Historisch Archief 1877-1940
MiniMnininHiiiiininiHHNM
IIIIMIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMII
Hniniiiiiiiiiniumn
SJ
LINCOLN ZEPHYR V-12
naar de wintersport!
Als U er In een snellen.'sierlijken, sportieven
Lincoln Zephyr op uit trekt, kunt U langer in
Uw wintersportplaats vertoeven en geniet L
meer van de reis!
Het rij-comfort van den Lincoln Zephyr laat
zich niet overtreffen door de rustige be
sturing kunt U lange dagtrajecten met een
hooge gemiddelde snelheid rijden, zonder een
spoor van vermoeidheid!
Vooral de dames zijn zoo op den Lincoln Zephyr
gecharmeerd, omdat hij zoo ruim en comfor
tabel is, om zijn gemakkelijk bereikbare,
flinke bagagebergplaats en het heerlijk vrije
uitzicht naar alle kanten.
De 'Lincoln Zephyr is de reiswagen bij uit
nemendheid!
12 cylinders in V-vorm ....
tóch 6 a 7 km per liter benzine,
óók bij hooge snelheden
Oe ' prijzen der Lincoln
Zephyr automobielen zijn
nog niet verhoogd.
Sedan 2 Deuren f3075.
Sedan 4 Deuren f3160.
LINCOLNZËPHYin
Vraag* den Official Dealer hei Lincoln Zephyr Attesten boek j e"
N.V. NEDERLANDSCHE FORD AUTOMOBIEL FABRIEK AMSTERDAM
nnuiiniiuuMiiuinniinimiiinii
wtiiNimtniiimiiiiiiiii
m.: in.'
voo-t
PROF. DR. H. BRUGMANS
le^a
WIE voor een halve eeuw en zelfs nog voor
tien jaren een terugblik wilde werpen op
Amsterdams jongste verleden kon dat
doen in den toonaard der gelukkige voldoening:
immers naar zijn wijze van zien had Amsterdam
toen een periode van afwisselenden, maar toch steeds
stijgenden groei en bloei achter den rug. In 1936
kan men dat niet met zoo groote zekerheid herhalen:
wij weten allen, dat wij in een tijd van depressie en
malaise leven: onze eerste neiging is om de vraag te
stellen, of wij nog wel van vooruitgang kunnen
spreken. Maar juist de geschiedenis geeft daarop
een bevredigend antwoord: ook in zooverre is de
historie de leermeesteres der volken, dat zij leert,
hoe de ontwikkeling niet steeds in stijgende lijn,
maar altijd in een afwisselend gebogen linie gaat,
maar niettemin in laatste instantie toch steeds om
hoog. Zoo is het ook met Amsterdam gegaan: in de
meer dan zes en een halve eeuw van zijn bestaan is
onmiskenbaar een sterken groei waar te nemen.
Zestig jaren is lang genoeg om te gaan vergelij
ken. Beschouwen wij het Amsterdam van voor zes
tig jaren, de stad tusschen 1870 en 1880, dan moeten
wij tweeërlei constateeren. Vooreerst, dat de
Amstelstad nog weinig gegroeid is sedert de nadagen der
republiek: maar ten andere toch ook, dat de kiemen
aanwezig waren voor nieuwen opbloei. Het is wel
zeker, dat Amsterdam zich toen bukte om den
grooten sprong te wagen naar de hoogte, die wij allen
hebben gekend en die wij zelfs min of meer als
normaal en gewoon hebben leeren beschouwen.
Amsterdam tusschen 1870 en 1880 lag in hoofd
zaak nog in den aiouden vestinggordel besloten. Dat
wil zeggen: de vesting was onder koning Willem I
geslecht en ook de meeste poorten waren toen en
later gesloopt: maar de gordel was gebleven en Am
sterdam kwam daar eigenlijk nog nauwelijks over
heen. Er was eenige uitbreiding hier en daar. In het
Y waren de beide dokken, het ooster- en het
westerdok, reeds in 1832 geopend. Ook de spoorwegen
waren nog nauwelijks in de stad zelf doorgedrongen.
De oosterspoorweg werd aangelegd over den
oosterdoksdijk, waar ook het station werd gebouwd. De
Hollandsche spoorweg eindigde eerst buiten de
Haarlernmerpoort, rnaar drong eerlang met een
zware viaduct met bogen langs de Haarlemmer
Houttuinen in de stad door tot bij het Droogbak,
waar ook het station kwam te staan. De Rijnspoor
kreeg haar station buiten de Singelgracht bij de
Weesperpoort. Reeds stond het voor zestig jaar vast,
waar het centraal station zou verrijzen: vóór het
Damrak werd in het Y een groot eiland aangeplempt,
waar de twee bovengenoemde lijnen tot elkander
werden gebracht en waar in 1889 het centraal sta
tion werd in gebruik genomen.
Natuurlijk staat daarmede in verband de verrui
ming van het havengebied, die toen reeds in beginsel
was begonnen. Toen de vaart over de Zuiderzee
steeds bezwaarlijker was geworden voor groote
schepen, moest men bedacht zijn op een verlegging
van den waterweg. Met dat doel was reeds in 1824
het Noord-Hollandsch kanaal gegraven en geopend
Den Helder werd zoo de voorhaven van Amsterdam,
zooals Cuxhaven voor Hamburg en Bremerhaven
voor Bremen. Maar op den duur bevredigde ook dit
kanaal de stijgende eischen van de groote
stoomvaart niet meer. Daarom gelastte de wet van
Thorbecke van 1864 den aanleg van een kanaal door
Holland op zijn smalst: in 1876 kon het Noordzee
kanaal worden, geopend. Het was bij Schellingwoude
en bij de nieuwe voorstad IJmuiden door sluizen
afgesloten: daarvan zijn de laatste in den modernen
tijd steeds vergroot, gelijk ook het geheele kanaal
"enige keeren is vergroot en verruimd. In aanslui
ting aan het Noordzee-kanaal zijn nieuwe havens
.'n kaden aangelegd: nog in onzen tijd is het haven
gebied in het westen nog belangrijk uitgebreid.
MET de uitbreiding van het havengebied hield
die van de stad gelijken tred. Er was buiten d
mde stad nog niet veel te zien omstreeks 1870:
alDE NIEUWE BROCHES
PAG. 12 DE GROENE No. 3107
leen vlak buiten de poorten waren van oudsher
kleine buitenwijken ontstaan. Iets geheel nieuws
was het Vondelpark, dat in 1864 en volgende jaren
door een groep van kloeke Amsterdammers was
gesticht als een rij- en wandelpark voor de burgerij.
Van de Stadhouderskade af, zooals de oude
buitensingel nu heette, werd het park steeds uitgebreid,
totdat het ten slotte den Amstelveenschen weg be
reikte. In 1867 werd in het park het bekende stand
beeld van den vorst der Nederlandsche dichters ont
huld ; het park werd toen ook naar Vondel genoemd.
Een feit van overwegende beteekenis voor Amster
dam, dat zelfs niet door de demping van den Over
toom kon worden tenietgedaan.
Niet lang na 1870 werden de plannen vastgesteld
voor het nieuwe rijksmuseum, tot dusverre in het
fraaie Trippenhuis aan den Kloveniersburgwal ge
vestigd. De grootsche schepping van dr. Cuypers
werd in 1885 geopend: terecht werd de geheele
buurt, het museumkwartier door Cuypers [daarop
georiënteerd. Het is alleen te betreuren, dat de
andere groote gebouwen in deze buurt, de
rijkspostspaarbank, het stedelijk museum en
hetjconcertgebouw, niet op dezelfde wijze een eigen omgeving
hebben mogen verkrijgen. En evenzeer is het te
betreuren, dat het groote grasveld van de ijsclub
niet als een groot stadsplein met een monumentaal
gebouw is gearrangeerd. En evenzeer is het jammer,
dat het museumkwartier niet op analoge wijze is voort
gezet : eerst later heeft het plan Berlage hier een stads
kwartier weten te scheppen met grachten, plantsoe
nen en pleinen, dat aesthetisch zeer bevredigend is.
In 1870 was de buurt YY, die door de spraak
makende gemeente waarom, zou ik niet weten te
zeggen de Pijp is gedoopt, reeds in begin en ook
in beginsel aanwezig. Deze buurt is een van de
oudste van het nieuwe Amsterdam; daarom is zij
stellig ook een der slechtste. Het is wel zeker, dat
de Pijp aan geen enkele der eischen voldoet, die
men aan een moderne stadsuitbreiding kan en
moet stellen: van de zijde der gemeente is hier geen
enkele regel gesteld: men heeft maar gebouwd
zooals het viel. De oudste straat hier is de Frans
Halsstraat, die van 1872 is. Daarop volgde in 1873
de Ferdinand Bolstraat, die in onze dagen de groote
winkelstraat van deze buurt zou worden. Verder
ging hier de uitbreiding snel genoeg, eigenlijk te
snel; de Van Woustraat en de Hemonystraat b.v.
zijn van 1880: in dat jaar is ook het Sarphatipark
geopend met het monument voor dr. Sarphati, den
stichter van een deel van het nieuwe Amsterdam.
DAT nieuwe Amsterdam van Sarphati was al
ouder dan 1870. Een geheele omvorming van
Amsterdam was het gevolg van de stichting van
het Paleis van Volksvlijt, dat in 1864 werd geopend.
Het Frederiksplein werd aangelegd op déoude
Ossen- en Vajkensmarkt; aan beide zijden van het
paleis werd het Oosteinde en het Westeinde ge
bouwd. Nog werd hier de Sarphatistraat ge
traceerd en aan de andere zijde van den Amstel
over de Hooge Sluis voortgezet: eindelijk werd in
1882 de galerij in den tuin van het paleis geopend.
In verband met al deze veranderingen kon in 1868
de Weteringschans worden aangelegd, die in 1872
nog aan de andere zijde van het Leidsche Plein kon
worden voortgezet in de Mar n ixs t raat.
Wat Sarphati voor het Amsterdam van zijn dagen
heeft gedaan, is van groote beteekenis geweest.
Minder succesvol waren de dempingen, waarmede
men reeds vóór' 1870 was begonnen. Demping is
alleen toelaatbaar, als de eischen van het verkeer
onafwijsbaar zijn of wanneer de te dempen gracht
geen schoon geheel gevormd heeft; bijna altijd is
zij een inbreuk op het stadsschoen. De oudste dem
ping is die van de Goudsbloemgracht, die in 1857
de Willemstraat werd. Zoo werd de
Anjeliersgracht in 1861 de Westerstraat: ook de
Palmgracht, de Lindengracht en de Elands
gracht werden later gedempt. Van de andere
dempingen noemen wij die van de burgwal
len der nieuwe zijde en van het
Waterlooplein, ongetwijfeld beide mislukkingen.
Wij deden slechts enkele grepen uit het
Amsterdam van zestig jaar geleden. De ons
toegemeten ruimte vergunde ons alleen van
het uiterlijk der stad te spreken. Hoezeer
dat ! uiterlijk is veranderd, hebben wij f voor
een deel reeds aangegeven: het andere kan
de goede Amsterdammer, die dus zijn stad
kent, zelf gemakkelijk aanvullen.
PAG. 13 DE GROENE No. 3107
De Westertoren, nóg altijd de trots van Amsterdam
JJILA