Historisch Archief 1877-1940
t t
)
GEBONDEN KUNST
D* C. van der Poel
>Iary Tudor '
(Corso, Amsterdam)
OVER de mogelijkheid van het
samengaan van kunst en indu
strie is veel geschreven, pro en
contra, en er zal stellig nog veel over
geschreven worden. Ook ten opzichte
van de film.
Want vooraLhier dringt zich telkens
weer de tegenstelling op tussen de
eisen van deze beide factoren. De
industrie vraagt een handelsproduct,
dat voldoet aan bepaalde eisen van
verkoopbaarheid. De financiële inzet
is in dit geval zelfs te groot om, zolang
de afzet van een volgens bepaalde
norm vervaardigd product bevredigend
is, de vraag toe te laten of een ander
productieschema in bepaalde gevallen
ook een kans zou hebben.
De kunst vereist een zekere mate van
vrijheid om tot resultaten te komen.
Daar de eisen van de industrie over
heersen, is het resultaat een zekere
gelijkvormigheid, als onmiddellijk ge
volg van de uit deze overheersing
resulterende beperkte mogelijkheden
van de kunst. En wij worden ons deze
gelijkvormigheid te sterker bewust,
naarmate verbreking daarvan dichter
is benaderd. Want dan blijkt de knel
lende band van'het geijkte productie
schema des te pijnlijker.
Directe aanleiding tot deze over
wegingen die overigens telkens weer
opkomen was ditmaal de film
Mary Tudor"( van Gaumont-British
onder regie van Robert Stevenson.
De film verhaalt de intriges van de
dood van Hendrik VIII af tot de
troonsbestijging van Mary iTudor en
het voltrekken van het doodvonnis aan
Lady Jane Grey, het tragische
fconinginnetje gedurende slechts weinige
dagen. De inzet aan het sterfbed van
Hendrik VIII is van een prachtige ge
ladenheid, gebouwd op telkens her
haalde tweegesprekken, die reeds voor
de dood van de koning de sfeer van
intriges scheppen, waaraan velen ten
offer zullen vallen. Prachtig is <ie
laatste wil van de koning en diens ver
vloeking van ieder die deze wil zal
verraden. Prachtig de, ditmaal nu
eens volkomen juist toegepaste, achter
grond van regen en onweer. Dit alles
vormt een zelden overtroffen eenheid,
een stijl, die helaas niet overal is
volgehouden.
De inzet is bepalend voor wat verder
in deze film van waarde is: het staan
van man tegenover man, van vrouw
tegenover vrouw. Gebouwd op dit ene
element en de vaak uitstekende
toepassing van geluid met uit
sluiting van elke afwijking zou deze
film een stuk filmkunst van uitzonder
lijke betekenis hebben kunnen zijn, in
de zin van Dreyer's Jeanne d'Arc".
Nu wordt de stijl te vaak onder
broken door de vele andere mogelijk
heden, welke de filmtechniek biedt,
omdat de maker niet heeft durven gaan
tot de uiterste concentratie en beper
king. Elk drama in deze film speelt
zich af in de onmiddellijke confron
tatie, van mensen, van twee of weinige
personen (in hoevele prachtige com
binaties!) en volksmassa's, landschap,
rennende ruiters en kartonnen steden
hebben hier niets mede te maken. Zij
versterken niét, maar verzwakken de
spanning van dit met meedogenloze
hardheid en zekerheid zich voltrek
kende drama. Zij verbreken bovendien
de fotografische stijl, die op de hoogte
punten van deze film prachtig en van
bijzondere sfeer is, bij de verbreking
van de uiterste concentratie echter,
noodzakelijk, vervalt in de maar al te
algemene film-kleur.
Over de afzonderlijke personen be
hoeft hier niet veel te worden gezegd.
Zij werkten in handen van de regis
seur mee tot een resultaat, dat elke
afwijking van de hoogtepunten scherp
doet gevoelen. '
Te betreuren valt slechts dat de
Scène uit Mary Tudor" (Corso, Amsterdam)
regisseur ditmaal zijn kans om een
volkomen gaaf geheel van bijzondere
kwaliteit te maken, heeft laten voor
bijgaan. Of hij zich daarvan bewust is
en bewust concessies heeft moeten
doen in de richting van een, publieke
smaak", zoals die nu eenmaal in de
ogen van de productieleiders monster
achtige afmetingen heeft aangenomen,
doet niets ter zake. Ook niet dat de
Engelse filmindustrie in dit geval de
kans heeft gemist met een producc te
verschijnen dat op elk punt andere
mogelijkheden zou aantonen, dan een
hopeloze concurrentie met Amerika.
Waar het op aan komt is, dat een
dergelijk resultaat in zijn onvolmaakt
heid wijst op de mogelijkheden «die er
zijn voor een filmkunst, die de moed
en de kans zou hebben nieuwe zij
het door haar zelf bij herhaling aan
geduide wegen te gaan.
tetk
G. KROP
o-ó-co-vw
W:
ERKT de radio vervlak.
kend?" Deze oratorische
vraag was het onderwerp
van het jongste Zondagochtendpraatje,
waarop de secretaris der V.A.R.A., de
heer A. Pleysier, zijn luisteraars ver-,
gastte. Het kan zijn nut hebben, bij i
dit onderwerp hier even stil te staan, i
want zijn betoog richtte zich niet zoo
zeer op een eenvoudige beantwoording
van deze vraag, maar hield zich meer
bezig met een interpretatie van het1
antwoord daarop. En daarom raakt die.
vraag het uitgangspunt van deze'
rubriek* de diagnostiek der constitutie l
van het op den publieken smaak"'
getrainde, naar de vermeende eischenj
der massa" misvormde lichaam der
radio-omroepbedrijvigheid.
Het antwoord op de gestelde vraat
werd verondersteld bevestigend te lui-,
den, maar een concrete conclusie werd
vermeden door te wijzen op een stijging
van het cultureele peil, waarop dit-,
vlak" zich consolideert. En om
diestijging verheugde spreker zich over
deze vervlakking"; aldus beschouwd
natuurlijk met reden. Slechts het
terecht door hem gesmade nakroost
van den Engelschen trompetter" kan
het betreuren, dat het voor de upper
ten" van het intellect gereserveerd
cultureel goed tot gemeengoed voor
de breedere lagen der bastaarden of
nog erger van het vulgus der
intellectueele cultuur verwordt.
Minder reden tot verheugenis kan
men vinden, wanneer men zich op een
cultureel beter gefundeerd standpunt
stelt dan dat van het uiterlijk succes.
Het is nog niet zoo lang geleden,, dat
negentig procent der luisteraars niets
van betere muziek afwist dan uit de
kerk. Thans vraagt men naar Mozart
en Beethoven." En om aan zijn be
wering kracht bij te zetten, verwijst de
boven twijfel aan zijn goede bedoe
lingen verheven spreker naar het druk
bezoek der concerten van het
V.A.R.A.Orkest op zijn tournees.
Waarnaar men in werkelijkheid
vraagt, kan de heer Pleysier gewaar
worden uit de desiderata, waarmede de
luisteraars zich uitspreken door middel
van de Populaire Muziekvragenbus"
of nog erger van Men vraagt, wij
draaien". En over het geheel genomen,
gaan die desiderata nog niet erg ver in
de richting van Beethoven en Mozart,
al is de laatste den wenschenden luiste
raars ook wel charmant tegemoet
gekomen met den gelukkigen inval
van zijn Kleine Nachtmusik". En de
belangstelling voor de V.A.R.A.-con
certen, ziet de geachte spreker die
werkelijk als een zuivere muzikale
belangstelling, gewekt door de radio?
Ongetwijfeld heeft de radio het mu
zikale peil der massa omhooggebracht.
Daartegen richt zich geen enkel ver
wijt dan dat der snobs; deze vervlak
king" betreurt geen weldenkend
mensch, die het met de volksopvoeding
ernstig meent. Het is een geheel andere
vervlakking, die gehekeld wordt: de
dagelijksche vergiftiging van den aether
met de stupiditeiten van verkrachte
jazz en populaire muziek", zooals de
bioscoop het volk vergeeft met het
klatergoud van bedwelmende illusies,
die een des te hardere ontnuchtering
veroorzaken bij het ontwaken in de
wreede werkelijkheid van het
alledaagsche leven. Niemand zal het groote
nut der volksuniversiteiten voor de
beschaving loochenen, maar men mag
de schade niet veronachtzamen, die
wordt aangericht door de betweterij,
in deze geestelijke cafetaria's op
gedaan.
Aan de voor kennis ontvankelijken
heeft de volksuniversiteit onschatbaar
veel te geven; aan hen, die zich uit
oprechte behoefte voor muziek open
stellen, zou de radio van even onschat
baar nut kunnen zijn. Maar in de
praktische verwerkelijking der muzi
kale volksontwikkeling neemt zij een
nog maar bescheiden aandeel, en dat
is het gevolg van de vervlakkende
werking, waarop de omroepleider zich
min of meer demagogisch beroemt.
De radio kan het studieboek niet
vervangen",, stelde de heer Pleysier
zelf vast. De voor serieuze muziek
ontoegankelijke massa kan men geen
adelbrief van muzikaliteit geven door
vervlakking", door haar naar den
mond te praten met populaire mu
ziek". Want zoo kweekt men de
gesmade nazaten van den Engelschen
trompetter".
Gevaarlijk zaken doen
ER is een kans en meer dan een
kans, dat er een schilderijen
museum te Nijmegen komt.
Dat hoort in een stad van bepaalde
grootte, van bepaalden welstand en
als intellectueel centrum. Ik vind
altijd, dat het iets1 is als een gouden
horloge, dat op een zekeren leeftijd
enz. te bezitten natuurlijk wordt.
Nijmegen is een stad voor een gouden
horloge, voor een Museum van schilde
rijen, enz. Het is dus met genoegen
dat ik het bericht omtrent de mogelijk
heid las en met eenige' verwondering
las ik in het bericht om wat het nog
verder inhield. Ik las, dat de
Museumcommissie besprekingen had gehad en
dat zij zich ook over deze zaak
voorloopig verstaan had met een paar
kunsthandelaars uit de buurt en dat
deze pok van advies gediend hadden.
Ik was eenigszins verwonderd, zoo
als ik zeg. 'Een stad als Nijmegen heeft
toch wel menschen genoeg in haar
midden om haar zaken voor zichzelf
zelf te beslissen en om dat te doen
buiten kooplui in schilderijen om, hoe
befaamd deze ook mogen wezen in
de buurt. Niet verwonderd was ik
verder te lezen, dat deze kunst-'
handelaars bereid waren hun mede»
werking te verleenen, zonder eenige
vergoeding voorloopig. Het woorr1, <
voorloopig is in dit verband een voor
zichtig woord en mijn bezwaar, werd
grooter tegen deze combinatie, toen
deze heeren weer' zich bereid ver
klaarden tentoonstellingen te
organiseeren. Dat beteekent dus dat deze
heeren zich een zekere macht wilden
zien toegekend in iets wat geheel-en-al
van het stadsbestuur moet uitgaan.
Daartegen'moet bij voorbaat gewaar
schuwd worden. Het is toch niet aan<
te nemen, dat deze bereidwilligheid"'
dezen heeren kunsthandelaars zonder
baat wat zou toelijken, zij dat voor
deel ook indirect desnoods, want het
zou tegen een koopmanschap als het
hunne zijn, zich enkel uit liefde voor
de schilderkunst een aantal opoffe
ringen te getroosten. De handel bestaat
niet uit en door ideëele opofferingen.
Wanneer de Raad of B. en W. van
Nijmegen deze heeren in hun zaken
halen, dan beteekent dat, dat deze
heeren een aantal keeren gelegenheid
krijgen in een lokaal van de stad
een aantal werken te laten zien,
waarover zij zeggenschap hadden en
de tentoonstellingen van déstad, door
de stad; te dwingen in richtingen, die
hun toch niet nadeelig zouden zijn
voor hun handel. Ten tweede zouden
deze kunsthandelaren een soort
officieele positie krijgen die ik onvoegzaam
en onjuist acht. Wanneer zulke dingen
contractueel werden vastgelegd, zou
zulk contract, zoo later als een direc
teur voor het Museum werd benoemd,
dat kan toch, deze directeur gebonden
zijn aan deze goedhartige kunsthande
laars en dat is geen toestand voor den
directeur. Ik zou het dus minstens
voorzichtig van den Raad of van
B. en W. achten anderen niet te veel
in hun zaken te halen. Zelfs als zij,
de aanbieders, dit per ongeluk eens
enkel uit edele motieven deden. Het is
altijd gevaarlijk met zakenlieden zaken
te gaan doen op zulken grond; er is
iets onnatuurlijks in.
Ik zou daarom B. en W. of den
Raad het advies willen geven: be
redder alles zelf; laat onnatuurlijke
.goedigaards buiten uw deur; wees
autonoom en riskeer in overijling
uw autonomie niet.
PLASSCHAERT
Schilderkunst
JUmtMSCIIE
Jan Engelman
Freddte Langeler, bij Buffa
DE kunstenares die bij Buffa
tentoonstelt heeft boeken ge
llustreerd, zonder dat degene
die er in bladerde van zijn stoel viel
van bewondering. Maar de expositie
van ha&r schilderijen brengt een ver
rassing, al was het alleen maar om
het ongemeene, het voor Holland
ongemeene van haar stijl. Freddie
Langeler (mevrouw ter Harmsen van
der Beek) heeft niets geleerd, en niets
te leeren, van de Amsterüamsche
j of f eren die het vak van schilderen,
van Hollandsen impressionistisch schil
deren, zoo goed verstaan. Zij heeft
van Suze Robertson of Charley Toorop
niets. Zij is zich-zelve, een origineele,
een nergens traditioneele. Zij is in
haar esprit en hare sensualiteit (wil
men een bepaling wagen) latijnsch,
Fransch, in de beteekenis die het begrip
voor ons gekregen heeft door de sub
tiliteiten, door de hyperbolen, de
calembours en de welbewuste charla
tan ner ie en van J ean Cocteau, van Max
Jacob, van Blaise Cendrars, van het
wereldje der Ballets Russes en de
Groupe des Six. Het mechanische en
het leven van de pop is in dit wereldje
geen zeldzaamheid. Tragiek is niet
aanwezig, in dit amerikanistisch
europeanisme, en indien wel, dan zeer ver
huld en gestyleerd, opstijgend uit
kleine mozarteske nuances. Een in
vloed van Marie Laurencin is denk
baar, maar toch alleen waar te nemen
uiterlijk, in den vorm der vrouwen
hoofden, in den opmaak van het haar,
in de oogschelen, het zwoele en tegelijk
leege kijken.
Ziehier misschien de eenige
Nederlandsche schilderes die zóó weet te
schilderen, dat het naïef lijkt, maar
geraffineerd is. De uiting is echter'niet
zoodanig, dat men deze twee eigen
schappen los naast elkander waar
neemt. Er is reden om van een naïef
raffinement te spreken, en men kan
de volgorde der woorden ook om
draaien. Freddie Langeler weet, gelijk
de dichter M. Nijhoff in zijn befaamd
sonnet, in iedren oogopslag een ernst
te liegen". Zij is bewust behaagziek,
maar zij is het zonder twijfel bekoor
lijk. Zij speelt met haar motieven, zij
handelt als een artistiek verwend kind,
maar men verdraagt het, om fijnheden
in de teekerïing, om verfijningen in de
kleur vooral. Zij is nergens vervelend,
als zij op haar zwakst is laat zij ons
leven in de atmosfeer van een ietwat
meepsche boite-a-joujoux en is zij
op haar sterkst, dan krijgen we onmis
kenbaar aangename, geestige, subtiele
effecten te genieten. Want wie zal
beweren, dat het schilderijtje van het
op de sofa liggende meisje met het
roze jurkje en het wit-kanten schortje
tegen het mediterraneesche zeetje niet
een plastisch behaaglijk geval is? Hier
krijgt de kleur haar tensie en hier
krijgt de vlak-indecling haar houvast
(de poot van de sofa komt niet terug,
maar er is n post-cubistisch stil
le ventje voor in de plaats, dat met
geest is voorgedragen). En wie zal het
gedecolteerde dametje niet genieten,
met haar gele hondje? De roze
glaskralen zijn mooi op haar circus-hals
en de paardrijdstershoed is een leuke
taart, die nog echte kleur heeft boven
dien. Zelfs de burgerlijkste aller bur
gerlijke bloemen, de begonia, wordt in
dit portretje met espiit opgenomen.
De schilderijen van Freddie Langeler
zijn nergens, men ziet hét spoedig,
vervuld van een leven dat groot is of
hartstochtelijk. Zij zijn sierlijk en met
reserve geestig. Zij spelen een delicaat
spel en zij doen een dansje. Zij
behooren tot het moderne rococo, niet
dat van kermisspullen en
taartje:winkels, maar dat van het interieur bij
den goeden, welingelichten snob, dien
men af en toe eens spreken moet. Een
Clapique, uit Malraux' Condition
Humaine. De Nederlandsche versie be
stond misschien in den tijd van Cou
perus, nu niet meer.
Toch een eigen gelaat, dit schilder
werk van Freddie Langeler.
A. Colnot In Kunntzaal
De Ronde Brug"
DE grens der iubilea en der
artistieke overzichten gaat naar
beneden. Nu heeft men geac
cordeerd op vijftig jaar. Wie graag
jongeling blijft tracht de nadering van
Abraham angstvallig te verbergen,
wie op roem aast kan bijtijds een be
scheiden wenk aan een bekend comit
vormer geven.
Colnot is aan de gebruikelijke hulde
niet ontkomen. Tusschen de schilde
rijen van den Hollandschen Kunste
naarskring, waar een paar van zijn
beste werken bij hingen, hebben zijn
vakgenooten hem waardeering be
tuigd. Kort daarna is de tentoonstelling
in De Ronde Brug" geopend.
Colnot geldt voor een Bergenaar,
men rekent hem bij de mannen van
den breeden en den grooten vorm, de
donkere, tonige kleur. Maar er is iets
in het werk van dezen schilder wat
hem, geloof ik, van de authentieke
Bergenaars onderscheidt. Colnot bouwt
niet met groote vormen van binnen
uit, hij is meer een directe weergever
van atmosfeer en ook van detail,
hij staat veel dichter bij het impressio
nisme dan men geneigd is aan te
nemen. D* visie en de beweging in zijn
werk wijzen van buiten naar binnen,
het sterke innerlijk ontbreekt er aan.
Het onderscheid met de wezenlijkheid
der Berg«naars kan u niet sterker
opvallen dan wanneer gij denkt aan
het werk van Piet Wiegman, dat hier
eenige weken geleden hing. Deze. is
juist een schilder bij wien de directe
indruk weinig telt, wien het sterke
rhythme der vlakken vooral aangaat
en die stevig wil bouwen, alvorens hij
tot kleuren kan geraken.
Het is geen wonder dat Colnot, die
eigenschap gegeven, het meest slaagt
waar hij met eenige snelheid een
coloristische^harmonie kan bereiken. Men
ziet het Vooral in zijn bloemstukken.
Freddie Langerer,
Siesta
Y/ouwtje met hond
De bouquet op no. 7 is mooi in toon
geschilderd, maar het gele gordijn
rechts is hinderlijk. De roode rozen
van no. 26 zijn geheel gaaf ge
daan, hier is alles in n vaart
afgemaakt, op de plaats gezet en in
verband met het naastbijzijnde en het
verwijderde gedacht. Ook de polder
landschappen met de koeien
vertoonen die harmonie, al zijn ze rijke
lijk vet" gedaan. De stillevens ver
raden meer plan en overleg, gewoon
lijk echter is er een detail (een kop
van een eend) die niet gaaf in de
teekening is opgenomen.
Kleur kan bij hem modder worden
en modder blijven. Waar hij slaagt
krijgt zij klank, een bescheiden maar
aangename klank, direct en ruig van
de borstel af.
Hij kan een forsche
houtskoolteekening aan en weet een ouden boom
met waterverf tot een urwüchsige
vegetatie te maken.
Verbetering
DE afbeelding van een Babykop van
Piet Wiegman, in een der vorige
nummers, kreeg ter zetterij een ver
keerd onderschrift. De kop kwam op
naam van Piet Wiegersma: De
Wiegersma die beeldend kunstenaar is, heet
Hendrik. De fantasie van den zetter
was dus te levendig en aan Piet
Wiegman zij alsnog de eer gegeyen die
hem voor dit werkstuk toe komt.
? v
C" 4 ' - *' Jt \ ' N
*ti' *: ' * v.
i *
)
PAG. 10 EN >l GROENE No. 3114