De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 16 januari pagina 9

16 januari 1937 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

l' WIJKZUSTERS Aan Mevr. M. B.?v. d. E. OM acht uur 's avonds zaten altijd, en ook dezen avond, de zusters die een oogenblik ,vrij konden nemen in de recreatiekamer van hun vleugel rond de thee. Het was zoo door alle verdiepingen van het diaconessenhuis, over zijn drie vleugels, kamers met snappende meisjes en vrouwen, genietend van een korte rust over hun theekoppen. In een van die kamers waren zoo juist de wijkzusters Wiesje en Gerta binnengekomen, toevallig vlak na elkaar. Ze bedienden dezelfde wijk, ze gingen 's morgens dikwijls samen weg, ze kwamen zelden samen weer thuis. Er bestond in het zieken huis geen grooter vriendschap dan van die twee. In de telefoonbox ging de bel. De oude zuster Trui, de >leugelzuster hier, gesteld boven de andere meisjes, stond op en sloot zich in de box. Men zag haar even luisteren en knikken achter de glazen deur, dan een tabel raadplegen, die in de box was opgehangen. Haar vinger zocht langs de kolommen. Wiesje en Gerta moeten er weer uit, zei oude zuster Trui in de deur van de box, en slofte naar haar stoel aan tafel. Jullie wijk, meisjes, Hooge Slik 12, daar moet een vrouw afgelegd worden. Dokter Kalf belt daarnet op. Gauw, zusters, denk om je aflegjurken. Hooge Slik 12. Wiesje Duin was een volkskind, een uit een groot gezin, met een steuntrekkenden vader, Gerta was het eenig kind van baron van Heumeren van der Stall, die van het groote landgoed onder Amerongen. De twee hadden elkaar in het ziekenhuis dadelijk gevonden. Wiesje baasde zoo'n beetje, ze had eenige jaren langer ervaring. Het Hooge Slik, .achter de Kromme Geest, jij kent het denkelijk niet, zei Wiesje, terwijl ze wegfietsten, maar ik wel. Moet je'net.mij hebben, ik ken die heele buurt. D'r wonen immers me vader en me moeder? Ze hadden dezelfde wijk, maar Gerta pas sinds een maand. Ze kende deze buurt nog maar ten deele. Ze vroeg: Wonen daar soms je ouders, in het Hooge Slik? Welnee kind, Goddank niet, daar woont het allerarmste. We hopen d'r uit te blijven ook. Hein verdient toch nog wat. En ik ben ze gelukkig niet meer tot last. D'r zijn d'r die het nog minder hebben als wij, geloof maar. Ze waren in de arme buurt gekomen waar ze de menschen aan huis hielpen, de een een maand, de ander al jaren. Maar zuster Gerta, die in deze eene maand hier erger gezien had dan elders in de stad in haar ganschen verpleegtijd, klaagde nooit. Daarom was Wiesje heimelijk trotsch op haar vriendin. De straten waren somber, leeg, slecht verlicht, het had zwaar geregend, de plassen flakkerden op onder hun fietslantarens. De Kromme Geest, de ruggegraat van de wijk, kromde met zijn vale, na acht uur gesloten winkeltjes, zich in een immense buiging, de wervelkolom van een bultenaar. Ze waren de hobbelige Straat al meer dan de helft doorgeschokt. ' Hier links moeten we in, zei Wiesje. En verrast bevond Gerta na een kort onbewoond steegje zich in de. onvermoede wereld van het Hooge Slik. , EN smalle lange straat met eenvormige huisjes, oude huisjes, een wereldje van betrekkelijke gezelligheid, want op veel plaatsen scheen het warm petroleumlicht uit de woningen, het licht dat een wit rolgordijn, al is het vuil, zoo warm weet te doen gloeien, door er enkel maar achter te schijnen. We hadden beter den anderen kant kunnen beginnen, zei Wiesje die was gaan tellen. Maar tenslotte waren ze er dan toch, bij num mer 12. Hier was geen licht, en op hun bellen werd niet opengedaan. Naast de deur het zwarte vak van een onbegordijnd raam, daarachter een zweem van een kamertje, maar geen leven. Hier moet het toch zijn, zei Gerta, na een nieuw, onbeantwoord gebleven schellen, iets nadrukkelijker, maar toch bescheiden om de doode in huis. Een raam aan den overkant werd opgeschoven, een vrouw stak haar hoofd naar buiten. Jullie kunnen luien, zusters, zei de vrouw, tot je de knop in de je hand houdt. Maar dat mensch daar doet je niet open. Die is stapelgek, die houdt maar vol dat 'r zuster nog leeft. Nou, en ze is 'm toch gepiept, sekuur hoor, ik was d'r vanmiddag toevallig net bij. En d'r is niks, geen licht, geen water, je ken niks beginnen. We zullen d'r toch in moeten, zei Wiesje, dan maar met de politie. Wacht jij hier effen, Ger, ik weet een post in de buurt. Gerta zei tegen de vrouw: We moeten ons verkleeden. Kan dat misschien hier? De fiets kon het huisje niét in zonder veel hinder. Ze deed er dus maar h-^t slot op, en gespte het mandje los. Binnen schudde ze de witte aflegjurk open, en verkleedde zich. Intusschen kwam Wiesje terug. Ze hoorde haar buiten zeggen: Wacht u nog effen meneer. Dus was er hulp. Vliegensvlug deed nu ook Wiesje de andere jurk aan. Onderwijl praatte Gerta buiten met den inspecteur» die een agent had meegebracht. De vrouw hing breed uit het raam hen na te kijken, toen ze weer voor het uitgestorven huisje stonden. De inspecteur deed zijn toortslicht spelen door de ruit in het voorkamertje, hij klopte, hij belde, geen geluid, niets te zien. De agent verzocht de ruit te forceeren, maar de inspecteur was ,afkeerig van kabaal. Hij ging even weg op de fiets van een der zusters en kwam terug met een groot zakmes, het leek een kapmes. Dit stak hij onder het raam op verschillende plaatsen, de kier werd grooter, het schoof op. Het zat niet eens op de pen, en klemde enkel door ongebruik. Hij toen binnen, en in een ommezien de huisdeur open. Daar stonden ze met hun vieren in de voor kamer, ongem'eubeld, smerig waar de toorts trof. In een hoek lag een hoop asch en verscheurd krantenpapier, dat was al. Hallo, riep de inspecteur daverend, hallo, hallo, woont hier niemand? Hallo.. Geen antwoord. Er lag een trapje naar een kleine .opkamer, dat gingen ze op, en daar in een bedstee vonden ze inderdaad de doode vrouw. En toen schrokken ze even, geen uitgezonderd, want uit het duistere voorvertrek klonk hoog gekrijsch. Ga weg, je hoort hier niet, me zuster is niet dood!.. .. Ga weg, jullie bent inbrekers, je hoort hier niet! Een klein grauw wezen stond daar'met gebalde vuisten naar hen te dreigen. Het moest door het gangetje opzij zijn binnengeslopen, en zóó was het weer weg. Allemachtig, zei de inspecteur. En dan: Nou zusters, 't is minder mijn *2.ak dan die van u, maar ik zou toch zeggen dat die vrouw hier mortibus is. Dokter Kalf heeft vanmiddag de dood gecon stateerd. PAG 16 DE GROENE Ne. 3112 Goed, jij kunt nu wel gaan (tot den agent). Ik blijf dan nog zoolang hier. Electrisch licht of gas schijnt hier niet te zijn. Nee, en water is d'r ook niet, klonk de stem van de vrouw aan den overkant. Ze was komen overloopen, met een klein petroleum-draaglicht, een staanden reflector van glim mend koper achter de vlam, zulk een oud licht, maar een goed, een gezellig licht hier in het griezelig donker, waarom de zusters niet minder dankbaar waren dan om de aanwezigheid van den inspecteur. Zelf kwam ze niet binnen, het was haar hier te vuil voor tweemaal een bezoek op n dag, maar ze kwam nog wel aanzetten met een emmer en een spons. Terwijl de meisjes boven het lijk aflegden bleef de inspecteur in het voorkamertje praten met de hulpvaardige vrouw. Is 't nou niet Godgeklaagd, meneertje, hoorden de meisjes haar zeggen, dadde me hier in de heele straat nog geen electriek hebben, in geen enkel huis? De inspecteur bewaarde het diplomatieke zwijgen .waarin onder zulke omstandigheden de overheid haar kracht zoekt. 1""\E taak der twee zusters was niet gemakkelijk, *-' het goeddeels verstijfde lijk verre van handzaam. De vrouw was even vervuild als het interieur, haar hoofd een ragebol van zwart en grijs die de kam langen tijd weerstond. Onder de spons begon ze op te bleeken bij strepen, en eindelijk was ze be hoorlijk gewasschen en in het schoone doodshemd zoo betamelijk afgelegd als de toestand veroorloofde. De beenen lieten ze maar in de kousen, de vrouw was gestorven aan beenwonden, had oude zuster Trui gezegd, daar was toch geen beginnen aan. Een doodshemd namen ze altijd mede uit het-zieken huis, dat. was in deze buurt in de sterfhuizen zelden aanwezig. Ook ditmaal deed het zijn diensten. Over het hoofd der vrouw legden ze toen nog een linnen zakdoek, omdat de oogen en de mond niet meer sluiten wilden. Na eenige uren werken waren ze klaar, zonder andere stoornis dan het gekrijsch en gemopper nu en dan der krankzinnige bewoonster, die telkens in het gangetje opdoemde, maar niet in de kamertjes kwam, en weer wegschoot, men kon niet bepalen waarheen. In het diaconessenhuis terug namen de meisjes een bad alvorens te gaan slapen. Het was ver na middernacht geworden, en ze voelden'zich niet 1 meer van vermoeienis. Maar den volgenden morgen aan het Ontbijt waren ze nog vol van hun avontuur, en elkaar onderbrekend en aanvullend gaven ze het heele verhaal in kleuren en geuren aan tafel. Kleurig was het tenslotte niet bizonder, het was zelfs eenigszins uitgegaan als een nachtkaars, het inte ressante lag hoofdzakelijlk in de locale sfeer, in bijkomstigheden, en ze deden hun best die vooral goed te belichten. Toen, na afloop van het verhaal, was het Gerta die plotseling bedacht dat er misschien niet voor de begrafenis gezorgd was. Als dokter Kalf het zou hebben vergeten, nu, dan was het van de krankzinnige zeker niet te verwachten. Dus gingen ze eerst samen nog even aan bij Hooge Slik 12. Gerta vond de straat in den vroegen mof gen meer vervallen, meer spookachtig dan den avond tevoren met de warme petroleumschijnsels overal. Maar anderzijds gaf het bewuste huisje nummer 12 daartusschen thans niet zijn aparte noot van ver schrikking. Het was eenvoudig een huisje als de rest, en de zusters keken elkaar aan en begrepen dat zij gelijktijdig zich verwonderden en een beetje schaamden dat ze hier angstig hadden kunnen wezen. De oudere, meer ervaren Wiesje begon te blozen. ' Want kijk, het was zoo'n gewoon huisje, en de deur stond zelfs aan. Ze traden er toen maar zonder bellen binnen. Daar stond in de opkamer het oude vrouwtje, dat zoo kon mopperen en krijschen en vloeken. Nu verwelkomde ze de beiden heel vriendelijk. Zoo, bennen jullie daar weer? Nou hoor, me zus maakt 't! wat goed, ze heeft het 'n lekker bordje soep gebruikt. Een griezeling beving de meisjes alweer nog vóór ze begrepen wat er gebeurd was, en ze keken angstig naar het vrouwtje dat stond met een diep bord en een druipenden lepel. Ze traden aan de bedstee, en daar lag de doode, maar hoe! De mond ' vol soep, en het was gevloeid over haar borst en langs haar schouders, het mooie witte doodshemd met plassen vet geel.Toen wisten ze niet anders te doen dan zoo gauw mogelijk rechtsomkeert maken, weg uit het griezel huisje. Buiten verbeet Gerta zich, want een pleegr zuster mag niet huilen. T gebeurde in een groote stad van ons land, kort geleden. In de weergave is niets gefantaseerd dan namen en situatie. F. BORDEWIJK l e .. i fonc^f». UIT HET DAGBOEK VAN PIERKEN Wetenschap van de kazerne EEN mensch vraagt zich af zegt onzen Homer wat ze nogal van de soldaten zullen eisenen. In grootvaders tijd was het voldoende dat ge het nationaal lied kende, taratatataratataaa, benevens het verschil tusschen een tamboer-majoor en een generaal. Maar stel u voor zegt hij dat ge tegenwoordig minstens professor in geschiedenis en aardrijkskunde moet zijn alvorens het geweer van uwen linker- op uwen rechterschouder te mogen leggen zegt hij en desgevallend op het veld van eer te sneuvelen. Wat weet ge bijvoorbeeld van Jeanne d'Are? Of Ambiorix? Of Napo leon ?. Met dergelijke vraagstukken heeft men dit jaar de rekruten in de Fransche kazernen verwelkomd. Napoleon ? Napoleon is gehuwd geweest met Sarah Bernhardt en hij heeft Bismarck overwonnen op het slagveld van Trafalgar. Er is tenslotte altijd een kans dat ge er meer van weet dan de adjudant die u het examen afneemt. Bijkomende vraag: Vertel me de geschiedenis van den oorlog van 1914 ! Ze waren met 350 rekruten zegt onzen Homer en op die 350 waren er zoo die nooit van dien oorlog hadden gehoord. Hetgeen duidelijk aantoont welke verwoestingen het pacifisme in de rangen der jeugd reeds heeft aan gericht. Waarop de adjudant naar ik meen rapport zal uitgebracht hebben aan zijn oversten. Ongeveer in dien zin: Aangezien de oorlog van 1914 onvol doende gebleken is om aan de rekruten de noodige historische kennissen bij te brengen mag men de veronderstelling opperen dat aan den oorlog in kwestie al te voorbarig een einde werd ge steld. Waartegen men kan aanvoeren dat de rekruten evenmin afwisten van den honderdjarigen oorlog. Hetgeen trou wens begrijpelijk is aangezien men in die barbaarsche tijden den onbekenden soldaat nog niet had uitgevonden en de militaire overhejd over een onvol doende aantal kanonnen beschikte om iedere dorpsplaats met een dezer trofeeën te versieren. Wat er ook van is zegt onzen Homer, men zal misschien geneigd zijn uit dit alles de konklusie te trekken dat onze jeugd achterlijker is dan men logischer wijze mag veronderstellen. Hetgeen echter op een misverstand berust. Had men aan die 350 rekruten de vraag gesteld: Wie heeft de derde etappe van de laatste ronde van Frankrijk gewonnen? of: welk is de naam van den wereldkampioen der pluimgewichten ? dan ware er ten minste eenige kans geweest dat de 350 hun ingangsexamen met groote distinctie hadden afgelegd. Overigens, de menschelijke natuur is nu eenmaal zóó aangelegd, dat ze tusschen twee kwalen instinctmatig de minst erge kiest. gHimnn mninnmii iiiiuininuiiiiinmnnniiinnniininiiiiiiiiiiii CHARIVARIA Vreemdelingenverkeer l K zeg: en nou wor den we toch zelf ein delijk een wereld stad, tegen den libera len Heer Boissevain. Want nu krijgen we toch heusch een verkeerskiosk op den Dam, en een voor het station. Bent u nu niet blij? Maar hij kijkt mij aan met zijn groote trouwe ge zicht en zegt: blij ? Ik heb zelf tegen ge stemd. Want het is te duur. En dan pakt hij uit, dat de wethouders ook maar met geld smijten, en dokter Vos, die 1 naast hem zat^ durfde niets te vertellen, hoewel die altijd nog al voor kiosken en zoo is. Nee Kist, zegt de HeerWalrave, je moet de menschen hier niet een kiosk voor hun neus zetten. Dat moet je doen in de groote buitenlandsche steden. Als ze eenmaal hier zijn, loopen ze zoo gauw niet weg, zooals collega-raadslèdenheel juist zeiden. En hij drinkt zijn glas leeg, en zegt: nog maar weer een cognac. En ik weet niet wat ik er van moet denken. Ik had zoo gehoopt, dat er nu eindelijk weer eens wat buitenlandsch geld zou rollen. Maar soms denk je wel, dat ze alle moeite doen, om het nooit zoo ver te laten komen, net als met de gemiste wereldtentoonstelling. Want vreemdelingen in stad, be teeken t voor een hoop menschen eten en drinken. Voor twee jaar, in den zomer, sta ik op het jterras tegen sluiting, en er komt een voor nog gauw een bier. En ik raak door mijn talenkennis in gesprek, want hij was een soort Duitsche Engelschman, die zei, dat hij ook Fransch sprak als hij nuchter was, maar dat hij nou eens wat van Amsterdam wou zien. En Kist moest om i uur na sluiting mee, om hem Amsterdam te laten zien. En waarachtig, als hij dacht, dat Kist een eer- en fatsoenvergeten man en vader was, dat hij dat kon, dan had hij het mis. En dat wou ik hem maar aldoor zeggen. Maar omdat hij mij nog gauw ergens wat had laten drinken was Kist dat wat vergeten, en zoo gingen we samen naar een perceel, dat ik wel kende van hooren zeggen, en waar we nog het een en ander te drinken kregen, al had ik dat niemand durven bekennen. Tot ik in eens gestommel hoorde en gefluit en dat was de politie. En Kist holt over een binnenplaatsje, springt in een duiven hok en komt zoo weer op een openbare straat en voor mij nooit meer vreemde lingenverkeer ! En toen ik dat bedacht, was ik den heer Walrave dankbaar. MIJN vrouw klaagt, dat alles op slaat. Nu weer het brood met een cent. Maar ik zeg, dat kan nooit veel zijn. Het staat in de kranten, dat het maar i pCt. bedraagt, en wou jij bij al die geleerde Heeren volhouden, dat het wel veel is. Maar zoo zijn de vrou wen. Overigens moet ik wel zeggen, dat de welvaart, of wat wij daar voor hou den, aan het terugkeeren is. En wat dat betreft kunnen wij betrouwbaar der over de welvaart praten, dan het beste statistisch bureau. Cijfers kun nen liegen, maar als Kist 's avonds meer dan vijftien gulden afval in de hand heeft, dan weet hij wat er ge speeld wordt. En zoo blijft het geld rollen. Hoewel, anderen krijgen klap pen, zooals de Leydsche Herberghe, die nu failliet is. Ik weet niet, maar je vraagt je af, of de menschen wel den ken bij wat ze doen, en een groot caf oprichten, waar niemand om gevraagd heeft. Ook Kist niet. Want wij moeten niets hebben van de concurrentie. Merkwaardige berichten ,.Beide malen won de Kotterdamsche /wemster gemakkelijk, op inoni, zelfs vrij icemakkelijk." 'f.\'.K.C.) ..Wf.uens uitstediyheid zal de jubi laris Donderdag niet te bereiken zijn." (Hhl.i Vlifgclub geen'twiede sen." f .-I'V.' f'i'l. DU.) nu-Paindeluxe-brood ,.Promotie tot een hoereren rani; was vejlal buiten gesloten." (Hbl.) ..Men kwam er tezamen, om daar de kennismaking nog een» te hernieu wen." '(H.D. t Dat lastige Hollandsen ,,Pe rechtervleugel was buitenge woon bc weeglijk en schepte nog al eens gevaarlijke momenten." (Hbl.) ,;Hij vleit zich weer neer in zijn bed." " , .IXit \vi>t ik wel. de liberale Pappeiihéimers kennende. Den Hertog kent . xijn l'appenheimers." ('Di \'u'j!ii-\l i Dit lijkt wel een beetje op wat Wallenstein zei: ,,Daran erkenn'ich meine Pappenheimer". (Schiller, Wallénstein's Tod, III 15] Vergunning ,,Ken enthousiast publiek, en met reden, want het programma mocht er zijn." (Hbl.) ,.l3e Bree kreeg een trocpje bij elkaar, dat er wezen mag." (H.D.) .,Er treedt een bariton op en pok zijn stem mag er zijn." (Hbl.) Feestklanken Achter de stadhoudersbank staan de deuren pp n en verschijnen de af wezige, achtergeblevene hofdignitatarisöen." (Tijd.) ,,Op het marmer van de vloer ver neemt men het gerinkel van de sabels en het zachte getik van de ordeteekenen, die bij eiken pas trillen." (Tel.) ,,De gezamenlijke bakkers van Win schoten maken bekend, dat Donder dag i Januari geen vt rsch brood ge bakken Avordt." (.V.IP.C.) Naasting ..Dit boek zal een welkome gave /ijn voor wie, naast de feit en en vreug den van den dag, zijn kennis omtrent Oranje zal willen verdiepen." (ÊH>1.) ,,De toestellen zullen 75 passagiers kunnen vervoeren, naast groote hoe veelheden post.'' (Tel.) , .Naast de armen was ook gedacht aan de ouden van dagen." (H.D.) ..Naast'zijn vele schaduwzijden heeft het vier-jarrn-plan zijn lichten kant." (\.H.C.) Naast Mickev Mouse kan de N. 1. Volledige vergunning ..Over de versiering schreven wij reed*, zij mag er in alle opzichten zijn." (\.H.C.) Frissche varianten ..Het' oude gezegde: een goed begin is een daalder waard, is nog altijd van kracht " (H.D.) Adverteerende humoristen ..Conversatie gezocht door dame met eenv, liefst bestud. Heer of ambtenaar van Chr. Huize." (A.C.) Hotel Athcna, Bcrlin. Man spregt nollands.". (C. I. d. Wagons-lit*) Correspondentie /.. .V. C. In n nummer ,van het. Handelsblad vind ik: Janneman's plani grootvader'» verhaal, 't Is feest in Holland's tuin, Duitschland's ant woord, Nanking's invloed, ieder's hulp. Waarvoor dient toch die 's? Bij het Handelsblad is dit een ware rage, en ieder's hulp is wel het top punt. Hoe verklaart n het? Antw. Namaak Engelsch, denk ik» ie s) » ? l PAG. I7DEGRO':NE No. 3112

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl