Historisch Archief 1877-1940
Nlm
en!
EEN ROMAN ZONDER FOUTEN
S* Vestdijk
Marianne Philips: Henrl van den
overkant (Van IMshoeck, Bussum)
VERGELIJKT men dezen
nieuwen] roman van Marianne
Philips rmet Nachtvorst" van
Jeanne van Schaik-Willing, dat ik
hier onlangs besprak, dan komt men
tot merkwaardige conclusies. Volgens
een min of meer schoolsch gebruik
kan men de waarde van een boek
bepalen door het geven van cijfers,
het optellen (en vervolgens van den
eindindruk aftrekken) van fouten.
Niets is in de literatuur zoo bedriegelijk,
evenwel I Er bestaan mislukte meester
werken (?Les faux monnayeurs" van
AndréGide is een bekend voorbeeld),
en er bestaan volkomen onbelangrijke
prullaria, waar de grootste nurks niets
op aan te merken zou vinden. Het
niveau, het formaat van een boek
onttrekt zich nu eenmaal volkomen
aan bewijzende oordeelvorming, dus
ook aan het bewijzen van fouten!
Dit niveau is iets dat men voelt, regis
treert uit duizenderlei indrukken,
maar dat men niet aantoonen kan.
Het beschavingspeil van een auteur,
zijn kritische zin, zijn selectievermogen,
zijn psychologisch raffinement, en
zooveel meer nog, manifesteeren zich
op onmiskenbare wijze in zijn ge
schriften, maar dit is zeer goed
vereenigbaar met het maken van fou
ten", ja het vormt er in zekeren zin
zelfs een begunstigende voorwaarde
van, want alleen bij een zeer groote
differentiatie, verheldering en weder
zijds ch e afbakening der elementen
heeft men eenige kans de hand te
leggen op feitelijke gebreken, die
immers steeds berusten op onderlinge
tegenstrijdigheid. Het geval doet zich
dan ook voor, dat op Henri van den
overkant" de kriticus veel minder
aan te merken vindt dan op den
roman van Jeanne van Schaik-Willing,
terwijl er toch geen twijfel mogelijk is
aan de onvergelijkelijk veel grootere
waarde van den laatsten. Terloops wil
ik vaststellen, dat Marianne Philips
zichzelf in dit werk overtroffen heeft,
dat het den smaad van Bruiloft in
Europa" vrijwel geheel uitwischt, en
zeker het hoogste vertegenwoordigt
waartoe deze schrijfster in staat schijnt
te zijn. Voor een vergelijking is zoo
iets natuurlijk van belang.
HENRI van den overkant", het
eerste deel van een biografische
reeks, het leven van een jongen,
begaafden Jood behandelend, wiens
ontwikkelingsjaren in het begin dezer
eeuw vallen, is zeer zeker een roman
met qualiteiten; niet alleen aangename
lectuur, maar ook een geslaagd tableau
van menschelijke hartstochten (tegen
een achtergrond van historisch belang:
het oude Amsterdam, in het Joodsche
milieu.en er buiten, dat scherp gezien
is en soms verdienstelijk uitgebeeld).
Het vader-zoon-conflict (om er slechts
de belangrijkste van te noemen)* heeft
in zijn uitwerking dat tegelijk typische
en geïndividualiseerde verkregen, waar
aan men goede romankunst herkent.
Een andere vraag is of deze roman
aandoet als onvervangbaar. Reeds de
stijl, geheel uit de school van het
Hollandsen realisme (dus zonder het
gewilde modernisme van Bruiloft in
Europa," hetgeen een vooruitgang
beteekent, zij het ook niet in
chronologischen zin!), mist het eigene en
onverwisselbare accent, waaraan wij
b.v. ieder onderdeel van de romans van
Jeanne van Schaik-Willing herkennen
als door haar geschreven. Deze stijl is
minder puntig, minder precies, meer
benaderend, soms machteloos en on
duidelijk. Deze stijl mist bovendien
poëtische charme (ook waar bepaalde
onderwerpen poëtisch" behandeld
worden) en -schrikt niet terug voor
goedkoop-ouderwetsche krullen (pag.
73i 85)» die wel bijzonder scherp af
steken tegen de vaak evenzeer, doch
met hoeveel meer smaak archa
seerende betoogtrant van de andere schrijf
ster. Dit relatieve gemis aan finesse
zet zich voort in de behandeling der
psychologie. Bij Jeanne van
SchaikWilling beteekent iedere gebeurtenis
tevens een schoksgewijze ontdekking
in het zieleleven van de hoofdpersonen,
die zich aldus uit tallooze trekjes dyna
misch opbouwen. Marianne Philips
daarentegen presenteert haar perso
nages veel meer statisch, niet zoo
zeer als clichéfiguren, waarin ze zich
op haar beurt gunstig onderscheidt van
volstrekt minderwaardig werk als b.v.
dat van Jo van Ammers-Küller, maar
als van den aanvang af vastgestelde
gegevens, die in den loop van het ver
haal variëeren, maar zich niet, en
steeds dieper, steeds subtieler, ont
hullen. Een zekere oppervlakkigheid,
die Marianne Philips steeds in haar
romans vertoonde, is hierin onmisken
baar. Ter demonstratie bepaal ik mij
tot de figuur van den hoofdpersoon
Henri, het voor schilder in de wieg
gelegde knaapje, daarin gedwarsboomd
door een burgerlijk verstarden vader,
maar die dit ideaal, na een harde
leerschool, ongetwijfeld in de volgende
romans zal verwezenlijken. Mijn be
zwaar is nu, dat dit leerschoolmotief"
in dit eerste deel reeds zoo overvloedig
aanwezig is, dat men bij tijden onweer
staanbaar aan Götz Kraft" herinnerd
wordt. Henri Godschalk zelf is speelsch
genoeg, maar de schrijfster gaat niet
speelsch met hem om; zij drijft hem
door velerlei levensferen, die hij als
klassen doorloopt; zij laat hem gesprek
ken voeren, over sexueele moraal,
socialisme, religie, met bijfiguren, die
daar voor die gesprekken speciaal
zijn neergezet. Deze opzettelijke didac
tiek, niet voor den lezer didac
tisch, maar voor Henri en zijn tegen
spelers met hun bereidwillige en
systematische en slechts schijnbaar
spontaan verstrekte inlichtingen,
doet aan het boek veel afbreuk. En de
geheele opzet is eigenlijk zoo: in het
alleraardigste Artis-hoofdstuk b.v.
toont een over Darwin orakelende
onderwijzer wel zeer duidelijk
schrijfster's preoccupatie om Henri veel en
goed van het werkelijke leven" te
laten leeren". Henri wist al wat
de theorie van Darwin inhield.. .."
MARIANNE Philips en nu kom
ik tot de positieve kanten van
dezen roman is op haar best, als
zij met een koel oog gepassioneerde
uitbarstingen beschrijft. De scène van
de ongewilde, door den vader verraste
vrijage tusschen Henri en zijn tweede
moeder, met de vernieling der
kleurkrijtjes die er als straf voor dezen
jeugdigen Oedipus op volgt, is daar
een opmerkelijk voorbeeld van. Een
niet minder geslaagd pendant vindt
men op pag. 282: de jongen, die,
kracht puttend uit het voorafgaand
liefdesspel met zijn vriendin Mietje,
zich geheel van den vader emancipeert.
Deze Mietje is wel een aardig opgezet
volkskind, maar is het waarschijn
lijk, dat zij, na zooveel jaren verzwegen
liefde voor den aesthetiseerenden jon
genheer aan den overkant", nog zoo
agressief plat Amsterdamsen spreekt?
zoo niet, dan is dit de eenige fout" l
een onmisbare verschijning in het
contrapunt van dezen roman, die
zoowel het hoogtepunt (het
Artishoofdstuk) voor haar rekening neemt
als de zeer mislukte scène van haar
extatische defloratie (pag. 299). Over
dit laatste wil ik zwijgen; het is te
hopen, dat de schrijfster met dezen
jongeman, die sterk amoureus dreigt
te worden, andere literaire wegen
inslaat dan waarop alles gloeiend,
hijgend en stuwend beschreven wordt
behalve het eene", hoogere
prikkellectuur dus. Maar het Artis-hoofdstuk
verzoent ons met veel, zoo niet alles.
En daaruit vooral die uiterst bekoor
lijke overgang van skelet op
bierbrouwerspaard (pag. 117): een onver
getelijk trekje, en zoo typisch Amster
damsen als men zich maar wenschen
kan l Dergelijke bruuske, doch doel
bewuste veranderingen van decor of
standpunt, ook later, daar waar
Henri zijn eigen huis van den over
kant" bekijkt, treffen we dit procéd
aan, bewijzen de natuurlijke be
gaafdheid tot het veelstemmig"
componeeren, die deze romancière .onge
twijfeld bezit. Het zal zeker de moeite
loonen Henri's ontwikkelingsgang ver
der te volgen.
C H AP MAN T
IRONICUS
D. A. M. BINNENDIJK
Bibliografie
Gerbart Hauptmanu: lm Wlrbel
der Bevufnng" (S. Fisober Verlag,
Berlin)
DE nieuwe roman van Gerhart
Hauptmann bevat volgens het
prospectus autobiografische ele
menten uit de eerste jaren van
Hauptmanns leven als schrijver. Een jong
dichter (Erasmus Gotter genaamd)
komt, terwijl hij zijn vacantie geschei
den van zijn gezin in een kleine resi
dent ieplaats doorbrengt, in aanraking
met het hof en het hof theater. Hem
wordt opgedragen den Hamlet in te
studeeren, die met den verjaardag van
den vorst zal worden opgevoerd. De
karakterontwikkeling van den nieuwen
regisseur, die eerst een verhouding
heeft met een tooneelspeelster en
daarna met een prinses, maakt met
de beschouwingen over den Hamlet
en het wezen van het tooneel den
inhoud uit van dit boek.
De geest van den gestorven koning
is de allesoverheerschende macht in
het Hamletdrama; hij veroorzaakt de
vijandschap tusschen Claudius en Ham
let, hij dwingt de koningin tot uit
spraken die noodlottig blijken voor
het geheele vorstengeslacht. Ziehier
de these waarop Erasmus Gotter zijn
visie op de Hamletfiguur heeft ge
bouwd. In een proloog van eigen
maaksel weet hij ook de toeschouwers
den fatalen invloed van de Schim te
doen voelen.
Om den hoofdfiguur hangt een zeker
romantisch waas, wat op zich zelf niet
zoo'n bezwaar zou zijn, als er niet uit
bleek, dat Hauptmann zelf de motieven
Van zijn personnages niet of onvol
doende doordenkt en hen .voortdurend
edeler en verhevener wil doen zien
dan ze zijn. Dat hij dit doet blijkt
onder meer hier uit, dat hij de zoo
goed als eenig juiste kwalificatie
van Erasmus' karakter en daden
door den tooneeldirecteur als nicht
fein" bestempelt. De neiging zijn
hoofdpersoon tot iederen prijs tot een
nobele figuur te maken dwingt den
auteur voortdurend tot het neer
schrijven van frasen. Wanneer Eras
mus na een nachtelijk samenzijn met
de tooneelspeelster ontdekt dat zijn
hart toch eigenlijk naar de prinses
trekt, dan wordt deze neiging verklaard
door de goddelijke herkomst" van
dit golden sonnenhaft apollinisches"
wezen.
Toch zou bij een dieper indringen
in de psyche van den dichterlijken
regisseur het boek stellig de moeite
waard zijn geworden. Thans behooren
de groei van de Hamletproblematiek
en de passages over de verwantschap
tusschen Erasmus en Hamlet tot de
meest boeiende gedachten ervan.
Baymond Brnlez: Novellen en
Schei?en (De Garve-A. v. Acker, Brugge)
ONDER de jonge Vlaamsche
prozaschrijvers vindt men
Herreman wijst er terecht op in
zijn inleiding tot dezen bundel novellen
van Brulez sommigen, die den roep
van Vermeylen om more brains"
hebben verstaan. Een van hen is
Raymond Brulez. Zijn luchthartig
schijnende charme, de beweeglijkheid
van zijn proza, zij verbergen en ont
hullen voor wie met meer dan de oogen
alleen lezen kan een vluchtig gebarend
pessimisme van hooge intellectueele
orde, een scepticisme, dat niet de
zwaarte der ontgoocheling meetorst,
doch zich voortreffelijk van de ironi
sche expressie weet te bedienen. Al
gaat Brulez' belangstelling hoofd
zakelijk uit naar de menschelijke
zijde van het individueel-psychisch
leven, toch laat het sociaal conflict
hem niet onbewogen of onverschillig.
Maar dupe" werd hij nooit en nergens.
Gevoelig voor het lot, dat den onbe
middelde tot verstikking zijner huma
niteit en tot ergerlijke kleinzieligheid
en burgerlijke enghartigheid drijft,
blijft hij geenszins blind voor wat zich
al te vaak achter het mom der nood
druft aan schraapzucht en heimelijk
kapitalisme verberg,!. Schrijnend open
hartig stelt hij in het licht wat het leven
hem, ook in dit opzicht, heeft geleerd
of onthuld.
In zijn eerste novelle De Diefstal"
betrapt de schrijver, intelligent en
zonder zelfbedrog, eenerzijds de
huichelachtige comedie, die men in
het leven herhaaldelijk gedwongen
wordt te spelen, anderzijds klinkt de
toon eener vergoelijkende deernis door
zijn woorden heen voor den mensen,
die door de omstandigheden zijn beter
ik" gaat verwaarloozen. Hoe zeer ik
deze novelle ook weet te waardeeren,
de tweede die het boekje bevat,
Ultima Thule", stelt bij grooteren
ernst en minder ironisch-romantische
gevoeligheid een element van wijsgeerig
relativisme aan de orde, dat, prachtig
en gaaf, speelsch doch doordringend, in
tegenstellingen van overtuigende dia
lectiek tot uitdrukking komt. De figuur
van den heer Goffaux, fijnzinnig en
onmiskenbaar intelligent, het type van
den man, die geen partij wil kiezen
omdat hij van alle de.bekrompen eenzij
digheid als leugenachtig verf oeit, wordt
door Brulez vlijmscherp en toch var.
menschelijke warmte bezield geschetst.
In hem komt de afkeer van goedkoop
optimisme, van oppervlakkig oordeel
van dogmatisch waarheidsgeloof te
zamen met schrander inzicht en critisch
Europeeërschap. Met de toets eene
onnadrukkelijke tragiek beëindigt Bru
lez mijnheer Goffaux' leven: wie geer
partij kiest, krijgt ook slaag.... l".
En niet in den oorlog of in de gevange
nis, waarin Goffaux wegens spionnag,
door de Duitschers was opgesloten
sterft hij, maar makabefe ironie
aan Spaansche griep, nadat dezt
geenszins tot dankbaarheid jegens d
Duitschers verplichte, Belg had vast
gesteld, dat de Duitschers waar acht;
beleefder waren dan een willekeurig
Belgische vlegel.
Enkele kleine schetsen, van eet
zelfden kruidigen en prikkelenden gee
getuigend als de novellen, besluiten dr
kostelijk boekje, dat (hetzij bij uitzon
dering vermeld) slechts 3 franken kos'
U KOMT TOCH OOK IN DE
TANZ KLAUSE?
Marnixttraat b/h Leidscheplein
Matlné4-6.80 - Avond 8-1
Vorm
inhoud
SOCIALE FILMKUNST
Jeugd In Nood
(Blo-theater, Amsterdam)
NAARMATE zich de vorm van
het filmverhaal bij de
industrieele productie meer en meer
heeft geconsolideerd, zoodat er
op een zeldzame uitzondering na
hoogstens nog verrassingen voorkomen
wat betreft een enkel détail, is de
inhoud van meer belang geworden. En
hier is wederom onderscheid tussen
gegeven en scenario. Ook het laatste
is een belangrijk onderdeel geworden
van de filmindustrie in de ruimste zin,.
aangepast aan haar eisen en mogelijk-1
heden. Blijft dan het gegeven. '
Dat behoefte is gevoeld hier de mee.'
en meer afgezaagde variaties op het
eeuwige thema der liefde al dan
niet met show te doorbreken, hebben
wij de laatste jaren herhaaldelijk
kunnen constateren. Men heeft ge
tracht dit oude thema met een histori
sche achtergrond wat op te frissen en
een enkele maal heeft men, min of
meer radicaal, er mee gebroken.
Vooral Warner Bros komt de eer toe
in dit opzicht belangrijk werk te
hebben gedaan. De reeks grote histo
rische films, waarvan wij reeds Het
leven van Louis Pasteur" en Florence
Nightingale" (?De witte engel") zagen,
wordt voortgezet met Danton", naar
een scenario van Romain Rolland. En
daarvóór reeds was het vooral ook
weer de Warner die onder invloed van
de crisis en de New Deal de Ameri
kaanse sociale" films bracht. Vooral
I am a fugitive" met Paul Muni en
Wild boys on the Road" zijn in onze
herinnering gebleven als films waarbij
inhoud en vorm tot grote eenheid
werden, terwijl de latere helden
levens" nog de indruk wekken, dat de
juiste vorm hiervoor nog niet is
gevonden.
De film Jeugd in nood", welke
onder regie van Alfred E. Green ont
stond, sluit na een periode van stil
stand volkomen aan bij de beste van
deze vroegere sociale" films. Het is
het eenvoudige verhaal van vier afge
studeerde vrienden, tegenover de harde
werkelijkheid van deze maatschappij.
Een beeld van worsteling, teleur
stelling en ondergang, verzacht en
tegelijkertijd verscherpt door de liefde.
Een verhaal, verteld met het mengsel
van sentiment en harde zakelijkheid,
Daarvan de Amerikanen het geheim
bezitten. In deze film zijn inhoud en
i'orm inderdaad tot een zeer goede
-enheid verwerkt, zonder enige andere
-errassing dan een volkomen gaaf
geheel. Dit is een resultaat dat te meer
yaardering verdient als men bedenkt
iat ook het meisje hier uit de aard der
-;aak een belangrijke rol speelt, de
lm zelfs een bescheiden happy end
eeft en men des ondanks niet van de
Hoofdzaak wordt afgeleid. Deze
hoofdaak blijft de worsteling om het bestaan
an* de tegenwoordige jeugd tegen een
? '-irde werkelijkheid en déin deze
erkelijkheid nog harder aandoende
asen, waarmede zij wordt
afge-?heept.
Jeugd in nood" is n van die films,
1 e zonder de grote reklame der super"
«?'i zonder het predicaat kunst" alle
«'tHnbeveling verdienen.
Schilderkunst
Uu: jtuga m nood (Bio-Tneausr, Amsterdam)
HERSTELLENDE KRITIKUS
D. C. VAN'DER'POBL
Bekijkt het wereldgebeuren
foor een bril van Schmidt
Rokin72 AMSTERDAM
IK beken het, een kritikus hoort
nooit ziek te zijn; hij hebbe (gebruik
steeds in zulke uitdrukkingen den
conjunctivus als beleefdheid tegenover
het lot I) een voortdurende gezondheid
en die van een woelwater. Hij zij dus
onbetamelijk nee, ruiterlijk gezond en
hij hebbe het gezicht van den
speurenden buizerd, die boven het hok van
laagwonende konijnen zwerft. Maar
niettegenstaande alle egards tegenover
het lot kan het hem, en onverwachts
gebeuren ziek te worden en kan de
trots van een ongestoorde gezondheid
verkeeren in een anderen staat en
tot de rustige hulpeloosheid der zieken,
die alles van de anderen moeten ver
wachten. Het is voor den zwervenden
vogel een ongewone toestand, waarvan
hij eerst kan genieten maar die op den
duur toch niet zeer meer genoten wordt
en doet terugverlangen naar de ge
zondheid die ook wel enkele bezwaren
had, maar toch minder nadeelen.
De kritikus kan den eersten tijd de
bezoeken van zijn getrouwe vriendinnen
dankbaar aanvaarden en van de bloe
men en vruchten die hij krijgt in zijn
gedachten een lusthof van Eden maken,
maar hij had de ouderwetsche gewoon
te zelf bloemen en vruchten te geven
aan haar wier oogopslag zacht kon
zijn en onder geheime eigen bewegin
gen kon veranderen tot een bijna
stralend wit; hij kan eerst alle ziekten
schijnen te krijgen, die voorkomen
onder zijn vrienden, op den duur ver
veelt hem bed en zelfbespiegeling, en
hij wil weer gezonder zijn en worden;
hij wil zijn eerbied voor den genees
kundigen stand geringer zien worden
en terug naar de oude insolentie der
gezondheid, die meer en meer hem toe
schijnt een geoorloofde en noodza
kelijke te zijn.
Hij wordt dan ook (er zijn tenminste
zulke kritici) gezond en begint dan te
ervaren bij zijn herstel, dat de berich
ten zijner ziekte, stilgehouden, doorge
drongen zijn tot enkele zijner goede
kennissen en hij kan van hun vriend
schap genieten als van een onverwacht
geschenk, dat niet groot behoeft te
zijn om gewaardeerd te worden. Ge
begrijpt, vermoed ik, dezen toestand
zeer goed. De zieke, dankbare kriti
kus, wordt, en dat is jammer, meer
ondankbaar dan ge van hem zoudt
verwachten en hij geneest meer en
meer. Hij begint zich te verplaatsen en
de tentoonstellingszalen, de asylen
voor zijn onrust steeds, worden meer eer
meer zijn doel, en hun inhoud: schil
derijen, meer en meer zijn vertier en
zijn bezigheid.
De herstellende kritikus wordt eiken
dag genietender wakker; hij haat
Albert Plasschaert
alleen de dagen van mist, en schemer,
die zonder verscheidenheid, als een
slechte roman, voorbij gaan. De
kritikus wordt rebelsch, wat niet
hetzelfde is als revolutionnair. Hij
wordt rebelscher steeds, wat de gezonde
toestand is van den revolutionnair;
het is toch vol weerstand, zonder
dogma zijn en de herstellende weet:
het grootste gevaar voor en in zijn
leven is dogmatisch-wezen. Hij heeft
zijn vroegere vrienden ongenietbaar
zien worden en zijn vroegere vijanden
eveneens, hij heeft ze zien verstarren
en hun lijven leken hem als hun geest
beweginglooze blokken hout. Een
dergelijke verstarde kritikus, of hij
ethisch is of een losser libertijn, is
een kwaal van de periode, waarin hij
bewegingloos is.
De herstellende kritikus voelt dan de
wereld weer verwijden en de geheime
stroomen, die hem vroeger wei-deden
en soms kwaad-, weerkeeren in de
oude beddingen en de gekende tochten
hervatten. Hij wordt begeerig naar
zijn vrienden en hun gesprekken. En
welke gesprekken I Die worden nooit
verstaan dan door hen alleen. Alles
had daar schijnbaar een gewonen
naam, als dat eveneens bij kinderen
kan wezen en alles had daarnaast,
nog een beteekenis, buiten alle woor
denboeken om, de kritikus kreeg weer,
een bewijs van herstellende kracht,
geheimen en wuftheden en men kon
met een doordringend geduld vormen
genieten en van de arabesken der
ledematen een figuur verzinnen, zooals
zijn vriend dat kan, die van de ge
liefde vele omtrekken teekent tot hij de
ne bereikt, die het volledig cijfer"
harer schoonheid is. En vergeten ver
langens komen terug, onverwacht zoo
als n, die nooit vergeten lang het
huis uitging en weerkeert met de
lippen, zooals die in zijn herinnering
waren, onvergetelijk en jong.
De herstellende kritikus overschat
dan misschien het leven en de macht
van zijn leven en hij meent, dat hij
haar, die zonder spanning werd (zoo
zitten visschersvrouwen aan den rand
van de zee, waar hun man verdronk)
maar heeft met vingertoppen aan te
raken tot zij star en strak gespannen
zich weer heft en opstaat en gaat en
eindelijk weer verraadt wat zij,
noodeloos-vermoeide, hopeloos verzweeg.
Hij weet dan, dat hij weer bij geuren
te gast zal gaan en dat hij zich jaren
na zijn herstel die eene geur zal her
inneren zooals hij uit een vroeger
wezen zich de geur herinnert van het
kanaal, waaraan hij, een jongen,
zondronken zat in het kleine stadje,
waar de oude wallen eens zijn kimmen
waren en de buurt buiten den wal
hem meer waard dan^Venetië.
De herstellende kritikus zou spraak
zaam kunnen worden over zijn jeugd
langs dat kanaal en over de hofsteden
onordelijk tusschen de akkers en over
dtn appelreuk van rozenbottels
bedacht hij zich niet en herinnerde hij
zich niet, dat onvertelde genoegens de
blijvende worden tot zij van zelf een
spraak worden, onweerstaanbaar. Maar
hij kende zichzelf te goed om te weten
dat hij niet alleen meer op de oude
herinneringen zou leven en dat hij ze
zou opbergen als oud papier in de la
van zijn vorstelijk bureau, zou zij, die
sprak met hem zooals zij deed met geen
ander, haar nieuwe verhalen hem
komen doen om zich in die nieuwe
verhalen bij hem weer te vernieuwen,
tot zij hem ongekend en begeerlijk
weer leek zooals eens op dien avond in
den donkeren tuin, ver verscholen
tesaam voor de jubelende gasten. Maar
de herstellende kritikus bedacht zich
en zei hard, opeens: dit alles is de roes
der herstelling, een dronk van nieuw
bloed, laat ons nuchter blijven; zij is
zoo koel en nuchter, dat ze zelfs
meent niet de waarheid te kunnen
spreken dan zonder de ontkenning van
de roes, dat zij de herfst altijd het einde
vanden zomer acht; zoo gaan immers
in alle leerboeken de seizoenen I zij
heeft nooit geleerd dat de verbeelding
de meesteres is der getijden.
De kritikus bedacht plotseling, nuch
terheid vóór nuchterheid, dat hij zich
dien dag nog niet had geschoren. En
dat moet. Het is een der methoden om
je onafhankelijk te gevoelen van je
bed en hij had genoeg van het bed
en van de ziekte en van de werkelooze
deugdzaamheid. Hij herbegreep, dat de
zonden het zout van het leven zijn en
een bewijs van den werkelijken gang,
anders zouden zoo veel kudden ze niet
eiken dag aanvallen of ontkennen. Hij
trok zijn kleeren aan, die
behaaglijkf risch waren en zeer koel; het linnen dat
nog naar de bleek rook (zoo zonnig en
buiten) en dacht ik heb zin te plukken
wat weet ik nog niet maar ik heb zin
iets te plukken, dat jong riekt en
blank is. Ik ga uit, uit. Op het gewone
pad, dat mij nooit gewoon werd. Eiken
dag vond ik er een nieuwen moeilijken
mensen. Ik ben verzot op 2e, die den
weg zelf niet weten en die toch den
weg wijzen. Ik ga uit al schemert
het al en mist het mat om de lampen
van de auto's, misschien in een
ongekende buurt (hoe romantisch l)
waar ik alleen mee zijn kan zonder
n eenzaamheid....
'? .'?
PAG. 8 DE GROENE N«. 3102
PAG. f DE GROENE No. 3102