De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 19 december pagina 13

19 december 1936 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

l li JOURNALISTIEK Toen en nu WEINIG beweringen zijn zóó onuitstaanbaar als de op merking, dat er in deze zestig jaar zooveel is veranderd, tenzij dan misschien het nóg onzinniger gezegde, dat er ,,niets nieuws is onder de zon". Laat ik u maar eerlijk be kennen dat het mij in de meeste geval len niet zoo heel veel interesseert of er, met vroeger" vergeleken, iets ver anderd is of niet, en of wij nu iets op een heel andere wijze doen dan onze grootvaders. Die verschillen zelf zijn niet zoo heel belangrijk. Ik geloof, dat in het jaar dat De Groene voor 'teerst uitkwam, onze kunstminnende corres pondenten, die ook in dien tijd wel eens in Parijs hun licht gingen op steken, nog met een pont de Moerdijk moesten overvaren of was het de Maas? Daar vonden zij dan den Franschen trein klaar staan. Maar wat doet het er eigenlijk toe of zij een paar uur langer over de reis deden? We weten heel goed, dat we nu óók kunnen vliegen, wanneer we daar zin in hebben, en dat we er op die manier in twee uur al kunnen zijn. Het enkele verschil, de constateering van het feit, zegt ons weinig. Het waaróm, de vraag hos dit verschil is ontstaan, is al van veel meer belang. En het probleem wat de gevolgen van dit verschil zullen zijn, is het belangrijkste van alles. OOK, of juist, in de journalistiek. Deze uitgave geeft u er de be wijzen van hoe de journalistiek van voor zestig jaren er uit zag. Maar hoe komt het dat de lang-ademigheid van vroeger, die ons nu vaak piet uttig lijkt maar toen zeker niet dien indruk gemaakt moet hebben, hoe komt het dat dit alles zoo anders, zoo kort-enbondig geworden is? Wij staan veel dichter bij het leven en hebben er dientengevolge veel minder eerbied voor. Wij staan er vlak vóór. Wij zien de gebeurtenissen onder onze oogen afloopen. Vulpen, camera en telefoon stellen ons in staat de eerste indrukken met de snelheid van een bliksemflits te verwerken en te vermenigvuldigen. En op het ada gium dat de eerste indruk de juiste is, moeten wij bouwen. Enfin, men kan zich oefenen in het registreeren van eerste indrukken en zoodoende de juistheid met eenigen flair benaderen. Maar dat er met al deze winst aan snelheid en bondigheid ook een verlies aan diepte ontstaan kan, wie zal dat, in gemoede, betwijfelen? Toch is dat niet noodzakelijk. Dik wijls kan juist door haar groote directheid de moderne journalistiek De levenden tusschen'de doodtn: gevecht o/> een kerkhof iifSpanje Bestorming in 1855 (Krlm-oorlog), naar een illustratie uit dien tijd uit het technische tijdperk de waarheid beter dienen dan die uit de bespiegelende aera. Wij vertellen*wat we zien. We beelden af wat er gebeurt. Het mag wat rauw en realistisch zijn, het publiek neemt de gebeurtenissen in zich op, rampen, oorlogsepisoden, rechtzittin gen, jubilea of politieke besprekingen. Het publiek verlangt het zoo. ,,Geef ons dat, wat er daar-buiten gebeurt!" Dat is niet altijd zoo geweest. Lees in een van die heel oude Groene's een verslag van een belangrijke gebeurtenis. Het is alles zoo heel anders verteld. Het lijkt soms of er aan détails meer aandacht besteed werd dan aan de hoofdzaak zelf, alsof men slechts n plicht had: vooral te vermijden de waarheid te vertellen zonder er doekjes om te winden. Gebeurtenissen werden weergegeven als waren het allegorische tafereelen, J ILLUSTRATIES 'van toen en nu spreken een nog duidelijker taal. Misschien is de foto-illustratie wel de belangrijkste oorzaak der journalistieke revolutie. Hoe dat overigens ook zijn moge, het is op dit gebied dat er een herinnering bij mij opdoemt. Het is meer dan "vijf en twintig jaar geleden. Het was in'den tijd der Balkanoorlogen, die aan den wereldoorlog vooraf gingen. Ik zat eens in een pasuitgekomen nummer van de Illustration te bladeren en werd geboeid door een groote foto. Daarop was, van dicht bij, een eilandje in de Stroemitza, of in de Donau, afgebeeld. Ik weet niet meer welke rivier het was. Er bivak keerden uitgehongerde soldaten voor havelooze tenten. Sommigen, gewond en vervuild en met verwaarloosde ver banden leunden tegen de boomen. Anderen lagen, uitgeteerd en naar den hemel starend met holle oogen, in het gras. Het onderschrift luidde: door cholera aangetaste soldaten van het Bulgaarsche leger wachten op dit eiland gelaten den dood.... Zag de oorlog er zóó uit? Wappe rende vaandels en slaande trom, dat was immers de traditioneele illustratie der oorlogscorrespondentie? Daaraan waren wij gewend. Zoo waren de afbeeldingen tot nog toe geweest. Het was alles geïnspireerd op Gros, die honderd jaar tevoren een dergelijke scène had afgebeeld: Bonaparte et les Pestiférés de Jaffa, maar met een kolonnade zooals er stellig in heel Jaffa geen te vinden is en met sierlijk gedrapeerde slachtoffers op den voor grond .... En hoe glorieus en thea traal zag niet ,,Napoleon te Eylau" er uit, en hoe weinig bloedig de veld slag ! David, Delacroix, Meissonier.... behalve schilders waren zij ook jour nalisten, zij 't met het penseel. Zij vertelden het publiek van hun tijd, op hun manier, wat er al zoo voor belangrijks gebeurd was. En deze stijl bleef voortbestaan tot den oorlog van '70, het beleg van Mafeking en den Russisch-Japanschen oorlog toe. EEN andere tijd was aangebroken. Het oog van de camera bleek voor niets eerbied te hebben; zelfs niet voor den Dood. De wereldoorlog heeft ons aan schokkender afbeeldingen gewend dan die van dit eilandje in de Stroemitza. Sinds den oorlog in Abessyniën den burgerkrijg in Spanje is dat weer dagelijksche kost voor krant en bioscoop. Homo homini lupus, de mensch ver scheurt den medemensen. Wij staan er niet langer bij stil, wij weten dat 't zoo is en we willen het dan ook precies zóó verteld hebben en zóó afgebeeld zien als 't gebeurd is. Eerbied voor den Dood? Een Vorst sterft. Met moeite omkJemmen zijn vingers een vulpen. Zijn laatste woorden tot zijn ministers' Het spijt mij dat ik u heb latei wachten." Een prinselijk huwelijk ledere minuut van den dag word* vastgelegd op de gevoelige plaat iedere schrede, iedere handdruk wordl dóórgetelefoneerd, gestenografeerd, ge tikt op schrijfmachine en zetmachine. Oude burchten en kathedralen storten in, een land verbloedt in den burger oorlog door^de domheid der politici. Op de zelfde~minuut weten"wij ,wat er gebeurt, in woorden die kort genoeg zijn om met de snelheid der gebeur tenissen gelijken tred te houden. g5Met de snelheid der gebeurte nissen Is er hier niet een tegenspel tusschen Gebeurtenis en Verslag, een wisselwerking tusschen de reportage van het wereldgebeuren en de wijze waarop zich thans de evenementen afspelen ? Ook het wereld gebeuren is van karakter veranderd, de feiten waarmee wij dagelijks te maken krijgen zijn anders dan die van omstreeks het midden der vorige eeuw. Harder. Ik noemde de Eerbied voor den Dood. Maar hebben wij in het dagelijksch leven niet op geheel andere wijze met den Dood te maken dan onze groot ouders? Of lijkt u dat soms een malle vraag? Dat is het niet. De gezondheidsen sterfte-statistieken toonen u dat de beschaving van deze laatste zestig jaar een geweldige overwinning op den Dood heeft behaald. Wij leven langer, wij leven gezonder, wij leven onbe kommerder. Maar deze overwinning is gekocht met een zij het kleiner verlies. De gewelddadige dood, die in deze statistiek maar een zeer klein cijfer vormde, een onderdeel van het geheel, is toegenomen. Oorlog, revolu tie, verkeer over den weg en in de lucht. En dat is de dood die ons schokt, die wegrukt, die ons voor het onver wachte en het haast onbegrijpelijke plaatst. Des te onbegrijpelijker, naar mate wij ouder zijn en het romantische tijdperk nog hebben beleefd. Wie kleine kinderen heeft, kent dit verschijnsel: soms staan wij onbe grijpend tegenover de jeugd. De uit latingen van onze kinderen vinden we harteloos. Hoe komt het, denken wij. dat de opgroeiende generatie zooveel minder romantisch en sentimenteel i: dan wij waren in onze kinderdagenr Maar het zijn niet de kinderen, het zijn wij die een fout maken. Wij ver geten dat, in dezen tijd van auto-onge lukken, zelfs de weg naar school hei dagelijks ervaringen en emoties brengt die wij pas op later leeftijd leerdei kennen. Het leven zélf heeft zich ver anderd. Het leven zelf stelt ons mee doogenloos voor harde feiten. Er i: veel moois in ons leven. Meer misschier dan in de goede jaren van het begin var De Groene. En zeker voor een v grooter deel van ons volk. Maar daa: naast staat, dat wij, wat het lever biedt Liefde en Dood, en ligt in deze twee woorden niet de inhoud van on." leven besloten? oneindig vee' nuchterder hebben leeren opnemen DAT'zich dat ook in de journalistiek afspiegelt, is geen wonder. He* zou een wonder zijn, wanneer 't niei zoo was. Is het Winst of Verlies? Da is moeilijk te zeggen. De wijzigingei zijn een uitvloeisel van de levens vormen van onzen tijd, een gevolg vai techniek en snelheid. Een romantische idealiseerende weergave van de levens gebeurtenissen zou met de waarheic in strijd zijn. Zij zou verwarrenr werken en slecht voorlichten. De goede journalistiek kent d* vraagstukken waarop zij het antwoon moet geven. Dit doet zij op déwijz' van haar eigen'tijd. MR, M. KANI ^ ! VEERTIG JAAR GELEDEN J. de Roode Herinneringen van een redactie* secretaris van De Groene uit het einde van de vorige eeuw VEERTIG jaar geleden; voor de geschiedvorschers is die tijd nog niet genoeg be storven; en nog maar een klein deel van het levend geslacht heeft hem meegemaakt. Dit moge mijn verontschuldiging zijn voor het ophalen van mijn herinneringen aan De Groene van De Koo. Kort nadat ik naar Amsterdam was gekomen, in de eerste helft van '94, benoemde De Koo mij tot secretaris van de redactie. Lang ben ik het niet geweest, want voor de richtige vervulling van die functie miste ik de ware geestdrift voor het schrijven van brieven. Aan menigen auteur heb ik het pijnlijk oogenblik bespaard, zijn oeuvre te zien terugkeeren met de mededeeling, dat het voor plaatsing in De Groene niet in aanmerking kwam. In de laden van het redactie-schrijfbureau hoopten de manuscripten zich op. Tusschen den heer De Koo en mij is er geen oogenblik verschil van meening over geweest, dat een secretaris die niet schrijft, ongeschikt is voor zijn functie; derhalve konden wij uiteengaan in vrede en vriendschap. Voor de mede-eigenaren van De Groene, Justus van Maurik en Warendorf, den uitgever, was mijn heengaan stellig een opluchting: voor Warendorf, den overtuigden vertegenwoordiger van de zakelijkheid, was ik de verpersoonlijking van de onzakelijkheid; en voor Justus van Maurik, die mijn sympathieën voor de Tachtigers kende, en die waarnam hoe ik afgleed naar het socialisme, was ik een lichtelijk onrustbarend fenomeen, dat hij het liefst wantrouwend waarnam van uit de verte. Toch was hij een goedhartige kerel; maar Just, die zoo naïef was als een kind, die zelf zoo veel schik had in het schrijven van zijn schetsen, die toch ook zijn deel had bijgedragen tot de Nederlandsche letteren, voelde zich miskend door de jonge generatie. Hij begreep ze niet, en was over tuigd dat zij hem niet begreep. De Koo, Van Maurik, Warendorf, stichters en eigenaars. Wie Warendorf zag, twijfelde er niet aan, dat hij een actieve en schrandere zakenman .vas. Als hij belangstelling had voor politiek of kunst, liep hij er niet mee te koop. In de Maandagbijeenkomsten van de redactie placht hij te zwijgen en op te merken; Donderdags, in de Warmoestraat, kwam hij nooit. Hij had zijn eigen cuisine, -n keek niet in de onze. Maandags in den namiddag, werd de plaat vast gesteld. Dat gebeurde in het kantoor van Wareniorf, op het Singel bij de Munt, in een achterkamer, ?net ramen op een binnenplaats j e, zoo'n grote, 'listige kamer van een oud Amsterdamsch heerenhuis, waarnaar de bewoners van Nieuw-Amsterdam m hun vogelkooien heimwee kunnen hebben: harmonisch van verhoudingen, en zelfs als zij onttakeld is, nog deftig. Dan was er De Koo, :.us was er dan ook Dr. Pijzel; dan was er Van Maurik, en dan was er Braakensiek. Een enkele maal Mr. Van Loghem, de dichter, en een hoogst r.ikele keer een intimus, die wist dat hij de heereii J. de Koo hier kon vinden. Er werden geen zware discussies gevoerd. De gebeurtenissen van den dag passeerden de revue; er werd gezocht naar een plastische vorm voor de boodschap van De Groene. Als Braakensiek twijfelde of hij de heeren goed had begrepen, zette hij even een paar lijntjes op een stukje papier. De drommel zal mij halen, als de heeren de lijntjes begrepen. Maar het kwam altijd goed uit. Braakensiek was niet alleen een onge looflijk vlugge teekenaar; zijn talent lag in de lijn van de politiek van De Groene. Het was niet heroïsch; het was niet diep-filosofisch, niet mystiek of wat verder buitennissigs ook: het was nuchter, eenvoudig en vol van stil pleizier in de gezelligheden en de malligheden van het menschdom. Een wurgplaat teekenen, als Hahn in 1903 tegen Kuyper, zou niet in hem zijn opgekomen. Hij mishandelde zijn slachtoffers niet, hij nam ze een beetje in de maling. Het jonge geslacht, dat van een politiek teekenaar wat fellers eischte, zei toch altijd bij een prent van Braakensiek: een verduiveld knappe vakman l Later heb ik hem nog vaak door Amsterdam zien loopen, de tengere, rechte, meestal onopge merkte figuur. Een vergeten man. Het eenige wat hem, oppervlakkig gezien, onderscheidde van een bescheiden maar zelfgenoegzamen procuratie houder van een kleine zaak, was zijn hoed, zijn zwarte hoed, met de breede platte rand. Evenmin als van Wibaut's heb ik ooit van Braakensiek's hoed een dubbelganger kunnen ontdekken. DONDERDAGS tegen twaalf uur verscheen De Koo in de Warmoesstraat, bij de firma Ellerman, Harnas en Co. Dikwijls bracht hij het hoofdartikel mee; soms moest hij er nog een stuk bij schrijven, of maakte hij een Julius Pruttelman Brommeijer af. De kamer, die de firma ter beschik king van de redactie had gesteld, lag aan de straat; maar het was een somber, donker vertrek. Het was gemeubeld in stijl; maar de stijl was volkomen stijl loos. Een zware langwerpig vierkante eikenhouten tafel, zware eikenhouten stoelen, een zware eiken houten . kast, alles fabriekswerk, hoekig, dor, dof hout, spaarzaam versierd met opgeplakte tierelantijnen. In de bovenste helft van de kast stonden achter serge deurtjes de bedrijfsstatistieken van de firma; een enkele maal haalde een sloffende man van de boekhouding, een man als Kaps uit Op Hoop van Zegen, een van de folianten weg, en sloot de kast weer zorgvuldig. Soms verscheen de firmant in hoogst eigen persoon: het was geen Ellerman, het was geen Harms, het was de heer Zwart. Een rijzige, welgedane, zorgvuldig glad geschoren heer, met stevig gesloten lippen; maar om zijn mondhoeken speelden schaduwen van spot. Als Dickens hem niet heeft gekend, laat ik mij villen. Tegen een uur kwam Chr. Kouveld, soms ook C. V. Gerritsen, De Koo afhalen om te gaan koffie drinken. In den namiddag, als De Koo terug was, was er ook spoedig Dr. Pijzel; Justus van Maurik kwam met de versche moppen van de beurs, de heer Van Loghem kwam zijn rubriek corrigeeren, en ook de heer S. van Milligen verscheen vrij geregeld. Een enkele maal C. F. van der Horst, de fijnproever van dramatische kunst, die Antoine en LugnéPoe in Nederland introduceerde, en J. H. Rössing, mijn voorganger als secretaris van de redactie, en groot tooneel-criticus voor het aangezicht des Heeren. Rössing was tenger als Braakensiek; hij liep zoo recht alsof hij had gediend bij de keizerlijke garde. Zijn oogen keken brutaal door de groote blinkende brilleglazen, en zijn haar, in het midden gescheiden, zat onberispelijk geplakt. Hij corrigeerde zijn proeven, vertelde een stuk of wat anecdotes uit de schouwburg-coulissen, en verdween. Van der Horst, klein en rond, gemillimeterd en met blozende bolle wangen, gaf zijn meening over zaken van politiek en kunst. Wat hij zei placht ongewoon scherp te zijn, en hij zei het op een toon, die geen tegenspraak verwachtte. De Koo luisterde naar hem met groote schik, en deed er dikwijls nog een schepje op. De heer Van Loghem corrigeerde zijn proeven PAG. 15 DE GROENE No, 3107 Johan Braakensiek met groote zorgvuldigheid. Hij was sterk bijziende, en lag bijna met het groote hoofd op het papier. Instinctmatig zocht hij een plaats aan de tafel zoo ver mogelijk van De Koo. De heer Van Loghem schreef de rubriek Voor Dames. Hij teekende E-e. Of het Elise, of Edelgarde, of iets nog mooiers beteekende, heb ik hem nooit durven vragen. De heer Van Loghem was een man; daar was geen twijfel aan; hij was een dichter: Fiore della Neve; het stond in de sterren geschreven, dat hij dramaturg zou worden in den Stadsschouwburg: Groot-geweldi ge van het Nederlandsch Tooneel. Maar hier was hij E-e, en De Koo beschouwde de rubriek Voor Dames als een noodzakelijk kwaad. Van Loghem voelde dat, en als bij hooge uitzondering het gesprek over poëzie liep, en zijns ondanks een paar lyrische strofen de omheining zijner tanden ontglipten, bukte hij zich weer haastig over zijn proeven. De heer Van Milligen was een van de manda rijnen in de muziek-wereld; met Dr. Pijzel, die het gezellige liedje van de Plantage had gecomponeerd, stond hij in vriendschappelijke relatie. Een kolos naar het lichaam; maar die, geloof ik, de politiek een heel vreemd ding vond. Als hij sprak met De Koo, maakte de conversatie altijd de indruk van twee heeren die toevallig in den trein tegenover elkander zijn komen te zitten. Tusschen Justus van Maurik en De Koo bestond een verstandhouding van oprechte kameraadschap. Van de twee was De Koo onbetwist de sterkste geest; als hij zich ooit door iemand liet leiden, wat ik niet geloof, was het zeker niet door Just. Hij liet toe, dat ik bij een conflict in de sigarenindustrie in zijn ,,Volksstem" de partij opnam voor de arbeiders; en toen Justus, met een schuinen blik naar mijn kant, uitviel: De Koo, wat heb je nou een raar artikel opgenomen, zei De Koo witjes: laat dat maar aan mij over, Just. En Justus deed er het zwijgen toe. Maar De Koo mocht hem stellig graag lijden om zijn onbluschbare opgeruimdheid, i ti f i ift Justus van Maurik "

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl