De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 24 oktober pagina 5

24 oktober 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven 11 TWEE DICHTERS <011 DEN TIJD D. A. M. Binnendijk A. Rolaad Holst: Een dichter van tbana (Groot Nederland, Oet.) Albert Verwey: De dichter en bet derde rijk (C. A. Mees, Santpoort) HOE verontrustend de tijden geworden zijn, doet zich eerst duidelijk gevoelen, nu ook zij, die jaren en jaren lang terzij de horde" hebben geleefd, zonder zich ernstig om samenleving of politiek te bekommeren, nu ook de dichters zich, blijkbaar bewust van hun intellectueelen noodtoestand, in genoot schappen van geestelijke weerbaarheid en in anti-fascistische vereenigingen gaan organiseeren. Het romantische leven der bohémiens uit de vorige en het begin van deze eeuw gold weliswaar reeds lang als een verouderde bestaanswijze van aanstellerige derderangs-kunstenaars, maar de eenzame droomer, de dichter in zijn ivoren toren, was nog tot voor korten tijd een artistiek levensbeeld, dat buiten staanders en leeken lief gekregen hadden. Wanneer de jongere en jongste schrijvers zich al niet in paci fistische, anti-fascistische of positiefpolitieke bonden hebben aaneenge sloten, gaat toch tegenwoordig hun be langstelling met grooter intensiteit uit naar de levens- en maatschappij verschijnselen, die niet in strikten zin hun eigen kunstenaarsbedrijvigheid raken. Nog opmerkelijker en treffender dunkt het mij echter, dat oudere dichters hun stem in deze tijden laten klinken tegen den geest der eeuw, ter verdediging van de waarden der vrij heid en onafhankelijkheid van hen, die geacht worden in de eerste plaats de cultuur van volk en vaderland te vertegenwoordigen. De hordegeest, het dwingend en afgericht rhythme der gedrilde drommen", het bevolen opmarcheeren", al het, de dommen imponeerend, rumoer der zinledige luidruchtigheid, hebben zelfs een zoo van politiek leven en maatschappelijk lot afzijdige als den dichter A. Roland Holst bezield om in een van smartelijke, beheerschte, koninklijke verontwaar diging en zelfvertrouwen getuigend gedicht Een dichter van thans" (Groot Nederland, October, 1936) ver manend, doch vrij van elk rhetorisch middel, te herinneren aan de waardig heid van den dichter, die, luisterend naar de verre stem" en het licht van de ijle gunster" bewarend, dient te beseffen wat hij gaat verliezen en moet beschermen wat hem van oudsher als een onderscheiding is toevertrouwd. VAN Albert Verwey kan men stellig niet beweren, dat hij ooit gespeend is geweest van oprechte be langstelling in het maatschappelijk leven. Steeds heeft hij de taak van den dichter daarin gezien en verdedigd als die van geestelijk leider en het dichter schap als de edelste en hoogste functie in de samenleving, als de opperste openbaring van de goddelijke Idee, welke in de verbeelding" tot zijn krachtigste werkzaamheid komt. Ook Verwey publiceert nu zijn, als gewoonlijk sterk verstandelijk uitge drukte, dit keer symbolisch geordende, gedachten over plaats en taak van den dichter in dezen.tijd. Hij formu leert daarbij, begrijpelijkerwijs, geen nieuwe inzichten: de dichter is voor Verwey altijd de mensen geweest, die den geheimen zin van lot en leven, uitgedrukt in de eenheid der hiërarchi sche orde der natuurlijke begavingen, het dichtst benaderd heeft. Dichter schap en Zienerschap dit laatste echter niet opgevat als voorspellend vermogen vormen voor dezen dichter in hun tweezijdige eenheid den grondslag van de uitzonderingspositie, welke de dichter niet als burger, maar wel als geestelijk leider der menschheid, boven de beperkingen van grenzen en volken, moet innemen. In het vierdeelig gedicht De dichter en het derde rijk" schetst Verwey de heilige orde der, zich als eenheid ont wikkelende, Idee der Creativiteit. Zij beweegt zich van de cel, de ik", die zich in duizenden gedaanten vervormt en waarin deze zich als Vormer doet gelden, naar het dier, dat op zijn mede schepselen jacht maakt en waarin het scheppend beginsel Jager wordt; dan herschept het zich tot mensch, tot Heerscher, om zich tenslotte compleet aan de verwerkelijking te offeren als Droomer, ook in die gestalte Vormer blijvend. Zoo werd de mensch Dichter en tusschen de dichters heerscht de vrede: Boven 't derde rijk van de geschaapnen Zingen ze eeuw aan eeuw hun zaalge saamklank. Met de onopzichtige, bijna stugge, humorlooze ironie, die Verwey eigen is, identificeert hij dan in het derde deel van zijn gedicht het derde rijk der geschapenen met het Derde Rijk van een niet nader genoemd en niet nader te noemen persoon. Boden komen, met geheven rechterarm een heilgroet" uitstootend, verkondigen dat het vierde rijk (van den geest, van den dichter, die leider" is) moet worden ingelijfd bij het derde. Dat hier het Derde Rijk en niet het derde rijk der menschheid wordt bedoeld is on loochenbaar, daar er verderop sprake van is, dat het genoemde rijk slechts een deel van het derde rijk is. Verwey roept dan in een, voor hem tamelijk hartstochtelijk geschreven, passage met bitterheid en verachting het beeld der onvrijheid voor ons op, dat de dichters in het Derde Rijk met slaven ver gelijkt hij hen ten deel valt. Een toespeling op het lot van Stefan George laat in dezen geen twijfel, wat hij bedoelt. Daartegenover wordt het droomlicht gesteld, het zonlicht, dat overal kan doordringen op de markten, in de huizen Waar gesprekken vrij zijn en geen dwingland Vrienden vraagt naar ras of volk of leuze. In het vierde deel voegt hij aan de functies van Vormer, Jager, Heerscher, Dichter nog die van Binder toe. In het beeld van den Binder drukt Verwey uit, dat niet de brute en brutale dwang, doch 4e tucht, die rekening houdt met den eigen aard van wat moet worden ingetoomd, in overeenstemming is met den geest en den zin van de schepping: immers alles openbaart alzijdige ge bondenheid. Tijdelijk kan tegen deze wereldorde gezondigd worden, het zal verdwijnen. Volk, staat en zede groeien in ware wording". Met van profetische bezieling stra lende slotverzen eindigt het tijdgedicht", dat door zijn evenwichtigen trant, zijn symbolische conceptie, zijn geringe plastische kwaliteiten, zijn stijven gedachtengang en zijn bezon nenheid typisch voor Verwey is en door nkele fragmenten van meesleepende verbeeldingskracht helaas niét woedt gered. Maar als onverdacht getuigenis van een waakzaam geweten heeft het gedicht recht op de aandacht van allen, die begrijpen wie de leiding in deze hachelijke wereld in elk geval niet toekomt. Kinderland Aart van der I^eenw: Kinderland (Salamander-reeks, Querldo, A'dam) AART VAN DER LEEUW bezat een groote liefde voor het handwerk, voor de kunde, de toewijding en de fantasie, waarmee welk voorwerp dan ook door een vakman wordt gemaakt. Zijn gedicht Het Ledikant" uit den bundel Het /ardsche Paradijs" zou men in zekeren zin als zijn credo kun nen beschouwen, en wanneer hij in den aanvang van zijn jeugdherinne ringen Kinderland" beschrijft, hoe hij als heel kleine jongen voor het venster gezeten het bonte leven op den weg en op de rivier aan zich voorbij ziet trekken, wordt allereerst verteld, hoe de kleine, dierbare" stoel, waarop hij dan zat, uit het ruwe materiaal ont staan is: Ik had hem zien worden uit de handen van een zingenden man voor mijn venster. Eerst had zijn scharewiel gesnord en waren de vonken uit het staal gestoven, toen had hij zich met gekruiste beenen neergezet en onder een feestig geschaaf en gehamer was langzaam aan, uit snippers en spanen, iets magers en bloots opge staan, met pooten en armen, dat kou leed en om Weeren vroeg. Van een gelen bundel biezen waar de zon op scheen, vlocht de matter al vroolijk zingend. Soms keek hij naar boven en knikte mij toe. Een bruine vrouw stond er wiegelend bij, een slapend kind in de armen. Als het stroo zachtjes onder mij kraakte en de leuningen zich bui gend voegden naar mijn behagelijke rust, dan dacht ik vaak aan die ge boorte uit geurig, blinkend hout en goud-gestolden zonneschijn, en ik hoorde het lustig liedje weder, dat mij lokte mede naar vreemde streken en avontuur." Zulk een tafereel is op-en-top Van der Leeuw. Deze vreugde in het hand werk heeft zijn geheele schrijver schap beheerscht: zij gaf er dat hypersubstantieele aan, waardoor zelfs zijn Vluchtige Begroetingen" anders dan de titel zou doen verwachten den lezer naaldscherp in het geheugen worden geelst. Toch werd zijn proza nimmer star of statisch. Het geniale van zijn kunst bestaat juist hierin, dat hij de scherp-omlijnde beschrijving van mensch of ding altijd wist op te nemen in een vloeiend rhythme, afstemde op romantischen toon (de korte verhalen, vooral die uit den bundel nagelaten werk) of meevoerde in een zwierige beweging (?Ik en mijn speelman"). Ook de bundel Kinderland", waarin hij in teeder-peinzenden stijl schrijft over lang-vervlogen gebeurtenissen, heeft niets vaags of nevelachtigs. Tegenover het wat overladene en psychologisch soms gewrongene van De Mythe van een jeugd" (dat intusschen ook vele onvergetelijk-schoone pagina's bevat I) staat hier de allerhelderste eenvoud. Een gerijpt man ziet de wereld (de Hollandsche natuur, de Hollandsche menschen en seizoenen) door de oogen van het kind, dat hij geweest is, en het blijkt dat de jaren zijn blik niet hebben omfloerst: het boek is wonderlijk-juveniel. Het is een van de gaafste werkstukken (ik gebruik opzettelijk dit woord) > die de schrijver ons heeft nagelaten en in het totaal van zijn oeuvre is deze proza-eersteling (1914) onmisbaar, omdat zij ons terugvoert tot de genese van zijn werk. WOUTER PAAP Bibliografie Kenn; 1>a* M&dcben mlt dem die Kinder nicht verkebren durften" (Allert de Lange, A'dam) DAS Mèdchen" is een romantisch ondernemende jongedame van 13 jaar, die zelf de lotgevallen vertelt, welke zij in den loop van drie jaren heeft beleefd. De gebeurtenissen ver schillen niet zoo veel van die, welke andere kinderen van dien leeftijd ook doormaken", maar er zijn twee redenen, waardoor dit boekje zich direct onderscheidt van de tallooze soortgelijke kinderromans en novel len. Ten eerste heeft de schrijfster een inzicht in de kinderpsyche, zooals dit tot nog toe in de litteratuur slechts zelden blijkt, maar dat m.i. dichter bij de werkelijkheid staat, dan alle mooie schilderingen van de fijne" kinderziel, die door halfzachte paedagogen met een aureool van onschuld wordt om geven. Irmgard Keun geeft den kin deren een menschelijken aanleg, met deugden en tekortkomingen. Maar tevens laat ze zien hoe de jeugd niet alleen critiek, maar ook inzicht heeft in de handelingen van de volwassenen Een kind bezit vaak een feilloozc intuïtie om karakters aan te voelen en het doorziet de tweeslachtigheid der moraal, die de jeugd wel wordt voor gehouden, maar die door de anderen dikwijls niet wordt gevolgd. Meestal bezitten kinderen het in stinct hun inzicht en critiek niet te uiten, maar zich voor te doen, zooals de volwassenen hen wenschen te zien, en deze mimicry wordt door de z.g. kindervrienden meestal gaarne over het hoofd gezien. De heldin van dit ver haal bezit juist iets te weinig van dit aanpassingsvermogen en komt door haar openhartigheid voortdurend in conflict met haar omgeving. De schei mutselingen, die dit tengevolge heeft met de leeraressen, met de ouders, htt deftige bezoek, de keurige nicht en de zure tante zijn met zoo veel frischheid en geest weergegeven, dat we met den inleider van het prospectus gelooven, dat na de Lausbubengcschichten" van Ludwig Thoma er zelden een boek over kinderen is ver schenen dat mit einem so herzerfrischenden Humor" geschreven is. Goetbea scbUnste Brief* (In K el Btlcberel, Lelpzlg) IN het nawoord bij deze kleine vtrl zameling brieven wordt terecht op gemerkt, dat het niet mogelijk is uit deze bloemlezing de figuur van Goetne volkomen te reconstrueer en. Dit wil echter niet zeggen dat zijn wezen niet in elk der brieven te herkennen zou zijn. De romantisch-sentimenteele liefde epistels, o.a. aan Charlotte Buff en Graf in Auguste zu Stolberg-Stolberg (die hij nooit had gezien), de betuigin gen van hechte vriendschap aan J. F. Herder en anderen geven wel degelijk een beeld van den toen nog jongen auteur en tevens een indruk van den tijd waarin ze zijn geschreven. Er i-ijn er echter slechts weinig uit de Sturm und Drang-periode" opgenomen. De brieven worden voortdurend be langrijker van inhoud. Vooral een schrijven aan zijn moeder, waarin hij zijn werk en zijn verblijf aan het hof verdedigt (pag. 36) en dat aan den Beierschen vorst (pag. 49), in Itali geschreven, getuigen van een zeer be wust inzicht in eigen ontwikkeling en kunstenaarschap. De opmerkingen over zijn werk in brieven aan Schiller, zijn standpunt inzake kunst en moraal, de verdediging van Schiller tegenover de moralisten, de beschouwing ->ver plagiaat maken de lectuur van deze brieven tot een genot, dat versterkt wordt door het feit dat Goethes sterke persoonlijkheid voortdurend aanwezig is. De felste slagen van het lot hebben dezen man niet gebroken, ook omdat hij zich de wreedheid van het leven voortdurend bewust is geweest (M??* fangen erwarte bis zuletzt"), en hij verschijnt ons, ook in deze brieven, als een in wezen onverzettelijke en tot aan zijn dood toe ongebroken figuur. Schilderkunst ?' « * ^ i m HET grootste gedeelte van de eerezaal is voor den schilder C. J. Maks, die de voorzitter van De Onafhankelijken" is en dezer dagen zestig jaar werd. Hij is een leerling van Breitner en wat vaak vergeten wordt van Mancini. Van den Nederlandschen meester heeft hij de neiging om uit schaduwen kleur en gloed op te brengen, van Mancini de wijze waarop de verf het doek bedekt. Men herkent echter een schilderij van Maks altijd, als iets speciaals, men herkent'het aan zijn kunstlicht-effect. Dit effect is niet wat het was bij de minnaars van het clair-obscur, die interessante aspecten verkregen door een verborgen lichtbron, of iets derge lijks. De schilderijen van Maks zijn algemeen overtogen door een poeder achtig licht, dat een zekere sluiering vertoont en tóch schril is (met welk bindmiddel mag hij schilderen?). Het werk van Maks is weinig verfijnd van geest en het is ook niet zeer verfijnd van makelij. Het staat soms wonderlijk ver van Breitners edele tonigheid af, het vertoont een voorkeur voor bonte lappen en Tuschinski-tinten. Hij heeft temperament, deze schilder, maar moet men dat rechtstreeks overbrengen in het palet ? Hij is het best in bescha duwde details, die soms gaaf geschil derd zijn, en opvallen naast de groote stukken ongezuiverde, en ook lang niet altijd raak geplaatste kleur waarin gloed te geven werd nagestreefd. Over het algemeen echter is de schoonheid der schilderkunst een minder luide aangelegenheid. DEONAFHANKEL.JKEN Jan Engelman /^VNAFHANKELIJK te zijn is een V^/ schoone zaak, maar uw artistieke beenen moeten de weelde kunnen dragen. Vele exposanten, van degenen die in het Stedelijk Museum hun werk tóonen, zullen met hun artistieke beenen nooit het loopen leeren. Waarom bleven die beenen niet naam loos en ongekend? In grootmoeders tijd werd er denke lijk niet zoo heel veel minder geschil derd dan tegenwoordig. Ieder gezin van eenige intellectueele standing of traditioneele ambachtsbeoefening had zijn kwibus, die in zijn vrijen tijd met teekenpapier, spieramen en verven bezig was. Op bruiloften en verjaar dagen werden de producten, door dit bedrijf ontstaan, cadeau gegeven. Maar men dacht er niet aan, om zich direct iederen bestaansgrond te ontnemen en ergens op een slecht-verwarmde kamer van Amsterdam een veelal hopeloozen strijd te beginnen. Het dilettantisme bloeide, zoowel in het wild als in de teekengenootschappen, en het dilet tantisme maakte schilderijen die zeker niet slechter waren dan veel van het werk dat we bij De Onafhankelijken en soortgelijke vereenigingen aantreffen. Men wist, ook toen, dat ieder soldaat den maarschalksstaf in zijn ransel had, maar vóór men besloot het burgerpak aan den kapstok te hangen en zich definitief onder de bescherming der muzen te stellen, overtuigde men zich heel wat beter dan tegenwoordig, zoo schijnt hét ons toe, of men het vereischte talent bezat en een rede lijke kans had om een respectabel kunstenaar te worden. LAAT ons geen beulswerk doea en van de ruim driehonderd werken enkele memoreeren, die boven e rest uitsteken. Er zijn vlotte luministische land schappen uit het Zuiden van F. H. Abbing Jr. en geduldige teekeningen, met fijne arceering gedaan (vooral de -,Doode Mol" is te noemen) van Henk Albers. Er is het karakteristieke populisme van Chris Beekman en een forsch Naakt van H. F. Boot, dat echter i-'i het incarnaat wel wat opzettelijk vaal bleef. Het beeld Dies Irae" van L. P. J. Braat, een kop in brons, is te pathetisch, het grijpt u niet aan door verschrikking en hij maakte beter dingen waar hij meer aan de vreugde van heden dan aan de scha duwen van morgen dacht. Han van Dam streeft in zijn Appelschillend Meisje naar een opmerkelijke vereen voudiging, maar hij komt er nog niet heelemaal uit. Helene Ernst exposeert goede, navrante teekeningen, met een uitwijkelingen-mentaliteit, die tusschen Kollwitz en Gross het midden houdt. Filarski's kleur is opgelicht in zuidelijke landschappen, die van Ger Gerrits blijft wat peuterig in zijn Limburgsen Landschap, maar de ruimtebeelding is goed. De Kermis en de Markt van Elbert Hooyberg geven een vroolijk primitivisme te zien, Orto B. de Kat is coloristisch aangenaam in zijn Zomertuin (maar het stuk gazon, rechts, is te groot) en W. Koerse teekent zijn verzorgde landschappen niet zonder fijnheid. Van P. Landkroon dient een groot Naakt in landschap genoemd te worden, zoowel om de interessante compositie als om de kleur, van G. Langeweg valt het frissche coloriet op in zijn Veldbouquet en aan het Naakt van J. L. Mulder gaat men niet zonder een lichte verrassing voorbij. Een heel opmerkelijke verschijning is G. van 't Net. Een paar abstracte composities zouden u nog niets bij zonders doen vermoeden, al zijn ze niet zinloos, doch loop niet voorbij aan de kleine prent, Morgengloren" l Het is een voor Holland zeer ongemeen genre, een waakdroom-verbeelding, een weergave van een toestand tusschen slaap en wakkerworden, die u sterk bijblijft. Een wrak bed staat op een plankenvloer, wanden zijn er niet, die zijn a. h. w. weggedroomd, zoodat de verbeelding op reis kan. Onder het bed liggen kleedingstukken, die langzaam dier- en plantvormen aannemen. Men kan allerlei imago's en complexen op noemen, volgens de mode des tij ds. Maar het is beter, te zien hoe goed en subtiel het prentje gemaakt is. Het eeni ge waarmee men het vergelijken kan is met de teekeningen van Frits van den Berghe, maar dit wil niet zeggen dat het niet persoonlijk en eigen zou zijn. Het Naakt van Rezelman toont zijn kwaliteiten en zijn tekortkomingen duidelijk, Gerard Sluiter zond een troebel duinlandschap, maar een paar portretjes die men klaar en open zou willen noemen, Jan Strube o. a. de goede teekening De Overgave" en Kees Verwey zijn Stilleven met hoed, dat met veel overleg is gecomponeerd. Het portret van J. J. Voskuil is pittig en kundig, zijn schilder met het gas masker n scheef bedenksel, en niet geestig. De Pastei van Jeroen Voskuyl herinnert men zich om de kleur en de ietwat fantastische figuurstukken van Wim Wijnman ook om de kleur, die toch iets te branderig blijft, ondanks de email-pate. Wonderlijk heer is Adrianus van Zeegen, die een William Blake lijkt, maar in het kleine. Hij schrijf t o.a. op een teekening: Ik houd onrecht vaardige daden voor verachtelijk." Wie zou niet ontwapend wezen? C. J. Maks Rechts: Danspaar Onder; Hoogtschoolrijdcr (C. J. Maks) S&W «s 5PWMS** 'W ij*f :1 l ;p 'f! i$ -.'l ?:??? v f \ 'l''.-g:'!; J ? i AG. l DE GROENE Na. 3Mf PAG-»öi GROENE No.*>»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl