Historisch Archief 1877-1940
11
tator tot samenwerking kunnen worden gebracht.
Voor het denkbeeld van de publiekrechtelijke erkende
ordening van het bedrijfsleven biedt het voorstel
thans eenige meer uitgewerkte artikelen aan in
plaats van het eenige algemeene beginsel, dat sinds
1922 als art. 194 in onze eerste wet" pronkte. Hier
tegen hebben slechts sommigen" bezwaar. Dit be
zwaar wordt er niet sterker op als het van buiten
de Kamer ondersteund wordt door een adres dat
het opnemen van enkele hoofdgedachten welke aan
vrijwel alle Europeesche landen en de Vereenigde
Staten gemeen zijn een gunstig gelegen reclame
vlakte, dienstbaar.... aan politieke of economische
experimenten" noemt. Dit is een eigengereidheid,
die zeker niet alle leden van het requestreerende
Verbond van Nederlandsche Werkgevers zullen
onderschrijven.
"T-BRWIJL DBZ8LFDR KAMER ZICH IN DB AFDBB'
l lingen verdiepte in de begrooting heeft zij ook
nog kans gezien een geheele ceel kleine ontwerpen
tot openbare behandeling te brengen. Grootendeels
onderwerpen, die niet sterk spreken tot de publieke
opinie zooals de vogelwet, die wat aangepast werd aan
moderne begrippen van vogelbescherming, de
landverhuizerswet en de contingenteering van dweilen,
schoenen, overhemden en lucifers. Deze laatste on
derwerpen waren (met eenige andere die speciaal voor
Indie van belang zijn) echter de eerstelingen eener
lange reeks maatregelen, die ons nog als gevolg van
de devaluatie te wachten staan. Er had daarbij dan
ook een voorpostengevecht tusschen mr. Korten
horst en de linkerzijde plaats over onze toekomstige
handelspolitiek, die nu natuurlijk weer opnieuw
bekeken moet worden.
De oude tegenstelling tusschen actieve handels
politiek en vrijhandel doemde daarbij weer op, al
liggen de mogelijkheden voor vrijhandel nog wel in
een heel ver verschiet en is er hoogstens te spreken
over een vrijere/» handel.
DAT DB VIBR NEDERLANDERS, OVER WIER
uitwijzing uit Berlijn zooveel te doen is geweest,
nu toch weer als gevolg van onderhandelingen met
de Duitsche regeering mogen terugkeeren, is een
verrassing, die wel laat (maar toch beter dan nooit)
is afgekomen. Het is n.l. te hopen, dat de zaken, die
onze landgenooten in den steek hebben moeten laten,
door hun gedwongen afwezigheid niet te .veel heb
ben geleden. Het is verheugend dat onze regeering
er toch in geslaagd is de Duitsche van haar ongelijk
in dezen te overtuigen. Nu deze dit implicite door
haar intrekking der uitwijzing heeft erkend, wordt
de houding van die Nederlanders, die het
uitwijzingsbesluit hebben meenen te moeten goed praten, er
echter nog des te merkwaardiger om.
Die zelfde Nederlanders zullen zich nu echter
weer in de handen wrijven over de definitieve uit
spraak van den minister van Sociale Zaken, dat
het cabaret van Erika Mann om politieke redenen"
niet meer in ons land mag optreden. Het op zichzelf
juiste beginsel dat vreemdelingen zich te onthouden
hebben van politieke actie, willen zij hier gastvrij
heid genieten, vindt hier wel een zeer uitgerekte
toepassing. Wat dit artistieke cabaret wist te wekken
was een duidelijker inzicht in de gevaren van de
dictatuur en het besef van een geestelijke fundeering
der democratie, maar dit zijn dingen die den grond
slag vormen van ons eigen staatsbestel en dus geen
invloed uitoefenen op de politiek die ons land in
concreto" op binnen- of buitenlandsch terrein voert.
Men snijdt niet zonder schade voor het eigen cultuur
leven dat deel van een internationale kunst uit,
dat zich op beginselen richt, welke ook ten grondslag
liggen aan politieke stroomingen. Slechts wat zich
op het verwerkelijken van bepaalde maatregelen
richt, is de politieke actie" waar de vreemdeling
zich niet mee kan en mag bemoeien.
DB ZWARB NAJAARSSTORMEN VAN VERLEDEN
Zaterdag hebben niet zooveel schade aan de
scheepvaart bezorgd als het nog geheel onbegrijpe
lijke ongeluk dat de Van der Wijck" van de Ko
ninklijke Paketvaart Maatschappij heeft getroffen.
De oorzaak is nog onverklaard en onverklaarbaar
voor hen, die dezen uitstekenden dienst kennen. Dit
maakt de ramp nog des te beklemmender. Want
dat nog zoo betrekkelijk velen gered konden worden
was alleen te danken aan den moed waarmee de
marconist tot het laatst op zijn post is gebleven en
de seinen heeft uitgezonden. Een eeresaluut aan
dezen stillen held, die zonder eenigen ophef den
dood inging om vele medemenschen te redden.
Het minste tandbederf,
indien U poetst met wat goeds, dus met
Tobt 60 ca 40et Doo. 20e*. 1VOROL
DE STRIJD TEGEN ONZE dFHMEUJKHEID
fepurtage van ue uroene
- «aaL <
uk
Mr. H. P, Marchant
DE strafvervolging, die is ingesteld tegen den
hoofdredacteur van Het Volk wegens de
bekende Hitler-plaat, is van hoger belang
dan enige andere. De plaat is 15 Februari van dit
jaar verschenen. De zaak is, zo zeide de Officier»
betrekkelijk eenvoudig". De zaak is akelig een
voudig. Het geval was in n dag te instrueren. Er
moet over deze zaak van gedachten zijn gewisseld.
En deze gedachtenwisseling is door het nationale
zelfbewustzijn verloren.
Na acht maanden komt de waarschuwing, dat
wij maar niet alle misstanden in Duitsland aan
het Staatshoofd in de schoenen mogen schuiven."
Alsof er nog ruimte ware om er tets bij te schuiven!
Deze strafvervolging is niet anders dan een Duitse
poging om de gelijkschakeling over het Nederlandse
volk uit te breiden. Duitsland gebruikt daartoe het
Nederlandse Openbaar Ministerie. Zo weinig is dit
zich van zijn nationale taak bewust, dat het niet
blijkt te beseffen, waarheen de weg leidt, waarop
het zich heeft begeven.
Slechts onder n voorwaarde had dit proces
nationaal niet nationalistisch, maar nationaal
kunnen zijn: indien het Nederlandse Openbaar
Ministerie door een eis tot ontslag van rechts
vervolging zijn nationaal karakter had getoond.
Dan zou het antwoord, reeds van ons Openbaar
Ministerie, op de Duitse aandrang tot
strafvervokging zijn geweest: Gij hebt de vervolging gewild,
goed; maar wij willen U daarmede meteen tonen,
dat ook het Openbaar Ministerie hier Nederlands is.
De Officier van Justitie echter heeft het omgekeerde
gedaan. Hij heeft tot de Duitse regering gezegd:
goed, gij hebt gelijk; het Openbaar Ministerie in
Nederland is met U van mening, dat ook Nederland
moet worden gelijkgeschakeld.
Men stelle zich maar een ogenblik voor, dat een
soortgelijke plaat ware verschenen tegen Stalin,
zoals de platen tegen Stalin in menigte zijn ver
schenen. Zou dan het Nederlandse Openbaar Minis
terie hebben gezegd, op een klacht van die zijde:
gij hebt gelijk, wij zullen daaraan een einde maken?
De exceptie kan toch niet zijn, dat het Derde Rijk
hier een diplomatiek vertegenwoordiger heeft, en
Rusland niet? Of dat de een buurman is, en de
ander ver weg? Neen, de vraag is, of in het vrije
Nederland de critiek op wat elders on-Nederlands
is moet worden gesmoord. Moet worden gesmoord
in een tijd, waarin onze nationale vrijheid van elders
wordt bedreigd. Ons Nederlandse Openbaar Minis
terie antwoordt bevestigend: dat moet I In Neder
land mag men in het vervolg niet meer de waarheid
propageren, dat wat elders geschiedt on-Nederlands
is. Men mag het Nederlandse volk niet langer daar
van afschrikken, want dat is voor die vreemde rege
ring onaangenaam.
Onaangenaam ja, anders niet. Beledigend toch
was die plaat niet. Beledigen is het Openbaar
Ministerie moet het weten het aanranden van
eens anders eer of goede naam. Die toeleg moet be
staan. De belediger moet een ander hebben willen
treffen in zijn persoon. Dat kan blijken door gege
vens van elders, die duiden op persoonlijke haat of
wraakzucht; het kan ook blijken uit de woorden of
de tekening zelf. De vraag is hier niet, of men ande
ren, die het aangevallen regime juist achten, daar
mede aanstoot geeft; de vraag is, of men bepaalde
lijk den persoon in zijn eer of goede naam heeft
willen treffen, aanranden.
In een geval als dit is de getroffen persoon den
tekenaar volmaakt onverschillig. Als hij hem kende,
zou hij hem misschien een sympathiek mens vinden.
Die mogelijkheid is minder vreemd dan het schijnt.
Schrijver dezes heeft jaren geleden een bolsjewiek
gekend, die hem buitengewoon sympathiek was,
een zachtaardig mens. Bolsjewieken zijn in het ge
heel niet allen schavuiten. Zelfs niet elk propagan
dist van de godloosheid, hoe verschrikkelijk ook zijn
werk is, is een schavuit. De strijd gaat tegen de
dwaling. Maar als zo iemand afschuwelijke dingen
heeft gedaan, dan is onze plicht des te klemmender,
om die afschuwelijkheid zo aangrijpend mogelijk
aan anderen voor ogen te stellen, opdat niet ook zij
slachtoffer worden. Het opzet om te beledigen ont
breekt daar te enen male. Het zal des te noodzake
lijker zijn, naarmate de ander door zijn persoonlijk
heid dieper indruk maakt.
Dit wordt niet algemeen begrepen. Velen kunnen
maar niet begrijpen, dat politieke tegenstanders, die
elkaar fel te lijf plegen te gaan, niettemin persoon
lijk op goede voet zijn. Die velen menen dan, dat
men óf in de ene houding, óf in de andere huichelt.
Dat is een dwaling.
In het politieke verkeer heeft men de zakelijke
en de persoonlijke verhouding en aanvallen goed te
onderscheiden. In deze tijd worden wij in dit onder
scheid dagelijks aanschouwelijk onderwezen. Alle
politieke partijen hebben daarvan begrip, op n
partij na. Allen onthouden zich van persoonlijke
belediging, van aanranding van eer of goede naam,
behalve n. Is het niet curieus, dat die ene uitzon
dering juist wordt gevormd door de Dietse partij
genoten van Hitler? Zij richten zich bij voorkeur
op den persoon van hun tegenstanders. Hun is het
er juist om begonnen, hun afbreuk te doen in hun
eer en hun goede naam. Zij willen aan de mensen
laten zien, niet dat de politieke handelingen van de
anderen verkeerd zijn, maar dat die anderen per
soonlijk niet deugen; niet deugen van binnen; laten
zien, hoe immorele lieden die anderen zijn; dat hun
motieven niet eerbaar zijn.
Juist de lieden van deze ene uitzondering, juist
deze beledigers bij uitstek, juist zij blijken overgevoe
lig voor aanvallen van anderen. Juist zij ontkennen
de waarheid van staatkundige misgrepen, die zij
hebben begaan. Zo pleegt de heer Hitler zich te
houden, om maar n voorbeeld te noemen, alsof
er op 30 Juni 1934 niets verschrikkelijks is gebeurd.
Hij ontkent niet, dat er toen veel mensen zijn om
gebracht; hij heeft het zelf erkend; het was niet
mogelijk om het te ontkennen. Maar zijn stelling
is deze: dat was nodig in het belang van de staat,
dus is er geen aanmerking op te maken. Als moor
den tellen zij niet mee. Dat geldt van alle soortgelijke
gevallen.
Wat is nu de bedoeling van een plaat als waarvoor
de vervolging is ingesteld? Geen andere dan deze:
als Hitler dat wil laten geloven door de lieden die
hij regeert; als hij hun de moraal wil bijbrengen:
wat ik doe in het belang van de staat is goed, moet
hij dat weten, gelijk zij, die het voorrecht hebben
door hem te worden geregeerd moeten weten, of zij
het willen aannemen. Maar wij achten deze leer een
zo ontzaglijk gevaar voor ons Nederlanders, dat
wij hun daarvoor de ogen wijd willen openen. Wij
willen ons volk tegen de infectie met dergelijke leer
stukken beschermen, door het duidelijk voor ogen
te stellen, wat van die feiten het wezen is.
Het is volkomen verklaarbaar, dat de Duitse
Führer dit onaangenaam vindt. Hem zou het
aangenamer zijn, als ook de Nederlanders zijn begin
selen en zijn moraal met de verzochte waardering
van zijn beleid, zouden slikken. En het is volkomen
verklaarbaar, als hij in een geval als dit zijn gezant
opdraagt om zich daarover te gaan beklagen. Straks
zou hij het wellicht zo ver kunnen brengen, dat ook
in Nederland Heil Hitler" werd geroepen. Maai
omdat het hem onaangenaam is, daarom is de plaat
nog geen belediging. Als de Führer wil weten, wat
hier in Nederland belediging is, moet hij Volk
erVaderland lezen en Zwart Front. En zelfs dat, bele
diging van onze eigen mensen door geestverwanten
van Hitler, wordt hier nog zeer spaarzaam vervolge.
Maar de heren zelf voelen blijkbaar hun geweten,
en dat maakt hen kleinzerig. Dat maakt, dat zij.
hun eigen belediging niet tellende, bij anderen bele
diging zien in wat het niet is.
En daarin wil het Openbaar Ministerie in Neder
land hen sterken. Het waarschuwt ons: in het
veivolg zult gij ook in Nederland leven onder Hitler.
Wél mocht onlangs een groot landgenoot in over
weging geven, in het Nederlandse wapen de
Nedeilandse leeuw te vervangen door het Nederlandse
keeshondje.
DE GROENE AMSTERDAMMER
Opgericht in 1877
Weekblad voor Nederland onder hoofdredactie van
PROF. MR. A. C. JOSEPHUS JITTA
60e jaargang No. 3099
Redactie: Mr. M. KANN, TH. MOUSSAULT,
Dr. P. H. RITTER Jr., Mr. N. J. C. M. KAPPEYNE
VAN DE COPPELLO en Mr. R. H. DIJKSTRA
Red. en administr : Keizersgracht 355, Amsterdam C.
Telefoon 37964 - Postgiro 72880 - Gem. giro G 1000
De abonnementsprijs bedraagt f 10.?? per jaar.
Abonnementen kunnen met elk nummer Ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang worden opgezegd.
'*AG, 4 DE GROENE No. 30»
VERDWIJNEN DE PINDA-CHINEEZEN?
^^ TtT\TT\ A _ ? - ? ? ? ' ' '
PIENDA, pienda; lekka, lekka." De woorden,
die ons reeds zoo vertrouwd zijn geworden,
dat ze als liedje al afgezaagd klinken, glijden
langs ons af en we kijken nauwelijks meer op als
zijtot ons gericht worden. En voor het kleine manneke
met z,jn vriendelijken Mongolen-glimlach, dat in
een versleten demietje in den regen staat te huiveren
en op zijn roodgelakten broodtrommel wijst, hebben
we nog nauwelijks een afwerend gebaar over No*
altijd die Pinda-Chineezen? Houdt d^JSuij J
nooit op ? Is daar niets aan te doen ?" Zoo is nu onze
reactie pp het verschijnsel pindamannetje", waar
voor wij een paar jaar geleden nog gemakkelijk
m den zak tastten, zelfs al griezelden wij van de
koekjes.
WAAR huizen deze pindamannetjes eigenlijk?
Waar komen zij eigenlijk^ vandaan? De
Rotterdamsche politie kan ons daarover het eerst
op streek helpen, zij beschikt over een vreemde
lingenstatistiek, waaruit blijkt, dat de
pindahandel onze Chineezen plotseling uit de haven
steden over het geheele land verspreid heeft naar
provincieplaatsen, tot plaatsen als Oss, Harderwijk
en Middelharnis toe, maar dat dit kleine aantallen
zijn en dat getallen van honderd of meer toch alleen
voorkomen in den Haag (op 31 Januari j.l. 144)
en in de groote havensteden (ruim 400 in
Rotterdam en 300 in Amsterdam). Zij hokken
daar in een buurt stamsgewijze bijeen. Als men in
Rotterdam Katendrecht inloopt, ziet men daar
arbeiderswoningen, soms ook pakhuizen, waarvan
de ruiten zijn dichtgewit. Daar wonen meestal een
groep Chineezen. Voorzoéver men dit althans
wonen mag noemen. In 1931 nog was het geen uit
zondering als op een verdieping van twee kamers en
een alcoof 12 tot 17 menschen waren samengepakt
«?n nu nog komt het voor, dat er op twee en drie
verdiepingen tusschen de 25 en 35 personen onder
dak vinden. De huizen zijn natuurlijk volledig
uitgewoond en er hangt een benauwde lucht van
kolendamp, Chineesche spijzen en opium. Maar
bovenal is het benauwd, omdat de bewoners de
ramen voor de nieuwsgierige blanken gesloten
houden. Op stellages staan er telkens twee bedden
a!s scheepskooien boven elkaar. Hoewel alles in
het algemeen zindelijk onderhouden wordt, zijn
het hier broeinesten van tuberculose.
Zooals in Rotterdam de Chineesche bevolking zich
in een paar straten achter den Breeden Hilledijk
concentreert, zoo wijst in Amsterdam allerlei op
een Chineezenkwartier als men de Binnen
Bantammerstraat achter den Zeedijk eens inloopt,
waar tegen de zeventig' Cantonneezen schijnen te
wonen. Bijna alle winkelopschriften zijn er ook
in Chineesche karakters en men vindt daar vrijwel
naast elkaar de restaurants Sing-Tong, Kón-Hing,
een Chineesche wasscherij, specerijenwinkel en
kapper. De Noord-Chineezen wonen in een paar
huizen op de Burgwallen en een in de aangrenzende
Barndesteeg; en in het noordelijk gedeelte van de
W'irmoesstraat vindt men nog eenige losse groepen.
In deze straten komt men ook telkens een Zoon
van het Hemelsche Rijk tegen. Hun keurige
aangemeten kleeding, die vroeger zulk een groote
attractie was voor de zwakke sekse, is nu vervangen
door gerafelde katoentjes en pull-overtjes, die
kennelijk tweedehands zijn gekocht. Het is wel
duidelijk dat de pinda-handel niet meer rijk maakt.
HOE staat het met dien pinda-verkoop? En is
er niet iets beters te doen voor deze menschen ?
Dat zijn de'vragen die ons blijven bezighouden.
En als wij op informatie uitgaan blijkt het inderdaad,
dat deze handel geheel in elkaar is gezakt. Als er nu
een vier, vijf gulden in de week wordt gebeurd,
is het mooi. Maar in den eersten tijd was het heel
anders. Toen haalden de werklooze zeelieden, die
door den waarlijken nood gedwongen hun schaamte
hadden overwonnen, tot hun eigen verbazing
ongehoorde sommen op. Dertig gulden per week
was regel. Maar veertig tot zestig gulden kwam ook
voor: En er zijn leden van de Cantonneesche kolonie
in Rotterdam, die op de in 1933 verzamelde centen
maar ook dubbeltjes en kwartjes, ja guldens en
rijksdaalders, nu nog teren.
Maar dat zijn er niet velen, want de meesten
stonden, toen zij met deze negotie begonnen, diep
in de schuld bij hun boarding-housemasters", die
hen in de hoop op betaling als zij weer
aangemonsterd werden, reeds twee, soms drie jaar gratis
gehuisvest hadden.
Ja, het is met die boarding-housemasters een
eigenaardige kwestie," valt onze zegsman zichzelf
in de rede. Dat zijn groote heeren; er zijn er die
tonnen bezitten. Een werd er in 1930 zelfs op een
half millioen geschat. Toen de slechte tijd kwam
hebben zij ook weer tienduizenden verloren, maar
dat er van de zeven in Rotterdam maar n failliet
gegaan is, terwijl zij oorspronkelijk toch als kleine
kooplieden naar Europa zijn gekomen, bewijst
wel hoeveel zij hun landgenooten in den loop der
jaren afgeperst hebben.
Het verband tusschen het boarding-house en het
beroep is mij nog niet duidelijk en evenmin waar
die groote winsten vandaan kwamen. Mijn zegsman
vindt mij kennelijk erg groen: Wel," zegt hij,
bijna al deze pinda-Chineezen zijn werklooze zee
lui, en deze boarding-housemasters zijn of wel
zelf tegelijk werfagent voor de scheepsbemanningen,
ofwel zij hebben tegen provisie van zoo'n werver
het recht verworven, via hem hun vaste klantjes op
geregelde tijden weer voor een paar maanden te
laten aanmonsteren. De scheepvaartmaatschappijen
onderhandelen alleen met een vasten werfagent of
shipping master", omdat zij bij ervaring weten
dat zij anders geen homogene groep krijgen, wat
zich in slecht werk en ontzettende ruzies tijdens de
vaart wreekt. Hierdoor heeft de shipping master"
een monopoliepositie, waarvan hij dubbel en dwars
gebruik maakt. In de eerste plaats krijgt hij van de
maatschappijen zelf een flinke provisie, soms ? 6.
per man, soms 5 % van de gage. Maar ook van
eiken man, dien hij aanbrengt, eischt hij een ver
goeding voor zijn bemiddeling; en die is nog heel
wat hooger: van den gewonen tremmer en stoker
een maand gage: tegenwoordig ongeveer j' 50.?,
vlak na den oorlog tot zelfs j' 100.?toe. Van den
number one", den hoofdstoker, eischt hij nog veel
meer, soms meer dan zijn geheele gage, maar
deze heeft dan ook weer mogelijkheden om zijn
ondergeschikten een groot deel van hun gages af
te zetten door hen te dwingen tot spelen of opium
koopen, of door hen tot hulp bij een eigen
opiumsmokkelarij te pressen. Maar daar houdt het nog
niet mee op. Omdat hij de gages der zeelieden in
handen krijgt, kan de werfagent hen ook dwingen
na het afmonsteren weer bij hem of bij den pension
houder, waarmee hij samenwerkt, zijn intrek te
nemen. Daar wordt van de menschen voor een
logies, dat per gast aan eten een ? 6.?en aan
huishuur (zij worden er met soms meer dan zo
man op een verdieping gestouwd) zeker niet meer
dan een rijksdaalder kost, een dertig, in de betere
jaren zelfs wel veertig gulden per maand gevraagd
Ook daar is weer de noodige pressie tot gokken en
opium-aankoop, waar de huurbaas het zijne aan
verdient. Het gevolg is, dat een schepeling vaak niet
meer dan xo % van zijn gage in handen krijgt.
HOEVEEL overcomplete Chineezen zijn er nu
in ons land ? Onder wat voor omstandigheden
leven zij en wat voor maatregelen kan men nemen
in hun eigen en het Nederlandsch maatschappelijk
belang? Er is dezer dagen verschenen een
interessantepublicatie ') van het Geographisch en Sociogra
fisch seminarium te Amsterdam, waarin dr. F. van
Heek al deze vragen onderzoekt en beantwoordt en
dat ons voor deze beschouwingen vele gegevens
heeft verschaft. Hij berekent dat het totaal der
Chineesche immigranten hier te lande ongeveer
3350 bedraagt. Er zijn er nog meer geweest, maar
een kleine duizend hebben kunnen terugkeeren
naar hun land, doordat er in de laatste jaren nogal
wat oude Engelsche schepen naar het Verre Oosten
verkocht zijn en Noorwegen een aantal vaartuigen
voor de Chineesche kustvaart heeft geleverd. Een be
manning, waarvoor men geen terugreis hoef t te be
talen, wordt bij dergelijke gelegenheden geplaatst.
Maar de overigen? Hiervan valt er een vijftigtal
buiten beschouwing, nl. de Noord-Chineesche koop
lieden en kantoorbedienden van de Chineesche
importfirma, die voor een groot deel de middelbare
school bezocht hebben, hier een jaar of vier blijven
en dan wér naar hun vaderland terugkeeren.
Voorts vaart er ook in den crisistijd nog regelmatig
een duizendtal als scheepspersoneel. De opleving
in de scheepvaart, die het gevolg is van de devalua
tie, zal er hoogstens nog een 400 extra kunnen
opnemen. Maar een achthonderdtal blijven er over,
die hier niet kunnen blijven. Niet alleen zijn er
onder de 400 marskramers, die van het zeemans
beroep geen verstand hebben, ongeveer 350 zieken
en zwakken, maar ook is van de geheele zeevarende
groep 43 % boven de veertig jaar en dus binnen
afzienbaren tijd te oud om het zware
stokerswerk nog te kunnen verrichten. Tenslotte neemt
hun arbeidsmogelijkheid ook nog af door het toe
nemend in de vaart komen van oliesch«pen, waar
voor men Europeesch personeel pleegt aan te
monsteren.
Deze menschen kunnen op den duur door Rotter
damsche schepen op Singapore worden meegenomen.
Daar eischt men echter fl. 50.?per man voor hun
overtocht naar Hongkong. Dat kost dus nog
fl. 40.000. Maar zou een verblijf tot het einde hunner
dagen in ons land onze volksgemeenschap niet op
nog hooger lasten komen te staan?
Er is echter n groep, die in groote moeilijk
heden komt, als zij naar China wordt gezonden.
Dat zijn zij die met Europeesche vrouwen gehuwd
zijn. Want niet alleen de paar rijke Chineezen
hebben hun Europeesche vrouwen of vriendinnen,
die van auto's en bontmantels voorzien zijn, maar
onder de eenvoudiger zeelieden zijn er een vijftigtal
die betrekkingen met meisjes uit de Amsterdamsche
en Rotterdamsche volkswijken hebben aange
knoopt. En aangezien er voor den Chinees niets
ergers bestaat, dan het ontbreken van nakomeling
schap, die alleen als zij zijn naam draagt later
doodenoffers kan brengen voor zijn zielerust, zijn
deze verhoudingen vaak in huwelijken omgezet.
Vooral wanneer kinderzegen zich aankondigde.
Er zijn dan ook alleen in Rotterdam uit dertig
huwelijken al tachtig halfbloedjes gesproten. Voor
deze gezinnen zouden door overbrenging naar
China groote moeilijkheden ontstaan.
Maar voor de overigen is deze maatregel waar
schijnlijk verreweg het beste. P. A.
Opiumkit in de
Binnen
Bantammerstraat een
der bezoekers is
door het onver
wacht bezoek dtr
politie (met
blitsIkht) opgeschrikt
Soms trouwt een
Oosterling me
een Hollandsche
vrouw. Ziehier
het gezin van
een
Katendrechtschen Chinees
r
De illustraties bij dit artikel zijn ontleend aan F. van
Heek: Chineesche immigranten in Nederland (J. Emme
ring, Amsterdam).