De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 14 november pagina 5

14 november 1936 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Nlm en! EEN ROMAN ZONDER FOUTEN S* Vestdijk Marianne Philips: Henrl van den overkant (Van IMshoeck, Bussum) VERGELIJKT men dezen nieuwen] roman van Marianne Philips rmet Nachtvorst" van Jeanne van Schaik-Willing, dat ik hier onlangs besprak, dan komt men tot merkwaardige conclusies. Volgens een min of meer schoolsch gebruik kan men de waarde van een boek bepalen door het geven van cijfers, het optellen (en vervolgens van den eindindruk aftrekken) van fouten. Niets is in de literatuur zoo bedriegelijk, evenwel I Er bestaan mislukte meester werken (?Les faux monnayeurs" van AndréGide is een bekend voorbeeld), en er bestaan volkomen onbelangrijke prullaria, waar de grootste nurks niets op aan te merken zou vinden. Het niveau, het formaat van een boek onttrekt zich nu eenmaal volkomen aan bewijzende oordeelvorming, dus ook aan het bewijzen van fouten! Dit niveau is iets dat men voelt, regis treert uit duizenderlei indrukken, maar dat men niet aantoonen kan. Het beschavingspeil van een auteur, zijn kritische zin, zijn selectievermogen, zijn psychologisch raffinement, en zooveel meer nog, manifesteeren zich op onmiskenbare wijze in zijn ge schriften, maar dit is zeer goed vereenigbaar met het maken van fou ten", ja het vormt er in zekeren zin zelfs een begunstigende voorwaarde van, want alleen bij een zeer groote differentiatie, verheldering en weder zijds ch e afbakening der elementen heeft men eenige kans de hand te leggen op feitelijke gebreken, die immers steeds berusten op onderlinge tegenstrijdigheid. Het geval doet zich dan ook voor, dat op Henri van den overkant" de kriticus veel minder aan te merken vindt dan op den roman van Jeanne van Schaik-Willing, terwijl er toch geen twijfel mogelijk is aan de onvergelijkelijk veel grootere waarde van den laatsten. Terloops wil ik vaststellen, dat Marianne Philips zichzelf in dit werk overtroffen heeft, dat het den smaad van Bruiloft in Europa" vrijwel geheel uitwischt, en zeker het hoogste vertegenwoordigt waartoe deze schrijfster in staat schijnt te zijn. Voor een vergelijking is zoo iets natuurlijk van belang. HENRI van den overkant", het eerste deel van een biografische reeks, het leven van een jongen, begaafden Jood behandelend, wiens ontwikkelingsjaren in het begin dezer eeuw vallen, is zeer zeker een roman met qualiteiten; niet alleen aangename lectuur, maar ook een geslaagd tableau van menschelijke hartstochten (tegen een achtergrond van historisch belang: het oude Amsterdam, in het Joodsche milieu.en er buiten, dat scherp gezien is en soms verdienstelijk uitgebeeld). Het vader-zoon-conflict (om er slechts de belangrijkste van te noemen)* heeft in zijn uitwerking dat tegelijk typische en geïndividualiseerde verkregen, waar aan men goede romankunst herkent. Een andere vraag is of deze roman aandoet als onvervangbaar. Reeds de stijl, geheel uit de school van het Hollandsen realisme (dus zonder het gewilde modernisme van Bruiloft in Europa," hetgeen een vooruitgang beteekent, zij het ook niet in chronologischen zin!), mist het eigene en onverwisselbare accent, waaraan wij b.v. ieder onderdeel van de romans van Jeanne van Schaik-Willing herkennen als door haar geschreven. Deze stijl is minder puntig, minder precies, meer benaderend, soms machteloos en on duidelijk. Deze stijl mist bovendien poëtische charme (ook waar bepaalde onderwerpen poëtisch" behandeld worden) en -schrikt niet terug voor goedkoop-ouderwetsche krullen (pag. 73i 85)» die wel bijzonder scherp af steken tegen de vaak evenzeer, doch met hoeveel meer smaak archa seerende betoogtrant van de andere schrijf ster. Dit relatieve gemis aan finesse zet zich voort in de behandeling der psychologie. Bij Jeanne van SchaikWilling beteekent iedere gebeurtenis tevens een schoksgewijze ontdekking in het zieleleven van de hoofdpersonen, die zich aldus uit tallooze trekjes dyna misch opbouwen. Marianne Philips daarentegen presenteert haar perso nages veel meer statisch, niet zoo zeer als clichéfiguren, waarin ze zich op haar beurt gunstig onderscheidt van volstrekt minderwaardig werk als b.v. dat van Jo van Ammers-Küller, maar als van den aanvang af vastgestelde gegevens, die in den loop van het ver haal variëeren, maar zich niet, en steeds dieper, steeds subtieler, ont hullen. Een zekere oppervlakkigheid, die Marianne Philips steeds in haar romans vertoonde, is hierin onmisken baar. Ter demonstratie bepaal ik mij tot de figuur van den hoofdpersoon Henri, het voor schilder in de wieg gelegde knaapje, daarin gedwarsboomd door een burgerlijk verstarden vader, maar die dit ideaal, na een harde leerschool, ongetwijfeld in de volgende romans zal verwezenlijken. Mijn be zwaar is nu, dat dit leerschoolmotief" in dit eerste deel reeds zoo overvloedig aanwezig is, dat men bij tijden onweer staanbaar aan Götz Kraft" herinnerd wordt. Henri Godschalk zelf is speelsch genoeg, maar de schrijfster gaat niet speelsch met hem om; zij drijft hem door velerlei levensferen, die hij als klassen doorloopt; zij laat hem gesprek ken voeren, over sexueele moraal, socialisme, religie, met bijfiguren, die daar voor die gesprekken speciaal zijn neergezet. Deze opzettelijke didac tiek, niet voor den lezer didac tisch, maar voor Henri en zijn tegen spelers met hun bereidwillige en systematische en slechts schijnbaar spontaan verstrekte inlichtingen, doet aan het boek veel afbreuk. En de geheele opzet is eigenlijk zoo: in het alleraardigste Artis-hoofdstuk b.v. toont een over Darwin orakelende onderwijzer wel zeer duidelijk schrijfster's preoccupatie om Henri veel en goed van het werkelijke leven" te laten leeren". Henri wist al wat de theorie van Darwin inhield.. .." MARIANNE Philips en nu kom ik tot de positieve kanten van dezen roman is op haar best, als zij met een koel oog gepassioneerde uitbarstingen beschrijft. De scène van de ongewilde, door den vader verraste vrijage tusschen Henri en zijn tweede moeder, met de vernieling der kleurkrijtjes die er als straf voor dezen jeugdigen Oedipus op volgt, is daar een opmerkelijk voorbeeld van. Een niet minder geslaagd pendant vindt men op pag. 282: de jongen, die, kracht puttend uit het voorafgaand liefdesspel met zijn vriendin Mietje, zich geheel van den vader emancipeert. Deze Mietje is wel een aardig opgezet volkskind, maar is het waarschijn lijk, dat zij, na zooveel jaren verzwegen liefde voor den aesthetiseerenden jon genheer aan den overkant", nog zoo agressief plat Amsterdamsen spreekt? zoo niet, dan is dit de eenige fout" l een onmisbare verschijning in het contrapunt van dezen roman, die zoowel het hoogtepunt (het Artishoofdstuk) voor haar rekening neemt als de zeer mislukte scène van haar extatische defloratie (pag. 299). Over dit laatste wil ik zwijgen; het is te hopen, dat de schrijfster met dezen jongeman, die sterk amoureus dreigt te worden, andere literaire wegen inslaat dan waarop alles gloeiend, hijgend en stuwend beschreven wordt behalve het eene", hoogere prikkellectuur dus. Maar het Artis-hoofdstuk verzoent ons met veel, zoo niet alles. En daaruit vooral die uiterst bekoor lijke overgang van skelet op bierbrouwerspaard (pag. 117): een onver getelijk trekje, en zoo typisch Amster damsen als men zich maar wenschen kan l Dergelijke bruuske, doch doel bewuste veranderingen van decor of standpunt, ook later, daar waar Henri zijn eigen huis van den over kant" bekijkt, treffen we dit procéd aan, bewijzen de natuurlijke be gaafdheid tot het veelstemmig" componeeren, die deze romancière .onge twijfeld bezit. Het zal zeker de moeite loonen Henri's ontwikkelingsgang ver der te volgen. C H AP MAN T IRONICUS D. A. M. BINNENDIJK Bibliografie Gerbart Hauptmanu: lm Wlrbel der Bevufnng" (S. Fisober Verlag, Berlin) DE nieuwe roman van Gerhart Hauptmann bevat volgens het prospectus autobiografische ele menten uit de eerste jaren van Hauptmanns leven als schrijver. Een jong dichter (Erasmus Gotter genaamd) komt, terwijl hij zijn vacantie geschei den van zijn gezin in een kleine resi dent ieplaats doorbrengt, in aanraking met het hof en het hof theater. Hem wordt opgedragen den Hamlet in te studeeren, die met den verjaardag van den vorst zal worden opgevoerd. De karakterontwikkeling van den nieuwen regisseur, die eerst een verhouding heeft met een tooneelspeelster en daarna met een prinses, maakt met de beschouwingen over den Hamlet en het wezen van het tooneel den inhoud uit van dit boek. De geest van den gestorven koning is de allesoverheerschende macht in het Hamletdrama; hij veroorzaakt de vijandschap tusschen Claudius en Ham let, hij dwingt de koningin tot uit spraken die noodlottig blijken voor het geheele vorstengeslacht. Ziehier de these waarop Erasmus Gotter zijn visie op de Hamletfiguur heeft ge bouwd. In een proloog van eigen maaksel weet hij ook de toeschouwers den fatalen invloed van de Schim te doen voelen. Om den hoofdfiguur hangt een zeker romantisch waas, wat op zich zelf niet zoo'n bezwaar zou zijn, als er niet uit bleek, dat Hauptmann zelf de motieven Van zijn personnages niet of onvol doende doordenkt en hen .voortdurend edeler en verhevener wil doen zien dan ze zijn. Dat hij dit doet blijkt onder meer hier uit, dat hij de zoo goed als eenig juiste kwalificatie van Erasmus' karakter en daden door den tooneeldirecteur als nicht fein" bestempelt. De neiging zijn hoofdpersoon tot iederen prijs tot een nobele figuur te maken dwingt den auteur voortdurend tot het neer schrijven van frasen. Wanneer Eras mus na een nachtelijk samenzijn met de tooneelspeelster ontdekt dat zijn hart toch eigenlijk naar de prinses trekt, dan wordt deze neiging verklaard door de goddelijke herkomst" van dit golden sonnenhaft apollinisches" wezen. Toch zou bij een dieper indringen in de psyche van den dichterlijken regisseur het boek stellig de moeite waard zijn geworden. Thans behooren de groei van de Hamletproblematiek en de passages over de verwantschap tusschen Erasmus en Hamlet tot de meest boeiende gedachten ervan. Baymond Brnlez: Novellen en Schei?en (De Garve-A. v. Acker, Brugge) ONDER de jonge Vlaamsche prozaschrijvers vindt men Herreman wijst er terecht op in zijn inleiding tot dezen bundel novellen van Brulez sommigen, die den roep van Vermeylen om more brains" hebben verstaan. Een van hen is Raymond Brulez. Zijn luchthartig schijnende charme, de beweeglijkheid van zijn proza, zij verbergen en ont hullen voor wie met meer dan de oogen alleen lezen kan een vluchtig gebarend pessimisme van hooge intellectueele orde, een scepticisme, dat niet de zwaarte der ontgoocheling meetorst, doch zich voortreffelijk van de ironi sche expressie weet te bedienen. Al gaat Brulez' belangstelling hoofd zakelijk uit naar de menschelijke zijde van het individueel-psychisch leven, toch laat het sociaal conflict hem niet onbewogen of onverschillig. Maar dupe" werd hij nooit en nergens. Gevoelig voor het lot, dat den onbe middelde tot verstikking zijner huma niteit en tot ergerlijke kleinzieligheid en burgerlijke enghartigheid drijft, blijft hij geenszins blind voor wat zich al te vaak achter het mom der nood druft aan schraapzucht en heimelijk kapitalisme verberg,!. Schrijnend open hartig stelt hij in het licht wat het leven hem, ook in dit opzicht, heeft geleerd of onthuld. In zijn eerste novelle De Diefstal" betrapt de schrijver, intelligent en zonder zelfbedrog, eenerzijds de huichelachtige comedie, die men in het leven herhaaldelijk gedwongen wordt te spelen, anderzijds klinkt de toon eener vergoelijkende deernis door zijn woorden heen voor den mensen, die door de omstandigheden zijn beter ik" gaat verwaarloozen. Hoe zeer ik deze novelle ook weet te waardeeren, de tweede die het boekje bevat, Ultima Thule", stelt bij grooteren ernst en minder ironisch-romantische gevoeligheid een element van wijsgeerig relativisme aan de orde, dat, prachtig en gaaf, speelsch doch doordringend, in tegenstellingen van overtuigende dia lectiek tot uitdrukking komt. De figuur van den heer Goffaux, fijnzinnig en onmiskenbaar intelligent, het type van den man, die geen partij wil kiezen omdat hij van alle de.bekrompen eenzij digheid als leugenachtig verf oeit, wordt door Brulez vlijmscherp en toch var. menschelijke warmte bezield geschetst. In hem komt de afkeer van goedkoop optimisme, van oppervlakkig oordeel van dogmatisch waarheidsgeloof te zamen met schrander inzicht en critisch Europeeërschap. Met de toets eene onnadrukkelijke tragiek beëindigt Bru lez mijnheer Goffaux' leven: wie geer partij kiest, krijgt ook slaag.... l". En niet in den oorlog of in de gevange nis, waarin Goffaux wegens spionnag, door de Duitschers was opgesloten sterft hij, maar makabefe ironie aan Spaansche griep, nadat dezt geenszins tot dankbaarheid jegens d Duitschers verplichte, Belg had vast gesteld, dat de Duitschers waar acht; beleefder waren dan een willekeurig Belgische vlegel. Enkele kleine schetsen, van eet zelfden kruidigen en prikkelenden gee getuigend als de novellen, besluiten dr kostelijk boekje, dat (hetzij bij uitzon dering vermeld) slechts 3 franken kos' U KOMT TOCH OOK IN DE TANZ KLAUSE? Marnixttraat b/h Leidscheplein Matlné4-6.80 - Avond 8-1 Vorm inhoud SOCIALE FILMKUNST Jeugd In Nood (Blo-theater, Amsterdam) NAARMATE zich de vorm van het filmverhaal bij de industrieele productie meer en meer heeft geconsolideerd, zoodat er op een zeldzame uitzondering na hoogstens nog verrassingen voorkomen wat betreft een enkel détail, is de inhoud van meer belang geworden. En hier is wederom onderscheid tussen gegeven en scenario. Ook het laatste is een belangrijk onderdeel geworden van de filmindustrie in de ruimste zin,. aangepast aan haar eisen en mogelijk-1 heden. Blijft dan het gegeven. ' Dat behoefte is gevoeld hier de mee.' en meer afgezaagde variaties op het eeuwige thema der liefde al dan niet met show te doorbreken, hebben wij de laatste jaren herhaaldelijk kunnen constateren. Men heeft ge tracht dit oude thema met een histori sche achtergrond wat op te frissen en een enkele maal heeft men, min of meer radicaal, er mee gebroken. Vooral Warner Bros komt de eer toe in dit opzicht belangrijk werk te hebben gedaan. De reeks grote histo rische films, waarvan wij reeds Het leven van Louis Pasteur" en Florence Nightingale" (?De witte engel") zagen, wordt voortgezet met Danton", naar een scenario van Romain Rolland. En daarvóór reeds was het vooral ook weer de Warner die onder invloed van de crisis en de New Deal de Ameri kaanse sociale" films bracht. Vooral I am a fugitive" met Paul Muni en Wild boys on the Road" zijn in onze herinnering gebleven als films waarbij inhoud en vorm tot grote eenheid werden, terwijl de latere helden levens" nog de indruk wekken, dat de juiste vorm hiervoor nog niet is gevonden. De film Jeugd in nood", welke onder regie van Alfred E. Green ont stond, sluit na een periode van stil stand volkomen aan bij de beste van deze vroegere sociale" films. Het is het eenvoudige verhaal van vier afge studeerde vrienden, tegenover de harde werkelijkheid van deze maatschappij. Een beeld van worsteling, teleur stelling en ondergang, verzacht en tegelijkertijd verscherpt door de liefde. Een verhaal, verteld met het mengsel van sentiment en harde zakelijkheid, Daarvan de Amerikanen het geheim bezitten. In deze film zijn inhoud en i'orm inderdaad tot een zeer goede -enheid verwerkt, zonder enige andere -errassing dan een volkomen gaaf geheel. Dit is een resultaat dat te meer yaardering verdient als men bedenkt iat ook het meisje hier uit de aard der -;aak een belangrijke rol speelt, de lm zelfs een bescheiden happy end eeft en men des ondanks niet van de Hoofdzaak wordt afgeleid. Deze hoofdaak blijft de worsteling om het bestaan an* de tegenwoordige jeugd tegen een ? '-irde werkelijkheid en déin deze erkelijkheid nog harder aandoende asen, waarmede zij wordt afge-?heept. Jeugd in nood" is n van die films, 1 e zonder de grote reklame der super" «?'i zonder het predicaat kunst" alle «'tHnbeveling verdienen. Schilderkunst Uu: jtuga m nood (Bio-Tneausr, Amsterdam) HERSTELLENDE KRITIKUS D. C. VAN'DER'POBL Bekijkt het wereldgebeuren foor een bril van Schmidt Rokin72 AMSTERDAM IK beken het, een kritikus hoort nooit ziek te zijn; hij hebbe (gebruik steeds in zulke uitdrukkingen den conjunctivus als beleefdheid tegenover het lot I) een voortdurende gezondheid en die van een woelwater. Hij zij dus onbetamelijk nee, ruiterlijk gezond en hij hebbe het gezicht van den speurenden buizerd, die boven het hok van laagwonende konijnen zwerft. Maar niettegenstaande alle egards tegenover het lot kan het hem, en onverwachts gebeuren ziek te worden en kan de trots van een ongestoorde gezondheid verkeeren in een anderen staat en tot de rustige hulpeloosheid der zieken, die alles van de anderen moeten ver wachten. Het is voor den zwervenden vogel een ongewone toestand, waarvan hij eerst kan genieten maar die op den duur toch niet zeer meer genoten wordt en doet terugverlangen naar de ge zondheid die ook wel enkele bezwaren had, maar toch minder nadeelen. De kritikus kan den eersten tijd de bezoeken van zijn getrouwe vriendinnen dankbaar aanvaarden en van de bloe men en vruchten die hij krijgt in zijn gedachten een lusthof van Eden maken, maar hij had de ouderwetsche gewoon te zelf bloemen en vruchten te geven aan haar wier oogopslag zacht kon zijn en onder geheime eigen bewegin gen kon veranderen tot een bijna stralend wit; hij kan eerst alle ziekten schijnen te krijgen, die voorkomen onder zijn vrienden, op den duur ver veelt hem bed en zelfbespiegeling, en hij wil weer gezonder zijn en worden; hij wil zijn eerbied voor den genees kundigen stand geringer zien worden en terug naar de oude insolentie der gezondheid, die meer en meer hem toe schijnt een geoorloofde en noodza kelijke te zijn. Hij wordt dan ook (er zijn tenminste zulke kritici) gezond en begint dan te ervaren bij zijn herstel, dat de berich ten zijner ziekte, stilgehouden, doorge drongen zijn tot enkele zijner goede kennissen en hij kan van hun vriend schap genieten als van een onverwacht geschenk, dat niet groot behoeft te zijn om gewaardeerd te worden. Ge begrijpt, vermoed ik, dezen toestand zeer goed. De zieke, dankbare kriti kus, wordt, en dat is jammer, meer ondankbaar dan ge van hem zoudt verwachten en hij geneest meer en meer. Hij begint zich te verplaatsen en de tentoonstellingszalen, de asylen voor zijn onrust steeds, worden meer eer meer zijn doel, en hun inhoud: schil derijen, meer en meer zijn vertier en zijn bezigheid. De herstellende kritikus wordt eiken dag genietender wakker; hij haat Albert Plasschaert alleen de dagen van mist, en schemer, die zonder verscheidenheid, als een slechte roman, voorbij gaan. De kritikus wordt rebelsch, wat niet hetzelfde is als revolutionnair. Hij wordt rebelscher steeds, wat de gezonde toestand is van den revolutionnair; het is toch vol weerstand, zonder dogma zijn en de herstellende weet: het grootste gevaar voor en in zijn leven is dogmatisch-wezen. Hij heeft zijn vroegere vrienden ongenietbaar zien worden en zijn vroegere vijanden eveneens, hij heeft ze zien verstarren en hun lijven leken hem als hun geest beweginglooze blokken hout. Een dergelijke verstarde kritikus, of hij ethisch is of een losser libertijn, is een kwaal van de periode, waarin hij bewegingloos is. De herstellende kritikus voelt dan de wereld weer verwijden en de geheime stroomen, die hem vroeger wei-deden en soms kwaad-, weerkeeren in de oude beddingen en de gekende tochten hervatten. Hij wordt begeerig naar zijn vrienden en hun gesprekken. En welke gesprekken I Die worden nooit verstaan dan door hen alleen. Alles had daar schijnbaar een gewonen naam, als dat eveneens bij kinderen kan wezen en alles had daarnaast, nog een beteekenis, buiten alle woor denboeken om, de kritikus kreeg weer, een bewijs van herstellende kracht, geheimen en wuftheden en men kon met een doordringend geduld vormen genieten en van de arabesken der ledematen een figuur verzinnen, zooals zijn vriend dat kan, die van de ge liefde vele omtrekken teekent tot hij de ne bereikt, die het volledig cijfer" harer schoonheid is. En vergeten ver langens komen terug, onverwacht zoo als n, die nooit vergeten lang het huis uitging en weerkeert met de lippen, zooals die in zijn herinnering waren, onvergetelijk en jong. De herstellende kritikus overschat dan misschien het leven en de macht van zijn leven en hij meent, dat hij haar, die zonder spanning werd (zoo zitten visschersvrouwen aan den rand van de zee, waar hun man verdronk) maar heeft met vingertoppen aan te raken tot zij star en strak gespannen zich weer heft en opstaat en gaat en eindelijk weer verraadt wat zij, noodeloos-vermoeide, hopeloos verzweeg. Hij weet dan, dat hij weer bij geuren te gast zal gaan en dat hij zich jaren na zijn herstel die eene geur zal her inneren zooals hij uit een vroeger wezen zich de geur herinnert van het kanaal, waaraan hij, een jongen, zondronken zat in het kleine stadje, waar de oude wallen eens zijn kimmen waren en de buurt buiten den wal hem meer waard dan^Venetië. De herstellende kritikus zou spraak zaam kunnen worden over zijn jeugd langs dat kanaal en over de hofsteden onordelijk tusschen de akkers en over dtn appelreuk van rozenbottels bedacht hij zich niet en herinnerde hij zich niet, dat onvertelde genoegens de blijvende worden tot zij van zelf een spraak worden, onweerstaanbaar. Maar hij kende zichzelf te goed om te weten dat hij niet alleen meer op de oude herinneringen zou leven en dat hij ze zou opbergen als oud papier in de la van zijn vorstelijk bureau, zou zij, die sprak met hem zooals zij deed met geen ander, haar nieuwe verhalen hem komen doen om zich in die nieuwe verhalen bij hem weer te vernieuwen, tot zij hem ongekend en begeerlijk weer leek zooals eens op dien avond in den donkeren tuin, ver verscholen tesaam voor de jubelende gasten. Maar de herstellende kritikus bedacht zich en zei hard, opeens: dit alles is de roes der herstelling, een dronk van nieuw bloed, laat ons nuchter blijven; zij is zoo koel en nuchter, dat ze zelfs meent niet de waarheid te kunnen spreken dan zonder de ontkenning van de roes, dat zij de herfst altijd het einde vanden zomer acht; zoo gaan immers in alle leerboeken de seizoenen I zij heeft nooit geleerd dat de verbeelding de meesteres is der getijden. De kritikus bedacht plotseling, nuch terheid vóór nuchterheid, dat hij zich dien dag nog niet had geschoren. En dat moet. Het is een der methoden om je onafhankelijk te gevoelen van je bed en hij had genoeg van het bed en van de ziekte en van de werkelooze deugdzaamheid. Hij herbegreep, dat de zonden het zout van het leven zijn en een bewijs van den werkelijken gang, anders zouden zoo veel kudden ze niet eiken dag aanvallen of ontkennen. Hij trok zijn kleeren aan, die behaaglijkf risch waren en zeer koel; het linnen dat nog naar de bleek rook (zoo zonnig en buiten) en dacht ik heb zin te plukken wat weet ik nog niet maar ik heb zin iets te plukken, dat jong riekt en blank is. Ik ga uit, uit. Op het gewone pad, dat mij nooit gewoon werd. Eiken dag vond ik er een nieuwen moeilijken mensen. Ik ben verzot op 2e, die den weg zelf niet weten en die toch den weg wijzen. Ik ga uit al schemert het al en mist het mat om de lampen van de auto's, misschien in een ongekende buurt (hoe romantisch l) waar ik alleen mee zijn kan zonder n eenzaamheid.... '? .'? PAG. 8 DE GROENE N«. 3102 PAG. f DE GROENE No. 3102

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl