Historisch Archief 1877-1940
ZESTIG
JAAR ARCHITECTUUR
Ir. J. B. van Loghem
!!
M
rui
w
Paleis voor
Volksvlijt
I
,?-8
WAAR de architectuur ten allen
tijde eengetrouw beeld geeft
van de maatschappelijk eco
nomische verhoudingen in onze samen
leving, en dus de maatschappij als het
ware in de gebouwen haar beschrijving
vindt, wordt het tijdperk beginnend
ongeveer 1875, niet bijzonder schitte
rend geconterfeit in de beelden, die
onze steden, zoowel wat aanleg als
bebouwing betreft, te zien geven in de
jaren tot 1900. Wij constateeren om
streeks 1875 'n de Nederlandsche ar
chitectuur een machteloosheid en een
dufheid, die ons thans verbijstert.
Dit wil allerminst zeggen, dat we thans
na 60 jaren verheugd mogen zijn over het
bereikte. Maar wat we wel mogen
opmerken, is het feit, dat in die 60 jaren
de architectuur ten minste weder
erkend is geworden als een kunst te
midden der andere kunsten, ja zelfs
weder als de moeder der kunsten.
De bouwers van omstreeks 1875
waren maar zelden de enkele werke
lijke architecten; meestal waren het de
timmermans- of metselaarsbazen, die
een avondcursus over bouwkunde ge
volgd hadden, en net als thans nog de
onbeschermde titel van architect bij
hun beroep voegden.
Ten deele is de veelzijdige" combi
natie aan menschelijke mogelijkheden
als timmerman, aannemer en architect
ook thans nog aanwezig, waardoor ook
nu nog zooveel in de steden en op het
land door beunhazen wordt bedorven.
Intusschen moet hierover niet de
metselaar- of timmerman-architect
lastig gevallen worden. Hij is een
product van de onvolkomen maat
schappij, die aldus de cultuurloosheid
op architectonisch gebied bepaalde en
thans nog bepaalt.
Het is echter niet de bedoeling, bij
het constateeren van deze jammerlijke
toestanden, er vermaak over te hebben
mogelijk zal het nageslacht met
reden het recht bezitten zich er over
te vermaken. Voor onze generatie, die
min of meer mede schuldig is aan de
geheele architectonische verwording,
past slechts de schroom en het berouw
over zooveel gemis aan waardigheid,
ernst en blijheid, waarvan de architec
tuur na 1875 het getuigenis aflegt.
Weliswaar past hierbij een woord
van dankbare herinnering aan een
man als Sarphati, die, hoewel zelf geen
architect, toch den stoot gaf aan een
uitbreiding van Amsterdam, die uit
blinkt boven hetgeen tot 1900 is tot
PAG. 22 EN 23 DE GROENE Ne. 3107
stand gekomen. In Sarphati bezat
Amsterdam iemand, die weder bezield
was door een idee, iemand, die begreep,
dat de stedelijke opbloei zich behoorde
te weerspiegelen in een groot opgezet
bebouwingsplan, zooals dit ook in de
17de eeuw werd begrepen, toen d
opbloei van Amsterdam de prachtige
grachtengordels deed ontstaan.
Al gaan de woonwijken in het naar
Sarphati genoemde stadsdeel archi
tectonisch niet veel boven den
algemeenen banalen geest van dien tijd uit;
toch is er een houding in dat stadsdeel
van Amsterdam, die wij niet in andere
steden terugvinden.
Denken wij ons daarbij het archi
tectonisch voortreffelijke Paleis voor
Volksvlijt, dat helaas veel te weinig
gewaardeerd is geworden, dan moeten
we toch constateeren, dat er omstreeks
1870 wel enkele uitingen geweest zijn,
die de niéuwe bloei der steden aange
kondigd hebben.
HET heeft 10 a 20 jaren geduurd,
voordat hier en daar, uit het
midden van de zich banaal ontplooien
de steden, een verlangen werd geboren
om te geraken tot
gemeenschapsgebouwen, verkeersgebouwen, of gebou
wen van ontspanning, die zouden be
antwoorden aan de grootere eischen,
die de samenleving stelde.
De goede ruimtelijke werking en
massageleding, die ten slotte zulke
belangrijke factoren in den stedenbouw
zijn, vinden we o.a. tot uiting komen
in de Schouwburgen van Amsterdam
en Rotterdam, en vooral in de eerste,
omdat deze door de vrijere ligging zich
ruimtelijker voordoet, en aldus een
uitstekend ruimtebeeld vertoont van
alle toegangswegen naar het
Leidscheplein. Deze schouwburg van Springer
is wat massageleding betreft, zeer
zuiver. En het is vooral in dit gebouw,
dat wij de magere en overladen detail
leering, geïnspireerd op de Hollandsche
en de Vlaamsche renaissance, gaarne
op den koop toe nemen, omdat het
gebouw als geheel toch het werk van
een meester is, een meester, die in een
onkunstzinnigen tijd moest werken.
Ook in gebouwen als het Kurhaus te
Scheveningen, de Paviljoens in het
Vondelpark, de Rotterdamsche en
Amsterdamsche diergaarde,
MusisSacrum te Arnhem, enkele stations
als den Haag, Delft, Baarn en ver
schillende andere gebouwen voor ge
meenschappelijke ontspanning, zien
den om vrij te komen van alle tot
den treure herhaalde navolgingen v
Klassieke, Gothische enRenaissanc
tische bouwwerken.
Degene, die het meest tot de b
wording heeft bijgedragen, is fie
geweest. Berlage was degene, die i
uit het kamp voortkwam van hen
min of meer gelukkig compilec^
uit de schatkamers der oudheid,
zien dit nog volkomen in het geb0,l
van Fokke en Meltzer in de KalJ
straat, en we zien later omstre
1900, hoe Berlage zich er volkon
van bevrijd heeft in de achtereen)
gens ontstane ontwerpen voor
koopmansbeurs in Amsterdam, Z0o^
het project, dat eindelijk werd uit]
voerd, een volkomen vrije scheppl
werd. Alleen wie zich ernstig
beis van de verwording van de Ne
Rijksmuseum
L
: ij naast een wat popperige detail
leering en geleding der materialen een
ontegerzïggelijk meesterschap in de
totaalconceptie. Ook in verschillende
Amsterdamsche pakhuizen zien wij
een ernstige poging naar architecto
nische waardigheid. Het komt mij
voor, dat hetgeen uit die gebouwen als
restant van glorieuzer tijden nog aan
wezig is, in verschillend opzicht toch
belangrijker is dan de ongebreidelde
zoogenaamd vrije of moderne con
cepties, die in de jaren na 1900 ont*
stonden. Zoo zijn ook sommige wijken
voor 1900 ontstaan, nog geheel onder
invloed van oude en waardiger cultuur
perioden, in hun totaalbeeld vol be
koring. Ik noem hiervan als voorbeeld
de Koninginnegracht in den Haag.
Maar als dan omstreeks 1900 het
besef baanbreekt, dat het oude nu
toch wel tot het been is afgekloven,
en er dus eindelijk iets nieuws moet
volgen, is in dat nieuwe voor een
groot deel de bandeloosheid troef. En
toch zal die bandeloosheid, die wij in
het algemeen de Vermicellistijl noe
men, noodig zijn geweest om de
geesten los te maken. Wat aan wer
kelijk serieus en mooi werk op archi
tectonisch gebied voor 1900 is ontstaan,
is ten slotte minder uit den geest van
ons volk voortgekomen dan uit den
sterken wil van een man n.l. de
Limburgsche Cuypers. Deze onverzettelijke
sterke geest heeft de Nederlandsche
architectuur gedurende ca. 30 jaren
beheerscht.
Hoewel zijn op de Gothiek geba
seerd werk aanvankelijk meer als
katholieke uiting werd gezien dan als
algemeene Nederlandsche architectuur
uiting, toch moest dit standpunt wel
verlaten worden, toen wereldsche
scheppingen als het Rijksmuseum en
het Station van Amsterdam zijn kunde
op profaan gebied ook duidelijk toon
den.
Maar deze persoonlijke kunst van
Cuypers kan geen vervolg hebben, het
was de wilsuiting van n man.
NIETTEGENSTAANDE de wille
keur, die uit den Vermicellistijl
Van omstreeks 1900 sprak, moet deze
toch als waardevolle poging gezien
worBeurs
landsche architectuur voor 1900,
beseffen welk een daadkracht
uiting is gekomen in die beurs
Berlage, een daadkracht, die
alleen in Nederland, maar in-de M
heele wereld erkend is gewordf
Misschien zijn het gebouw van
diamantbewerkersbond in Am;, t er J
en later het groote kantoor^ó
voor Wm. Muller in Londen vam
nog grootere konsekwentie
beurs, maar voor hen, die gelogen
de alles bezielende kracht van een id
zal de beurs blijven de mij. paal
de Nederlandsche architectuur.
werk van Berlage mist intusschen i
blijmoedige noot, zonder welke
architectuur toch niet vall-dig
Die blijmoedige noot bezater nie
genstaande hun versleten vorme
spraak de tevoren genoemde g^bov
als het Kurhaus iri Schevenugei .
de schouwburg aan het LeidschepleJ
Het was aan Kromhout voorbehouc
om die blijmoedige traditie te vervolge
maar dan op een hooger plan en vi
van de voorbeelden uit het verlede
Dit heeft hij voortreffelijk geloond
het hotel-café-restaurant Americainj
Amsterdam omstreeks 1909.
HET heeft daarna 20 jaar en lai.
geduurd, voordat een ander
ditmaal een volkomen nieuw gel"
gehoord werd door het werk «
Duiker, die in de openluchtschool
Amsterdam, het sanatorium 2e
straal en ten slotte het hotel-restat
Gooilust, beide laatste in Hilversum,
het beste heeft gegeven, wat ernst en
blijheid op architectonisch gebied ver
mogen te geven. Maar Duiker werd
evenals Berlage weer gedreven door
,pen idee, en hij stond daarbij niet meer
zoo alleen als Berlage, hij had een
groep van eveneens bezielde kunste
naars om zich heen, die behoorend tot
de congressen voor het nieuwe bou
wen" als levenstaak bezittende onver
woestbare wil om de nieuwe, de
mensonwaardige stad, te helpen
bouwen.
Het is hier tevens de plaats om het
werk van de zoogenaamde Amster
damsche School" te memoreeren, die
zeer zeker omstreeks den wereldoorlog
bezield was van een idee. Er zal een
lntijd komen, dat de grondslagen van
die idee, die- mede gedragen werd door
de S.D.A.P., die haar krachtigste tijd
toen in Amsterdam beleefde, zuiverder
zullen gezien worden dan thans.
Voorloopig is het goed, dat wij de waarde
van die periode voor de architectuur
niet overschatten. Er is te veel uiterlijk
heid, te weinig verinnerlijking in de
in die dagen verrezen stadsdeelen, een
tekort, dat de zuivere weerklank is
van het gebrek aan idealiteit, waardoor
zich de laatste 25 jaren gekenmerkt
hebben in onze samenleving.
\ Dit gebrek aan idealiteit spreekt het
duidelijkst uit het feit, dat geheele
stadswijken bebouwd zijn geworden
met woningen van de meest ergerlijke
j*
van Van Nelle omstreeks 1927 is n
van die verheugende teekenen. De
mogelijkheid voor een dergelijke op
dracht was weliswaar de wil van een
paar fabrikanten, die dus nog niet een
collectieve wil bepalen, maar het feit,
dat er toch telkens kleine groepen zijn,
die open staan voor een menschelijker
bouwkunst, is verheugend.
Er is vertrouwen noodig, vertrouwen
en geduld, want uit dezen ontzielden tijd
moet uiteindelijk weer een cultuur
periode voortkomen.
Het zijn wederom de leden van de
,,congressen voor het nieuwe bouwen",
die, dit beseffend, zich met geduld en
volharding voorbereiden op een betere
menschengemeenschap, en daartoe
moeizaam van den grond af weder
gemeenschappelijk arbeiden aan den
opbouw van een nieuwe bevrijde
bouwkunst.
Vooral ook ons landschap heeft
geleden tusschen 1880 en 1900 van de
onmacht der architecten of hen, die
zich althans zoo noemden. Wat in
dien tijd buiten de steden ontstond, is
volkomen gespeend van het bevrij
dende begrip, dat toch zoo prachtig
in de I7de en i8de eeuw tot uiting is
gekomen in de Hollandsche buitenplaat
sen, en het is ook volkomeu onbe
nvloed geweest door de stoere
bodemvastheid der boerenwoningen.
Onze geheele landhuisarchitectuur is
hoogstens aesthetisch, maar niet be
vrijd, niet menschelijk, ze is aangepast
aan de natuur, zonder dat de afzon
derlijke onaantastbare schoonheid van
de natuur erdoor erkend wordt.
i Onder de leden der congressen van
het nieuwe bouwen (de groepen
de 8" uit Amsterdam en Opbouw"
uit Rotterdam) begint zich de her
vonden waarheid baan te breken,
dat de architectuur zich niet moet
aanpassen aan de natuur, maar dat de
architectuur een eigen schoonheid
behoort te bezitten, naast de
onnavolgbare schoonheid van de natuur. In
alle groote cultuurtijdperken heeft zich
de architectuur en de natuur als een
tweeledige eenheid van verscheidenheid
voorgedaan. Aan den komenden tijd
zal die opgaaf weder gesteld worden.
Het is niet prettig om onze landelijke
architectuur, zoo van schoonheid ge
speend, te moeten analyseeren. Maar
we staan in ons land niet alleen. Er is
overal veel misdreven.
DE tijd van de groote
wooncomplexen met Rijks- en
Gemeentesteun gebouwd tusschen 1910 en 1930,
ligt weliswaar nog te kort achter ons om
geheel objectief te beoordeelen, maar
we staan er toch reeds ver genoeg van
af om te kunnen constateeren, dat die
bouw, maatschappelijk bezien, nuttig
en noodig was, en dat ook stedebouw
kundig in verschillende van die woon
wijken iets goeds gepresteerd is, en een
zekere ruimtelijkheid valt waar te
nemen, die gunstig afsteekt bij de
oude toestanden. Maar we zouden toch
ziende blind zijn, als we niet tevens
constateerden, dat het werkelijke
woonpeil, gezien in verband met de
mogelijkheden, die de moderne tech
niek zou kunnen verwezenlijken, nog
maar zeer weinig verhoogd is. Ook hier
laat zich duidelijk zien hoe traag de
architectuur de maatschappelijke groei
volgt.
Zooals Cuypers alleen bleef, en
Berlage alleen stond in zijn drang naar
een nieuwe maatschappij, zoo staan
ook thans slechts enkelingen pal voor
een schooner toekomst met een levende
architectuur. Toch is er een groei
merkbaar, die, als niet door onvoor
ziene verwikkelingen een kentering
komt, een meer collectieve gezindheid
onder de architecten zal brengen. Er
is althans weer beweging en groepee
ring met den daaraan verbonden ideeën
strijd.
Er wordt wel eens gezegd, dat de
huidige ideeënstrijd weder een geloofs
strijd zou wezen. Ik meen, dat het
meer een strijd is tusschen twee wereld
beschouwingen.
De aanhangers van het nieuwe
bouwen" zijn zij, die geen werkelijke
kunst mogelijk achten zonder alle
nieuwe verworvenheden, constructies
en materialen direct in hun projecten
tot uiting te brengen met sterk
gerichten wil den mensch te dienen.
De andere groep, die meer
middeleeuwsch" gericht is, aanvaart ook
wel eenigszins de nieuwe verworven
heden, maar min of meer weggestopt
onder den dekmantel van vormen uit
het verleden. Beide groepen bezitten
vertegenwoordigers met ernst en be
zieling, waardoor de ideeënstrijd tus
schen beide levensuitingen van groote
waarde kan worden.
Nieuwe materialen en nieuwe tech
nieken, al of niet in een nieuw of
oud verband, kunnen intusschen geen
kunst doen ontstaan, als niet tevens
een innerlijke vernieuwing van de
samenleving stuwend werkt. Daardoor
is het laatste woord in dezen strijd
tusschen twee levensuitingen nog lang
niet gesproken.
Voor de werkelijke kunstenaars be
staan geen dogma's en er zijn geen
theorieën denkbaar, die bij machte zijn
de kunst te dwingen. Maar dit staat
wel vast, dat voor een vrije architectuur
ernstige voorstudies omtrent de maat
schappelijk economische en religieuse
verschijnselen even noodig zijn als een
volledige kennis der bouwtechnieken,
om het mogelijk te maken, dat de
architect in vrijheid zijn schepping
kan geven. Dit wordt thans weder
ingezien.
Het 6o-jarig tijdperk ten slotte in
groote lijn beschouwend, moet gecon
stateerd worden, dat wij in den aan
vang daarvan in een volkomen
begriplooze versuffing verkeerden en thans
in een periode van gisting der ideeën
en van groepenformeering, wat dus
bewijst, dat deze luttele 60 jaren niet
nutteloos zijn geweest voor de archi
tectuur.
AMERICAN HOTEL
American Hotel
? i j' jj '
Hr- l J!l
aliteit, zonder eenig begrip van
nensohwaardig wonen". De
archi^"n werden daarbij misbruikt om
neierlange gevels voor deze
eigenrersproducten te teekenen, in
ats dat zij geroepen werden een
?ndc nieuwe architectuur voor de
"~ stad te helpen tot stand
een.
intusschen in onze
samen; nog elementen aanwezig zijn,
wijzen op onverwoestbare ideëele
ndheid, blijkt telkens opnieuw
plotseling tot uiting komende
"?verken, die als lichtende
symwijzen op een menschelijker
nleving. De door wijlen Van der
; in Rotterdam ontworpen fabriek
Fabriek van Nelle
Gevels van M. de Klerk
Hembrugstraat
Amsterdam