De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 29 augustus pagina 6

29 augustus 1936 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

Kan en l hooc dan" bove Tot 5. DE JEUGD VAN EEN CLERC" Julien Benda Julien Benda geboren 26 December 1867, was afstammeling van een Belgisch-Joodsche familie van financiers en musici. Zijn vader was werk~ zaam in den exporthandel te Parijs en verwierf zich daarin langzamerhand een fortuin. Hij huwde in 1857 met een nichtje. Julien kreeg zijn opleiding aan de Ecole Centrale en studeerde aan de Sorbonne. Hij leeft als publicist in Parijs, was oprichter en leider van de Cahiers de la Quinzaine" (1910?1914). Later publiceert hij in verschillende bladen, o. a. de Figaro en La Nouvelle Revue Fran^aise. In het cuttureete leven van Frankrijk is hij de leider van de anti* Bergson groep. Vooral is hij bekend om zijn boek Le trahison des Clercs" waarin hij de crisis der moderne cultuur toeschrijft aan het verraad" der geestelijke leiders, die de eeuwige waarden waarop onze cultuur is gebouwd, hebben verwaarloosd of bestreden. Gelukkige jeugd IK heb een gelukkige jeugd gehad. Een van mijn eerste herinneringen is aan een ochtend, waarop ik, toen ik door een mooie winterzon wakker werd in het ruime vertrek dat aan den boulevard lag en waarvan men mijn kamer gemaakt had, op den schoorsteen een groot hobbel paard zag en op de kast daartegenover een grooten ezel op wieltjes. Ik klapte in mijn handen, en riep het heele huis bij elkaar. Mijn vader, die op den rand van mijn bed ging zitten vertelde rnij, dat ik dien dag vijf jaar geworden was. Die twee groote beesten waren een symbool van een van de redenen, die mijn jeugd liefelijk hebben gemaakt. Mijn vader heeft zich wellicht iets ontzegd, om ze mij te geven; niet, omdat hij meende dat zijn kinderen recht hadden op het aller mooiste, maar eenvoudig omdat hij wilde, dat ik erg blij zou zijn. Ik heb dan ook ouders gehad, voor wie het belangrijkste in hun leven was, hun kinderen ge lukkig te maken. Ik heb later begrepen welk een uitzonderingstoestand ik daarmee gekend had, toen ik het ongehoord groote aantal menschen zag, bij wie die zorg eerst na velerlei andere komt, zoo zij al bestaat. Die op het kind geconcentreerde belangstelling kwam bij mijn vader voort uit een droevige oorzaak, waarover ik iets zal zeggen, omdat zij dieper lag dan zijn persoon. Hoewel hij nauwelijks veertig jaren was, toen ik ter wereld kwam, was hij een van die mannen die denken, dat met dien leeftijd, hun leven beëindigd is, omdat het hun niet gegeven heeft wat zij verwachtten (ik heb reeds gezegd, dat hij ingenieur had willen worden), en het, van dat moment af, zonder animo vervolgen. Hij behartigde zijn zaken uit gewoonte, koesterde geen enkele persoonlijke eerzucht en leefde op hetgeen hij in intellectueel en kunstzinnig opzicht reeds ver worven had, zonder ook maar in het minst te trachten dat aan te vullen (ik denk aan zijn onver schilligheid voor de nieuwe muziek). Het is natuur lijk, dat dergelijke ontgoochelden meenen dat voortaan de geheele waarde van hun bestaan ligt in hetgeen zij voor hun kinderen doen. Bij mijn moeder, die een veelmeer zelfingenomen natuur had, en trouwens tien jaar jonger was, was de zelfverloochening ten gunste van het kind veel minder oprecht, veel meer litterair. Bovendien was die verloochening verbonden met een groote heerschzucht. Ik heb zelden iemand gezien, die zoo zeer het woord van Stuart MUI, volgens wien de liefde van ouders voor hun kinderen een van de vormen van het bezitsinstinct is, rechtvaardigde. Maar die zelfverloochening bestond daarom niet min der en uitte zich eveneens in den oprechten wensen, ons gelukkig te maken. Bovendien betaalden mijn ouders misschien, door zich zoo jong aan hun kinderen op te offeren, slechts tol aan hun ras en het Messiasgeloof, aan de eeuwenlange traditie, te denken dat de volwassenen geen belang hebben, omdat zij den Verlosser niet hebben voortgebracht en den blik te richten op hen, die opgroeien. Welke de redenen ervoor ook mogen zijn, een feit is, dat ik ouders heb gehad, diévan alle egoïsme gespeend waren, van ieder toegeven aan hun gevoel van eigenwaarde, zelfs onder de meest aanvaardbare vormen. Een trek, die zij mij aller minst nagelaten hebben. Het feit, een vader te hebben, die op veertig jaar meent dat zijn leven is afgeloopen, heeft voor een kind consequenties, die niet alle even gelukkig zijn. Dat maakte in de eerste plaats dat ik opgroeide naast een man, die in het geheel niet jong van hart was. Dat maakte ook, dat, door een proces dat door Péguy zeer goed beschreven is, mijn vader op mij al zijn eerzuchtige wenschen overdroeg met allen ijver, waarmee hij er voor zichzelf afstand van deed. Het gevolg was, dat ik de haast klassieke onbehaaglijkheid gekend heb van het kind, dat voelt dat er dermate groote verwachtingen aan hem gesteld worden, dat hij noodlottigerwijze bestemd is er niet aan te beantwoorden; een onbe haaglijkheid, die gepaard gaat met eenige geergerdheid voor hen, die, zonder ons te vra gen, ons dergelijke lasten opleggen. Ik heb die onbehaaglijkheid des te meer gekend, wijl mijn vader zich verbeeldde, dat ik een van die verbeten werkers zou zijn, die door niets van hun boeken kunnen afgehouden worden, terwijl ik zeer spoedig voelde, dat ik, net als mijn moeder, een grillige natuur had. Wat voor een werkezel ik in de gedachte van mijn vader moest zijn, daarvan kan het volgende een indruk geven. Op een dag zagen wij geweldige boekdeelen van de Sociétéde l'Histoire de France ons huis binnenkomen. Ik heb je op die collectie geabonneerd", zei hij; ,,zij zal je helpen, als je later de geschiedenis wilt beoefenen." Zij was mij inder daad van dienst. Maar een anderen dag moest ik ook natuurkunde beoefenen; en dan weer astronomie. Dat was het bijgeloof van de wetenschap, die den geheelen burgerstand van dien tijd eigen was. Als ik alles, wat ik had moeten doen. achter elkaar afgedaan had, zou ik driehonderd jaar hebben moeten leven. Welk een geloof in het kir.d ligt in een dergelijke argeloosheid besloten ! En wat voor teleurstellingen had ik nog voor dat geloof in petto. Maar dat zou eerst later komen. Op dien leeftijd ondervond ik slechts geluk van de hartstochtelijke belangstelling, die mijn vader voor mij koesterde. Een plaatsje bij de piano WANNEER tegen het einde van den dag mijn vader van zijn kantoor naar huis kwam en als ik den sleutel in het slot hoorde omdraaien, kwam ik aangeloopen als een hond naar een ge liefden meester en dan was het voor mij een feest hem te volgen naar het kleine salon, waar hij zich ophield, als hij op het eten wachtte, en om dan bij hem op zijn knie te klimmen, met zijr. groottn baard te spelen, hem duizend vragen te stellen, die hij geduldig onderging. En al gauw zette hij zich aan de piano en dan was het mijn groote vreugde, tegen hem aan te staan, zijn handen te volgen en hem iets moois te laten overspelen, drie maten nog eens over te doen, die mij bijzonder bevielen . Kortom, ik heb mijn eerste jaren doorgebracht in gezelschap van een grooten vriend vol toegevend heid. En naar het mij voorkomt heeft mijn leven er een gouden glans van gekregen, waardoor het nog verlicht wordt. Die oogenblikken in dat kleine salon, bij die oude piano nemen een groote plaats in mijn scala van waarden. Mijn vader speelde in het donker uit het hoofd, met gesloten oogen, zijn pijp in den mond. Hoeveel malen heb ik niet aan hem gedacht bij het woord van Debussy: ,,Er zijn menschen, die naai de opera gaan, alle concerten volgen, gaan luisteren naar het orkest van Dresden en Kopenhagen, een abonnement bij een uitgever hebben, die hun alles zendt, wat er verschijnt etc. En dan zijn er menschen die van muziek houden. Die hebben meestal een slechte piano, en zij spelen'altijd dezelfde dingen .." Tot en met de slechte piano (want de vleugel stond in het groote salon, waar wij maar zelden kwamen) was dat alles het geval met mijn vader. (Hoewel hij een abonnement had voor het Conservatoirf.): Die zelfde dingen", dat waren de opera's van Weber, (ik zie hem nog, over zijn klavier gebogen, terwijl hij vol liefde L'air d'Agathe speelde), het koor der priesters uit Die Zauberflöte" het larghetto van het kwintet voor clarinet, de Kinderszenen" van Schumann, een paar Romanzen Ohne Worte van Mendelssohn, (tol aan den smaak des tijds), het Koor der Pelgrims uit,,Tannhauser",en vooral de symphonieën van Beethoven, die zijn generatie zoo ontvoerd hadden, als Wagner het de mijne heeft gedaan. Hij speelde ze uit het hoofd, en in arrangementen voor twee handen, die hij zelf had gemaakt. Ik luisterde, in het bijzon der bekoord door het allegretto van de Zevende en het andante van de Negende. Ik vroeg er steeds weer naar. Toen ik acht jaar was, kende ik die symphonieën zooals andere kinderen J'ai du bon tabac" kennen. En dan was er de finale uit de Mondscheinsonate, die rnij dol van vreugde kon maken. .. Daar heb ik geleerd slechts het eeuwig schoone te genieten; en de kunst, die het verstaat zich tot het diepst van onze ziel te richten vooraan te plaatsen (mijn vader stelde de symphonie, d? mooie kamermuziek boven de mooiste theatei. muziek); en om den getrouwen tolk van de groote werken, den zelf vergeten priester van de schoonheid te vereeren, en den komediant, die slechts de g. -1 legenheid ziet, zijn persoon op den voorgrond *e' plaatsen en zich te laten toejuichen, te verachte i. Ik leerde er een ,,clerc" te worden. Gevolgen van een gelukkige jeu^d l K heb een weinig den nadruk gelegd op het geluk, ' die de eerste jaren voor mij beteekend hebbtn. Omdat ik meen, dat die voor een groot deel mijn wa;.r. de-oordeel gevormd hebben. Wat onze philosophie c is ook later voorschrijft, ons hart kan niet nalaten Is staal van het leven onze jeugdjaren te nemen en, ils die jaren liefelijk waren, te denken, dat het le\ >n liefelijk is of het in ieder geval kan zijn. Wat c >k hun latere ervaringen zijn, zij wier vader en moe er geglimlacht hebben, zijn optimisten. Wat njj' betreft, ik vraag mij af, of het niet die gelukk ge jeugd is, die mij later een soort metaphysis -h waardigheid aan een kalm en gemakkelijk U en heeft doen toekennen, heeft doen schrijven, dat het ongeloofwaardig was, dat gemakkelijke gewooi ter. synoniem zou zijn met schandelijke gewoonter. er. dat de moraal van het gemakkelijke nog gescha.ier. moest worden. In ieder geval was het vast en z- k«r die gelukkige jeugd, die de oorzaak is geweest ;?mijn neiging om te meenen, dat het gelukkige !? ver. het normale leven is en van mijn ontredde »\ tegenover de beproevingen, die het lot mij opgt -g; heeft, als waren dat dingen van een andere < d? Maar, ik moet toegeven, nu ik aan het einde m. m: dagen kom, schijnt het mij, dat die beproevi: ;e: er niet geweest zijn, dat ik, afgezien van ei .ukleine nachtmenies, die thans weggevaagd ??;-. gedurende zestig jaar slechts de liefelijke jaren v?r mijn jeugd voortgezet heb. Zoodat ik bijna zon zo ^--. met dien meester, aan wien ik dikwijls denk > :ic> ik bezig ben deze bladzijden te schrijven, dat ii hrr een Mephisto mij mijn jeugd terug zou geve ;K gaarne die bekoorlijke wandeling door de werk .:?<? heid opnieuw zou beginnen, hoewel de ged h'* aan een leven, dat opnieuw zou beginnen in :-.:: oogen een van de groote teekenon v?n zwr'k'. : van den menschelijken geest en een VPII de « «? zonden tegen de orde van den cosmos. " "'""'????"???«??«muuimiiiimiiiuBm Albert Schweitzer werd op 14 Januari 1875 als i veede klnd m een predikant in b / h t Elsasser stadje Kaysersberg. Hij bezoekt na i n gelukkige jeugd in het dorpje Günsbach, het l m?5mm te ^ülhausen en studeert in Straatsb. rg theologie en filosofie. Hij besluit al vroeg tien ;< .ir van zijn leven aan studie en muziek (hij is e, ?? der grootste Bach-kenners en een buitengewoon o:anis) te wtjden en daarna innutrfinelen d: nst ter verzachting van het menschelijk lijden h- 'reden. Op zijn dertigste jaar begint hij daartoe m de medische studie ter voorbereidingen zijn n inng ah zendelingarts in de Fransche Congo. I' Jun, /o/ , huwt hij Helene Bresslau, die hem vi d zijn arbeid bijstaat en het volgend jaar ver. in thij,naalle matcrieele en geestelijke moeilijk. ftf, n int den weg geruimd t e hebben, naar Lam/><;< ne: een grooten tegenstand ondervond hij n.l <?«? het orthodoxe zendingsgenootschap wegens zijn rei -.tune als vrijzinnig theoloog, ??Lambarene ^ 'it hij met de primitiefste middelen, maar VAN HET LEVEN De jonge Albert Schweitzer WHiiumuiuiuuuui muit IIMIIUIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIUHM langzamerhand weet hij het vertrouwen der negers te winnen en er groeit langzamerhand een geheel hospitaal. In 1917 krijgt hij plotseling bevel zich naar Frankrijk te begeven om daar geïnterneerd te worden, in l o 18 wordt hij uitgewisseld en krijgt hij spoedig werk als medisch assistent in Straatsburgen als hulpprediker aldaar en weldra word t hij overal uitgenoodigd voor wetenschappelijke voordrachten en voor concerten. Als hij op deze wijze voldoende geld bijeengezameld heeft, vertrekt hij wederom naar Lambarene om zijn werk aldaar voort te zetten. Zijn voornaamste werken handelen over de Leben Jesu-Forschung", de Paulus-figuur, het Avondmaals'Vraagstuk, over Bach (in het Fransch en Duitsch afzondertijk geschreven), over cultuur. ethiek (met als centraal beginsel de ,, Eerbied voor het leven"-mystiek), over de Westersche en Oostersche godsdienstige denkers. Zijn boeken over zijn zendingswerk en zijn jeugd zijn vooral geschreven om geld voor zijn arbeid in Afrika te verkrijgen. De duivel en de verzoeking T eerste wat ik mij herinneren kan is de iuivel. Toen ik drie of vier jaar was mocht ik il iederen Zondag mee naar de kerk. Ik vermij de gansche week daarop. Nog voel ik de uidschoenen van onze dienstbode op m'n lip/e me de hand op den mond legde wanneer ik ?f te hard meezong. Nu merkte ik iederen dat uit een glinsterend raampje boven op ?iet orgol een harig gezicht, heen en weer d. naar boneden in de kerk keek. Het :on zoolang hot orgol speelde en hot zingon verdween zoodra mijn vador bij hot altaar ;cheen weer dadolijk ais er gespoeld on word, verdween opniouw zoodra mijn t do prook begon, om aan 't einde bij liet i orgolspolon nog eens to voorschijn te imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiMmiiimiMmiMimn EEN PROLETARlJÜUNSTENAAR ,,Dat is de duivel die in de kerk komt kijken," zei ik bij mezelf. ,,Als je vader met het woord Gods begint, moet hij maken dat hij wegkomt." Deze eiken Zondag opnieuw beleefde theologie gaf den beslissender! toon aan voor mijn kinderlijke vroomheid. Eerst veel later, toen ik al lang op school ging, werd het mij duidelijk dat dit harige gezicht, dat op zoo merkwaardige wijze verscheen en ver dween, bij vader Iltis. den organist behoorde en zichtbaar werd in het spiegeltje dat op het orgel hing, om den organist te waarschuwen wanneer mijn vador bij het altaar of wanneer hij op den proekstool stond. Bezwaren der solidariteit (K was niet twistziek. Maar'ik hield er van om in kamoraadschappolijk stoeien mijn Jichaamskrachton mot andere jongens te meten. Op zekeren dag, toen we uit school naar huis gingen, worstelde ik met George Nitschelm hij rust nu reeds in de aarde die grooter was en voor sterker gehouden werd dan ik en won het van hem. Toen hij onder lag beet hij mij toe:, Ja, als ik elke week twee maal soep met vleesch te eten kreeg zooals hij, dan zou ik ook zoo sterk als jij zijn J" Verbluft over dit einde van onze stoeipartij droop ik naar huis af. George Nitschelm had met boosaardige duidelijkheid uit gesproken wat ik bij andere gelegenheden reeds te verstaan gekregen had. De dorpsjongens be schouwden mij niet heelemaal als een der hunnen, Ik was voor hen er een die het beter had dan zij, het dominee's-zoontje, het jongeheertje. Ik ging daaronder gebukt, want ik wilde niet iets anders zijn en het ook niet beter hebben dan zij. Soep met vleesch ging me tegenstaan. Zoodra ze op tafel kwam hoorde ik de stem van George Nitschelm. Nu zorgde ik er pijnlijk voor mij in niets van de anderen te onderscheiden. Voor den winter had ik een overjas gekregen, uit een oude van mijn vader gemaakt. Maar geen enkele dorpsjongen droeg een overjas. Toen de kleermaker mij kwam passen en er nog wel bij zeide: Sakkerloot Albert, nou lijk je al een heele meneer," verbeet ik met moeite rnijn tranen. Maar op den dag dat ik die jas voor het eerst moest aan trekken 't was een Zondagmorgen en we zouden naar de kerk gaan verzette ik mij. 't Was een nare geschiedenis. Mijn vader gaf me een draai om de ooren. Het hielp niets. Zonder overjas moest men mij mee naar de kerk nemen. lederen keer dat ik de jas moest aantrekken was het dezelfde vertooning. Wat heb ik om dat kleedingstuk dikwijls een pak slaag gehad ! Maar ik bleef volhouden.... Deze zware strijd duurde zoo lang als ik op de dorpsschool ging, en vergalde niet alleen mij, maar ook mijn vader het leven Zoodra ging het er niet om dat ik, als jongeheer gekleed, met de visite een wandeling zou maken, of ik was weer de onuitstaanbare jongen, die zijn vader boos maakte, en de moedige held die oor vijgen verdroeg en zich in den kelder liet opsluiten. Intusschen leed ik er geducht onder tegen mijn ouders zoo weerbarstig te zijn. Mijn zuster Louise, een jaar ouder dan ik, begreep wat ik doormaakte, en was allerliefst voor mij. (Slot pag. Maxim Gorld Mn\imowitsj Pesjkou; ^-ut.My i '* u.\ 11 f iwit i ( sj f fzj r\tru-, Uil _ l« dadelijk wanneer hij gaat schrijden G<>rl<: is ,,;/t' bittere" noemt, is in iSbti gchonzeer moeilijke omstandigheden opgegroeid. hij reeds als tienjarige jongen koksmaatjc ? Wolgaboot Hij publiceert in l$cji in het </ van Tiflis zijn eerste verhalen. Spoedig > dtze zwerver onder invloed ran Korolcnk ac.n de zijde der revohitionnairen. Weldra hij gevangen genomen en in IQOÓ moet hi het buitenland vluchten om erger te voor! Na de Revolutie wordt hij een der groote reële leiders van het Nieuwe Rusland, hij > seert de volksopvoeding massaal, en is en vriend van een heele generatie van /(.'?., kunstenaars. De laatste jaren werd hij in R <A." en in de communistische wereld op overweld yiti wijze gevierd. Eenige weken geleden is hij ort 't &' Kwajongensstreke IK kwam op school, maar ik vond de lessf i« schrikkelijk. Ik was slecht gekleed, in e n j' die uit een van grootmoeders mantels ge ia* een gele kiel, een broek met een bies en sci oer van moeder. Natuurlijk werd ik dadelijk eei voi werp van algemeenen spot voor mijn klasseger oot Vooral de gele blouse werd erg belachelijk ge 'on< en bezorgde mij den bijnaam van ruitenboet '? niettegenstaande vond ik wel vriendjes, ma; r i oogen van den priester, noch in die van den 01 wijzer, kon ik genade vinden. De onderwijzer was een nog vrij jonge min een kaal hoofd, die voortdurend uit zij . < bloedde, 's Morgens verscheen hij in de k is propjes watten in zijn neusgaten, ging zi ten j begon met een nasaal geluid de kinderen te on<J vragen. Midden in een gesprek haalde hij plotse! een prop watten uit een neusgat en bek ek i hoofdschuddend. Hij had een plat gezicht, mii meer koperkleurig met blauwachtige sc:iadplekken, maar het leelijkst van alles waren: blikken oogen, die heelemaal niet op oogen l*-kefl die je toch op zoo'n akelige manier konden aansl dat je altijd neiging kreeg om je gezicht af t.; als hij je aangekeken had. PAG. 10 to dagen werd ik in do eerste nfcUeling eerste rij, in een bank. die togen dt- tafel iidorwijzer stond. Soms was hot alsoi hij ir nanr mij koek on cl^t gevoel werd tot obsessie. ophouden dreunde hij door zijn nous: w. je móet een ardere kiel aandoen.! .cnid.je voeten stil! Peskow, er ligt een l onder je bank. Je schoenen zitten vol ; je hebt ze niet geveegd." '>p wrcede wijze wraak op hem. Zekeren ik de helft van een bevroren meloen. .!io netjes uit, zoodat ik alleen den schil ?n hing dien met een draadje aan het it. In de gang was het donker en toen 'onging, nam het gewicht de meloenschil og. Doch zoodra de meester de deur weer . kwam de bevroren schil als een muts >fd te zitten. De conciërge van de school met een briefje naar huis. waar ik voor ste maal een warmen rug kreeg. Vernedering en lijden dezer wereld /ADER stond in een hoek over een met water gebogen. Hij haalde lange i uit het water, hield ze naast elkaar om '- meten, nam er vervolgens een paar in ? nd en zwiepte ze door de lucht. Groot'of luidruchtig. Ik hoorde haar mompelen: of t-ie plezier, de beul.. ." <n de keuken zat Sasjka op een stoel, zijn vuisten in Zijn oogen en jammerde 'l met een huilerig stemmetje als een ?tje: ? me in Christus naam." 'ijn stoel stonden de kinderen van oom isja en zijn zusje» schouder aan schouder >ntz r tégezichten. 2' je vergeven als je je pak slaag hebt antwoordde grootvader. Hij liet een door zijn vingers glijden en vervolgde: je broek uit!" ^ kalm noch het geluid van zijn stem "-huifelen van den stoel onder den jongen, F;t w.1de opstaan, noch het trappen van grootrs _»? icten konden den toover van de ernstige 'er; ?ken, die in de schemer van de keuken Pon; sPr.' hing onder de lage, zwartberookte zoldering. Eindelijk stond Sasjka op, liet zijn broek zakken en liep zoo goed als het ging naar de bank. Ik vond het een afschuwelijke vertooning en voelde mijn knieën knikken. Maar nog akeliger werd het toen mijn neef zich gc-willig op de bank legde, waar op Tsiganok hem vastbond door een handdoek onder de oksels van de jongen en daarna onder de bank door te halen en ver volgens om zijn hals vast te binden. Daarna ging hij op het andere eind van de bank zitten, zette zijn groote, zwarte handen .op de beenen van Sasjka en hi^ld hem zoo neergedrukt. Kom hier, Alexis !" riep groot%'ader en hoor wat ik zeg. . .. Let goed op. Dit is nu een pak slaag. Eén !" Hij hief de arm op en liet den taaien twijg neerkomen op Sasjka's bloote lichaam. De jongen begon te schreeuwen. Stilte !" gebood de beul, dat doet nog geen pijn. Dit is beter l" En hij sloeg neg zóó hard, dat onmiddellijk een roode striem op het witte vlees verscheen. Sasjka uitte een lang gehuil, Ja, dat is niet prettig hè?" zei grootvader, daar houdt je niet van. Het is voor die streek met den vingerhoed". Telken male dat h ij de n arm ophief ging mijn borst omhoog en als . hij toesloeg, kromp ik ineen van afschuw. Sasjka jammerde met een akelig jankende stem: Ik zal het nooit weer doen.... En ik heb het toch eerlijk van het tafellaken verteld.... Ik heb alles verteld...." Daarmee heb je jezelf niet schoongewasschen. Wie het uitbrengt wordt eerst gestraft. Daar ! Dat is voor het tafelkleed l" Maxim Corki Grootmoeder sprong overeind, nam mij in haar armen en ritp: ,.Alexis zul je niet aanraken. Waag het niet monster !" Ze liep met me naar de deur, schopte daar uit alle macht tegenaan en riep mijn moeder: ..Varioesja ! Varioesja !" Grootvader wierp zich op haar, lichtte haar been tje" zoodat ze viel, greep mij en bracht mij naar de bank. Ik vocht als een be zetene, trok hem de haren uit zijn rooden baard en beet hem in z'n vinger. Hij brulde van woede en drukte mij stecc's vaster tegen zich aan. Eindelijk kreeg hij mij op de bank en drukte rnij er met mijn gezicht op, tot ik verging van de pijn. Ik zal nooit zijn woest ge schreeuw vergeten. Bind hem vast Ik sla hem dood.... ik sla hem dood " Ook herinner ik mij het doodsbleeke gezicht van mijn moeder. Ze liep maar om de bank heen en schreeuwde: Neen, vader/ neen.... geef hem hier.. .." Grootvader sloeg mij tot ik mijn bewustzijn verloor. Dagen lang was ik ziek. Ze hadden mij op mijn buik in een groot en zacht bed gelegd, in een klein kamertje, dat maar n venster had. Er brandde dag en nacht een rood lichtje voor een altaartje met heiligenbeeldjes. De uren op het ziekbed doorgebracht zijn voor mijn leven van groot belang geweest. Geestelijk groeide ik snel in die periode en mijn innerlijk wezen onderging ingrijpende veranderingen. Van dien tijd dateert een angstige achterdocht tegen alle menschen, die ik nooit geheel te boven ben gekomen. Het was als had men mijn hart van zijn huid ontdaan en het daardoor overgevoelig gemaakt voor alle vernedering en lijden dezer wereld. ff!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl