De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 24 oktober pagina 3

24 oktober 1936 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

11 tator tot samenwerking kunnen worden gebracht. Voor het denkbeeld van de publiekrechtelijke erkende ordening van het bedrijfsleven biedt het voorstel thans eenige meer uitgewerkte artikelen aan in plaats van het eenige algemeene beginsel, dat sinds 1922 als art. 194 in onze eerste wet" pronkte. Hier tegen hebben slechts sommigen" bezwaar. Dit be zwaar wordt er niet sterker op als het van buiten de Kamer ondersteund wordt door een adres dat het opnemen van enkele hoofdgedachten welke aan vrijwel alle Europeesche landen en de Vereenigde Staten gemeen zijn een gunstig gelegen reclame vlakte, dienstbaar.... aan politieke of economische experimenten" noemt. Dit is een eigengereidheid, die zeker niet alle leden van het requestreerende Verbond van Nederlandsche Werkgevers zullen onderschrijven. "T-BRWIJL DBZ8LFDR KAMER ZICH IN DB AFDBB' l lingen verdiepte in de begrooting heeft zij ook nog kans gezien een geheele ceel kleine ontwerpen tot openbare behandeling te brengen. Grootendeels onderwerpen, die niet sterk spreken tot de publieke opinie zooals de vogelwet, die wat aangepast werd aan moderne begrippen van vogelbescherming, de landverhuizerswet en de contingenteering van dweilen, schoenen, overhemden en lucifers. Deze laatste on derwerpen waren (met eenige andere die speciaal voor Indie van belang zijn) echter de eerstelingen eener lange reeks maatregelen, die ons nog als gevolg van de devaluatie te wachten staan. Er had daarbij dan ook een voorpostengevecht tusschen mr. Korten horst en de linkerzijde plaats over onze toekomstige handelspolitiek, die nu natuurlijk weer opnieuw bekeken moet worden. De oude tegenstelling tusschen actieve handels politiek en vrijhandel doemde daarbij weer op, al liggen de mogelijkheden voor vrijhandel nog wel in een heel ver verschiet en is er hoogstens te spreken over een vrijere/» handel. DAT DB VIBR NEDERLANDERS, OVER WIER uitwijzing uit Berlijn zooveel te doen is geweest, nu toch weer als gevolg van onderhandelingen met de Duitsche regeering mogen terugkeeren, is een verrassing, die wel laat (maar toch beter dan nooit) is afgekomen. Het is n.l. te hopen, dat de zaken, die onze landgenooten in den steek hebben moeten laten, door hun gedwongen afwezigheid niet te .veel heb ben geleden. Het is verheugend dat onze regeering er toch in geslaagd is de Duitsche van haar ongelijk in dezen te overtuigen. Nu deze dit implicite door haar intrekking der uitwijzing heeft erkend, wordt de houding van die Nederlanders, die het uitwijzingsbesluit hebben meenen te moeten goed praten, er echter nog des te merkwaardiger om. Die zelfde Nederlanders zullen zich nu echter weer in de handen wrijven over de definitieve uit spraak van den minister van Sociale Zaken, dat het cabaret van Erika Mann om politieke redenen" niet meer in ons land mag optreden. Het op zichzelf juiste beginsel dat vreemdelingen zich te onthouden hebben van politieke actie, willen zij hier gastvrij heid genieten, vindt hier wel een zeer uitgerekte toepassing. Wat dit artistieke cabaret wist te wekken was een duidelijker inzicht in de gevaren van de dictatuur en het besef van een geestelijke fundeering der democratie, maar dit zijn dingen die den grond slag vormen van ons eigen staatsbestel en dus geen invloed uitoefenen op de politiek die ons land in concreto" op binnen- of buitenlandsch terrein voert. Men snijdt niet zonder schade voor het eigen cultuur leven dat deel van een internationale kunst uit, dat zich op beginselen richt, welke ook ten grondslag liggen aan politieke stroomingen. Slechts wat zich op het verwerkelijken van bepaalde maatregelen richt, is de politieke actie" waar de vreemdeling zich niet mee kan en mag bemoeien. DB ZWARB NAJAARSSTORMEN VAN VERLEDEN Zaterdag hebben niet zooveel schade aan de scheepvaart bezorgd als het nog geheel onbegrijpe lijke ongeluk dat de Van der Wijck" van de Ko ninklijke Paketvaart Maatschappij heeft getroffen. De oorzaak is nog onverklaard en onverklaarbaar voor hen, die dezen uitstekenden dienst kennen. Dit maakt de ramp nog des te beklemmender. Want dat nog zoo betrekkelijk velen gered konden worden was alleen te danken aan den moed waarmee de marconist tot het laatst op zijn post is gebleven en de seinen heeft uitgezonden. Een eeresaluut aan dezen stillen held, die zonder eenigen ophef den dood inging om vele medemenschen te redden. Het minste tandbederf, indien U poetst met wat goeds, dus met Tobt 60 ca 40et Doo. 20e*. 1VOROL DE STRIJD TEGEN ONZE dFHMEUJKHEID fepurtage van ue uroene - «aaL < uk Mr. H. P, Marchant DE strafvervolging, die is ingesteld tegen den hoofdredacteur van Het Volk wegens de bekende Hitler-plaat, is van hoger belang dan enige andere. De plaat is 15 Februari van dit jaar verschenen. De zaak is, zo zeide de Officier» betrekkelijk eenvoudig". De zaak is akelig een voudig. Het geval was in n dag te instrueren. Er moet over deze zaak van gedachten zijn gewisseld. En deze gedachtenwisseling is door het nationale zelfbewustzijn verloren. Na acht maanden komt de waarschuwing, dat wij maar niet alle misstanden in Duitsland aan het Staatshoofd in de schoenen mogen schuiven." Alsof er nog ruimte ware om er tets bij te schuiven! Deze strafvervolging is niet anders dan een Duitse poging om de gelijkschakeling over het Nederlandse volk uit te breiden. Duitsland gebruikt daartoe het Nederlandse Openbaar Ministerie. Zo weinig is dit zich van zijn nationale taak bewust, dat het niet blijkt te beseffen, waarheen de weg leidt, waarop het zich heeft begeven. Slechts onder n voorwaarde had dit proces nationaal niet nationalistisch, maar nationaal kunnen zijn: indien het Nederlandse Openbaar Ministerie door een eis tot ontslag van rechts vervolging zijn nationaal karakter had getoond. Dan zou het antwoord, reeds van ons Openbaar Ministerie, op de Duitse aandrang tot strafvervokging zijn geweest: Gij hebt de vervolging gewild, goed; maar wij willen U daarmede meteen tonen, dat ook het Openbaar Ministerie hier Nederlands is. De Officier van Justitie echter heeft het omgekeerde gedaan. Hij heeft tot de Duitse regering gezegd: goed, gij hebt gelijk; het Openbaar Ministerie in Nederland is met U van mening, dat ook Nederland moet worden gelijkgeschakeld. Men stelle zich maar een ogenblik voor, dat een soortgelijke plaat ware verschenen tegen Stalin, zoals de platen tegen Stalin in menigte zijn ver schenen. Zou dan het Nederlandse Openbaar Minis terie hebben gezegd, op een klacht van die zijde: gij hebt gelijk, wij zullen daaraan een einde maken? De exceptie kan toch niet zijn, dat het Derde Rijk hier een diplomatiek vertegenwoordiger heeft, en Rusland niet? Of dat de een buurman is, en de ander ver weg? Neen, de vraag is, of in het vrije Nederland de critiek op wat elders on-Nederlands is moet worden gesmoord. Moet worden gesmoord in een tijd, waarin onze nationale vrijheid van elders wordt bedreigd. Ons Nederlandse Openbaar Minis terie antwoordt bevestigend: dat moet I In Neder land mag men in het vervolg niet meer de waarheid propageren, dat wat elders geschiedt on-Nederlands is. Men mag het Nederlandse volk niet langer daar van afschrikken, want dat is voor die vreemde rege ring onaangenaam. Onaangenaam ja, anders niet. Beledigend toch was die plaat niet. Beledigen is het Openbaar Ministerie moet het weten het aanranden van eens anders eer of goede naam. Die toeleg moet be staan. De belediger moet een ander hebben willen treffen in zijn persoon. Dat kan blijken door gege vens van elders, die duiden op persoonlijke haat of wraakzucht; het kan ook blijken uit de woorden of de tekening zelf. De vraag is hier niet, of men ande ren, die het aangevallen regime juist achten, daar mede aanstoot geeft; de vraag is, of men bepaalde lijk den persoon in zijn eer of goede naam heeft willen treffen, aanranden. In een geval als dit is de getroffen persoon den tekenaar volmaakt onverschillig. Als hij hem kende, zou hij hem misschien een sympathiek mens vinden. Die mogelijkheid is minder vreemd dan het schijnt. Schrijver dezes heeft jaren geleden een bolsjewiek gekend, die hem buitengewoon sympathiek was, een zachtaardig mens. Bolsjewieken zijn in het ge heel niet allen schavuiten. Zelfs niet elk propagan dist van de godloosheid, hoe verschrikkelijk ook zijn werk is, is een schavuit. De strijd gaat tegen de dwaling. Maar als zo iemand afschuwelijke dingen heeft gedaan, dan is onze plicht des te klemmender, om die afschuwelijkheid zo aangrijpend mogelijk aan anderen voor ogen te stellen, opdat niet ook zij slachtoffer worden. Het opzet om te beledigen ont breekt daar te enen male. Het zal des te noodzake lijker zijn, naarmate de ander door zijn persoonlijk heid dieper indruk maakt. Dit wordt niet algemeen begrepen. Velen kunnen maar niet begrijpen, dat politieke tegenstanders, die elkaar fel te lijf plegen te gaan, niettemin persoon lijk op goede voet zijn. Die velen menen dan, dat men óf in de ene houding, óf in de andere huichelt. Dat is een dwaling. In het politieke verkeer heeft men de zakelijke en de persoonlijke verhouding en aanvallen goed te onderscheiden. In deze tijd worden wij in dit onder scheid dagelijks aanschouwelijk onderwezen. Alle politieke partijen hebben daarvan begrip, op n partij na. Allen onthouden zich van persoonlijke belediging, van aanranding van eer of goede naam, behalve n. Is het niet curieus, dat die ene uitzon dering juist wordt gevormd door de Dietse partij genoten van Hitler? Zij richten zich bij voorkeur op den persoon van hun tegenstanders. Hun is het er juist om begonnen, hun afbreuk te doen in hun eer en hun goede naam. Zij willen aan de mensen laten zien, niet dat de politieke handelingen van de anderen verkeerd zijn, maar dat die anderen per soonlijk niet deugen; niet deugen van binnen; laten zien, hoe immorele lieden die anderen zijn; dat hun motieven niet eerbaar zijn. Juist de lieden van deze ene uitzondering, juist deze beledigers bij uitstek, juist zij blijken overgevoe lig voor aanvallen van anderen. Juist zij ontkennen de waarheid van staatkundige misgrepen, die zij hebben begaan. Zo pleegt de heer Hitler zich te houden, om maar n voorbeeld te noemen, alsof er op 30 Juni 1934 niets verschrikkelijks is gebeurd. Hij ontkent niet, dat er toen veel mensen zijn om gebracht; hij heeft het zelf erkend; het was niet mogelijk om het te ontkennen. Maar zijn stelling is deze: dat was nodig in het belang van de staat, dus is er geen aanmerking op te maken. Als moor den tellen zij niet mee. Dat geldt van alle soortgelijke gevallen. Wat is nu de bedoeling van een plaat als waarvoor de vervolging is ingesteld? Geen andere dan deze: als Hitler dat wil laten geloven door de lieden die hij regeert; als hij hun de moraal wil bijbrengen: wat ik doe in het belang van de staat is goed, moet hij dat weten, gelijk zij, die het voorrecht hebben door hem te worden geregeerd moeten weten, of zij het willen aannemen. Maar wij achten deze leer een zo ontzaglijk gevaar voor ons Nederlanders, dat wij hun daarvoor de ogen wijd willen openen. Wij willen ons volk tegen de infectie met dergelijke leer stukken beschermen, door het duidelijk voor ogen te stellen, wat van die feiten het wezen is. Het is volkomen verklaarbaar, dat de Duitse Führer dit onaangenaam vindt. Hem zou het aangenamer zijn, als ook de Nederlanders zijn begin selen en zijn moraal met de verzochte waardering van zijn beleid, zouden slikken. En het is volkomen verklaarbaar, als hij in een geval als dit zijn gezant opdraagt om zich daarover te gaan beklagen. Straks zou hij het wellicht zo ver kunnen brengen, dat ook in Nederland Heil Hitler" werd geroepen. Maai omdat het hem onaangenaam is, daarom is de plaat nog geen belediging. Als de Führer wil weten, wat hier in Nederland belediging is, moet hij Volk erVaderland lezen en Zwart Front. En zelfs dat, bele diging van onze eigen mensen door geestverwanten van Hitler, wordt hier nog zeer spaarzaam vervolge. Maar de heren zelf voelen blijkbaar hun geweten, en dat maakt hen kleinzerig. Dat maakt, dat zij. hun eigen belediging niet tellende, bij anderen bele diging zien in wat het niet is. En daarin wil het Openbaar Ministerie in Neder land hen sterken. Het waarschuwt ons: in het veivolg zult gij ook in Nederland leven onder Hitler. Wél mocht onlangs een groot landgenoot in over weging geven, in het Nederlandse wapen de Nedeilandse leeuw te vervangen door het Nederlandse keeshondje. DE GROENE AMSTERDAMMER Opgericht in 1877 Weekblad voor Nederland onder hoofdredactie van PROF. MR. A. C. JOSEPHUS JITTA 60e jaargang No. 3099 Redactie: Mr. M. KANN, TH. MOUSSAULT, Dr. P. H. RITTER Jr., Mr. N. J. C. M. KAPPEYNE VAN DE COPPELLO en Mr. R. H. DIJKSTRA Red. en administr : Keizersgracht 355, Amsterdam C. Telefoon 37964 - Postgiro 72880 - Gem. giro G 1000 De abonnementsprijs bedraagt f 10.?? per jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer Ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang worden opgezegd. '*AG, 4 DE GROENE No. 30» VERDWIJNEN DE PINDA-CHINEEZEN? ^^ TtT\TT\ A _ ? - ? ? ? ' ' ' PIENDA, pienda; lekka, lekka." De woorden, die ons reeds zoo vertrouwd zijn geworden, dat ze als liedje al afgezaagd klinken, glijden langs ons af en we kijken nauwelijks meer op als zijtot ons gericht worden. En voor het kleine manneke met z,jn vriendelijken Mongolen-glimlach, dat in een versleten demietje in den regen staat te huiveren en op zijn roodgelakten broodtrommel wijst, hebben we nog nauwelijks een afwerend gebaar over No* altijd die Pinda-Chineezen? Houdt d^JSuij J nooit op ? Is daar niets aan te doen ?" Zoo is nu onze reactie pp het verschijnsel pindamannetje", waar voor wij een paar jaar geleden nog gemakkelijk m den zak tastten, zelfs al griezelden wij van de koekjes. WAAR huizen deze pindamannetjes eigenlijk? Waar komen zij eigenlijk^ vandaan? De Rotterdamsche politie kan ons daarover het eerst op streek helpen, zij beschikt over een vreemde lingenstatistiek, waaruit blijkt, dat de pindahandel onze Chineezen plotseling uit de haven steden over het geheele land verspreid heeft naar provincieplaatsen, tot plaatsen als Oss, Harderwijk en Middelharnis toe, maar dat dit kleine aantallen zijn en dat getallen van honderd of meer toch alleen voorkomen in den Haag (op 31 Januari j.l. 144) en in de groote havensteden (ruim 400 in Rotterdam en 300 in Amsterdam). Zij hokken daar in een buurt stamsgewijze bijeen. Als men in Rotterdam Katendrecht inloopt, ziet men daar arbeiderswoningen, soms ook pakhuizen, waarvan de ruiten zijn dichtgewit. Daar wonen meestal een groep Chineezen. Voorzoéver men dit althans wonen mag noemen. In 1931 nog was het geen uit zondering als op een verdieping van twee kamers en een alcoof 12 tot 17 menschen waren samengepakt «?n nu nog komt het voor, dat er op twee en drie verdiepingen tusschen de 25 en 35 personen onder dak vinden. De huizen zijn natuurlijk volledig uitgewoond en er hangt een benauwde lucht van kolendamp, Chineesche spijzen en opium. Maar bovenal is het benauwd, omdat de bewoners de ramen voor de nieuwsgierige blanken gesloten houden. Op stellages staan er telkens twee bedden a!s scheepskooien boven elkaar. Hoewel alles in het algemeen zindelijk onderhouden wordt, zijn het hier broeinesten van tuberculose. Zooals in Rotterdam de Chineesche bevolking zich in een paar straten achter den Breeden Hilledijk concentreert, zoo wijst in Amsterdam allerlei op een Chineezenkwartier als men de Binnen Bantammerstraat achter den Zeedijk eens inloopt, waar tegen de zeventig' Cantonneezen schijnen te wonen. Bijna alle winkelopschriften zijn er ook in Chineesche karakters en men vindt daar vrijwel naast elkaar de restaurants Sing-Tong, Kón-Hing, een Chineesche wasscherij, specerijenwinkel en kapper. De Noord-Chineezen wonen in een paar huizen op de Burgwallen en een in de aangrenzende Barndesteeg; en in het noordelijk gedeelte van de W'irmoesstraat vindt men nog eenige losse groepen. In deze straten komt men ook telkens een Zoon van het Hemelsche Rijk tegen. Hun keurige aangemeten kleeding, die vroeger zulk een groote attractie was voor de zwakke sekse, is nu vervangen door gerafelde katoentjes en pull-overtjes, die kennelijk tweedehands zijn gekocht. Het is wel duidelijk dat de pinda-handel niet meer rijk maakt. HOE staat het met dien pinda-verkoop? En is er niet iets beters te doen voor deze menschen ? Dat zijn de'vragen die ons blijven bezighouden. En als wij op informatie uitgaan blijkt het inderdaad, dat deze handel geheel in elkaar is gezakt. Als er nu een vier, vijf gulden in de week wordt gebeurd, is het mooi. Maar in den eersten tijd was het heel anders. Toen haalden de werklooze zeelieden, die door den waarlijken nood gedwongen hun schaamte hadden overwonnen, tot hun eigen verbazing ongehoorde sommen op. Dertig gulden per week was regel. Maar veertig tot zestig gulden kwam ook voor: En er zijn leden van de Cantonneesche kolonie in Rotterdam, die op de in 1933 verzamelde centen maar ook dubbeltjes en kwartjes, ja guldens en rijksdaalders, nu nog teren. Maar dat zijn er niet velen, want de meesten stonden, toen zij met deze negotie begonnen, diep in de schuld bij hun boarding-housemasters", die hen in de hoop op betaling als zij weer aangemonsterd werden, reeds twee, soms drie jaar gratis gehuisvest hadden. Ja, het is met die boarding-housemasters een eigenaardige kwestie," valt onze zegsman zichzelf in de rede. Dat zijn groote heeren; er zijn er die tonnen bezitten. Een werd er in 1930 zelfs op een half millioen geschat. Toen de slechte tijd kwam hebben zij ook weer tienduizenden verloren, maar dat er van de zeven in Rotterdam maar n failliet gegaan is, terwijl zij oorspronkelijk toch als kleine kooplieden naar Europa zijn gekomen, bewijst wel hoeveel zij hun landgenooten in den loop der jaren afgeperst hebben. Het verband tusschen het boarding-house en het beroep is mij nog niet duidelijk en evenmin waar die groote winsten vandaan kwamen. Mijn zegsman vindt mij kennelijk erg groen: Wel," zegt hij, bijna al deze pinda-Chineezen zijn werklooze zee lui, en deze boarding-housemasters zijn of wel zelf tegelijk werfagent voor de scheepsbemanningen, ofwel zij hebben tegen provisie van zoo'n werver het recht verworven, via hem hun vaste klantjes op geregelde tijden weer voor een paar maanden te laten aanmonsteren. De scheepvaartmaatschappijen onderhandelen alleen met een vasten werfagent of shipping master", omdat zij bij ervaring weten dat zij anders geen homogene groep krijgen, wat zich in slecht werk en ontzettende ruzies tijdens de vaart wreekt. Hierdoor heeft de shipping master" een monopoliepositie, waarvan hij dubbel en dwars gebruik maakt. In de eerste plaats krijgt hij van de maatschappijen zelf een flinke provisie, soms ? 6. per man, soms 5 % van de gage. Maar ook van eiken man, dien hij aanbrengt, eischt hij een ver goeding voor zijn bemiddeling; en die is nog heel wat hooger: van den gewonen tremmer en stoker een maand gage: tegenwoordig ongeveer j' 50.?, vlak na den oorlog tot zelfs j' 100.?toe. Van den number one", den hoofdstoker, eischt hij nog veel meer, soms meer dan zijn geheele gage, maar deze heeft dan ook weer mogelijkheden om zijn ondergeschikten een groot deel van hun gages af te zetten door hen te dwingen tot spelen of opium koopen, of door hen tot hulp bij een eigen opiumsmokkelarij te pressen. Maar daar houdt het nog niet mee op. Omdat hij de gages der zeelieden in handen krijgt, kan de werfagent hen ook dwingen na het afmonsteren weer bij hem of bij den pension houder, waarmee hij samenwerkt, zijn intrek te nemen. Daar wordt van de menschen voor een logies, dat per gast aan eten een ? 6.?en aan huishuur (zij worden er met soms meer dan zo man op een verdieping gestouwd) zeker niet meer dan een rijksdaalder kost, een dertig, in de betere jaren zelfs wel veertig gulden per maand gevraagd Ook daar is weer de noodige pressie tot gokken en opium-aankoop, waar de huurbaas het zijne aan verdient. Het gevolg is, dat een schepeling vaak niet meer dan xo % van zijn gage in handen krijgt. HOEVEEL overcomplete Chineezen zijn er nu in ons land ? Onder wat voor omstandigheden leven zij en wat voor maatregelen kan men nemen in hun eigen en het Nederlandsch maatschappelijk belang? Er is dezer dagen verschenen een interessantepublicatie ') van het Geographisch en Sociogra fisch seminarium te Amsterdam, waarin dr. F. van Heek al deze vragen onderzoekt en beantwoordt en dat ons voor deze beschouwingen vele gegevens heeft verschaft. Hij berekent dat het totaal der Chineesche immigranten hier te lande ongeveer 3350 bedraagt. Er zijn er nog meer geweest, maar een kleine duizend hebben kunnen terugkeeren naar hun land, doordat er in de laatste jaren nogal wat oude Engelsche schepen naar het Verre Oosten verkocht zijn en Noorwegen een aantal vaartuigen voor de Chineesche kustvaart heeft geleverd. Een be manning, waarvoor men geen terugreis hoef t te be talen, wordt bij dergelijke gelegenheden geplaatst. Maar de overigen? Hiervan valt er een vijftigtal buiten beschouwing, nl. de Noord-Chineesche koop lieden en kantoorbedienden van de Chineesche importfirma, die voor een groot deel de middelbare school bezocht hebben, hier een jaar of vier blijven en dan wér naar hun vaderland terugkeeren. Voorts vaart er ook in den crisistijd nog regelmatig een duizendtal als scheepspersoneel. De opleving in de scheepvaart, die het gevolg is van de devalua tie, zal er hoogstens nog een 400 extra kunnen opnemen. Maar een achthonderdtal blijven er over, die hier niet kunnen blijven. Niet alleen zijn er onder de 400 marskramers, die van het zeemans beroep geen verstand hebben, ongeveer 350 zieken en zwakken, maar ook is van de geheele zeevarende groep 43 % boven de veertig jaar en dus binnen afzienbaren tijd te oud om het zware stokerswerk nog te kunnen verrichten. Tenslotte neemt hun arbeidsmogelijkheid ook nog af door het toe nemend in de vaart komen van oliesch«pen, waar voor men Europeesch personeel pleegt aan te monsteren. Deze menschen kunnen op den duur door Rotter damsche schepen op Singapore worden meegenomen. Daar eischt men echter fl. 50.?per man voor hun overtocht naar Hongkong. Dat kost dus nog fl. 40.000. Maar zou een verblijf tot het einde hunner dagen in ons land onze volksgemeenschap niet op nog hooger lasten komen te staan? Er is echter n groep, die in groote moeilijk heden komt, als zij naar China wordt gezonden. Dat zijn zij die met Europeesche vrouwen gehuwd zijn. Want niet alleen de paar rijke Chineezen hebben hun Europeesche vrouwen of vriendinnen, die van auto's en bontmantels voorzien zijn, maar onder de eenvoudiger zeelieden zijn er een vijftigtal die betrekkingen met meisjes uit de Amsterdamsche en Rotterdamsche volkswijken hebben aange knoopt. En aangezien er voor den Chinees niets ergers bestaat, dan het ontbreken van nakomeling schap, die alleen als zij zijn naam draagt later doodenoffers kan brengen voor zijn zielerust, zijn deze verhoudingen vaak in huwelijken omgezet. Vooral wanneer kinderzegen zich aankondigde. Er zijn dan ook alleen in Rotterdam uit dertig huwelijken al tachtig halfbloedjes gesproten. Voor deze gezinnen zouden door overbrenging naar China groote moeilijkheden ontstaan. Maar voor de overigen is deze maatregel waar schijnlijk verreweg het beste. P. A. Opiumkit in de Binnen Bantammerstraat een der bezoekers is door het onver wacht bezoek dtr politie (met blitsIkht) opgeschrikt Soms trouwt een Oosterling me een Hollandsche vrouw. Ziehier het gezin van een Katendrechtschen Chinees r De illustraties bij dit artikel zijn ontleend aan F. van Heek: Chineesche immigranten in Nederland (J. Emme ring, Amsterdam).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl