De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 16 januari pagina 6

16 januari 1937 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

HERMAN KRUYDER Een waarschuwing voor Holland door JAN ENGELMAN AI, welke kans dan, dat na zijn verscheiden zoo varieeren we Leopold zij met begrip loven en laken beiden.... Het gaat nog over Herman Kruyder en de tentoonstelling die werd gehou den in het Stedelijk Museum van Am sterdam. Ook is Cavalcanti goed hier, in A Song against Poverty", de vertaling van Rossetti: For life is all that man can lose by death, Not fame and the fair summits of applause.... De bezwaren waren lang bekend: monsterlijke verhoudingen, vervor mingen, schrikbeelden, geen perspec tief, geen harmonie. Alzoo, er is in het huis der kunst maar ne woning, en pas op dat gij daar de gordijntjes netjes recht hangt, klink en bel goed hebt ge wreven ! Er mag niets te vermoeden zijn, niets te ontraadselen. Schoven de Hollanders niet altijd hun ,,keiharde zekerheden" naar voren? Is dit een proper land of mag er oneindig ge droomd worden (en droomde Grie kenland wel?) van wilde paarden en van honden die uit de hel ontsnapt zijn, klaar tot iedere copulatie? Kruyder droomde van het Paradijs en het was een paradijs waarvan de oerwouden zoo grondeloos ruischten, dat alleen de overlevenden van een voorwereld de zwaarmoedigheid kon den weerstaan. Het licht werd er in weggezogen, als in een aquarium, een duikerklok. Herten aten uit de hand, maar Adam en Eva vreesden. Want links in een boom, een knoest maar, doch vervaarlijk de criticus keek er aan voorbij , was het loerend Beest. Het was er toen, het was er altijd, en de Hollander ziet het nóg zitten, op de groote wateren. Het paradijs is niet paradijselijk. Het werd ook verwoest. De kat in het crocusveld mocht het nog n maal, lichter, terugzien. Het pastoortje, stappend met kuitbroek en humor door de zon nige dorpsstraat, scheen er nog even in te zijn. Dan: de heihond, de gemar telde lendenen, de jacht op behoud, de iederen dag heviger schrik. De verdoe menis en de-verdöemenis-daarin. Het is in de motieven en het is ook maar kijk dan toch uit uw oogen, als ze niet van glas zijn ! in den trant van schilderen, in het ruischen van de kleuren, in de eenheid van indruk en uiting. Het is zelfs vaak een angstige feëerie en de harmonie (maar niet de gevraagde, doch de geborene) zér eigen. En een der late zelfportretjes, zoo droevig (want worden niet ,,de droeven altijd droever", o Slauerhoff, die zoo droevig waart?), een portretje dat ge daan is met een stompje potlood op gelinieerd schrijfpapier, het goedkoop ste van den goedkoopen dokter, geeft een gelaat dat de droom in den droom wel ziet, maar lang afstand heeft ge daan, ook van den schrik zelfs. Het is niet bang, niet zalig, niet dwaas. Het is bewust. Het bekijkt u met medelijden, achterblijvende J De man die heenging moet zijn dag nog krijgen, in de dagen die ons resten. Misschien als de vloed voorbij is. Ten minste wanneer men hem vóór dien tijd niet gerekend heeft tot de belagers der cultuur, en wat daar zoo omheen is, aan generaals en dagbladartikelen. UIT een brief van"een, die Kruyder verwant was naar den geest: ,,Kruyder is nu eenmaal niet de schilder der, ach zoo gewone (het is praktisch om tegenwoordig doodgewoon te zijn !), der gewone kleinburgerlijke huisvlijtigen. Jammer is 't, dat in den ijskouden stroom van valsche redelijk heid en quasi vakmanschap (de knap heid die men deels aan de photografie, deels aan de Chemische Dörner ont leent), de strijd met de natuurt die de Noordelijke mensch sinds eeuwen voerde en die speciaal bij den Hollander (die zoo gevaarlijk leeft achter zijn dijken en steeds smaller wordende duinstreek) vernuft en kunstzin scherpten, dat die strijd niet meer gestreden wordt. Is hij overbodig geworden ? Heeft men de natuur getemd ? Ik geloof het heusch niet en ik geloof dat groote katastrofen deze landen-aan-de-zee bedreigen. En deze angst, deze visionaire angst (ik meen het zeker uit gesprekken met Kruyder te hebben ervaren) heeft hem ten gronde gericht. Herman Kruyder is een waarschuwing voor een Hol land, dat door een nationale debacle vernieuwd wordt, om geestelijk mét het land te leven. Deze Kruyder was een oprecht Hollander. Herman Kruy der is grooter dan Sir Henry Deterding." H ERINNER mij, dat ik den heer Jan Veth, den afgod der 'k l l bureaukraten die zich met de schilderkunst fatsoenlijk bezig hielden, eens toegevoegd heb, dat hij te weinig propheteerde omtrent die schilder kunst en dat hij, na dit verwijt, optrad als propheet met het werk van mej. Joh. van Deventer, een prophetie, die al lang niet houdbaar is gebleken. Ik beken dat voorspellen te eisenen van den heer Veth te veel gevorderd was en dat hij meer als een bekwaam nespeller zal gelden. Naspellers lijken altijd solider; voorspellers kunnen gesténigd worden en dat is altijd een blameerende houding voor ambtenaren en voor hen, die hun dierbaar zijn; de kransen van deze heeren worden steeds op het doode hoofd van een schilder gedrukt. Mijn afkeer van dit te late is misschien weer oorzaak, dat ik mij nog eens aan een voorspelling ga wagen en mijn verwachtingen voor u neer ga schrij ven ; een aantal uitgekomen prophetieën maken mij wel boud. Het is geen pro phetie, als ik u eens zeg, dat de toe komst een tijd van het realistisch am bacht zal zijn. Dat is over de linie, over de geheele linie al duidelijk en doet een aantal onzer modernen als reeds ver traagden ons toeschijnen en doet een .aantal der tegenwoordigen als bevesti gingen ervaren van deze, niet eens stoutmoedige stelling. Maar al ver wachten wij en ondervinden wij reeds ambacht en realisme, zeer verbonden vrienden, als toekomstige bazen in de schilderkunst en zijn wij, waarom zouden wij? persoonlijk niet gekant tegen deze beiden en verwachten wij integendeel veel goeds van hen, daarom zeggen wij nog niet, dat het al suiker en room zal worden in de schilderkunst en dat wij, gevleesd en content, door een nieuwe periode, de nieuwe periode zullen wandelen, arm in arm met al de schilders dezer verwachte periode. Wij wandelen niet graag met de massa mee; we loopen liever vooruit of met enkle vertrouwden langs een een zamen weg, waar ruimte is met de goden te praten en zelfs te twisten. Onze eerbied toch voor de wezenlijke schilder kunst heeft ons onafhankelijk gehouden en nooit tot een bevreesden meeprater verlaagd; wij hebben meer en steeds op het gehalte gelet dan op de begelei dende menigte. Wij denken dus ook niet dat de toekomstige periode ons aan het hoofd van een stoet zal zien en wij denken dat te minder daar wij in die toekomst iets zien, dat niet ons uiterst naar het genoegen is. Wij verwachten, prophetie, minder gevaarlijk hier te doen dan wellicht u lijkt, een kleinburgerlijke periode, natuurlijk met uit zonderingen waarvoor onze vrienden zullen zorgen. Ik bedoel daarmee niet, dat zij buiten de realistische bewe gingen zullen staan, maar zij zullen, gekomen uit een woester tijd en van dramatischer beweging, de heugenis en quintessens van dien tijd vertoonen in hun werken en wat te mat zou worden een onverwachte kleur te geven, die tusschen 't volgelijke daar 't onver wachte zullen brengen. Maar waarom is, nog eens, deze prophetie van een klein-burgerlijke-periode niet zoo loszinnig als zij lijken mocht? ER zijn altijd tusschen onze schil ders een groot getal kleinburger lijken geweest, die door hun groot getal altijd een plaats hebben ingenomen, zeker grooter dan hun toekwam. Zij waren in de voorlaatste periode naar achter gedrongen. Verschrikt door veel onstuimigheid zaten zij verweg in hoekjes en hoewel zij murmureerden, waren zij bevreesd. Alleen cle schildergenootschappen gaven hun een gevoel van veiligheid; daar waren zij de meerderheid, de baas. Het stemrecht, als zij eenmaal toegelaten waren, gaf hun kansen op benoemingen in het bestuur en de gele'genheid kornuiten overal in te schuiven. Ik zal over de besturen eens een artikel schrijven en uit de leden van de besturen u bewijzen wat wij kunnen verwachten, ook voor het buitenland, uit onze vertegenwoor diging in dat buitenland maar dat is voor een andere gelegenheid.De klein burgerlijken waren echler schuw; zij vonden in de vroegere periode de toe stand toch gevaarlijk. Zij hadden toch de kritici ook niet mee, hoewel daar onder ook klein-burgerlijken scholen (zelfs in de meest gelezen dagbladen) en die op een kans wachtten. Al deze schuwen voelen nu hun kans komen. Zij dringen op. Zij voelen hun tijdelijke ?kans weer wat dichtbijer. Na een felle periode toch treedt altijd een vermoeid heid op en zeker is er in Holland een vermoeidheid aanwezig, die het klein burgerlijke ten goede zal komen en reeds komt. Er heerscht een gevoel van braafheid, die in de kunst en zeker in ons land steeds bederfelijks en verderflijks heeft gebracht, al brengt zij wat traditioneele kennis van 't ambacht mee. Er bestaat ook onder een aantal kritici een loomheid, die op een slape righeid moet uitloopen of op een bangerigheid, die voor het ambt juist van den kritikus de doodsteek is. Wij zullen een netten toestand krijgen en in her buitenland nog minder aanzien en ee, dan wij er nu reeds genieten. ledereent die op de hoogte is, zelfs eenigszins maar daarvan, weet, dat deze zoetjes aan tot nul begint te naderen en dat nieuwe of yerfrischte daden daar niet komen noch gesteund worden van Holland uit. In 't algemeen. Mocht ik toch verkeerd propheteeren l zal deze verkeerde rust gesteund worden, zeker den eersten tijd, door een volgens oekonomen op komst zijnden finantieelen vooruitgang. Wij zullen een tijd krijgen, dat nieuwe fortuinen aan het koopen slaan en eenigszins gericht door loome leiders loom werk zich zullen aan schaffen: burgerlijk, van kleine burgers in de plastische kunsten. We zullen dan weer een generatie moeten wachten, zooals reeds meer in de schilderkunst gebeurd is, voordat nieuwe ontevredenheid of rebelleerende weelde werklijkheid eisenen in plaats van zoetsappigheid of kunst zonder kim. Gedurende dien tijd zal er voor Ons werk aan den winkel zijn, voor oni zeer weinigen, kritici. Wij zullen on tevreden moeten blijven, want wij zullen ons de tijden van bloei van wild heid, van zoeken, van hartstocht moe ten herinneren. Wij moeten blijven weten, dat de eerst miskenden altijd de vernieuwers bleken en dat de groot1 te toen nooit ontstond door den onmiddellijken knieval van de menigte, maar door een bevreesden afkeer van de nieuwe lichters. Wij hebben dat alles immers meegemaakt en gezien ook ook dat er onder hen dadelijk verouderenden waren, ook dat maken wij mee nog dagelijks !.... ALBERT PLASSCHAERT Radio-stethoscoop VOOR den nachtbrakenden mu ziekliefhebber signaleerde deze rubriek reeds de nachtconcerten, beurtelings uitgezonden door de van 11 uur 20 nm. tot i uur 20 vm. gecom bineerde stations Frankfurt en Stutt' gart. In het nachtelijk uur vertegen woordigen zij wel het monopolie der / serieuze muziek. Uitsluitend daarbij * bepalen zij zich wel niet. Heruitzen1 dingen der Woensdag-vooravondcon certen Unser singendes klingendes Frankfurt", dansmuziek van Franz , Hauck und seine Kapelle of andere lichte programma's zorgen nog voor het vermeende ,,elck wat wils". Maar in groote lijn streven deze nachtconcerten kennelijk naar dege lijkheid en gedegenheid, ook in mindere eenzijdigheid dan voor liefhebbers zeer te waardeeren Bach-, Handel- of Beet hoven-programma's, die in den regel trouwens slechts de helft in beslag nemen. Daarna komt vaak de muziek van eigen tijd en bodem aan het woord en in dat opzicht maken de Duitsche zenders zich voor de levende compo nisten van hun land even verdienstelijk als de Engelsche. Doch het veiligst voelt de Duitsche omroep zich toch maar altijd bij Brahms of Wagner en eenmaal bij deze incarnaties van het muzikale Deutschtum aangeland, weet men van geen ophouden. Dan is, om het in den volkstoon te zeggen, ,,de boot an". Maar menig programma in dezen nachtomroep kan velen zonder spijt het offer van eenige uren nacht rust doen brengen. Ligt in zulke concerten eigenlijk niet een wegwijzer naar een compromis tusschen twee stroomingen, die in het internationale concertwezen in toe nemende mate tegen elkaar ingaan: de vraag naar eigentijdsche nationale mu ziek door het eene deel van het concertpubliek en naar de oude concertparade paarden, waarbij een ander deel blijft zweren? Want zelfs de felste voor stander van moderne muziek zal niet willen of kunnen volhouden, datveelgesmade componisten als Brahms en Tsjaikowski hebben afgedaan. Men verlangt slechts, voor een bepaalden tijd van hun overbekende composities te mogen bekomen en de muzikale spijsvertering te ontlasten van de over lading door den oerdegelijken kost uit den stamppotkeuken der muziekromantici van een voorbije periode. De radio-omroep, die ondanks het vechten om zendgelegenheid toch altijd over veel meer tijd beschikt dan het concertwezen, zou zich in deze rich ting als vredesstichter verdienstelijk kunnen maken. Het concertleven zou, wanneer de radio-omroep een deel van zijn taak overnam, gelegenheid krijgen zich meer in te stellen op het steeds talrijker publiek, dat naar een nieuw geluid in onze concertzalen vraagt. DE A.V.R.O. heeft zich nog immer niet nader uitgelaten over haar bedoelingen met de veertien speciale studio-uitvoeringen van het Concert gebouworkest, waarvan het eerste onlangs heeft plaatsgevonden. Het zou niet behoeven te verwonderen, als deze bedoelingen min of meer parallel gingen met het hierboven aangeduide streven. Het eerste programma van Beethoven-paradepaardjes wijst ook al in die richting. Voorloopig kun nen wij punten vaststellen: door de acoustisch tot in bijzonderheden ,,uit gekiende" omstandigheden verkrijgt de partituur in deze verklanking een geraffineerd getrouw spiegelbeeld; het toelaten van hoestend, proestend en klappend publiek lijkt ons evenwel afbreuk te doen aan de'bijzonder e sfeer, die deze concerten zouden kunnen hebben. G. KROP P/et Wiegersma: Kinderkopje, zandsteen (Tent. De Rsnde Brug, A'dam) Tooneelt film, radio EDUARD VERKADE DE tooneelspefelkunst zal in de toekomst evenmin te verdringen zijn door radio, de zwijgende of de sprekende film, als de schilderkunst door de fotografie, het concert door de gramofoon. Al deze uitvindingen en de daarop daarop gebaseerde uitingen maken slechts onkunstzinnige tooneeldaden artistiek n commercieel onmogelijk, zooals goede photografie-kunde min derwaardig portretschilderen heeft ver vangen en veel slechte muziek door de geperfectioneerde gramofoon is verdwenen. De radio en de sprekende film kunnen slechts een tijdelijke be dreiging vormen voor het tooneel, de kunst zelf kan in waarheid nimmer aangetast worden. Zoodra van de genoemde belangrijke uitvindingen het nieuwtje is afgesleten, ontstaat na de kortstondige onwillekeurige overlading, een kritische appreciatie en daardoor het onderscheidingsvermogen ten opHzichte van deze technische uitingen. Dan eerst zijn deze nieuwe uitingen naar haar waarden in te deelen. En nu reeds blijkt, dat noch tooneelspeelkunst, noch schilderkunst, noch muziek m hun hoogsten vorm te vervangen zijn door hun reproductieve surrogaten, die langs mechanische wegen worden overgebracht. Maar tevens, dat de goede, door velen tot kunst verklaarde uitingen van de zwijgende film, die van de gramofoon, van de radio en van de sprekende film, aan een zelfde eeuwige wet gebonden zijn, n.l. aan die der waarachtigheid", welke ten slotte eveneens de waarde van tooneelspeelkunst, schilderkunst en muziek beheerscht, hoe onderscheiden de techniek ook moge zijn waarmede de waarachtigheid" tot uiting moet worden gebracht. groot kan de techniek van overbrenging nimmer worden of de klank van het stemgeluid en het bewegende lichaam zullen van grooter werking blijven dan hun reproducties. Want al zal de reproduceerende techniek een kunstenaars-uiting wijder bekendheid kunnen verschaffen dan het den kunstenaar persoonlijk moge lijk zou zijn, al zal deze techniek uit sluitend hoogtepunten zijner uitingen kunnen vastleggen, iedere reproductie zal aan waarachtig leven en spontani teit moeten inboeten en de uitstraling missen, die de bekoring is van de rechtstreeksche uiting der persoonlijk heid. De leeken stempelen deze waar achtigheid met den eenvoudigen naam natuurlijkheid", ofschoon juist de natuurlijkheid in eenige kunstuiting eerst door het meesterschap verkregen wordt. Zoo eischt bijv. de natuurlijk heid in het spel bij een filmopname iets geheel anders dan die bij het tooneelspelen voor een zaal. De natuurlijke beweging op een tooneel is die welke werkelijk" of vanzelfsprekend" aan doet van elke zitplaats in de schouw burgzaal gezien. De natuurlijke be weging in een film is de reproductie van die, welke natuurlijk is ten op zichte van de lens en de vlakverdeeling van het kleine vierkantje filmnegatief, op het moment dat dit voorbij de lens gleed. De natuurlijkheid van de spreekstem voor het tooneel is de waarachtigheid in klank, die bij het woord dat ge sproken wordt past, welke klank juist datgene n van het denken n'van het gevoelsleven openbaart, dat de dichter bedoelde toen hij het woord neer schreef. Deze waarachtigheid moet in verband staan met de zinsnede waarin het woord voorkomt, den aard, de gedachten en de gevoelsmogelijkheden der persoonlijkheid, die het uitspreekt. En dit alles ten opzichte van de geheele toeschouwersruimte. Voor de radioof fitmmicrofoon is diezelfde. waar achtigheid eveneens noodzakelijk, maar dan ten opzichte van de zér gevoelige microfoon, die zich in beide gevallen vlak voor den spreker bevindt. Een instrument, dat bijna even subtiel is als het individueele menschelijke oor vermag te zijn en veel nauwkeuriger registreerend dan het luistervermogen van een verspreid publiek in een zaal. Ieder woord, dat de mensch in het gewone leven spontaan uitspreekt, houdt deze waarachtigheid" in. Zoo dra echter de woorden van een gefan taseerde persoon moeten worden uitge beeld aan de hand van den neer geschreven tekst van den dichter, komt de natuurlijkheid zér licht in gevaar, en kan de uiting leugenachtig en vol van onecht gevoel klinken. Niet omdat degene die spreekt leugenachtig be hoeft te zjjn, of onecht gevoel behoeft te bezitten, maar omdat hij, die het woord van den dichter uitspreekt, niet altijd genoegzaam talent, fantasie, begrip of techniek bezit, om dat spe ciale woord zijn eigen waar achtige, daarbij passende na tuurlijke vorming en klank te geven. Het tooneel verbergt door al wat het te aanschouwen geeft veel van dergelijke onwaarachtigheden voor het meer oppervlakkige deel der toeschou wers, evenals de sprekende film zulks vermag. De radio en de gramofoon, die uitsluitend gereproduceerde klank geven van den voordrager of radio speler, zijn even meedoogenloos nauw keurig in haar reproductie als de film is ten opzichte van het bewegende beeld. Het witte doek verraadt al het zichtbare met fotografische duidelijk heid aan een ieder die, ondanks het verhaal en datgene wat daarin boeiend is,' blijft toekijken n luisteren naar de nimmer in de film te verbinden beelden n klanken. Deze worden weliswaar gelijktijdig, maar niettemin gescheiden van elkaar opgenomen. Daar de beelden tweedimensionaal worden en de klank meerdimensionaal blijft, zijn deze beide opnamen nimmer geheel ver een i gbaar. De tooneelspeler bezit juist die gave, na studie en oefening, met uitwendige middelen uitdrukking te geven aan het inwendige, waardoor de stof een nieuwe levende openbaring kan worden in vorm en klank. Het gedurende de instudeering lei dende en controleerende oor en oog zijn de onmisbare begaafdheden zoowel voor den regisseur van het tooneel, als voor dien van de sprekende film. Een ridio-regisseur behoeft slechts een onfeilbaar gehoor; een zwijgende film leider een dito open oog. PAG. 10 EN II DE GROENE No. 3112

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl