Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
BURCKHARDT,
NIETZSCHE,
KAFKA
H. Marsman
Hans Joachlm Schoeps: Gestalten
an der Zrltenwende. Jakob B u rek*
hurdt odcr Auf «Ion Spurcn d«*r ver
lorenen %elt; Frlrdrich Xlrtzuche
odrrDaaRl «en um elne nene Welt;
Franz Kaffka. «der Der Glaube In
der traglHchen Posltton {Vortrnpp
Verlag, Berlijn)
VOOR het eerst, bij mijn weten,
worden Burckhardt, Nietzsche
en Kaf ka met elkaar in ver
band gebracht, en hoewel het van
groote beteekenis is dat Kafka van
misteekening of vergrootende inter
pretatie van symptomen kan zeggen
dat in geen leven en in geen werk
de cultuur die wij de europeesche
noemen zoo universeel en scherp weer
spiegeld wordt. Ook in dien zin, dat
in hem het antieke en het christelijke
element zich van elkaar scheidden en
een vijandschap aangingen als in het
begin der wèstersche geschiedenis.
Ook dit wees er op dat een kringloop
voltooid was. Maar Nietzsche geloofde
niet aan een voltooiing, en zeker niet
aan een aanstaand einde van de euro
peesche cultuur. Hij was te dien
aanalle zijden in het licht wordt gesteld zien-vol hoop. Hij voorzag, met den
(Nietzsche is langzamerhand onher
kenbaar geworden door de
overbelichting der commentaren), deze
groepeering behoudt juist wat hém
betreft m.i. iets willekeurigs.
Schoeps, die niet alleen
Burckhardt's geschriften maar ook zijn
Brieven goed blijkt te kennen (er ver
scheen kort geleden een bloemlezing
uit zijn correspondentie in Kröners
Taschen Ausgaben, een buitengewoon
belangwekkend boek, uitvoerig inge
leid dóór Fritz Kaphahn) ziet Burck
hardt terecht als een der laatste
Europeanen, in wien de erfenis der
antieken met christelijke tradities,
onscheidbaar versmolten, een harmo
nisch, humanistisch, maar reeds ten
ondergang hellend evenwicht had
gevonden. Hij, met zijn enorme his
torische kennis, zijn onbevangenheid,
zijn combinatievermogen, zijn durf en
zekerheid in het vergelijken, zijn profe
tische intuïtie heeft de ontreddering
waarin wij leven met onbedriegelijke
stelligheid vooruit gezien; in wezen
niets minder scherp'dan Nietzsche, die
er overigens ook dichter bij stond, en
soms met een ontstellende precisiteit
in de details. Burckhardt had zonder
een zweem van moeite zestig jaar vóór
Ortega een Opstand der Horden"
kunnen schrijven, en in zekeren zin
kan men zeggen dat hij het geschreven
heeft: een bloemlezing van uitspraken
uit zijn boeken en brieVen zou het
onweerlegbaar bewijzen.
De angst, het herfstige voorgevoel,
dis Burckhardt's latere leven
versomberden, werd in Nietzsche, het genie,
van een vehementie en tot zulk een
tragische tweespalt, dat allereerst
hij zilf er aan te gronde is gegaan.
Wat in Burckhardt nog zeldzaam
harmonisch verbonden was: zin voor
de antieken en christelijke humaniteit,
trad in Nietzsche uiteen en voerde
een strijd die in intensiteit, raffinement
en grootschheid zijn weerga niet kent,
maar die, voor wie het nog niet wist,
met ontstellende klaarheid bewees hoe
het met Europa gesteld was. Want
niet alleen alles wat Nietzsche over
Europa en de naaste toekomst gezegd
heef ik is van onthullend belang, vooral
daar hij was: ferment en exponent
van zijn tijd, ook in zijn reikhalzen
naar een betere toekomst, op een wijze
zoo representatief, dat men zonder
dood van het nationalisme, een
nieuwe phase in de europeesche ont
wikkeling; hij voorspelde, heftig
geinteresseerd in kwesties van
Eugenik", een nieuw europeesch ras".
Hij doorzag ? en doorziekte het nihi
lisme, maar hij voorvoelde eennieuwe
aera, een europeesche hegemonie.
In dien zin is het dan ook onjuist om
in Spengler een leerling van Nietzsche
te zien, hoewel Spengler zelf verklaard
heeft dat hij van Nietzsche's
Ausblick einen Ueberblick" heeft gemaakt.
Spengler was in dit opzicht veel meer
e e.i leerling van Burckhardt: harder,
fantastischer en geborneerder, veel
meer de slaaf van zijn eigen vondst en
systeem, maar als Burckhardt verstokt
pessimist.
Ik geeft toe dat Schoeps er goed aan
gedaan heeft Nietzsche te kiezen in
dit verband en niet Spengler, omdat,
juist door de grootere verschillen, het
perspectief nu ruimer wordt en het
onderscheid meer productief. Maar om
in de lijn te blijven die hij het is
vaker gedaan volgde door na
Burckhardt Nietzsche te bespreken,
had hij als derde figuur niet Kafka
moeten kiezen. Hoe representatief
Kafka ook zijn mag voor de tegen
woordige wereld, hij is het tegelijk zoo
sterk voor het (huidige en on-huidige)
Jodendom, dat de probleemstelling die
den grondslag vormt van deze studie
er door omgebogen wordt en door
kruist door problemen die... in geen
enkel opzicht de voortzetting zijn van
wat Burckhardt en Nietzsche scheidde
en verbond. Desnoods had hij
Heidegger kunnen nemen, of het licht
Alfred Rosenberg, het best misschien
nog Ernst Jünger. Maar Kafka biedt
in verband met het thema slechts een
enkel, zijdelingsch aanknoopingspunt.
De drie studies vormen overigens
een boeiend, belangwekkend geschrift
van ruim zeventig kleine bladzijden.
Op zich zelf is Kafka misschien het
indringendst behandeld, zijn
inhoudslooze herinnering aan een God, die in
het verleden geopenbaarde realiteit
moet geweest zijn, zijn eindeloos,
moordend-volhardend zoeken naar
een trans-ethische" schuld, zooals
Schoeps het uitstekend omschrijft,
zijn leven aan de uitersten van dit
tragisch schuld"-bewustzijn, zijn
wezenlijke problematiek het is alles
door Schoeps zeer scherp gezien en
eenvoudig geformuleerd.
Ook de stukken over Burckhardt
en Nietzsche zijn zeker de moeite
waard. Alleen heeft men hier het
gevoel dat Schoeps' theologische"
inslag de problemen te zeer vereen
voudigt door in wezen alles te herleiden
tot n vraag: de verhouding van
mensch en God. Maar als men eenmaal
het uitgangspunt tijdelijk aanvaardt,
vindt men ook hier beschouwingen van
bijzondere waarde, die het geheel
hielpen worden tot een der belang
rijke studies over het" cultuurpro
bleem en de naaste" toekomst.
ONHEIL
in de
S. Vestdijk
verte
B. Roeat Crolllun: Onheil In de
verte iLeopold, Den Haag)
HOEWEL Roest Crollius naar
mijn meening nog altijd bezig is
zijn talent geweld aan te doen,
is van dezen nieuwen roman toch meer
goeds te zeggen dan van het mislukte
Land van verlangen". Dit boek is al
vast sympathieker; de flodderige stijl
constructies (steeds nog een verre
imitatie van Gerard Walschap, schijnt
het; men leze hier het begin van
Trpuwen" op na, of liever, Roest
Crollius moet dit doen) vergeeft men
om het doorleefde van den inhoud. De
nare historie van Sidde en Setje was
een bedenksel, een document van
onmacht tot scheppen. Hier heet de
hoofdfiguur nog wel Seffe, maar hij
heet ook B. Roest Crollius, en B. Roest
Crollius is er in dezen roman met ge
breken toch maar in geslaagd zijn
geintroverteerde geaardheid aan te pas
sen aan een motief van ruimere strek
king, daar waar hij in Land van ver
langen" zich tot een dergelijke ver
ruiming forceeren moest. De jonge
Een neger verdietscht
COLA DEBROT
Jan H. f>khont: De neger
(U. 91. Holland, Amsterdam)
vee! den nadruk op het menschelijk
hart van den neger. Den neger worden
DE gedichten in deze bloemlezing blijktaar slechts geleidelijk
menschedoen niet alle de bittere ervaring lijke organen toegekend, sinds men
op door de vertaling, ook voor ophield hem, al naar de stemming van
LOSSE NUMMERS
VAN DE GROENE
het" nieuwe nummer. ..... 20 cent
nummers ouder dan eeo week .30 cent
nummers ouder dan 3 maanden 60 cent
(verhoogd met eventueele portokosten)
Wilt (J hi| bestelling het verschuldigde
zenden? Anders kunnen
wi) Uw aanvraag nirt in hehandefirg
nemen l
DE ADMINISTRATIE
hun beste vrienden, onherkenbaar te
zijn geworden. Enkele vertalingen zijn
zelfs uitmuntend, b.v. Broeders" van
James Weldon Johnson. Des fte meer
waardeeren wij dit, wanneer w'ij er ons
rekenschap van geven, dat de vorm
slechts ten deele de poëtische aan
kleeding is van een inhoud, die ook
zonder dien. vorm wel tot ons overkomt
wanneer wij dus inzien, da t de vorm
veeleer het middel is, waarme e in onzen
het oogenblik, nu eens met de eene,
dan weer met de andere, apensoort te
verwisselen. Pe negerauteurs, zooals
zij b.v. in een bloemlezing als de
Anthology of American Negro Litterature
van Calverton zijn verzameld, geven er
echter blijk van, dat niets menschelijks
hun vreemd is, pok de intellectueele
faculteiten niet. Om een regelen indruk
1£ krijgen van de negerlitteratuur moet
men tenminste van een bloemlezing
geest eenbepaalde wereld wtordt opge- ? als déNegro Anthology kennis nemen.
roepen, die, zonder den vorn i, dan ook Ik onderstreep dat, omdat deze
Holsluimeren blijft. landsche bloemlezing, niettegenstaande
Ik mag echtermijn bezi/aar tegen haar goede hoedanigheden, een
misdezen bundel niet verhelen. Het richt verstand zou kunnen helpen
bestendizich niet in de laatste plaa ts tegen de gen. Wanneer Eekhout beweert, dat de
Inleiding. M.i. legt hierin df > vertaler te negerdichter niet zoekt naar treffende
fAC. l DE GROENE No. 9109
l
beeldvormen en zeggingen", dan kan
men hem dadelijk verwijzen naar het
essay van Locke (opgenomen in An
thology), waaruit blijkt, dat met de
kleur de preoccupaties van den dichter
niet veranderen. Te betreuren valt, dat
deze zienswijze van Eekhout sommige
zijner vertalingen ten kwade beïnvloedt.
Zoo b.v. in het gedicht over het doode
meisje, dat van haar moeder haar
laatste nieuwe jurk krijgt.
Je moedertje heeft haar ring verkocht,
Jou te kleeden zoo wit en zóó mooi. .
Hoe zou je' dansen'en jubelen, mocht
Jij jezelve zien in dien tooi.
?f Iemand van de capaciteiten van
Eekhout had met geringe moeite een
beter vers kunnen schrijven. Het is
jammer van de lieflijke, haast
sentimenteele strofe. Er zijn nog genoeg
plaatsen, waar de vertaler er met de
pet naar gooit, maar er komen, zooals
ik reeds zeide, ook werkelijk goede
vertajingen in deze bloemlezing voor.
Bovendien moeten wij Eekhout al
dankbaar zijn vóór de poging om dit
stuk overzeesche litteratuur nader tot
het Nederlandsche publiek te brengen.
Seffe Verburg, student, literair begaafd,
wordt zoo sterk aangegrepen door het
bericht, dat in Duitschland twee jonge
menschen onthoofd zullen worden
(overigens niet om politieke redenen),
dat hij er een boek over schrijft, een
aanklacht, ,,de aanklacht van een
kind". De lotgevallen van dit boek en
de liefdesverhouding van Seffe tot
Marianne vullen respect, omramen
den roman. Ik vrees, dat er in dit boek
in een boek" nog meer humanitaire
leuzen zullen voorkomen dan in het
toch reeds van gemeenplaatsen weme
lende hoofdverhaal; ook overtuigt de
schrijver mij niet met het lyrisch
angehauchte zoeken, vinden en afstooten,
waarin hier, op de gebruikelijke wijze,
de erotiek opgaat. Maar er staan
andere dingen tusschen, die meer de
moeite waard zijn. Daar is allereerst
het bezoek van den schrijver Seffe
aan een tweederangsuitgever, dat
onmiskenbaar authentiek aandoet; de
uitgever noemt b.v. het boek, dat met
bloed geschreven is, tegenover een
zijner bedienden een werkje", een
typische drukkersdiminutief, en de
ultieme triumf van de gegoten en ge
schepte materie over den geest! Dit
alles is heel raak geobserveerd; de
daaropvolgende kritieken" daarente
gen zijn zoo liederlijk stom als men
zelfs in onze praefascistische groote
dagbladen niét vindt I Roest Crollius
heeft het zich hier ter wille van het
effect te gemakkelijk gemaakt;" boven
dien lijken al deze recensies stylistisch
op elkaar, en dit zal men in ons goede
land heusch niet aantreffen voordat de
gelijkschakeling met de laars haar
beslag gekregen heeft; daarvoor zijn
we altijd nog te geïndividualiseerd, ge
lukkig. Verder heet de allerdomste re
censent dien Seffe te lijf wil; cave,
besprekers van Onheil in de verte" l
Holst van zijn achternaam, wat mij
beslist onjuist lijkt.... Maar wat doet
het er toe, reeds zijn we midden in de
anticultureele hoofdkwartieren be
land, waarvan Roest Crollius ons doet
genieten I Het gesprek met den
symbolischen Kees Bruutman (pag. 155 e.v.),
caricaturaal - in-het- Multatuliaansche,
leest men beslist met genoegen; hier
treedt de volledige Robot op, met
bubbelebub" overkokend, afschrik
wekkend rechtgeaard en bloeddorstig !
Er is natuurlijk geen kwestie van, dat
Roest Crollius in dezen loman de be
loften ingelost heeft die zijn eerste
bundel novellen behelsde. Men kan
niet eens zeggen, dat hij op den goeden
weg is. Daarvoor is hij al te zeer
vastgeloopen in de cliché's van het
cultureele podium. Maar de sympathieke
mentaliteit, die aan dit alles ten grond
slag ligt, vergoedt veel, en zijn begaafd
heid voor de satyre laat geen twijfel over.
l ?
»»
S"
Schilderkunst
T HIT mm BEZIT
in het Haagsche Gemeentemuseum
PROF. W. MARTIN
EEN belangrijke tentoonstelling van
kwalitatief hoog gehalte, niet al te
omvangrijk, bijzonder smaakvol ge
arrangeerd en zeer afwisselend wat den
inhoud betref t. Een verrassing voor me
nigeen, die niet wist dat er zich nog zoo
veel in particulier Haagsch bezit bevindt.
De tentoonstelling, die tot 31 Januari
1937 duurt, omvat zes zalen en twee
kabinetten van het Gemeentemuseum,
waarin een en ander zeer goed tot zijn
recht komt Er zijn reeds zoo schilde
rijen bijeengebracht, een twintigtal
beeldhouwwerken, een reeks fraaie mi
niaturen, medal.ies, bronzen tinnen
voorwerpen, zilver, glas, Delftsch,
meubels en een kleine tweehonderd
producten van Aziatische kunst.
Ons uiteraard zeer kort overzicht
kan helaas niet spreken over de pracht
stukken die zich onder de beeldhouw
kunst en kunstnijverheid bevinden. De
bezoeker zal b.v. van verrukkelijke
Fransche meubels kunnen genieten,
van uitgezocht Hollandsch zilver, van
buitengewoon zeldzaam Chineesch por
selein. Bij de keuze hiervan is wel een
zeer strenge selectie toegepast.
De inrichters hebben aan de meeste
zalen het type van een stijlperiode ge
geven, zopdat bij de schilderijen uit een
bepaalden tijd telkens de in dien tijd
behoorende meubels en andere kunst
objecten zijn gevoegd. Dit geeft een
rustig, harmonieus en tevens leerrijk
geheel. Uitteraard valt het hoofdaccent
op de schilderijen, die op weinige uit
zonderingen na van zeer goed gehalte
zijn en waarvan zeer vele den bezoe
kers onbekend zullen zijn. Allereerst is
er een af deel ing gotiek en i6e eeuw,
waar te midden van uitgezocht hout
snijwerk o.a. een mansportret van
omstr. I4QO hangt van een onbekend
Zuid-Nederlandsch meester (verzame
ling Volz), een Annunciatie in den
trant van Rogier van der Weyden, een
Calvarieberg van ± I45°> vroeger in
de beroemde verzameling Oppenheimer,
thans eigendom van den heer Larsens
en het onvergetelijke mansportret van
Jan Gossaert, uit de collectie Vez.
Voorts treft er ons werk van Cranach,
Joos van Cleef (Mannenkop, coll. Jhr.
H. Loudon) en Gerard David, benevens
het superieure damesportret van
Bartholomeus Bruyn uitde Kr
ller-Mullerstichting, aan welker achterzijde een
der mooiste vanitar-voorstellingen te
zien is die ooit geschilderd zijn,
Het spreekt vanzelf dat de meeste
schilderijen dateeren uit onze 176 eeuw.
Wij vinden Rembrandt vertegenwoor
digd met het portret van Machteld van
Doorn, met de grisaille Jozef, zijn
Droomen uitleggend" en met een klein,
pittig geschilderd portretje van zijn
vader. Van Jan Steen zijn er verscheiden
opmerkelijke schilderijen, alle op een
weer andere wijze geschilderd en ook
zeer verschillend in onderwerp: de
magere keuken, de steen-operatie, de
verdrijving der wisselaars uit den tem
pel, het gastmaal van Neptunus, een
pijp rookend meisje enz. Ook van
Adriaen van Ostade is er mooi werk, o.a.
het voortreffelijk herberg-interieur der
collectie Ad. Mayer. Van Frans van
Mieris is er het bekende interieur uit de
verzameling Moltke te Kopenhagen,
voorstellende Moeder en Kind, thans
eigendom van den Heer A. Bronkhorst.
Ook trof ons een superieure Metsu,
Schrijvende Dame (collectie A. H.). De
meesten onzer groote meesters zijn ver
tegenwoordigd en het is opvallend, dat
er zooveel genrestukken zijn en der
halve de landschappen en stillevens
(want dat is hetgeen men hier te lande
bij voorkeur verzamelt) niet te veel
overheerschen.
PAfi. 9 Dl GROENE N*. 310»
Onder de landschappen noemen wij
die van Avercamp (coll. J. Hartog), A.
van der Neer (een zeer bijzonder
visschertje, coll. Loudon), van Goyen (zes
zeer goede specimina), Jacob Ruisdaal
(niet minder dan zes schilderijen, waar
bij twee bijzonder fijne tafreeltjes aan
een boschrand) en Salomon Ruysdael,
van wiens hand enkele werken te zien
zijn die behooren tot het beste wat hij
maakte.
Van de stilleven- en bloemschilders
zijn o.a. Abraham van Begeren, Keda,
de Klem, van Huysum en Jurriaen van
Struik vertegenwoordigd, terwijl wij
zeestukken zagen van Simon de Vlieger,
Willem van de Velde en P. Muiier.
Onder de dierlandschappen trof ons
een superieure Potter, Ruiters en Vee,
ingezonden door de Erven Del Monte.
Dit schilderij behoorde vroeger tot de
verzameling Yerkes te New York.
Ook twee vogelstukken van
Hondecoeter: een hoenderhof (Mr. G. A. van
Haeften) eneendoode Reiger (Mevr. de
Wed. Mr. W. P. Hubert) trekken de
aandacht.
Er zijn nogal wat portretten en daar
bij zijn er uit zeer oud familie-bezit, o.a.
van Mr. R. Ritter Pauw van Wieldrecht,
wiens Verspronck, portret van een heer
uit het geslacht Pauw, niet nalaten zal,
indruk te maken. Ook zijn er superieure
portretjes van Gerard Terborch, Tho
mas de Keyser en G. Dou, voorts beel
tenissen door Mierevelt, van der Helst,
Werner van Valckert, Jacob Backer
(de zilversmid Lutura en zijn vrouw),
Govert Flinck enz.
Een bijzonder accent aan deze ten
toonstelling geven de schilderijen van
buitenlandsche meesters. Onder deze
trekt, naast de kapitale H. Familie van
Murillo, nog afkomstig uit de verzame
ling van Kanin? Willem H en inge
zonden door H. M. de Koningin, boven
al de aandacht het Gezicht op San
Giorgi's Maggiore door Guardi (coll.
Ad. Mayer), een der allerbeste ons
bekende werken van dezen 18e
eeuwschen Venetiaan. Er is nog een andere
Guardi, eveneens een fraai doek (Piazza
San Marco, coll. Jhr. J. A. G.
Sandberg), terwijl voorts onder de Italianen
opvalt een jongelingsportret van
Giovanni Bellini, vroeger in de collectie
Liechtenstein. Dan zijn er schilderijen
van Bronzins, Magnarco, terwijl de
Vlamingen o.a. vertegenwoordigd zijn
met Sustermans, Ant. van Dijk en Fijt
en de Engelschen met zeer karakteris
tieke portretten van Beechey, Hodges,
Hóppner h Reynolds, die een bijzonder
accent geven aan het geen uit* de i8e
eeuw is tentoongesteld.
Ook aan de ten'onzent nog steeds
niet genoeg gewaardeerde i8e eeuw
hebben de inrichters der tentoonstelling,
Dr. H. E. van Gelder en zijn
werkcomité, bijzondere zorg besteed. Door
de gelukkige samenvoeging van schilde
rijen, meubels, Chineesch zilver en zelf s
enkele fraaie waaiers, is ook hier een
uitermate aantrekkelijk geheel verkre
gen, waarin de pedante stadsgezichten
uit die dagen door P. C. La Fargue het
even goed doen als de genrestukjes van
Jacobus Buys en Coraelis Troost en de
gesoigneerde portretten van Ducreux,
Constantijn Neterker, Philips van Dyck,
Haag, Jelgersma en Kaldenbach.
Aldus is, dank zij de combinatie van
veel wat zich sinds jaren in ons adel
lijk en patricisch Haagsch bezit be
vindt met het vele dat sinds
betrekkel'.jk korten tijd door jonge
collectidrineurs van ijver en. .toewijding is ver
gaard, een zeer bijzonder geheel ver
kregen» even genotrijk voor hen die het
schoone zoeken als leerrijk voor de
kenners en historici.
Murillo : De ' Heilige Familie
(Inzending van H.M. de Koningin
op de Haagsche tentoonstelling)
»*a
In de gruwélkamer
JAN ENGELMAN
Tentoonstelling Willem van Lens
den, Centraal Museum, Utrecht
l N de meeste musea heeft men een
gruI weikamer, waar folterwerktuigen te
l zien zijn en nare verbeeldingen van
schilders die het leven zeer macaber
ondergingen. Als de gemeente Utrecht
mettertijd al het latere werk van den
schilder Willem van Leusden opkoopt,
kan zij een pracht van een kabinet
inrichten, waar den toekomstigen bur
german niet meer, als wij, gewend
aan de lichamelijke en geestelijke
wreedheden van een cultuur in verval
en in opkomst de haren ten berge
zullen rijzen. Onze haren echter, voor
zoover aanwezig, zijn langzamerhand
aan schokjes gewend en ze bleven ter
tentoonstelling van den vijftigjarigen
Van Leusden keurig liggen.
Het geval is misschien niet al te
vreemdsoortig. Van Leusden, leerling
van Dupont, maakte weleer habiele
etsen van de kathedralen van Beauvais,
Reirhs en Amiëns, van den dom te
Utrecht, en van allerlei andere pittores
ke hoeken. Daarna is hij abstract"
gaan werken en vervolgens zag men
van hem enkele merkwaardige
kleuretsen, waarin met jklassicistische mo
tieven werd omgegaan. Toen werd hij
Surrealist en onthaalde ons op de wel
bekende schrikkelijkheden van geeste
lijke splitsing, nachtelijkheid,
dubbelgang van idealisme en trivialiteit, etc.
Het gaat er nu maar om, of de verf
en de vorm ons de echtheid van en het
aangegrepen-wezen door die visioenen
suggereeren. De heer Van Leusden kan
zelf ten gronde gaan aan zijn macabere
droomwereld (ik hoop volstrekt niet
dat het geschiedt), zonder dat zijn
schilderijen ons daaromtrent iets van
belang meededen. Het gaat ons om de
nevropathie en de megalomanie alleen
maar, in zooverre deze schilderlijk zijn
verwerkelijkt. Dit kan buitengewoon,
aesthetisch" klinken, het is en blijft
een betrouwbare norm, misschien niet
voor den man'van de kliniek, maar
wel voor den tentoonstellingsbezoeker.
Willem van Leusden nu maakt het
een beetje te bont met zijn
schrikkelijkheden. Eerder dan geloofwaardig, doen
zijn schilderijen lachwekkend aan.
Hier is niet de kalte Atmosphare",
welke Thomas Mann voor den artist
eischte, hier is niet de discipline, het
haarscherpe balancement tusschen de
werkelijkheid en het macaber-illogische
dat we bij Poe, Hoffmann of Villiers,
in de beeldende kunst bij Kubin, De
Chirico of Dali vinden. Er is te veel
gehersend bedenksel en bedaarde
constatatie in de verbeeldingen van Willem
van Leusden en er is voor mij bepaald
schennis in gelegen, wanneer we een
zijner litteraire invoegsels ontwaren,
het woord van den subliemen Hölderlin,
hier volkomen misbruikt: Ein Gott
ist der Mensch wenn er traurht, ein
Bettler wenn er nachdenkt".
DE kleur van Van Leusden in dit
latere oeuvre is kil en kaal (slechts
in een moleninterieur, waar lugubere
dingen geschieden, komt de begaafde
schilder, die wel in hem steekt, om den
hoek kijken), de vorm is plat en zonder
echte ruimtelijkheid. De geheele ten
toonstelling is een groote vergissing
van de Utrechtsche Pussyfoots, die
hem op een verkeerd pad geleid hebben
(of door hem geleid zijn) en we kunnen
deze critiek besluiten met een anderen
regel van Hölderlin, ook anders bedoeld
dan hij hier wordt gebruikt, maar uit
nemend van toepassing op het surrea
listische gedeelte van de expositie in
het Centraal Museum: Ich habe nichts
wovon ich sagen möchte, es sei mein
eigen" (Hyperion, ie boek, 2e kapittel).
\
10 E N
'EKDAI
l
60$*
,r,H l
ie
zend
costelooi
Ir......j
j
V
l.