Historisch Archief 1877-1940
HERMAN KRUYDER
Een waarschuwing voor Holland
door JAN ENGELMAN
AI, welke kans dan, dat na zijn
verscheiden zoo varieeren we
Leopold zij met begrip loven
en laken beiden....
Het gaat nog over Herman Kruyder
en de tentoonstelling die werd gehou
den in het Stedelijk Museum van Am
sterdam.
Ook is Cavalcanti goed hier, in A
Song against Poverty", de vertaling
van Rossetti:
For life is all that man can lose
by death,
Not fame and the fair summits of
applause....
De bezwaren waren lang bekend:
monsterlijke verhoudingen, vervor
mingen, schrikbeelden, geen perspec
tief, geen harmonie. Alzoo, er is in het
huis der kunst maar ne woning, en
pas op dat gij daar de gordijntjes netjes
recht hangt, klink en bel goed hebt ge
wreven ! Er mag niets te vermoeden
zijn, niets te ontraadselen. Schoven
de Hollanders niet altijd hun ,,keiharde
zekerheden" naar voren? Is dit een
proper land of mag er oneindig ge
droomd worden (en droomde Grie
kenland wel?) van wilde paarden en
van honden die uit de hel ontsnapt
zijn, klaar tot iedere copulatie?
Kruyder droomde van het Paradijs
en het was een paradijs waarvan de
oerwouden zoo grondeloos ruischten,
dat alleen de overlevenden van een
voorwereld de zwaarmoedigheid kon
den weerstaan. Het licht werd er in
weggezogen, als in een aquarium, een
duikerklok. Herten aten uit de hand,
maar Adam en Eva vreesden. Want
links in een boom, een knoest maar,
doch vervaarlijk de criticus keek er
aan voorbij , was het loerend Beest.
Het was er toen, het was er altijd, en
de Hollander ziet het nóg zitten, op de
groote wateren.
Het paradijs is niet paradijselijk. Het
werd ook verwoest. De kat in het
crocusveld mocht het nog n maal, lichter,
terugzien. Het pastoortje, stappend
met kuitbroek en humor door de zon
nige dorpsstraat, scheen er nog even
in te zijn. Dan: de heihond, de gemar
telde lendenen, de jacht op behoud, de
iederen dag heviger schrik. De verdoe
menis en de-verdöemenis-daarin.
Het is in de motieven en het is ook
maar kijk dan toch uit uw oogen, als
ze niet van glas zijn ! in den trant
van schilderen, in het ruischen van de
kleuren, in de eenheid van indruk en
uiting. Het is zelfs vaak een angstige
feëerie en de harmonie (maar niet de
gevraagde, doch de geborene) zér
eigen.
En een der late zelfportretjes, zoo
droevig (want worden niet ,,de droeven
altijd droever", o Slauerhoff, die zoo
droevig waart?), een portretje dat ge
daan is met een stompje potlood op
gelinieerd schrijfpapier, het goedkoop
ste van den goedkoopen dokter, geeft
een gelaat dat de droom in den droom
wel ziet, maar lang afstand heeft ge
daan, ook van den schrik zelfs. Het is
niet bang, niet zalig, niet dwaas. Het
is bewust. Het bekijkt u met medelijden,
achterblijvende J
De man die heenging moet zijn dag
nog krijgen, in de dagen die ons resten.
Misschien als de vloed voorbij is. Ten
minste wanneer men hem vóór dien
tijd niet gerekend heeft tot de belagers
der cultuur, en wat daar zoo omheen is,
aan generaals en dagbladartikelen.
UIT een brief van"een, die Kruyder
verwant was naar den geest:
,,Kruyder is nu eenmaal niet de
schilder der, ach zoo gewone (het is
praktisch om tegenwoordig doodgewoon
te zijn !), der gewone kleinburgerlijke
huisvlijtigen. Jammer is 't, dat in den
ijskouden stroom van valsche redelijk
heid en quasi vakmanschap (de knap
heid die men deels aan de photografie,
deels aan de Chemische Dörner ont
leent), de strijd met de natuurt die de
Noordelijke mensch sinds eeuwen voerde
en die speciaal bij den Hollander (die
zoo gevaarlijk leeft achter zijn dijken
en steeds smaller wordende
duinstreek) vernuft en kunstzin scherpten,
dat die strijd niet meer gestreden wordt.
Is hij overbodig geworden ? Heeft men
de natuur getemd ? Ik geloof het heusch
niet en ik geloof dat groote katastrofen
deze landen-aan-de-zee bedreigen. En
deze angst, deze visionaire angst (ik
meen het zeker uit gesprekken met
Kruyder te hebben ervaren) heeft hem
ten gronde gericht. Herman Kruyder
is een waarschuwing voor een Hol
land, dat door een nationale debacle
vernieuwd wordt, om geestelijk mét
het land te leven. Deze Kruyder was
een oprecht Hollander. Herman Kruy
der is grooter dan Sir Henry Deterding."
H
ERINNER mij, dat ik den
heer Jan Veth, den afgod der
'k l l bureaukraten die zich met de
schilderkunst fatsoenlijk bezig hielden,
eens toegevoegd heb, dat hij te weinig
propheteerde omtrent die schilder
kunst en dat hij, na dit verwijt, optrad
als propheet met het werk van mej.
Joh. van Deventer, een prophetie, die
al lang niet houdbaar is gebleken. Ik
beken dat voorspellen te eisenen van
den heer Veth te veel gevorderd was en
dat hij meer als een bekwaam nespeller
zal gelden. Naspellers lijken altijd
solider; voorspellers kunnen gesténigd
worden en dat is altijd een blameerende
houding voor ambtenaren en voor
hen, die hun dierbaar zijn; de kransen
van deze heeren worden steeds op het
doode hoofd van een schilder gedrukt.
Mijn afkeer van dit te late is misschien
weer oorzaak, dat ik mij nog eens aan
een voorspelling ga wagen en mijn
verwachtingen voor u neer ga schrij
ven ; een aantal uitgekomen prophetieën
maken mij wel boud. Het is geen pro
phetie, als ik u eens zeg, dat de toe
komst een tijd van het realistisch am
bacht zal zijn. Dat is over de linie, over
de geheele linie al duidelijk en doet een
aantal onzer modernen als reeds ver
traagden ons toeschijnen en doet een
.aantal der tegenwoordigen als bevesti
gingen ervaren van deze, niet eens
stoutmoedige stelling. Maar al ver
wachten wij en ondervinden wij reeds
ambacht en realisme, zeer verbonden
vrienden, als toekomstige bazen in de
schilderkunst en zijn wij, waarom
zouden wij? persoonlijk niet gekant
tegen deze beiden en verwachten wij
integendeel veel goeds van hen, daarom
zeggen wij nog niet, dat het al suiker
en room zal worden in de schilderkunst
en dat wij, gevleesd en content, door
een nieuwe periode, de nieuwe periode
zullen wandelen, arm in arm met al
de schilders dezer verwachte periode.
Wij wandelen niet graag met de massa
mee; we loopen liever vooruit of met
enkle vertrouwden langs een een
zamen weg, waar ruimte is met de
goden te praten en zelfs te twisten. Onze
eerbied toch voor de wezenlijke schilder
kunst heeft ons onafhankelijk gehouden
en nooit tot een bevreesden meeprater
verlaagd; wij hebben meer en steeds op
het gehalte gelet dan op de begelei
dende menigte. Wij denken dus ook
niet dat de toekomstige periode ons aan
het hoofd van een stoet zal zien en
wij denken dat te minder daar wij in die
toekomst iets zien, dat niet ons uiterst
naar het genoegen is. Wij verwachten,
prophetie, minder gevaarlijk hier te
doen dan wellicht u lijkt, een
kleinburgerlijke periode, natuurlijk met uit
zonderingen waarvoor onze vrienden
zullen zorgen. Ik bedoel daarmee niet,
dat zij buiten de realistische bewe
gingen zullen staan, maar zij zullen,
gekomen uit een woester tijd en van
dramatischer beweging, de heugenis en
quintessens van dien tijd vertoonen in
hun werken en wat te mat zou worden
een onverwachte kleur te geven, die
tusschen 't volgelijke daar 't onver
wachte zullen brengen. Maar waarom
is, nog eens, deze prophetie van een
klein-burgerlijke-periode niet zoo
loszinnig als zij lijken mocht?
ER zijn altijd tusschen onze schil
ders een groot getal kleinburger
lijken geweest, die door hun groot getal
altijd een plaats hebben ingenomen,
zeker grooter dan hun toekwam. Zij
waren in de voorlaatste periode naar
achter gedrongen. Verschrikt door veel
onstuimigheid zaten zij verweg in
hoekjes en hoewel zij murmureerden,
waren zij bevreesd. Alleen cle
schildergenootschappen gaven hun een gevoel
van veiligheid; daar waren zij de
meerderheid, de baas. Het stemrecht,
als zij eenmaal toegelaten waren, gaf
hun kansen op benoemingen in het
bestuur en de gele'genheid kornuiten
overal in te schuiven. Ik zal over de
besturen eens een artikel schrijven en
uit de leden van de besturen u bewijzen
wat wij kunnen verwachten, ook voor
het buitenland, uit onze vertegenwoor
diging in dat buitenland maar dat
is voor een andere gelegenheid.De klein
burgerlijken waren echler schuw; zij
vonden in de vroegere periode de toe
stand toch gevaarlijk. Zij hadden toch
de kritici ook niet mee, hoewel daar
onder ook klein-burgerlijken scholen
(zelfs in de meest gelezen dagbladen)
en die op een kans wachtten. Al deze
schuwen voelen nu hun kans komen.
Zij dringen op. Zij voelen hun tijdelijke
?kans weer wat dichtbijer. Na een felle
periode toch treedt altijd een vermoeid
heid op en zeker is er in Holland een
vermoeidheid aanwezig, die het klein
burgerlijke ten goede zal komen en
reeds komt. Er heerscht een gevoel van
braafheid, die in de kunst en zeker in
ons land steeds bederfelijks en
verderflijks heeft gebracht, al brengt zij wat
traditioneele kennis van 't ambacht
mee. Er bestaat ook onder een aantal
kritici een loomheid, die op een slape
righeid moet uitloopen of op een
bangerigheid, die voor het ambt juist van
den kritikus de doodsteek is. Wij zullen
een netten toestand krijgen en in her
buitenland nog minder aanzien en ee,
dan wij er nu reeds genieten. ledereent
die op de hoogte is, zelfs eenigszins
maar daarvan, weet, dat deze zoetjes
aan tot nul begint te naderen en dat
nieuwe of yerfrischte daden daar niet
komen noch gesteund worden van
Holland uit. In 't algemeen. Mocht ik
toch verkeerd propheteeren l zal deze
verkeerde rust gesteund worden, zeker
den eersten tijd, door een volgens
oekonomen op komst zijnden finantieelen
vooruitgang. Wij zullen een tijd krijgen,
dat nieuwe fortuinen aan het koopen
slaan en eenigszins gericht door loome
leiders loom werk zich zullen aan
schaffen: burgerlijk, van kleine burgers
in de plastische kunsten.
We zullen dan weer een generatie
moeten wachten, zooals reeds meer in
de schilderkunst gebeurd is, voordat
nieuwe ontevredenheid of rebelleerende
weelde werklijkheid eisenen in plaats
van zoetsappigheid of kunst zonder
kim. Gedurende dien tijd zal er voor
Ons werk aan den winkel zijn, voor oni
zeer weinigen, kritici. Wij zullen on
tevreden moeten blijven, want wij
zullen ons de tijden van bloei van wild
heid, van zoeken, van hartstocht moe
ten herinneren. Wij moeten blijven
weten, dat de eerst miskenden altijd
de vernieuwers bleken en dat de
groot1 te toen nooit ontstond door den
onmiddellijken knieval van de menigte, maar
door een bevreesden afkeer van de
nieuwe lichters. Wij hebben dat alles
immers meegemaakt en gezien ook
ook dat er onder hen dadelijk
verouderenden waren, ook dat maken wij mee
nog dagelijks !....
ALBERT PLASSCHAERT
Radio-stethoscoop
VOOR den nachtbrakenden mu
ziekliefhebber signaleerde deze
rubriek reeds de nachtconcerten,
beurtelings uitgezonden door de van
11 uur 20 nm. tot i uur 20 vm. gecom
bineerde stations Frankfurt en
Stutt' gart. In het nachtelijk uur vertegen
woordigen zij wel het monopolie der
/ serieuze muziek. Uitsluitend daarbij
* bepalen zij zich wel niet.
Heruitzen1 dingen der Woensdag-vooravondcon
certen Unser singendes klingendes
Frankfurt", dansmuziek van Franz
, Hauck und seine Kapelle of andere
lichte programma's zorgen nog voor
het vermeende ,,elck wat wils".
Maar in groote lijn streven deze
nachtconcerten kennelijk naar dege
lijkheid en gedegenheid, ook in mindere
eenzijdigheid dan voor liefhebbers zeer
te waardeeren Bach-, Handel- of Beet
hoven-programma's, die in den regel
trouwens slechts de helft in beslag
nemen. Daarna komt vaak de muziek
van eigen tijd en bodem aan het woord
en in dat opzicht maken de Duitsche
zenders zich voor de levende compo
nisten van hun land even verdienstelijk
als de Engelsche. Doch het veiligst
voelt de Duitsche omroep zich toch
maar altijd bij Brahms of Wagner en
eenmaal bij deze incarnaties van het
muzikale Deutschtum aangeland, weet
men van geen ophouden. Dan is, om
het in den volkstoon te zeggen, ,,de
boot an". Maar menig programma in
dezen nachtomroep kan velen zonder
spijt het offer van eenige uren nacht
rust doen brengen.
Ligt in zulke concerten eigenlijk niet
een wegwijzer naar een compromis
tusschen twee stroomingen, die in het
internationale concertwezen in toe
nemende mate tegen elkaar ingaan: de
vraag naar eigentijdsche nationale mu
ziek door het eene deel van het
concertpubliek en naar de oude concertparade
paarden, waarbij een ander deel blijft
zweren? Want zelfs de felste voor
stander van moderne muziek zal niet
willen of kunnen volhouden,
datveelgesmade componisten als Brahms en
Tsjaikowski hebben afgedaan. Men
verlangt slechts, voor een bepaalden
tijd van hun overbekende composities
te mogen bekomen en de muzikale
spijsvertering te ontlasten van de over
lading door den oerdegelijken kost uit
den stamppotkeuken der
muziekromantici van een voorbije periode.
De radio-omroep, die ondanks het
vechten om zendgelegenheid toch altijd
over veel meer tijd beschikt dan het
concertwezen, zou zich in deze rich
ting als vredesstichter verdienstelijk
kunnen maken. Het concertleven zou,
wanneer de radio-omroep een deel van
zijn taak overnam, gelegenheid krijgen
zich meer in te stellen op het steeds
talrijker publiek, dat naar een nieuw
geluid in onze concertzalen vraagt.
DE A.V.R.O. heeft zich nog immer
niet nader uitgelaten over haar
bedoelingen met de veertien speciale
studio-uitvoeringen van het Concert
gebouworkest, waarvan het eerste
onlangs heeft plaatsgevonden. Het zou
niet behoeven te verwonderen, als deze
bedoelingen min of meer parallel
gingen met het hierboven aangeduide
streven. Het eerste programma van
Beethoven-paradepaardjes wijst ook
al in die richting. Voorloopig kun
nen wij punten vaststellen: door de
acoustisch tot in bijzonderheden ,,uit
gekiende" omstandigheden verkrijgt
de partituur in deze verklanking een
geraffineerd getrouw spiegelbeeld; het
toelaten van hoestend, proestend en
klappend publiek lijkt ons evenwel
afbreuk te doen aan de'bijzonder e sfeer,
die deze concerten zouden kunnen
hebben. G. KROP
P/et Wiegersma:
Kinderkopje, zandsteen
(Tent. De Rsnde Brug, A'dam)
Tooneelt film, radio
EDUARD VERKADE
DE tooneelspefelkunst zal in de
toekomst evenmin te verdringen
zijn door radio, de zwijgende of
de sprekende film, als de schilderkunst
door de fotografie, het concert door
de gramofoon.
Al deze uitvindingen en de daarop
daarop gebaseerde uitingen maken
slechts onkunstzinnige tooneeldaden
artistiek n commercieel onmogelijk,
zooals goede photografie-kunde min
derwaardig portretschilderen heeft ver
vangen en veel slechte muziek door
de geperfectioneerde gramofoon is
verdwenen. De radio en de sprekende
film kunnen slechts een tijdelijke be
dreiging vormen voor het tooneel, de
kunst zelf kan in waarheid nimmer
aangetast worden. Zoodra van de
genoemde belangrijke uitvindingen het
nieuwtje is afgesleten, ontstaat na de
kortstondige onwillekeurige overlading,
een kritische appreciatie en daardoor
het onderscheidingsvermogen ten
opHzichte van deze technische uitingen.
Dan eerst zijn deze nieuwe uitingen
naar haar waarden in te deelen. En nu
reeds blijkt, dat noch
tooneelspeelkunst, noch schilderkunst, noch muziek
m hun hoogsten vorm te vervangen zijn
door hun reproductieve surrogaten,
die langs mechanische wegen worden
overgebracht. Maar tevens, dat de
goede, door velen tot kunst verklaarde
uitingen van de zwijgende film, die
van de gramofoon, van de radio en
van de sprekende film, aan een zelfde
eeuwige wet gebonden zijn, n.l. aan
die der waarachtigheid", welke ten
slotte eveneens de waarde van
tooneelspeelkunst, schilderkunst en muziek
beheerscht, hoe onderscheiden de
techniek ook moge zijn waarmede de
waarachtigheid" tot uiting moet
worden gebracht.
groot kan de techniek van
overbrenging nimmer worden of
de klank van het stemgeluid en het
bewegende lichaam zullen van grooter
werking blijven dan hun reproducties.
Want al zal de reproduceerende
techniek een kunstenaars-uiting wijder
bekendheid kunnen verschaffen dan
het den kunstenaar persoonlijk moge
lijk zou zijn, al zal deze techniek uit
sluitend hoogtepunten zijner uitingen
kunnen vastleggen, iedere reproductie
zal aan waarachtig leven en spontani
teit moeten inboeten en de uitstraling
missen, die de bekoring is van de
rechtstreeksche uiting der persoonlijk
heid.
De leeken stempelen deze waar
achtigheid met den eenvoudigen naam
natuurlijkheid", ofschoon juist de
natuurlijkheid in eenige kunstuiting
eerst door het meesterschap verkregen
wordt. Zoo eischt bijv. de natuurlijk
heid in het spel bij een filmopname iets
geheel anders dan die bij het
tooneelspelen voor een zaal. De natuurlijke
beweging op een tooneel is die welke
werkelijk" of vanzelfsprekend" aan
doet van elke zitplaats in de schouw
burgzaal gezien. De natuurlijke be
weging in een film is de reproductie
van die, welke natuurlijk is ten op
zichte van de lens en de vlakverdeeling
van het kleine vierkantje filmnegatief,
op het moment dat dit voorbij de lens
gleed.
De natuurlijkheid van de spreekstem
voor het tooneel is de waarachtigheid
in klank, die bij het woord dat ge
sproken wordt past, welke klank juist
datgene n van het denken n'van het
gevoelsleven openbaart, dat de dichter
bedoelde toen hij het woord neer
schreef. Deze waarachtigheid moet in
verband staan met de zinsnede waarin
het woord voorkomt, den aard, de
gedachten en de gevoelsmogelijkheden
der persoonlijkheid, die het uitspreekt.
En dit alles ten opzichte van de geheele
toeschouwersruimte. Voor de
radioof fitmmicrofoon is diezelfde. waar
achtigheid eveneens noodzakelijk, maar
dan ten opzichte van de zér gevoelige
microfoon, die zich in beide gevallen
vlak voor den spreker bevindt. Een
instrument, dat bijna even subtiel is
als het individueele menschelijke oor
vermag te zijn en veel nauwkeuriger
registreerend dan het luistervermogen
van een verspreid publiek in een zaal.
Ieder woord, dat de mensch in het
gewone leven spontaan uitspreekt,
houdt deze waarachtigheid" in. Zoo
dra echter de woorden van een gefan
taseerde persoon moeten worden uitge
beeld aan de hand van den neer
geschreven tekst van den dichter, komt
de natuurlijkheid zér licht in gevaar,
en kan de uiting leugenachtig en vol
van onecht gevoel klinken. Niet omdat
degene die spreekt leugenachtig be
hoeft te zjjn, of onecht gevoel behoeft
te bezitten, maar omdat hij, die het
woord van den dichter
uitspreekt, niet altijd genoegzaam
talent, fantasie, begrip of
techniek bezit, om dat spe
ciale woord zijn eigen waar
achtige, daarbij passende na
tuurlijke vorming en klank te
geven.
Het tooneel verbergt door al wat
het te aanschouwen geeft veel van
dergelijke onwaarachtigheden voor het
meer oppervlakkige deel der toeschou
wers, evenals de sprekende film zulks
vermag. De radio en de gramofoon,
die uitsluitend gereproduceerde klank
geven van den voordrager of radio
speler, zijn even meedoogenloos nauw
keurig in haar reproductie als de film
is ten opzichte van het bewegende
beeld. Het witte doek verraadt al het
zichtbare met fotografische duidelijk
heid aan een ieder die, ondanks het
verhaal en datgene wat daarin boeiend
is,' blijft toekijken n luisteren naar de
nimmer in de film te verbinden beelden
n klanken. Deze worden weliswaar
gelijktijdig, maar niettemin gescheiden
van elkaar opgenomen. Daar de beelden
tweedimensionaal worden en de klank
meerdimensionaal blijft, zijn deze
beide opnamen nimmer geheel ver
een i gbaar. De tooneelspeler bezit juist
die gave, na studie en oefening, met
uitwendige middelen uitdrukking te
geven aan het inwendige, waardoor de
stof een nieuwe levende openbaring
kan worden in vorm en klank.
Het gedurende de instudeering lei
dende en controleerende oor en oog
zijn de onmisbare begaafdheden zoowel
voor den regisseur van het tooneel, als
voor dien van de sprekende film. Een
ridio-regisseur behoeft slechts een
onfeilbaar gehoor; een zwijgende film
leider een dito open oog.
PAG. 10 EN II DE GROENE No. 3112