De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1936 19 december pagina 17

19 december 1936 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

ZESTIG JAAR ARCHITECTUUR Ir. J. B. van Loghem !! M rui w Paleis voor Volksvlijt I ,?-8 WAAR de architectuur ten allen tijde eengetrouw beeld geeft van de maatschappelijk eco nomische verhoudingen in onze samen leving, en dus de maatschappij als het ware in de gebouwen haar beschrijving vindt, wordt het tijdperk beginnend ongeveer 1875, niet bijzonder schitte rend geconterfeit in de beelden, die onze steden, zoowel wat aanleg als bebouwing betreft, te zien geven in de jaren tot 1900. Wij constateeren om streeks 1875 'n de Nederlandsche ar chitectuur een machteloosheid en een dufheid, die ons thans verbijstert. Dit wil allerminst zeggen, dat we thans na 60 jaren verheugd mogen zijn over het bereikte. Maar wat we wel mogen opmerken, is het feit, dat in die 60 jaren de architectuur ten minste weder erkend is geworden als een kunst te midden der andere kunsten, ja zelfs weder als de moeder der kunsten. De bouwers van omstreeks 1875 waren maar zelden de enkele werke lijke architecten; meestal waren het de timmermans- of metselaarsbazen, die een avondcursus over bouwkunde ge volgd hadden, en net als thans nog de onbeschermde titel van architect bij hun beroep voegden. Ten deele is de veelzijdige" combi natie aan menschelijke mogelijkheden als timmerman, aannemer en architect ook thans nog aanwezig, waardoor ook nu nog zooveel in de steden en op het land door beunhazen wordt bedorven. Intusschen moet hierover niet de metselaar- of timmerman-architect lastig gevallen worden. Hij is een product van de onvolkomen maat schappij, die aldus de cultuurloosheid op architectonisch gebied bepaalde en thans nog bepaalt. Het is echter niet de bedoeling, bij het constateeren van deze jammerlijke toestanden, er vermaak over te hebben mogelijk zal het nageslacht met reden het recht bezitten zich er over te vermaken. Voor onze generatie, die min of meer mede schuldig is aan de geheele architectonische verwording, past slechts de schroom en het berouw over zooveel gemis aan waardigheid, ernst en blijheid, waarvan de architec tuur na 1875 het getuigenis aflegt. Weliswaar past hierbij een woord van dankbare herinnering aan een man als Sarphati, die, hoewel zelf geen architect, toch den stoot gaf aan een uitbreiding van Amsterdam, die uit blinkt boven hetgeen tot 1900 is tot PAG. 22 EN 23 DE GROENE Ne. 3107 stand gekomen. In Sarphati bezat Amsterdam iemand, die weder bezield was door een idee, iemand, die begreep, dat de stedelijke opbloei zich behoorde te weerspiegelen in een groot opgezet bebouwingsplan, zooals dit ook in de 17de eeuw werd begrepen, toen d opbloei van Amsterdam de prachtige grachtengordels deed ontstaan. Al gaan de woonwijken in het naar Sarphati genoemde stadsdeel archi tectonisch niet veel boven den algemeenen banalen geest van dien tijd uit; toch is er een houding in dat stadsdeel van Amsterdam, die wij niet in andere steden terugvinden. Denken wij ons daarbij het archi tectonisch voortreffelijke Paleis voor Volksvlijt, dat helaas veel te weinig gewaardeerd is geworden, dan moeten we toch constateeren, dat er omstreeks 1870 wel enkele uitingen geweest zijn, die de niéuwe bloei der steden aange kondigd hebben. HET heeft 10 a 20 jaren geduurd, voordat hier en daar, uit het midden van de zich banaal ontplooien de steden, een verlangen werd geboren om te geraken tot gemeenschapsgebouwen, verkeersgebouwen, of gebou wen van ontspanning, die zouden be antwoorden aan de grootere eischen, die de samenleving stelde. De goede ruimtelijke werking en massageleding, die ten slotte zulke belangrijke factoren in den stedenbouw zijn, vinden we o.a. tot uiting komen in de Schouwburgen van Amsterdam en Rotterdam, en vooral in de eerste, omdat deze door de vrijere ligging zich ruimtelijker voordoet, en aldus een uitstekend ruimtebeeld vertoont van alle toegangswegen naar het Leidscheplein. Deze schouwburg van Springer is wat massageleding betreft, zeer zuiver. En het is vooral in dit gebouw, dat wij de magere en overladen detail leering, geïnspireerd op de Hollandsche en de Vlaamsche renaissance, gaarne op den koop toe nemen, omdat het gebouw als geheel toch het werk van een meester is, een meester, die in een onkunstzinnigen tijd moest werken. Ook in gebouwen als het Kurhaus te Scheveningen, de Paviljoens in het Vondelpark, de Rotterdamsche en Amsterdamsche diergaarde, MusisSacrum te Arnhem, enkele stations als den Haag, Delft, Baarn en ver schillende andere gebouwen voor ge meenschappelijke ontspanning, zien den om vrij te komen van alle tot den treure herhaalde navolgingen v Klassieke, Gothische enRenaissanc tische bouwwerken. Degene, die het meest tot de b wording heeft bijgedragen, is fie geweest. Berlage was degene, die i uit het kamp voortkwam van hen min of meer gelukkig compilec^ uit de schatkamers der oudheid, zien dit nog volkomen in het geb0,l van Fokke en Meltzer in de KalJ straat, en we zien later omstre 1900, hoe Berlage zich er volkon van bevrijd heeft in de achtereen) gens ontstane ontwerpen voor koopmansbeurs in Amsterdam, Z0o^ het project, dat eindelijk werd uit] voerd, een volkomen vrije scheppl werd. Alleen wie zich ernstig beis van de verwording van de Ne Rijksmuseum L : ij naast een wat popperige detail leering en geleding der materialen een ontegerzïggelijk meesterschap in de totaalconceptie. Ook in verschillende Amsterdamsche pakhuizen zien wij een ernstige poging naar architecto nische waardigheid. Het komt mij voor, dat hetgeen uit die gebouwen als restant van glorieuzer tijden nog aan wezig is, in verschillend opzicht toch belangrijker is dan de ongebreidelde zoogenaamd vrije of moderne con cepties, die in de jaren na 1900 ont* stonden. Zoo zijn ook sommige wijken voor 1900 ontstaan, nog geheel onder invloed van oude en waardiger cultuur perioden, in hun totaalbeeld vol be koring. Ik noem hiervan als voorbeeld de Koninginnegracht in den Haag. Maar als dan omstreeks 1900 het besef baanbreekt, dat het oude nu toch wel tot het been is afgekloven, en er dus eindelijk iets nieuws moet volgen, is in dat nieuwe voor een groot deel de bandeloosheid troef. En toch zal die bandeloosheid, die wij in het algemeen de Vermicellistijl noe men, noodig zijn geweest om de geesten los te maken. Wat aan wer kelijk serieus en mooi werk op archi tectonisch gebied voor 1900 is ontstaan, is ten slotte minder uit den geest van ons volk voortgekomen dan uit den sterken wil van een man n.l. de Limburgsche Cuypers. Deze onverzettelijke sterke geest heeft de Nederlandsche architectuur gedurende ca. 30 jaren beheerscht. Hoewel zijn op de Gothiek geba seerd werk aanvankelijk meer als katholieke uiting werd gezien dan als algemeene Nederlandsche architectuur uiting, toch moest dit standpunt wel verlaten worden, toen wereldsche scheppingen als het Rijksmuseum en het Station van Amsterdam zijn kunde op profaan gebied ook duidelijk toon den. Maar deze persoonlijke kunst van Cuypers kan geen vervolg hebben, het was de wilsuiting van n man. NIETTEGENSTAANDE de wille keur, die uit den Vermicellistijl Van omstreeks 1900 sprak, moet deze toch als waardevolle poging gezien worBeurs landsche architectuur voor 1900, beseffen welk een daadkracht uiting is gekomen in die beurs Berlage, een daadkracht, die alleen in Nederland, maar in-de M heele wereld erkend is gewordf Misschien zijn het gebouw van diamantbewerkersbond in Am;, t er J en later het groote kantoor^ó voor Wm. Muller in Londen vam nog grootere konsekwentie beurs, maar voor hen, die gelogen de alles bezielende kracht van een id zal de beurs blijven de mij. paal de Nederlandsche architectuur. werk van Berlage mist intusschen i blijmoedige noot, zonder welke architectuur toch niet vall-dig Die blijmoedige noot bezater nie genstaande hun versleten vorme spraak de tevoren genoemde g^bov als het Kurhaus iri Schevenugei . de schouwburg aan het LeidschepleJ Het was aan Kromhout voorbehouc om die blijmoedige traditie te vervolge maar dan op een hooger plan en vi van de voorbeelden uit het verlede Dit heeft hij voortreffelijk geloond het hotel-café-restaurant Americainj Amsterdam omstreeks 1909. HET heeft daarna 20 jaar en lai. geduurd, voordat een ander ditmaal een volkomen nieuw gel" gehoord werd door het werk « Duiker, die in de openluchtschool Amsterdam, het sanatorium 2e straal en ten slotte het hotel-restat Gooilust, beide laatste in Hilversum, het beste heeft gegeven, wat ernst en blijheid op architectonisch gebied ver mogen te geven. Maar Duiker werd evenals Berlage weer gedreven door ,pen idee, en hij stond daarbij niet meer zoo alleen als Berlage, hij had een groep van eveneens bezielde kunste naars om zich heen, die behoorend tot de congressen voor het nieuwe bou wen" als levenstaak bezittende onver woestbare wil om de nieuwe, de mensonwaardige stad, te helpen bouwen. Het is hier tevens de plaats om het werk van de zoogenaamde Amster damsche School" te memoreeren, die zeer zeker omstreeks den wereldoorlog bezield was van een idee. Er zal een lntijd komen, dat de grondslagen van die idee, die- mede gedragen werd door de S.D.A.P., die haar krachtigste tijd toen in Amsterdam beleefde, zuiverder zullen gezien worden dan thans. Voorloopig is het goed, dat wij de waarde van die periode voor de architectuur niet overschatten. Er is te veel uiterlijk heid, te weinig verinnerlijking in de in die dagen verrezen stadsdeelen, een tekort, dat de zuivere weerklank is van het gebrek aan idealiteit, waardoor zich de laatste 25 jaren gekenmerkt hebben in onze samenleving. \ Dit gebrek aan idealiteit spreekt het duidelijkst uit het feit, dat geheele stadswijken bebouwd zijn geworden met woningen van de meest ergerlijke j* van Van Nelle omstreeks 1927 is n van die verheugende teekenen. De mogelijkheid voor een dergelijke op dracht was weliswaar de wil van een paar fabrikanten, die dus nog niet een collectieve wil bepalen, maar het feit, dat er toch telkens kleine groepen zijn, die open staan voor een menschelijker bouwkunst, is verheugend. Er is vertrouwen noodig, vertrouwen en geduld, want uit dezen ontzielden tijd moet uiteindelijk weer een cultuur periode voortkomen. Het zijn wederom de leden van de ,,congressen voor het nieuwe bouwen", die, dit beseffend, zich met geduld en volharding voorbereiden op een betere menschengemeenschap, en daartoe moeizaam van den grond af weder gemeenschappelijk arbeiden aan den opbouw van een nieuwe bevrijde bouwkunst. Vooral ook ons landschap heeft geleden tusschen 1880 en 1900 van de onmacht der architecten of hen, die zich althans zoo noemden. Wat in dien tijd buiten de steden ontstond, is volkomen gespeend van het bevrij dende begrip, dat toch zoo prachtig in de I7de en i8de eeuw tot uiting is gekomen in de Hollandsche buitenplaat sen, en het is ook volkomeu onbe nvloed geweest door de stoere bodemvastheid der boerenwoningen. Onze geheele landhuisarchitectuur is hoogstens aesthetisch, maar niet be vrijd, niet menschelijk, ze is aangepast aan de natuur, zonder dat de afzon derlijke onaantastbare schoonheid van de natuur erdoor erkend wordt. i Onder de leden der congressen van het nieuwe bouwen (de groepen de 8" uit Amsterdam en Opbouw" uit Rotterdam) begint zich de her vonden waarheid baan te breken, dat de architectuur zich niet moet aanpassen aan de natuur, maar dat de architectuur een eigen schoonheid behoort te bezitten, naast de onnavolgbare schoonheid van de natuur. In alle groote cultuurtijdperken heeft zich de architectuur en de natuur als een tweeledige eenheid van verscheidenheid voorgedaan. Aan den komenden tijd zal die opgaaf weder gesteld worden. Het is niet prettig om onze landelijke architectuur, zoo van schoonheid ge speend, te moeten analyseeren. Maar we staan in ons land niet alleen. Er is overal veel misdreven. DE tijd van de groote wooncomplexen met Rijks- en Gemeentesteun gebouwd tusschen 1910 en 1930, ligt weliswaar nog te kort achter ons om geheel objectief te beoordeelen, maar we staan er toch reeds ver genoeg van af om te kunnen constateeren, dat die bouw, maatschappelijk bezien, nuttig en noodig was, en dat ook stedebouw kundig in verschillende van die woon wijken iets goeds gepresteerd is, en een zekere ruimtelijkheid valt waar te nemen, die gunstig afsteekt bij de oude toestanden. Maar we zouden toch ziende blind zijn, als we niet tevens constateerden, dat het werkelijke woonpeil, gezien in verband met de mogelijkheden, die de moderne tech niek zou kunnen verwezenlijken, nog maar zeer weinig verhoogd is. Ook hier laat zich duidelijk zien hoe traag de architectuur de maatschappelijke groei volgt. Zooals Cuypers alleen bleef, en Berlage alleen stond in zijn drang naar een nieuwe maatschappij, zoo staan ook thans slechts enkelingen pal voor een schooner toekomst met een levende architectuur. Toch is er een groei merkbaar, die, als niet door onvoor ziene verwikkelingen een kentering komt, een meer collectieve gezindheid onder de architecten zal brengen. Er is althans weer beweging en groepee ring met den daaraan verbonden ideeën strijd. Er wordt wel eens gezegd, dat de huidige ideeënstrijd weder een geloofs strijd zou wezen. Ik meen, dat het meer een strijd is tusschen twee wereld beschouwingen. De aanhangers van het nieuwe bouwen" zijn zij, die geen werkelijke kunst mogelijk achten zonder alle nieuwe verworvenheden, constructies en materialen direct in hun projecten tot uiting te brengen met sterk gerichten wil den mensch te dienen. De andere groep, die meer middeleeuwsch" gericht is, aanvaart ook wel eenigszins de nieuwe verworven heden, maar min of meer weggestopt onder den dekmantel van vormen uit het verleden. Beide groepen bezitten vertegenwoordigers met ernst en be zieling, waardoor de ideeënstrijd tus schen beide levensuitingen van groote waarde kan worden. Nieuwe materialen en nieuwe tech nieken, al of niet in een nieuw of oud verband, kunnen intusschen geen kunst doen ontstaan, als niet tevens een innerlijke vernieuwing van de samenleving stuwend werkt. Daardoor is het laatste woord in dezen strijd tusschen twee levensuitingen nog lang niet gesproken. Voor de werkelijke kunstenaars be staan geen dogma's en er zijn geen theorieën denkbaar, die bij machte zijn de kunst te dwingen. Maar dit staat wel vast, dat voor een vrije architectuur ernstige voorstudies omtrent de maat schappelijk economische en religieuse verschijnselen even noodig zijn als een volledige kennis der bouwtechnieken, om het mogelijk te maken, dat de architect in vrijheid zijn schepping kan geven. Dit wordt thans weder ingezien. Het 6o-jarig tijdperk ten slotte in groote lijn beschouwend, moet gecon stateerd worden, dat wij in den aan vang daarvan in een volkomen begriplooze versuffing verkeerden en thans in een periode van gisting der ideeën en van groepenformeering, wat dus bewijst, dat deze luttele 60 jaren niet nutteloos zijn geweest voor de archi tectuur. AMERICAN HOTEL American Hotel ? i j' jj ' Hr- l J!l aliteit, zonder eenig begrip van nensohwaardig wonen". De archi^"n werden daarbij misbruikt om neierlange gevels voor deze eigenrersproducten te teekenen, in ats dat zij geroepen werden een ?ndc nieuwe architectuur voor de "~ stad te helpen tot stand een. intusschen in onze samen; nog elementen aanwezig zijn, wijzen op onverwoestbare ideëele ndheid, blijkt telkens opnieuw plotseling tot uiting komende "?verken, die als lichtende symwijzen op een menschelijker nleving. De door wijlen Van der ; in Rotterdam ontworpen fabriek Fabriek van Nelle Gevels van M. de Klerk Hembrugstraat Amsterdam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl