Historisch Archief 1877-1940
l'
WIJKZUSTERS
Aan Mevr. M. B.?v. d. E.
OM acht uur 's avonds zaten altijd, en ook
dezen avond, de zusters die een oogenblik
,vrij konden nemen in de recreatiekamer
van hun vleugel rond de thee. Het was zoo door
alle verdiepingen van het diaconessenhuis, over zijn
drie vleugels, kamers met snappende meisjes
en vrouwen, genietend van een korte rust over hun
theekoppen.
In een van die kamers waren zoo juist de
wijkzusters Wiesje en Gerta binnengekomen, toevallig
vlak na elkaar. Ze bedienden dezelfde wijk, ze
gingen 's morgens dikwijls samen weg, ze kwamen
zelden samen weer thuis. Er bestond in het zieken
huis geen grooter vriendschap dan van die twee.
In de telefoonbox ging de bel. De oude zuster
Trui, de >leugelzuster hier, gesteld boven de andere
meisjes, stond op en sloot zich in de box. Men zag
haar even luisteren en knikken achter de glazen
deur, dan een tabel raadplegen, die in de box was
opgehangen. Haar vinger zocht langs de kolommen.
Wiesje en Gerta moeten er weer uit, zei oude
zuster Trui in de deur van de box, en slofte naar
haar stoel aan tafel. Jullie wijk, meisjes, Hooge
Slik 12, daar moet een vrouw afgelegd worden.
Dokter Kalf belt daarnet op. Gauw, zusters, denk
om je aflegjurken. Hooge Slik 12.
Wiesje Duin was een volkskind, een uit een groot
gezin, met een steuntrekkenden vader, Gerta was
het eenig kind van baron van Heumeren van der
Stall, die van het groote landgoed onder
Amerongen. De twee hadden elkaar in het ziekenhuis
dadelijk gevonden. Wiesje baasde zoo'n beetje, ze
had eenige jaren langer ervaring.
Het Hooge Slik, .achter de Kromme Geest,
jij kent het denkelijk niet, zei Wiesje, terwijl ze
wegfietsten, maar ik wel. Moet je'net.mij hebben,
ik ken die heele buurt. D'r wonen immers me
vader en me moeder?
Ze hadden dezelfde wijk, maar Gerta pas sinds
een maand. Ze kende deze buurt nog maar ten deele.
Ze vroeg:
Wonen daar soms je ouders, in het Hooge Slik?
Welnee kind, Goddank niet, daar woont het
allerarmste. We hopen d'r uit te blijven ook. Hein
verdient toch nog wat. En ik ben ze gelukkig niet
meer tot last. D'r zijn d'r die het nog minder
hebben als wij, geloof maar.
Ze waren in de arme buurt gekomen waar ze de
menschen aan huis hielpen, de een een maand,
de ander al jaren. Maar zuster Gerta, die in deze
eene maand hier erger gezien had dan elders in
de stad in haar ganschen verpleegtijd, klaagde nooit.
Daarom was Wiesje heimelijk trotsch op haar
vriendin.
De straten waren somber, leeg, slecht verlicht,
het had zwaar geregend, de plassen flakkerden op
onder hun fietslantarens. De Kromme Geest, de
ruggegraat van de wijk, kromde met zijn vale,
na acht uur gesloten winkeltjes, zich in een immense
buiging, de wervelkolom van een bultenaar. Ze
waren de hobbelige Straat al meer dan de helft
doorgeschokt. '
Hier links moeten we in, zei Wiesje.
En verrast bevond Gerta na een kort onbewoond
steegje zich in de. onvermoede wereld van het
Hooge Slik. ,
EN smalle lange straat met eenvormige huisjes,
oude huisjes, een wereldje van betrekkelijke
gezelligheid, want op veel plaatsen scheen het warm
petroleumlicht uit de woningen, het licht dat een wit
rolgordijn, al is het vuil, zoo warm weet te doen
gloeien, door er enkel maar achter te schijnen.
We hadden beter den anderen kant kunnen
beginnen, zei Wiesje die was gaan tellen.
Maar tenslotte waren ze er dan toch, bij num
mer 12.
Hier was geen licht, en op hun bellen werd niet
opengedaan. Naast de deur het zwarte vak van een
onbegordijnd raam, daarachter een zweem van een
kamertje, maar geen leven.
Hier moet het toch zijn, zei Gerta, na een nieuw,
onbeantwoord gebleven schellen, iets nadrukkelijker,
maar toch bescheiden om de doode in huis.
Een raam aan den overkant werd opgeschoven,
een vrouw stak haar hoofd naar buiten.
Jullie kunnen luien, zusters, zei de vrouw,
tot je de knop in de je hand houdt. Maar dat mensch
daar doet je niet open. Die is stapelgek, die houdt
maar vol dat 'r zuster nog leeft. Nou, en ze is 'm
toch gepiept, sekuur hoor, ik was d'r vanmiddag
toevallig net bij. En d'r is niks, geen licht, geen
water, je ken niks beginnen.
We zullen d'r toch in moeten, zei Wiesje, dan
maar met de politie. Wacht jij hier effen, Ger, ik
weet een post in de buurt.
Gerta zei tegen de vrouw:
We moeten ons verkleeden. Kan dat misschien
hier?
De fiets kon het huisje niét in zonder veel hinder.
Ze deed er dus maar h-^t slot op, en gespte het
mandje los. Binnen schudde ze de witte aflegjurk
open, en verkleedde zich. Intusschen kwam Wiesje
terug. Ze hoorde haar buiten zeggen:
Wacht u nog effen meneer.
Dus was er hulp.
Vliegensvlug deed nu ook Wiesje de andere
jurk aan. Onderwijl praatte Gerta buiten met den
inspecteur» die een agent had meegebracht. De
vrouw hing breed uit het raam hen na te kijken,
toen ze weer voor het uitgestorven huisje stonden.
De inspecteur deed zijn toortslicht spelen door de
ruit in het voorkamertje, hij klopte, hij belde,
geen geluid, niets te zien. De agent verzocht de
ruit te forceeren, maar de inspecteur was ,afkeerig
van kabaal. Hij ging even weg op de fiets van een
der zusters en kwam terug met een groot zakmes,
het leek een kapmes. Dit stak hij onder het raam op
verschillende plaatsen, de kier werd grooter, het
schoof op. Het zat niet eens op de pen, en klemde
enkel door ongebruik. Hij toen binnen, en in een
ommezien de huisdeur open.
Daar stonden ze met hun vieren in de voor
kamer, ongem'eubeld, smerig waar de toorts trof.
In een hoek lag een hoop asch en verscheurd
krantenpapier, dat was al.
Hallo, riep de inspecteur daverend, hallo,
hallo, woont hier niemand? Hallo..
Geen antwoord. Er lag een trapje naar een kleine
.opkamer, dat gingen ze op, en daar in een bedstee
vonden ze inderdaad de doode vrouw.
En toen schrokken ze even, geen uitgezonderd,
want uit het duistere voorvertrek klonk hoog
gekrijsch.
Ga weg, je hoort hier niet, me zuster is niet
dood!.. .. Ga weg, jullie bent inbrekers, je hoort
hier niet!
Een klein grauw wezen stond daar'met gebalde
vuisten naar hen te dreigen. Het moest door het
gangetje opzij zijn binnengeslopen, en zóó was het
weer weg.
Allemachtig, zei de inspecteur.
En dan:
Nou zusters, 't is minder mijn *2.ak dan die
van u, maar ik zou toch zeggen dat die vrouw hier
mortibus is.
Dokter Kalf heeft vanmiddag de dood gecon
stateerd.
PAG 16 DE GROENE Ne. 3112
Goed, jij kunt nu wel gaan (tot den agent).
Ik blijf dan nog zoolang hier. Electrisch licht of
gas schijnt hier niet te zijn.
Nee, en water is d'r ook niet, klonk de stem
van de vrouw aan den overkant.
Ze was komen overloopen, met een klein
petroleum-draaglicht, een staanden reflector van glim
mend koper achter de vlam, zulk een oud licht,
maar een goed, een gezellig licht hier in het griezelig
donker, waarom de zusters niet minder dankbaar
waren dan om de aanwezigheid van den inspecteur.
Zelf kwam ze niet binnen, het was haar hier te vuil
voor tweemaal een bezoek op n dag, maar ze
kwam nog wel aanzetten met een emmer en een
spons.
Terwijl de meisjes boven het lijk aflegden bleef
de inspecteur in het voorkamertje praten met de
hulpvaardige vrouw.
Is 't nou niet Godgeklaagd, meneertje, hoorden
de meisjes haar zeggen, dadde me hier in de heele
straat nog geen electriek hebben, in geen enkel huis?
De inspecteur bewaarde het diplomatieke zwijgen
.waarin onder zulke omstandigheden de overheid
haar kracht zoekt.
1""\E taak der twee zusters was niet gemakkelijk,
*-' het goeddeels verstijfde lijk verre van handzaam.
De vrouw was even vervuild als het interieur,
haar hoofd een ragebol van zwart en grijs die de
kam langen tijd weerstond. Onder de spons begon
ze op te bleeken bij strepen, en eindelijk was ze be
hoorlijk gewasschen en in het schoone doodshemd
zoo betamelijk afgelegd als de toestand veroorloofde.
De beenen lieten ze maar in de kousen, de vrouw
was gestorven aan beenwonden, had oude zuster
Trui gezegd, daar was toch geen beginnen aan.
Een doodshemd namen ze altijd mede uit het-zieken
huis, dat. was in deze buurt in de sterfhuizen zelden
aanwezig. Ook ditmaal deed het zijn diensten. Over
het hoofd der vrouw legden ze toen nog een linnen
zakdoek, omdat de oogen en de mond niet meer
sluiten wilden. Na eenige uren werken waren ze
klaar, zonder andere stoornis dan het gekrijsch en
gemopper nu en dan der krankzinnige bewoonster,
die telkens in het gangetje opdoemde, maar niet
in de kamertjes kwam, en weer wegschoot, men
kon niet bepalen waarheen.
In het diaconessenhuis terug namen de meisjes
een bad alvorens te gaan slapen. Het was ver na
middernacht geworden, en ze voelden'zich niet
1 meer van vermoeienis.
Maar den volgenden morgen aan het Ontbijt
waren ze nog vol van hun avontuur, en elkaar
onderbrekend en aanvullend gaven ze het heele
verhaal in kleuren en geuren aan tafel. Kleurig
was het tenslotte niet bizonder, het was zelfs
eenigszins uitgegaan als een nachtkaars, het inte
ressante lag hoofdzakelijlk in de locale sfeer, in
bijkomstigheden, en ze deden hun best die vooral
goed te belichten. Toen, na afloop van het verhaal,
was het Gerta die plotseling bedacht dat er misschien
niet voor de begrafenis gezorgd was. Als dokter
Kalf het zou hebben vergeten, nu, dan was
het van de krankzinnige zeker niet te verwachten.
Dus gingen ze eerst samen nog even aan bij Hooge
Slik 12.
Gerta vond de straat in den vroegen mof gen
meer vervallen, meer spookachtig dan den avond
tevoren met de warme petroleumschijnsels overal.
Maar anderzijds gaf het bewuste huisje nummer 12
daartusschen thans niet zijn aparte noot van ver
schrikking. Het was eenvoudig een huisje als de
rest, en de zusters keken elkaar aan en begrepen
dat zij gelijktijdig zich verwonderden en een beetje
schaamden dat ze hier angstig hadden kunnen
wezen. De oudere, meer ervaren Wiesje begon
te blozen. '
Want kijk, het was zoo'n gewoon huisje, en de
deur stond zelfs aan. Ze traden er toen maar
zonder bellen binnen. Daar stond in de opkamer
het oude vrouwtje, dat zoo kon mopperen en
krijschen en vloeken. Nu verwelkomde ze de beiden
heel vriendelijk.
Zoo, bennen jullie daar weer? Nou hoor,
me zus maakt 't! wat goed, ze heeft het 'n lekker
bordje soep gebruikt.
Een griezeling beving de meisjes alweer nog
vóór ze begrepen wat er gebeurd was, en ze keken
angstig naar het vrouwtje dat stond met een diep
bord en een druipenden lepel. Ze traden aan de
bedstee, en daar lag de doode, maar hoe! De mond
' vol soep, en het was gevloeid over haar borst en
langs haar schouders, het mooie witte doodshemd
met plassen vet
geel.Toen wisten ze niet anders te doen dan zoo gauw
mogelijk rechtsomkeert maken, weg uit het griezel
huisje. Buiten verbeet Gerta zich, want een pleegr
zuster mag niet huilen.
T gebeurde in een groote stad van ons land, kort
geleden. In de weergave is niets gefantaseerd
dan namen en situatie. F. BORDEWIJK
l e
.. i
fonc^f».
UIT HET DAGBOEK VAN PIERKEN
Wetenschap van de kazerne
EEN mensch vraagt zich af zegt
onzen Homer wat ze nogal van
de soldaten zullen eisenen. In
grootvaders tijd was het voldoende dat
ge het nationaal lied kende,
taratatataratataaa, benevens het verschil
tusschen een tamboer-majoor en een
generaal. Maar stel u voor zegt hij dat
ge tegenwoordig minstens professor in
geschiedenis en aardrijkskunde moet
zijn alvorens het geweer van uwen
linker- op uwen rechterschouder te
mogen leggen zegt hij en desgevallend
op het veld van eer te sneuvelen.
Wat weet ge bijvoorbeeld van
Jeanne d'Are? Of Ambiorix? Of Napo
leon ?.
Met dergelijke vraagstukken heeft
men dit jaar de rekruten in de Fransche
kazernen verwelkomd.
Napoleon ?
Napoleon is gehuwd geweest met
Sarah Bernhardt en hij heeft Bismarck
overwonnen op het slagveld van
Trafalgar.
Er is tenslotte altijd een kans dat ge
er meer van weet dan de adjudant die
u het examen afneemt.
Bijkomende vraag: Vertel me de
geschiedenis van den oorlog van 1914 !
Ze waren met 350 rekruten zegt
onzen Homer en op die 350 waren er
zoo die nooit van dien oorlog hadden
gehoord. Hetgeen duidelijk aantoont
welke verwoestingen het pacifisme in
de rangen der jeugd reeds heeft aan
gericht.
Waarop de adjudant naar ik meen
rapport zal uitgebracht hebben aan
zijn oversten. Ongeveer in dien zin:
Aangezien de oorlog van 1914 onvol
doende gebleken is om aan de rekruten
de noodige historische kennissen bij te
brengen mag men de veronderstelling
opperen dat aan den oorlog in kwestie
al te voorbarig een einde werd ge
steld.
Waartegen men kan aanvoeren dat
de rekruten evenmin afwisten van den
honderdjarigen oorlog. Hetgeen trou
wens begrijpelijk is aangezien men in
die barbaarsche tijden den onbekenden
soldaat nog niet had uitgevonden en
de militaire overhejd over een onvol
doende aantal kanonnen beschikte om
iedere dorpsplaats met een dezer
trofeeën te versieren.
Wat er ook van is zegt onzen Homer,
men zal misschien geneigd zijn uit dit
alles de konklusie te trekken dat onze
jeugd achterlijker is dan men logischer
wijze mag veronderstellen. Hetgeen
echter op een misverstand berust.
Had men aan die 350 rekruten de
vraag gesteld: Wie heeft de derde
etappe van de laatste ronde van
Frankrijk gewonnen? of: welk is de
naam van den wereldkampioen der
pluimgewichten ? dan ware er ten
minste eenige kans geweest dat de
350 hun ingangsexamen met groote
distinctie hadden afgelegd.
Overigens, de menschelijke natuur
is nu eenmaal zóó aangelegd, dat ze
tusschen twee kwalen instinctmatig de
minst erge kiest.
gHimnn
mninnmii
iiiiuininuiiiiinmnnniiinnniininiiiiiiiiiiii
CHARIVARIA
Vreemdelingenverkeer
l K zeg: en nou wor
den we toch zelf ein
delijk een wereld
stad, tegen den libera
len Heer Boissevain.
Want nu krijgen we
toch heusch een
verkeerskiosk op den Dam, en een voor het
station. Bent u nu niet blij? Maar hij
kijkt mij aan met zijn groote trouwe ge
zicht en zegt: blij ? Ik heb zelf tegen ge
stemd. Want het is te duur. En dan pakt
hij uit, dat de wethouders ook maar
met geld smijten, en dokter Vos, die
1 naast hem zat^ durfde niets te vertellen,
hoewel die altijd nog al voor kiosken en
zoo is. Nee Kist, zegt de HeerWalrave,
je moet de menschen hier niet een kiosk
voor hun neus zetten. Dat moet je doen
in de groote buitenlandsche steden. Als
ze eenmaal hier zijn, loopen ze zoo
gauw niet weg, zooals
collega-raadslèdenheel juist zeiden. En hij drinkt zijn
glas leeg, en zegt: nog maar weer een
cognac.
En ik weet niet wat ik er van moet
denken. Ik had zoo gehoopt, dat er nu
eindelijk weer eens wat buitenlandsch
geld zou rollen. Maar soms denk je wel,
dat ze alle moeite doen, om het nooit
zoo ver te laten komen, net als met de
gemiste wereldtentoonstelling. Want
vreemdelingen in stad, be teeken t voor
een hoop menschen eten en drinken.
Voor twee jaar, in den zomer, sta ik op
het jterras tegen sluiting, en er komt
een voor nog gauw een bier. En ik raak
door mijn talenkennis in gesprek, want
hij was een soort Duitsche
Engelschman, die zei, dat hij ook Fransch sprak
als hij nuchter was, maar dat hij nou
eens wat van Amsterdam wou zien. En
Kist moest om i uur na sluiting mee,
om hem Amsterdam te laten zien. En
waarachtig, als hij dacht, dat Kist een
eer- en fatsoenvergeten man en vader
was, dat hij dat kon, dan had hij het mis.
En dat wou ik hem maar aldoor zeggen.
Maar omdat hij mij nog gauw ergens
wat had laten drinken was Kist dat wat
vergeten, en zoo gingen we samen naar
een perceel, dat ik wel kende van hooren
zeggen, en waar we nog het een en
ander te drinken kregen, al had ik dat
niemand durven bekennen. Tot ik in
eens gestommel hoorde en gefluit en
dat was de politie. En Kist holt over een
binnenplaatsje, springt in een duiven
hok en komt zoo weer op een openbare
straat en voor mij nooit meer vreemde
lingenverkeer !
En toen ik dat bedacht, was ik den
heer Walrave dankbaar.
MIJN vrouw klaagt, dat alles op
slaat. Nu weer het brood met een
cent. Maar ik zeg, dat kan nooit veel
zijn. Het staat in de kranten, dat het
maar i pCt. bedraagt, en wou jij bij al
die geleerde Heeren volhouden, dat het
wel veel is. Maar zoo zijn de vrou
wen.
Overigens moet ik wel zeggen, dat
de welvaart, of wat wij daar voor hou
den, aan het terugkeeren is. En wat
dat betreft kunnen wij betrouwbaar
der over de welvaart praten, dan
het beste statistisch bureau. Cijfers kun
nen liegen, maar als Kist 's avonds
meer dan vijftien gulden afval in de
hand heeft, dan weet hij wat er ge
speeld wordt. En zoo blijft het geld
rollen. Hoewel, anderen krijgen klap
pen, zooals de Leydsche Herberghe,
die nu failliet is. Ik weet niet, maar je
vraagt je af, of de menschen wel den
ken bij wat ze doen, en een groot caf
oprichten, waar niemand om gevraagd
heeft. Ook Kist niet. Want wij moeten
niets hebben van de concurrentie.
Merkwaardige berichten
,.Beide malen won de
Kotterdamsche /wemster gemakkelijk, op inoni,
zelfs vrij icemakkelijk." 'f.\'.K.C.)
..Wf.uens uitstediyheid zal de jubi
laris Donderdag niet te bereiken zijn."
(Hhl.i
Vlifgclub geen'twiede
sen." f .-I'V.' f'i'l. DU.)
nu-Paindeluxe-brood
,.Promotie tot een hoereren rani;
was vejlal buiten gesloten." (Hbl.)
..Men kwam er tezamen, om daar
de kennismaking nog een» te hernieu
wen." '(H.D. t
Dat lastige Hollandsen
,,Pe rechtervleugel was buitenge
woon bc weeglijk en schepte nog al
eens gevaarlijke momenten." (Hbl.)
,;Hij vleit zich weer neer in zijn bed."
"
, .IXit \vi>t ik wel. de liberale
Pappeiihéimers kennende. Den Hertog
kent . xijn l'appenheimers."
('Di \'u'j!ii-\l i
Dit lijkt wel een beetje op wat
Wallenstein zei: ,,Daran erkenn'ich
meine Pappenheimer". (Schiller,
Wallénstein's Tod, III 15]
Vergunning
,,Ken enthousiast publiek, en met
reden, want het programma mocht
er zijn." (Hbl.)
,.l3e Bree kreeg een trocpje bij
elkaar, dat er wezen mag." (H.D.)
.,Er treedt een bariton op en pok
zijn stem mag er zijn." (Hbl.)
Feestklanken
Achter de stadhoudersbank staan
de deuren pp n en verschijnen de af
wezige, achtergeblevene
hofdignitatarisöen." (Tijd.)
,,Op het marmer van de vloer ver
neemt men het gerinkel van de sabels
en het zachte getik van de
ordeteekenen, die bij eiken pas trillen." (Tel.)
,,De gezamenlijke bakkers van Win
schoten maken bekend, dat Donder
dag i Januari geen vt rsch brood ge
bakken Avordt." (.V.IP.C.)
Naasting
..Dit boek zal een welkome gave
/ijn voor wie, naast de feit en en vreug
den van den dag, zijn kennis omtrent
Oranje zal willen verdiepen." (ÊH>1.)
,,De toestellen zullen 75 passagiers
kunnen vervoeren, naast groote hoe
veelheden post.'' (Tel.)
, .Naast de armen was ook gedacht
aan de ouden van dagen." (H.D.)
..Naast'zijn vele schaduwzijden heeft
het vier-jarrn-plan zijn lichten kant."
(\.H.C.)
Naast Mickev Mouse kan de N. 1.
Volledige vergunning
..Over de versiering schreven wij
reed*, zij mag er in alle opzichten zijn."
(\.H.C.)
Frissche varianten
..Het' oude gezegde: een goed begin
is een daalder waard, is nog altijd
van kracht " (H.D.)
Adverteerende humoristen
..Conversatie gezocht door dame
met eenv, liefst bestud. Heer of
ambtenaar van Chr. Huize." (A.C.)
Hotel Athcna, Bcrlin. Man spregt
nollands.". (C. I. d. Wagons-lit*)
Correspondentie
/.. .V. C. In n nummer ,van het.
Handelsblad vind ik: Janneman's
plani grootvader'» verhaal, 't Is feest
in Holland's tuin, Duitschland's ant
woord, Nanking's invloed, ieder's
hulp. Waarvoor dient toch die 's?
Bij het Handelsblad is dit een ware
rage, en ieder's hulp is wel het top
punt. Hoe verklaart n het?
Antw. Namaak Engelsch, denk ik»
ie
s)
»
?
l
PAG. I7DEGRO':NE No. 3112