinderen recht hadden op het aller mooiste,
maar eenvoudig omdat hij wilde, dat ik erg blij zou
zijn. Ik heb dan ook ouders gehad, voor wie het
belangrijkste in hun leven was, hun kinderen ge
lukkig te maken. Ik heb later begrepen welk een
uitzonderingstoestand ik daarmee gekend had, toen
ik het ongehoord groote aantal menschen zag, bij
wie die zorg eerst na velerlei andere komt, zoo
zij al bestaat.
Die op het kind geconcentreerde belangstelling
kwam bij mijn vader voort uit een droevige oorzaak,
waarover ik iets zal zeggen, omdat zij dieper lag
dan zijn persoon. Hoewel hij nauwelijks veertig
jaren was, toen ik ter wereld kwam, was hij een
van die mannen die denken, dat met dien leeftijd,
hun leven beëindigd is, omdat het hun niet gegeven
heeft wat zij verwachtten (ik heb reeds gezegd, dat
hij ingenieur had willen worden), en het, van dat
moment af, zonder animo vervolgen. Hij behartigde
zijn zaken uit gewoonte, koesterde geen enkele
persoonlijke eerzucht en leefde op hetgeen hij in
intellectueel en kunstzinnig opzicht reeds ver
worven had, zonder ook maar in het minst te
trachten dat aan te vullen (ik denk aan zijn onver
schilligheid voor de nieuwe muziek). Het is natuur
lijk, dat dergelijke ontgoochelden meenen dat
voortaan de geheele waarde van hun bestaan ligt
in hetgeen zij voor hun kinderen doen. Bij mijn
moeder, die een veelmeer zelfingenomen natuur
had, en trouwens tien jaar jonger was, was de
zelfverloochening ten gunste van het kind veel
minder oprecht, veel meer litterair. Bovendien was
die verloochening verbonden met een groote
heerschzucht. Ik heb zelden iemand gezien, die zoo
zeer het woord van Stuart MUI, volgens wien de
liefde van ouders voor hun kinderen een van de
vormen van het bezitsinstinct is, rechtvaardigde.
Maar die zelfverloochening bestond daarom niet min
der en uitte zich eveneens in den oprechten wensen,
ons gelukkig te maken. Bovendien betaalden mijn
ouders misschien, door zich zoo jong aan hun
kinderen op te offeren, slechts tol aan hun ras en
het Messiasgeloof, aan de eeuwenlange traditie, te
denken dat de volwassenen geen belang hebben,
omdat zij den Verlosser niet hebben voortgebracht
en den blik te richten op hen, die opgroeien.
Welke de redenen ervoor ook mogen zijn, een
feit is, dat ik ouders heb gehad, diévan alle
egoïsme gespeend waren, van ieder toegeven aan
hun gevoel van eigenwaarde, zelfs onder de meest
aanvaardbare vormen. Een trek, die zij mij aller
minst nagelaten hebben.
Het feit, een vader te hebben, die op veertig jaar
meent dat zijn leven is afgeloopen, heeft voor een
kind consequenties, die niet alle even gelukkig zijn.
Dat maakte in de eerste plaats dat ik opgroeide
naast een man, die in het geheel niet jong van hart
was. Dat maakte ook, dat, door een proces dat
door Péguy zeer goed beschreven is, mijn vader
op mij al zijn eerzuchtige wenschen overdroeg
met allen ijver, waarmee hij er voor zichzelf
afstand van deed. Het gevolg was, dat ik de haast
klassieke onbehaaglijkheid gekend heb van het kind,
dat voelt dat er dermate groote verwachtingen
aan hem gesteld worden, dat hij noodlottigerwijze
bestemd is er niet aan te beantwoorden; een onbe
haaglijkheid, die gepaard gaat met eenige
geergerdheid voor hen, die, zonder ons te vra
gen, ons dergelijke lasten opleggen. Ik heb die
onbehaaglijkheid des te meer gekend, wijl mijn
vader zich verbeeldde, dat ik een van die verbeten
werkers zou zijn, die door niets van hun boeken
kunnen afgehouden worden, terwijl ik zeer spoedig
voelde, dat ik, net als mijn moeder, een grillige
natuur had.
Wat voor een werkezel ik in de gedachte van
mijn vader moest zijn, daarvan kan het volgende
een indruk geven. Op een dag zagen wij geweldige
boekdeelen van de Sociétéde l'Histoire de France
ons huis binnenkomen. Ik heb je op die collectie
geabonneerd", zei hij; ,,zij zal je helpen, als je later
de geschiedenis wilt beoefenen." Zij was mij inder
daad van dienst. Maar een anderen dag moest ik ook
natuurkunde beoefenen; en dan weer astronomie.
Dat was het bijgeloof van de wetenschap, die den
geheelen burgerstand van dien tijd eigen was.
Als ik alles, wat ik had moeten doen. achter elkaar
afgedaan had, zou ik driehonderd jaar hebben
moeten leven. Welk een geloof in het kir.d ligt in
een dergelijke argeloosheid besloten ! En wat voor
teleurstellingen had ik nog voor dat geloof in petto.
Maar dat zou eerst later komen. Op dien leeftijd
ondervond ik slechts geluk van de hartstochtelijke
belangstelling, die mijn vader voor mij koesterde.
Een plaatsje bij de piano
WANNEER tegen het einde van den dag mijn
vader van zijn kantoor naar huis kwam en
als ik den sleutel in het slot hoorde omdraaien,
kwam ik aangeloopen als een hond naar een ge
liefden meester en dan was het voor mij een feest
hem te volgen naar het kleine salon, waar hij zich
ophield, als hij op het eten wachtte, en om dan bij
hem op zijn knie te klimmen, met zijr. groottn
baard te spelen, hem duizend vragen te stellen, die
hij geduldig onderging. En al gauw zette hij zich
aan de piano en dan was het mijn groote vreugde,
tegen hem aan te staan, zijn handen te volgen en
hem iets moois te laten overspelen, drie maten nog
eens over te doen, die mij bijzonder bevielen .
Kortom, ik heb mijn eerste jaren doorgebracht
in gezelschap van een grooten vriend vol toegevend
heid. En naar het mij voorkomt heeft mijn leven
er een gouden glans van gekregen, waardoor
het nog verlicht wordt.
Die oogenblikken in dat kleine salon, bij die oude
piano nemen een groote plaats in mijn scala van
waarden. Mijn vader speelde in het donker uit het
hoofd, met gesloten oogen, zijn pijp in den mond.
Hoeveel malen heb ik niet aan hem gedacht bij het
woord van Debussy: ,,Er zijn menschen, die naai
de opera gaan, alle concerten volgen, gaan luisteren
naar het orkest van Dresden en Kopenhagen, een
abonnement bij een uitgever hebben, die hun alles
zendt, wat er verschijnt etc. En dan zijn er menschen
die van muziek houden. Die hebben meestal een
slechte piano, en zij spelen'altijd dezelfde dingen .."
Tot en met de slechte piano (want de vleugel stond
in het groote salon, waar wij maar zelden kwamen)
was dat alles het geval met mijn vader. (Hoewel
hij een abonnement had voor het Conservatoirf.):
Die zelfde dingen", dat waren de opera's van
Weber, (ik zie hem nog, over zijn klavier gebogen,
terwijl hij vol liefde L'air d'Agathe speelde), het
koor der priesters uit Die Zauberflöte" het
larghetto van het kwintet voor clarinet, de
Kinderszenen" van Schumann, een paar Romanzen Ohne
Worte van Mendelssohn, (tol aan den smaak des
tijds), het Koor der Pelgrims uit,,Tannhauser",en
vooral de symphonieën van Beethoven, die zijn
generatie zoo ontvoerd hadden, als Wagner
het de mijne heeft gedaan. Hij speelde ze uit het
hoofd, en in arrangementen voor twee handen,
die hij zelf had gemaakt. Ik luisterde, in het bijzon
der bekoord door het allegretto van de Zevende en
het andante van de Negende. Ik vroeg er steeds weer
naar. Toen ik acht jaar was, kende ik die
symphonieën zooals andere kinderen J'ai du bon
tabac" kennen. En dan was er de finale uit de
Mondscheinsonate, die rnij dol van vreugde kon
maken. .. Daar heb ik geleerd slechts het eeuwig
schoone te genieten; en de kunst, die het verstaat
zich tot het diepst van onze ziel te richten vooraan
te plaatsen (mijn vader stelde de symphonie, d?
mooie kamermuziek boven de mooiste theatei.
muziek); en om den getrouwen tolk van de groote
werken, den zelf vergeten priester van de schoonheid
te vereeren, en den komediant, die slechts de g. -1
legenheid ziet, zijn persoon op den voorgrond *e'
plaatsen en zich te laten toejuichen, te verachte i.
Ik leerde er een ,,clerc" te worden.
Gevolgen van een gelukkige jeu^d
l K heb een weinig den nadruk gelegd op het geluk,
' die de eerste jaren voor mij beteekend hebbtn.
Omdat ik meen, dat die voor een groot deel mijn wa;.r.
de-oordeel gevormd hebben. Wat onze philosophie c is
ook later voorschrijft, ons hart kan niet nalaten Is
staal van het leven onze jeugdjaren te nemen en, ils
die jaren liefelijk waren, te denken, dat het le\ >n
liefelijk is of het in ieder geval kan zijn. Wat c >k
hun latere ervaringen zijn, zij wier vader en moe er
geglimlacht hebben, zijn optimisten. Wat njj'
betreft, ik vraag mij af, of het niet die gelukk ge
jeugd is, die mij later een soort metaphysis -h
waardigheid aan een kalm en gemakkelijk U en
heeft doen toekennen, heeft doen schrijven, dat het
ongeloofwaardig was, dat gemakkelijke gewooi ter.
synoniem zou zijn met schandelijke gewoonter. er.
dat de moraal van het gemakkelijke nog gescha.ier.
moest worden. In ieder geval was het vast en z- k«r
die gelukkige jeugd, die de oorzaak is geweest
;?mijn neiging om te meenen, dat het gelukkige !? ver.
het normale leven is en van mijn ontredde »\
tegenover de beproevingen, die het lot mij opgt -g;
heeft, als waren dat dingen van een andere < d?
Maar, ik moet toegeven, nu ik aan het einde m. m:
dagen kom, schijnt het mij, dat die beproevi: ;e:
er niet geweest zijn, dat ik, afgezien van ei
.ukleine nachtmenies, die thans weggevaagd ??;-.
gedurende zestig jaar slechts de liefelijke jaren v?r
mijn jeugd voortgezet heb. Zoodat ik bijna zon zo ^--.
met dien meester, aan wien ik dikwijls denk > :ic>
ik bezig ben deze bladzijden te schrijven, dat ii hrr
een Mephisto mij mijn jeugd terug zou geve ;K
gaarne die bekoorlijke wandeling door de werk .:?<?
heid opnieuw zou beginnen, hoewel de ged h'*
aan een leven, dat opnieuw zou beginnen in :-.::
oogen een van de groote teekenon v?n zwr'k'. :
van den menschelijken geest en een VPII de « «?
zonden tegen de orde van den cosmos.
" "'""'????"???«??«muuimiiiimiiiuBm
Albert Schweitzer werd op 14 Januari 1875 als
i veede klnd m een predikant in b /
h t Elsasser stadje Kaysersberg. Hij bezoekt na
i n gelukkige jeugd in het dorpje Günsbach, het
l m?5mm te ^ülhausen en studeert in
Straatsb. rg theologie en filosofie. Hij besluit al vroeg tien
;< .ir van zijn leven aan studie en muziek (hij is
e, ?? der grootste Bach-kenners en een buitengewoon
o:anis) te wtjden en daarna innutrfinelen
d: nst ter verzachting van het menschelijk lijden
h- 'reden. Op zijn dertigste jaar begint hij daartoe
m de medische studie ter voorbereidingen zijn
n inng ah zendelingarts in de Fransche Congo.
I' Jun, /o/ , huwt hij Helene Bresslau, die hem
vi d zijn arbeid bijstaat en het volgend jaar ver.
in thij,naalle matcrieele en geestelijke moeilijk.
ftf, n int den weg geruimd t e hebben, naar
Lam/><;< ne: een grooten tegenstand ondervond hij n.l
<?«? het orthodoxe zendingsgenootschap wegens zijn
rei -.tune als vrijzinnig theoloog, ??Lambarene
^ 'it hij met de primitiefste middelen, maar
VAN HET LEVEN
De jonge Albert Schweitzer
WHiiumuiuiuuuui
muit
IIMIIUIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIUHM
langzamerhand weet hij het vertrouwen der negers
te winnen en er groeit langzamerhand een geheel
hospitaal. In 1917 krijgt hij plotseling bevel zich
naar Frankrijk te begeven om daar geïnterneerd te
worden, in l o 18 wordt hij uitgewisseld en krijgt hij
spoedig werk als medisch assistent in Straatsburgen
als hulpprediker aldaar en weldra word t hij overal
uitgenoodigd voor wetenschappelijke voordrachten
en voor concerten. Als hij op deze wijze voldoende
geld bijeengezameld heeft, vertrekt hij wederom
naar Lambarene om zijn werk aldaar voort te
zetten.
Zijn voornaamste werken handelen over de
Leben Jesu-Forschung", de Paulus-figuur, het
Avondmaals'Vraagstuk, over Bach (in het Fransch
en Duitsch afzondertijk geschreven), over cultuur.
ethiek (met als centraal beginsel de ,, Eerbied voor
het leven"-mystiek), over de Westersche en
Oostersche godsdienstige denkers. Zijn boeken over zijn
zendingswerk en zijn jeugd zijn vooral geschreven
om geld voor zijn arbeid in Afrika te verkrijgen.
De duivel en de verzoeking
T eerste wat ik mij herinneren kan is de
iuivel. Toen ik drie of vier jaar was mocht ik
il iederen Zondag mee naar de kerk. Ik
vermij de gansche week daarop. Nog voel ik de
uidschoenen van onze dienstbode op m'n
lip/e me de hand op den mond legde wanneer ik
?f te hard meezong. Nu merkte ik iederen
dat uit een glinsterend raampje boven op
?iet orgol een harig gezicht, heen en weer
d. naar boneden in de kerk keek. Het
:on zoolang hot orgol speelde en hot zingon
verdween zoodra mijn vador bij hot altaar
;cheen weer dadolijk ais er gespoeld on
word, verdween opniouw zoodra mijn
t do prook begon, om aan 't einde bij liet
i orgolspolon nog eens to voorschijn te
imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiMmiiimiMmiMimn
EEN PROLETARlJÜUNSTENAAR
,,Dat is de duivel die in de kerk komt kijken,"
zei ik bij mezelf. ,,Als je vader met het woord Gods
begint, moet hij maken dat hij wegkomt." Deze
eiken Zondag opnieuw beleefde theologie gaf den
beslissender! toon aan voor mijn kinderlijke
vroomheid. Eerst veel later, toen ik al lang op school
ging, werd het mij duidelijk dat dit harige gezicht,
dat op zoo merkwaardige wijze verscheen en ver
dween, bij vader Iltis. den organist behoorde en
zichtbaar werd in het spiegeltje dat op het orgel
hing, om den organist te waarschuwen wanneer
mijn vador bij het altaar of wanneer hij op den
proekstool stond.
Bezwaren der solidariteit
(K was niet twistziek. Maar'ik hield er van om in
kamoraadschappolijk stoeien mijn
Jichaamskrachton mot andere jongens te meten. Op zekeren dag,
toen we uit school naar huis gingen, worstelde ik
met George Nitschelm hij rust nu reeds in de
aarde die grooter was en voor sterker gehouden
werd dan ik en won het van hem. Toen hij onder
lag beet hij mij toe:, Ja, als ik elke week twee maal
soep met vleesch te eten kreeg zooals hij, dan zou
ik ook zoo sterk als jij zijn J" Verbluft over dit einde
van onze stoeipartij droop ik naar huis af. George
Nitschelm had met boosaardige duidelijkheid uit
gesproken wat ik bij andere gelegenheden reeds
te verstaan gekregen had. De dorpsjongens be
schouwden mij niet heelemaal als een der hunnen,
Ik was voor hen er een die het beter had dan zij,
het dominee's-zoontje, het jongeheertje. Ik ging
daaronder gebukt, want ik wilde niet iets anders zijn
en het ook niet beter hebben dan zij. Soep met
vleesch ging me tegenstaan. Zoodra ze op tafel
kwam hoorde ik de stem van George Nitschelm.
Nu zorgde ik er pijnlijk voor mij in niets van de
anderen te onderscheiden.
Voor den winter had ik een overjas gekregen,
uit een oude van mijn vader gemaakt. Maar geen
enkele dorpsjongen droeg een overjas. Toen de
kleermaker mij kwam passen en er nog wel bij
zeide: Sakkerloot Albert, nou lijk je al een heele
meneer," verbeet ik met moeite rnijn tranen. Maar
op den dag dat ik die jas voor het eerst moest aan
trekken 't was een Zondagmorgen en we zouden
naar de kerk gaan verzette ik mij. 't Was een
nare geschiedenis. Mijn vader gaf me een draai om
de ooren. Het hielp niets. Zonder overjas moest
men mij mee naar de kerk nemen.
lederen keer dat ik de jas moest aantrekken was
het dezelfde vertooning. Wat heb ik om dat
kleedingstuk dikwijls een pak slaag gehad ! Maar ik
bleef volhouden....
Deze zware strijd duurde zoo lang als ik op de
dorpsschool ging, en vergalde niet alleen mij,
maar ook mijn vader het leven
Zoodra ging het er niet om dat ik, als jongeheer
gekleed, met de visite een wandeling zou maken,
of ik was weer de onuitstaanbare jongen, die zijn
vader boos maakte, en de moedige held die oor
vijgen verdroeg en zich in den kelder liet opsluiten.
Intusschen leed ik er geducht onder tegen mijn
ouders zoo weerbarstig te zijn. Mijn zuster Louise,
een jaar ouder dan ik, begreep wat ik doormaakte,
en was allerliefst voor mij. (Slot pag.
Maxim Gorld
Mn\imowitsj Pesjkou;
^-ut.My i '* u.\ 11 f iwit i ( sj f fzj r\tru-, Uil _ l«
dadelijk wanneer hij gaat schrijden G<>rl<:
is ,,;/t' bittere" noemt, is in iSbti
gchonzeer moeilijke omstandigheden opgegroeid.
hij reeds als tienjarige jongen koksmaatjc ?
Wolgaboot Hij publiceert in l$cji in het </
van Tiflis zijn eerste verhalen. Spoedig >
dtze zwerver onder invloed ran Korolcnk
ac.n de zijde der revohitionnairen. Weldra
hij gevangen genomen en in IQOÓ moet hi
het buitenland vluchten om erger te voor!
Na de Revolutie wordt hij een der groote
reële leiders van het Nieuwe Rusland, hij >
seert de volksopvoeding massaal, en is
en vriend van een heele generatie van /(.'?.,
kunstenaars. De laatste jaren werd hij in R <A."
en in de communistische wereld op overweld yiti
wijze gevierd. Eenige weken geleden is hij ort 't &'
Kwajongensstreke
IK kwam op school, maar ik vond de lessf i«
schrikkelijk. Ik was slecht gekleed, in e n j'
die uit een van grootmoeders mantels ge ia*
een gele kiel, een broek met een bies en sci oer
van moeder. Natuurlijk werd ik dadelijk eei voi
werp van algemeenen spot voor mijn klasseger oot
Vooral de gele blouse werd erg belachelijk ge 'on<
en bezorgde mij den bijnaam van ruitenboet '?
niettegenstaande vond ik wel vriendjes, ma; r i
oogen van den priester, noch in die van den 01
wijzer, kon ik genade vinden.
De onderwijzer was een nog vrij jonge min
een kaal hoofd, die voortdurend uit zij . <
bloedde, 's Morgens verscheen hij in de k is
propjes watten in zijn neusgaten, ging zi ten j
begon met een nasaal geluid de kinderen te on<J
vragen. Midden in een gesprek haalde hij plotse!
een prop watten uit een neusgat en bek ek i
hoofdschuddend. Hij had een plat gezicht, mii
meer koperkleurig met blauwachtige
sc:iadplekken, maar het leelijkst van alles waren:
blikken oogen, die heelemaal niet op oogen l*-kefl
die je toch op zoo'n akelige manier konden aansl
dat je altijd neiging kreeg om je gezicht af t.;
als hij je aangekeken had.
PAG. 10
to dagen werd ik in do eerste nfcUeling
eerste rij, in een bank. die togen dt- tafel
iidorwijzer stond. Soms was hot alsoi hij
ir nanr mij koek on cl^t gevoel werd tot
obsessie.
ophouden dreunde hij door zijn nous:
w. je móet een ardere kiel aandoen.!
.cnid.je voeten stil! Peskow, er ligt een
l onder je bank. Je schoenen zitten vol
; je hebt ze niet geveegd."
'>p wrcede wijze wraak op hem. Zekeren
ik de helft van een bevroren meloen.
.!io netjes uit, zoodat ik alleen den schil
?n hing dien met een draadje aan het
it. In de gang was het donker en toen
'onging, nam het gewicht de meloenschil
og. Doch zoodra de meester de deur weer
. kwam de bevroren schil als een muts
>fd te zitten. De conciërge van de school
met een briefje naar huis. waar ik voor
ste maal een warmen rug kreeg.
Vernedering en lijden dezer wereld
/ADER stond in een hoek over een
met water gebogen. Hij haalde lange
i uit het water, hield ze naast elkaar om
'- meten, nam er vervolgens een paar in
? nd en zwiepte ze door de lucht.
Groot'of luidruchtig. Ik hoorde haar mompelen:
of t-ie plezier, de beul.. ."
<n de keuken zat Sasjka op een stoel,
zijn vuisten in Zijn oogen en jammerde
'l met een huilerig stemmetje als een
?tje:
? me in Christus naam."
'ijn stoel stonden de kinderen van oom
isja en zijn zusje» schouder aan schouder
>ntz r tégezichten.
2' je vergeven als je je pak slaag hebt
antwoordde grootvader. Hij liet een
door zijn vingers glijden en vervolgde:
je broek uit!"
^ kalm noch het geluid van zijn stem
"-huifelen van den stoel onder den jongen,
F;t w.1de opstaan, noch het trappen van
grootrs _»? icten konden den toover van de ernstige
'er; ?ken, die in de schemer van de keuken
Pon;
sPr.'
hing onder de lage, zwartberookte zoldering.
Eindelijk stond Sasjka op, liet zijn broek zakken
en liep zoo goed als het ging naar de bank. Ik vond
het een afschuwelijke vertooning en voelde mijn
knieën knikken.
Maar nog akeliger werd het toen mijn neef zich
gc-willig op de bank legde, waar
op Tsiganok hem vastbond door
een handdoek onder de oksels
van de jongen en daarna onder
de bank door te halen en ver
volgens om zijn hals vast te
binden. Daarna ging hij op het
andere eind van de bank zitten,
zette zijn groote, zwarte handen
.op de beenen van Sasjka en hi^ld
hem zoo neergedrukt.
Kom hier, Alexis !" riep
groot%'ader en hoor wat
ik zeg. . .. Let goed op. Dit is
nu een pak slaag. Eén !"
Hij hief de arm op en liet
den taaien twijg neerkomen op
Sasjka's bloote lichaam. De
jongen begon te schreeuwen.
Stilte !" gebood de beul,
dat doet nog geen pijn. Dit
is beter l"
En hij sloeg neg zóó hard,
dat onmiddellijk een roode
striem op het witte vlees
verscheen. Sasjka uitte een lang
gehuil,
Ja, dat is niet prettig hè?"
zei grootvader, daar houdt je
niet van. Het is voor die streek
met den vingerhoed".
Telken male dat h ij de n arm
ophief ging mijn borst omhoog
en als . hij toesloeg, kromp ik
ineen van afschuw.
Sasjka jammerde met een akelig jankende
stem:
Ik zal het nooit weer doen.... En ik heb het
toch eerlijk van het tafellaken verteld.... Ik heb
alles verteld...."
Daarmee heb je jezelf niet
schoongewasschen.
Wie het uitbrengt wordt eerst gestraft. Daar !
Dat is voor het tafelkleed l"
Maxim Corki
Grootmoeder sprong overeind, nam mij in haar
armen en ritp:
,.Alexis zul je niet aanraken. Waag het niet
monster !"
Ze liep met me naar de deur, schopte daar uit
alle macht tegenaan en riep mijn moeder:
..Varioesja ! Varioesja !"
Grootvader wierp zich op
haar, lichtte haar been
tje" zoodat ze viel, greep
mij en bracht mij naar de
bank. Ik vocht als een be
zetene, trok hem de haren
uit zijn rooden baard en beet
hem in z'n vinger. Hij brulde
van woede en drukte mij stecc's
vaster tegen zich aan. Eindelijk
kreeg hij mij op de bank en
drukte rnij er met mijn gezicht
op, tot ik verging van de pijn.
Ik zal nooit zijn woest ge
schreeuw vergeten.
Bind hem vast Ik
sla hem dood.... ik sla hem
dood "
Ook herinner ik mij het
doodsbleeke gezicht van mijn moeder.
Ze liep maar om de bank
heen en schreeuwde:
Neen, vader/ neen.... geef
hem hier.. .."
Grootvader sloeg mij tot ik
mijn bewustzijn verloor. Dagen
lang was ik ziek. Ze hadden
mij op mijn buik in een
groot en zacht bed gelegd,
in een klein kamertje, dat
maar n venster had. Er
brandde dag en nacht een rood
lichtje voor een altaartje met
heiligenbeeldjes.
De uren op het ziekbed doorgebracht zijn voor
mijn leven van groot belang geweest. Geestelijk
groeide ik snel in die periode en mijn innerlijk
wezen onderging ingrijpende veranderingen. Van
dien tijd dateert een angstige achterdocht tegen alle
menschen, die ik nooit geheel te boven ben gekomen.
Het was als had men mijn hart van zijn huid
ontdaan en het daardoor overgevoelig gemaakt voor
alle vernedering en lijden dezer wereld.
ff!