De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 2 januari pagina 5

2 januari 1937 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven BURCKHARDT, NIETZSCHE, KAFKA H. Marsman Hans Joachlm Schoeps: Gestalten an der Zrltenwende. Jakob B u rek* hurdt odcr Auf «Ion Spurcn d«*r ver lorenen %elt; Frlrdrich Xlrtzuche odrrDaaRl «en um elne nene Welt; Franz Kaffka. «der Der Glaube In der traglHchen Posltton {Vortrnpp Verlag, Berlijn) VOOR het eerst, bij mijn weten, worden Burckhardt, Nietzsche en Kaf ka met elkaar in ver band gebracht, en hoewel het van groote beteekenis is dat Kafka van misteekening of vergrootende inter pretatie van symptomen kan zeggen dat in geen leven en in geen werk de cultuur die wij de europeesche noemen zoo universeel en scherp weer spiegeld wordt. Ook in dien zin, dat in hem het antieke en het christelijke element zich van elkaar scheidden en een vijandschap aangingen als in het begin der wèstersche geschiedenis. Ook dit wees er op dat een kringloop voltooid was. Maar Nietzsche geloofde niet aan een voltooiing, en zeker niet aan een aanstaand einde van de euro peesche cultuur. Hij was te dien aanalle zijden in het licht wordt gesteld zien-vol hoop. Hij voorzag, met den (Nietzsche is langzamerhand onher kenbaar geworden door de overbelichting der commentaren), deze groepeering behoudt juist wat hém betreft m.i. iets willekeurigs. Schoeps, die niet alleen Burckhardt's geschriften maar ook zijn Brieven goed blijkt te kennen (er ver scheen kort geleden een bloemlezing uit zijn correspondentie in Kröners Taschen Ausgaben, een buitengewoon belangwekkend boek, uitvoerig inge leid dóór Fritz Kaphahn) ziet Burck hardt terecht als een der laatste Europeanen, in wien de erfenis der antieken met christelijke tradities, onscheidbaar versmolten, een harmo nisch, humanistisch, maar reeds ten ondergang hellend evenwicht had gevonden. Hij, met zijn enorme his torische kennis, zijn onbevangenheid, zijn combinatievermogen, zijn durf en zekerheid in het vergelijken, zijn profe tische intuïtie heeft de ontreddering waarin wij leven met onbedriegelijke stelligheid vooruit gezien; in wezen niets minder scherp'dan Nietzsche, die er overigens ook dichter bij stond, en soms met een ontstellende precisiteit in de details. Burckhardt had zonder een zweem van moeite zestig jaar vóór Ortega een Opstand der Horden" kunnen schrijven, en in zekeren zin kan men zeggen dat hij het geschreven heeft: een bloemlezing van uitspraken uit zijn boeken en brieVen zou het onweerlegbaar bewijzen. De angst, het herfstige voorgevoel, dis Burckhardt's latere leven versomberden, werd in Nietzsche, het genie, van een vehementie en tot zulk een tragische tweespalt, dat allereerst hij zilf er aan te gronde is gegaan. Wat in Burckhardt nog zeldzaam harmonisch verbonden was: zin voor de antieken en christelijke humaniteit, trad in Nietzsche uiteen en voerde een strijd die in intensiteit, raffinement en grootschheid zijn weerga niet kent, maar die, voor wie het nog niet wist, met ontstellende klaarheid bewees hoe het met Europa gesteld was. Want niet alleen alles wat Nietzsche over Europa en de naaste toekomst gezegd heef ik is van onthullend belang, vooral daar hij was: ferment en exponent van zijn tijd, ook in zijn reikhalzen naar een betere toekomst, op een wijze zoo representatief, dat men zonder dood van het nationalisme, een nieuwe phase in de europeesche ont wikkeling; hij voorspelde, heftig geinteresseerd in kwesties van Eugenik", een nieuw europeesch ras". Hij doorzag ? en doorziekte het nihi lisme, maar hij voorvoelde eennieuwe aera, een europeesche hegemonie. In dien zin is het dan ook onjuist om in Spengler een leerling van Nietzsche te zien, hoewel Spengler zelf verklaard heeft dat hij van Nietzsche's Ausblick einen Ueberblick" heeft gemaakt. Spengler was in dit opzicht veel meer e e.i leerling van Burckhardt: harder, fantastischer en geborneerder, veel meer de slaaf van zijn eigen vondst en systeem, maar als Burckhardt verstokt pessimist. Ik geeft toe dat Schoeps er goed aan gedaan heeft Nietzsche te kiezen in dit verband en niet Spengler, omdat, juist door de grootere verschillen, het perspectief nu ruimer wordt en het onderscheid meer productief. Maar om in de lijn te blijven die hij het is vaker gedaan volgde door na Burckhardt Nietzsche te bespreken, had hij als derde figuur niet Kafka moeten kiezen. Hoe representatief Kafka ook zijn mag voor de tegen woordige wereld, hij is het tegelijk zoo sterk voor het (huidige en on-huidige) Jodendom, dat de probleemstelling die den grondslag vormt van deze studie er door omgebogen wordt en door kruist door problemen die... in geen enkel opzicht de voortzetting zijn van wat Burckhardt en Nietzsche scheidde en verbond. Desnoods had hij Heidegger kunnen nemen, of het licht Alfred Rosenberg, het best misschien nog Ernst Jünger. Maar Kafka biedt in verband met het thema slechts een enkel, zijdelingsch aanknoopingspunt. De drie studies vormen overigens een boeiend, belangwekkend geschrift van ruim zeventig kleine bladzijden. Op zich zelf is Kafka misschien het indringendst behandeld, zijn inhoudslooze herinnering aan een God, die in het verleden geopenbaarde realiteit moet geweest zijn, zijn eindeloos, moordend-volhardend zoeken naar een trans-ethische" schuld, zooals Schoeps het uitstekend omschrijft, zijn leven aan de uitersten van dit tragisch schuld"-bewustzijn, zijn wezenlijke problematiek het is alles door Schoeps zeer scherp gezien en eenvoudig geformuleerd. Ook de stukken over Burckhardt en Nietzsche zijn zeker de moeite waard. Alleen heeft men hier het gevoel dat Schoeps' theologische" inslag de problemen te zeer vereen voudigt door in wezen alles te herleiden tot n vraag: de verhouding van mensch en God. Maar als men eenmaal het uitgangspunt tijdelijk aanvaardt, vindt men ook hier beschouwingen van bijzondere waarde, die het geheel hielpen worden tot een der belang rijke studies over het" cultuurpro bleem en de naaste" toekomst. ONHEIL in de S. Vestdijk verte B. Roeat Crolllun: Onheil In de verte iLeopold, Den Haag) HOEWEL Roest Crollius naar mijn meening nog altijd bezig is zijn talent geweld aan te doen, is van dezen nieuwen roman toch meer goeds te zeggen dan van het mislukte Land van verlangen". Dit boek is al vast sympathieker; de flodderige stijl constructies (steeds nog een verre imitatie van Gerard Walschap, schijnt het; men leze hier het begin van Trpuwen" op na, of liever, Roest Crollius moet dit doen) vergeeft men om het doorleefde van den inhoud. De nare historie van Sidde en Setje was een bedenksel, een document van onmacht tot scheppen. Hier heet de hoofdfiguur nog wel Seffe, maar hij heet ook B. Roest Crollius, en B. Roest Crollius is er in dezen roman met ge breken toch maar in geslaagd zijn geintroverteerde geaardheid aan te pas sen aan een motief van ruimere strek king, daar waar hij in Land van ver langen" zich tot een dergelijke ver ruiming forceeren moest. De jonge Een neger verdietscht COLA DEBROT Jan H. f>khont: De neger (U. 91. Holland, Amsterdam) vee! den nadruk op het menschelijk hart van den neger. Den neger worden DE gedichten in deze bloemlezing blijktaar slechts geleidelijk menschedoen niet alle de bittere ervaring lijke organen toegekend, sinds men op door de vertaling, ook voor ophield hem, al naar de stemming van LOSSE NUMMERS VAN DE GROENE het" nieuwe nummer. ..... 20 cent nummers ouder dan eeo week .30 cent nummers ouder dan 3 maanden 60 cent (verhoogd met eventueele portokosten) Wilt (J hi| bestelling het verschuldigde zenden? Anders kunnen wi) Uw aanvraag nirt in hehandefirg nemen l DE ADMINISTRATIE hun beste vrienden, onherkenbaar te zijn geworden. Enkele vertalingen zijn zelfs uitmuntend, b.v. Broeders" van James Weldon Johnson. Des fte meer waardeeren wij dit, wanneer w'ij er ons rekenschap van geven, dat de vorm slechts ten deele de poëtische aan kleeding is van een inhoud, die ook zonder dien. vorm wel tot ons overkomt wanneer wij dus inzien, da t de vorm veeleer het middel is, waarme e in onzen het oogenblik, nu eens met de eene, dan weer met de andere, apensoort te verwisselen. Pe negerauteurs, zooals zij b.v. in een bloemlezing als de Anthology of American Negro Litterature van Calverton zijn verzameld, geven er echter blijk van, dat niets menschelijks hun vreemd is, pok de intellectueele faculteiten niet. Om een regelen indruk 1£ krijgen van de negerlitteratuur moet men tenminste van een bloemlezing geest eenbepaalde wereld wtordt opge- ? als déNegro Anthology kennis nemen. roepen, die, zonder den vorn i, dan ook Ik onderstreep dat, omdat deze Holsluimeren blijft. landsche bloemlezing, niettegenstaande Ik mag echtermijn bezi/aar tegen haar goede hoedanigheden, een misdezen bundel niet verhelen. Het richt verstand zou kunnen helpen bestendizich niet in de laatste plaa ts tegen de gen. Wanneer Eekhout beweert, dat de Inleiding. M.i. legt hierin df > vertaler te negerdichter niet zoekt naar treffende fAC. l DE GROENE No. 9109 l beeldvormen en zeggingen", dan kan men hem dadelijk verwijzen naar het essay van Locke (opgenomen in An thology), waaruit blijkt, dat met de kleur de preoccupaties van den dichter niet veranderen. Te betreuren valt, dat deze zienswijze van Eekhout sommige zijner vertalingen ten kwade beïnvloedt. Zoo b.v. in het gedicht over het doode meisje, dat van haar moeder haar laatste nieuwe jurk krijgt. Je moedertje heeft haar ring verkocht, Jou te kleeden zoo wit en zóó mooi. . Hoe zou je' dansen'en jubelen, mocht Jij jezelve zien in dien tooi. ?f Iemand van de capaciteiten van Eekhout had met geringe moeite een beter vers kunnen schrijven. Het is jammer van de lieflijke, haast sentimenteele strofe. Er zijn nog genoeg plaatsen, waar de vertaler er met de pet naar gooit, maar er komen, zooals ik reeds zeide, ook werkelijk goede vertajingen in deze bloemlezing voor. Bovendien moeten wij Eekhout al dankbaar zijn vóór de poging om dit stuk overzeesche litteratuur nader tot het Nederlandsche publiek te brengen. Seffe Verburg, student, literair begaafd, wordt zoo sterk aangegrepen door het bericht, dat in Duitschland twee jonge menschen onthoofd zullen worden (overigens niet om politieke redenen), dat hij er een boek over schrijft, een aanklacht, ,,de aanklacht van een kind". De lotgevallen van dit boek en de liefdesverhouding van Seffe tot Marianne vullen respect, omramen den roman. Ik vrees, dat er in dit boek in een boek" nog meer humanitaire leuzen zullen voorkomen dan in het toch reeds van gemeenplaatsen weme lende hoofdverhaal; ook overtuigt de schrijver mij niet met het lyrisch angehauchte zoeken, vinden en afstooten, waarin hier, op de gebruikelijke wijze, de erotiek opgaat. Maar er staan andere dingen tusschen, die meer de moeite waard zijn. Daar is allereerst het bezoek van den schrijver Seffe aan een tweederangsuitgever, dat onmiskenbaar authentiek aandoet; de uitgever noemt b.v. het boek, dat met bloed geschreven is, tegenover een zijner bedienden een werkje", een typische drukkersdiminutief, en de ultieme triumf van de gegoten en ge schepte materie over den geest! Dit alles is heel raak geobserveerd; de daaropvolgende kritieken" daarente gen zijn zoo liederlijk stom als men zelfs in onze praefascistische groote dagbladen niét vindt I Roest Crollius heeft het zich hier ter wille van het effect te gemakkelijk gemaakt;" boven dien lijken al deze recensies stylistisch op elkaar, en dit zal men in ons goede land heusch niet aantreffen voordat de gelijkschakeling met de laars haar beslag gekregen heeft; daarvoor zijn we altijd nog te geïndividualiseerd, ge lukkig. Verder heet de allerdomste re censent dien Seffe te lijf wil; cave, besprekers van Onheil in de verte" l Holst van zijn achternaam, wat mij beslist onjuist lijkt.... Maar wat doet het er toe, reeds zijn we midden in de anticultureele hoofdkwartieren be land, waarvan Roest Crollius ons doet genieten I Het gesprek met den symbolischen Kees Bruutman (pag. 155 e.v.), caricaturaal - in-het- Multatuliaansche, leest men beslist met genoegen; hier treedt de volledige Robot op, met bubbelebub" overkokend, afschrik wekkend rechtgeaard en bloeddorstig ! Er is natuurlijk geen kwestie van, dat Roest Crollius in dezen loman de be loften ingelost heeft die zijn eerste bundel novellen behelsde. Men kan niet eens zeggen, dat hij op den goeden weg is. Daarvoor is hij al te zeer vastgeloopen in de cliché's van het cultureele podium. Maar de sympathieke mentaliteit, die aan dit alles ten grond slag ligt, vergoedt veel, en zijn begaafd heid voor de satyre laat geen twijfel over. l ? »» S" Schilderkunst T HIT mm BEZIT in het Haagsche Gemeentemuseum PROF. W. MARTIN EEN belangrijke tentoonstelling van kwalitatief hoog gehalte, niet al te omvangrijk, bijzonder smaakvol ge arrangeerd en zeer afwisselend wat den inhoud betref t. Een verrassing voor me nigeen, die niet wist dat er zich nog zoo veel in particulier Haagsch bezit bevindt. De tentoonstelling, die tot 31 Januari 1937 duurt, omvat zes zalen en twee kabinetten van het Gemeentemuseum, waarin een en ander zeer goed tot zijn recht komt Er zijn reeds zoo schilde rijen bijeengebracht, een twintigtal beeldhouwwerken, een reeks fraaie mi niaturen, medal.ies, bronzen tinnen voorwerpen, zilver, glas, Delftsch, meubels en een kleine tweehonderd producten van Aziatische kunst. Ons uiteraard zeer kort overzicht kan helaas niet spreken over de pracht stukken die zich onder de beeldhouw kunst en kunstnijverheid bevinden. De bezoeker zal b.v. van verrukkelijke Fransche meubels kunnen genieten, van uitgezocht Hollandsch zilver, van buitengewoon zeldzaam Chineesch por selein. Bij de keuze hiervan is wel een zeer strenge selectie toegepast. De inrichters hebben aan de meeste zalen het type van een stijlperiode ge geven, zopdat bij de schilderijen uit een bepaalden tijd telkens de in dien tijd behoorende meubels en andere kunst objecten zijn gevoegd. Dit geeft een rustig, harmonieus en tevens leerrijk geheel. Uitteraard valt het hoofdaccent op de schilderijen, die op weinige uit zonderingen na van zeer goed gehalte zijn en waarvan zeer vele den bezoe kers onbekend zullen zijn. Allereerst is er een af deel ing gotiek en i6e eeuw, waar te midden van uitgezocht hout snijwerk o.a. een mansportret van omstr. I4QO hangt van een onbekend Zuid-Nederlandsch meester (verzame ling Volz), een Annunciatie in den trant van Rogier van der Weyden, een Calvarieberg van ± I45°> vroeger in de beroemde verzameling Oppenheimer, thans eigendom van den heer Larsens en het onvergetelijke mansportret van Jan Gossaert, uit de collectie Vez. Voorts treft er ons werk van Cranach, Joos van Cleef (Mannenkop, coll. Jhr. H. Loudon) en Gerard David, benevens het superieure damesportret van Bartholomeus Bruyn uitde Kr ller-Mullerstichting, aan welker achterzijde een der mooiste vanitar-voorstellingen te zien is die ooit geschilderd zijn, Het spreekt vanzelf dat de meeste schilderijen dateeren uit onze 176 eeuw. Wij vinden Rembrandt vertegenwoor digd met het portret van Machteld van Doorn, met de grisaille Jozef, zijn Droomen uitleggend" en met een klein, pittig geschilderd portretje van zijn vader. Van Jan Steen zijn er verscheiden opmerkelijke schilderijen, alle op een weer andere wijze geschilderd en ook zeer verschillend in onderwerp: de magere keuken, de steen-operatie, de verdrijving der wisselaars uit den tem pel, het gastmaal van Neptunus, een pijp rookend meisje enz. Ook van Adriaen van Ostade is er mooi werk, o.a. het voortreffelijk herberg-interieur der collectie Ad. Mayer. Van Frans van Mieris is er het bekende interieur uit de verzameling Moltke te Kopenhagen, voorstellende Moeder en Kind, thans eigendom van den Heer A. Bronkhorst. Ook trof ons een superieure Metsu, Schrijvende Dame (collectie A. H.). De meesten onzer groote meesters zijn ver tegenwoordigd en het is opvallend, dat er zooveel genrestukken zijn en der halve de landschappen en stillevens (want dat is hetgeen men hier te lande bij voorkeur verzamelt) niet te veel overheerschen. PAfi. 9 Dl GROENE N*. 310» Onder de landschappen noemen wij die van Avercamp (coll. J. Hartog), A. van der Neer (een zeer bijzonder visschertje, coll. Loudon), van Goyen (zes zeer goede specimina), Jacob Ruisdaal (niet minder dan zes schilderijen, waar bij twee bijzonder fijne tafreeltjes aan een boschrand) en Salomon Ruysdael, van wiens hand enkele werken te zien zijn die behooren tot het beste wat hij maakte. Van de stilleven- en bloemschilders zijn o.a. Abraham van Begeren, Keda, de Klem, van Huysum en Jurriaen van Struik vertegenwoordigd, terwijl wij zeestukken zagen van Simon de Vlieger, Willem van de Velde en P. Muiier. Onder de dierlandschappen trof ons een superieure Potter, Ruiters en Vee, ingezonden door de Erven Del Monte. Dit schilderij behoorde vroeger tot de verzameling Yerkes te New York. Ook twee vogelstukken van Hondecoeter: een hoenderhof (Mr. G. A. van Haeften) eneendoode Reiger (Mevr. de Wed. Mr. W. P. Hubert) trekken de aandacht. Er zijn nogal wat portretten en daar bij zijn er uit zeer oud familie-bezit, o.a. van Mr. R. Ritter Pauw van Wieldrecht, wiens Verspronck, portret van een heer uit het geslacht Pauw, niet nalaten zal, indruk te maken. Ook zijn er superieure portretjes van Gerard Terborch, Tho mas de Keyser en G. Dou, voorts beel tenissen door Mierevelt, van der Helst, Werner van Valckert, Jacob Backer (de zilversmid Lutura en zijn vrouw), Govert Flinck enz. Een bijzonder accent aan deze ten toonstelling geven de schilderijen van buitenlandsche meesters. Onder deze trekt, naast de kapitale H. Familie van Murillo, nog afkomstig uit de verzame ling van Kanin? Willem H en inge zonden door H. M. de Koningin, boven al de aandacht het Gezicht op San Giorgi's Maggiore door Guardi (coll. Ad. Mayer), een der allerbeste ons bekende werken van dezen 18e eeuwschen Venetiaan. Er is nog een andere Guardi, eveneens een fraai doek (Piazza San Marco, coll. Jhr. J. A. G. Sandberg), terwijl voorts onder de Italianen opvalt een jongelingsportret van Giovanni Bellini, vroeger in de collectie Liechtenstein. Dan zijn er schilderijen van Bronzins, Magnarco, terwijl de Vlamingen o.a. vertegenwoordigd zijn met Sustermans, Ant. van Dijk en Fijt en de Engelschen met zeer karakteris tieke portretten van Beechey, Hodges, Hóppner h Reynolds, die een bijzonder accent geven aan het geen uit* de i8e eeuw is tentoongesteld. Ook aan de ten'onzent nog steeds niet genoeg gewaardeerde i8e eeuw hebben de inrichters der tentoonstelling, Dr. H. E. van Gelder en zijn werkcomité, bijzondere zorg besteed. Door de gelukkige samenvoeging van schilde rijen, meubels, Chineesch zilver en zelf s enkele fraaie waaiers, is ook hier een uitermate aantrekkelijk geheel verkre gen, waarin de pedante stadsgezichten uit die dagen door P. C. La Fargue het even goed doen als de genrestukjes van Jacobus Buys en Coraelis Troost en de gesoigneerde portretten van Ducreux, Constantijn Neterker, Philips van Dyck, Haag, Jelgersma en Kaldenbach. Aldus is, dank zij de combinatie van veel wat zich sinds jaren in ons adel lijk en patricisch Haagsch bezit be vindt met het vele dat sinds betrekkel'.jk korten tijd door jonge collectidrineurs van ijver en. .toewijding is ver gaard, een zeer bijzonder geheel ver kregen» even genotrijk voor hen die het schoone zoeken als leerrijk voor de kenners en historici. Murillo : De ' Heilige Familie (Inzending van H.M. de Koningin op de Haagsche tentoonstelling) »*a In de gruwélkamer JAN ENGELMAN Tentoonstelling Willem van Lens den, Centraal Museum, Utrecht l N de meeste musea heeft men een gruI weikamer, waar folterwerktuigen te l zien zijn en nare verbeeldingen van schilders die het leven zeer macaber ondergingen. Als de gemeente Utrecht mettertijd al het latere werk van den schilder Willem van Leusden opkoopt, kan zij een pracht van een kabinet inrichten, waar den toekomstigen bur german niet meer, als wij, gewend aan de lichamelijke en geestelijke wreedheden van een cultuur in verval en in opkomst de haren ten berge zullen rijzen. Onze haren echter, voor zoover aanwezig, zijn langzamerhand aan schokjes gewend en ze bleven ter tentoonstelling van den vijftigjarigen Van Leusden keurig liggen. Het geval is misschien niet al te vreemdsoortig. Van Leusden, leerling van Dupont, maakte weleer habiele etsen van de kathedralen van Beauvais, Reirhs en Amiëns, van den dom te Utrecht, en van allerlei andere pittores ke hoeken. Daarna is hij abstract" gaan werken en vervolgens zag men van hem enkele merkwaardige kleuretsen, waarin met jklassicistische mo tieven werd omgegaan. Toen werd hij Surrealist en onthaalde ons op de wel bekende schrikkelijkheden van geeste lijke splitsing, nachtelijkheid, dubbelgang van idealisme en trivialiteit, etc. Het gaat er nu maar om, of de verf en de vorm ons de echtheid van en het aangegrepen-wezen door die visioenen suggereeren. De heer Van Leusden kan zelf ten gronde gaan aan zijn macabere droomwereld (ik hoop volstrekt niet dat het geschiedt), zonder dat zijn schilderijen ons daaromtrent iets van belang meededen. Het gaat ons om de nevropathie en de megalomanie alleen maar, in zooverre deze schilderlijk zijn verwerkelijkt. Dit kan buitengewoon, aesthetisch" klinken, het is en blijft een betrouwbare norm, misschien niet voor den man'van de kliniek, maar wel voor den tentoonstellingsbezoeker. Willem van Leusden nu maakt het een beetje te bont met zijn schrikkelijkheden. Eerder dan geloofwaardig, doen zijn schilderijen lachwekkend aan. Hier is niet de kalte Atmosphare", welke Thomas Mann voor den artist eischte, hier is niet de discipline, het haarscherpe balancement tusschen de werkelijkheid en het macaber-illogische dat we bij Poe, Hoffmann of Villiers, in de beeldende kunst bij Kubin, De Chirico of Dali vinden. Er is te veel gehersend bedenksel en bedaarde constatatie in de verbeeldingen van Willem van Leusden en er is voor mij bepaald schennis in gelegen, wanneer we een zijner litteraire invoegsels ontwaren, het woord van den subliemen Hölderlin, hier volkomen misbruikt: Ein Gott ist der Mensch wenn er traurht, ein Bettler wenn er nachdenkt". DE kleur van Van Leusden in dit latere oeuvre is kil en kaal (slechts in een moleninterieur, waar lugubere dingen geschieden, komt de begaafde schilder, die wel in hem steekt, om den hoek kijken), de vorm is plat en zonder echte ruimtelijkheid. De geheele ten toonstelling is een groote vergissing van de Utrechtsche Pussyfoots, die hem op een verkeerd pad geleid hebben (of door hem geleid zijn) en we kunnen deze critiek besluiten met een anderen regel van Hölderlin, ook anders bedoeld dan hij hier wordt gebruikt, maar uit nemend van toepassing op het surrea listische gedeelte van de expositie in het Centraal Museum: Ich habe nichts wovon ich sagen möchte, es sei mein eigen" (Hyperion, ie boek, 2e kapittel). \ 10 E N 'EKDAI l 60$* ,r,H l ie zend costelooi Ir......j j V l.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl