De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 6 februari pagina 6

6 februari 1937 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

t t ) GEBONDEN KUNST D* C. van der Poel >Iary Tudor ' (Corso, Amsterdam) OVER de mogelijkheid van het samengaan van kunst en indu strie is veel geschreven, pro en contra, en er zal stellig nog veel over geschreven worden. Ook ten opzichte van de film. Want vooraLhier dringt zich telkens weer de tegenstelling op tussen de eisen van deze beide factoren. De industrie vraagt een handelsproduct, dat voldoet aan bepaalde eisen van verkoopbaarheid. De financiële inzet is in dit geval zelfs te groot om, zolang de afzet van een volgens bepaalde norm vervaardigd product bevredigend is, de vraag toe te laten of een ander productieschema in bepaalde gevallen ook een kans zou hebben. De kunst vereist een zekere mate van vrijheid om tot resultaten te komen. Daar de eisen van de industrie over heersen, is het resultaat een zekere gelijkvormigheid, als onmiddellijk ge volg van de uit deze overheersing resulterende beperkte mogelijkheden van de kunst. En wij worden ons deze gelijkvormigheid te sterker bewust, naarmate verbreking daarvan dichter is benaderd. Want dan blijkt de knel lende band van'het geijkte productie schema des te pijnlijker. Directe aanleiding tot deze over wegingen die overigens telkens weer opkomen was ditmaal de film Mary Tudor"( van Gaumont-British onder regie van Robert Stevenson. De film verhaalt de intriges van de dood van Hendrik VIII af tot de troonsbestijging van Mary iTudor en het voltrekken van het doodvonnis aan Lady Jane Grey, het tragische fconinginnetje gedurende slechts weinige dagen. De inzet aan het sterfbed van Hendrik VIII is van een prachtige ge ladenheid, gebouwd op telkens her haalde tweegesprekken, die reeds voor de dood van de koning de sfeer van intriges scheppen, waaraan velen ten offer zullen vallen. Prachtig is <ie laatste wil van de koning en diens ver vloeking van ieder die deze wil zal verraden. Prachtig de, ditmaal nu eens volkomen juist toegepaste, achter grond van regen en onweer. Dit alles vormt een zelden overtroffen eenheid, een stijl, die helaas niet overal is volgehouden. De inzet is bepalend voor wat verder in deze film van waarde is: het staan van man tegenover man, van vrouw tegenover vrouw. Gebouwd op dit ene element en de vaak uitstekende toepassing van geluid met uit sluiting van elke afwijking zou deze film een stuk filmkunst van uitzonder lijke betekenis hebben kunnen zijn, in de zin van Dreyer's Jeanne d'Arc". Nu wordt de stijl te vaak onder broken door de vele andere mogelijk heden, welke de filmtechniek biedt, omdat de maker niet heeft durven gaan tot de uiterste concentratie en beper king. Elk drama in deze film speelt zich af in de onmiddellijke confron tatie, van mensen, van twee of weinige personen (in hoevele prachtige com binaties!) en volksmassa's, landschap, rennende ruiters en kartonnen steden hebben hier niets mede te maken. Zij versterken niét, maar verzwakken de spanning van dit met meedogenloze hardheid en zekerheid zich voltrek kende drama. Zij verbreken bovendien de fotografische stijl, die op de hoogte punten van deze film prachtig en van bijzondere sfeer is, bij de verbreking van de uiterste concentratie echter, noodzakelijk, vervalt in de maar al te algemene film-kleur. Over de afzonderlijke personen be hoeft hier niet veel te worden gezegd. Zij werkten in handen van de regis seur mee tot een resultaat, dat elke afwijking van de hoogtepunten scherp doet gevoelen. ' Te betreuren valt slechts dat de Scène uit Mary Tudor" (Corso, Amsterdam) regisseur ditmaal zijn kans om een volkomen gaaf geheel van bijzondere kwaliteit te maken, heeft laten voor bijgaan. Of hij zich daarvan bewust is en bewust concessies heeft moeten doen in de richting van een, publieke smaak", zoals die nu eenmaal in de ogen van de productieleiders monster achtige afmetingen heeft aangenomen, doet niets ter zake. Ook niet dat de Engelse filmindustrie in dit geval de kans heeft gemist met een producc te verschijnen dat op elk punt andere mogelijkheden zou aantonen, dan een hopeloze concurrentie met Amerika. Waar het op aan komt is, dat een dergelijk resultaat in zijn onvolmaakt heid wijst op de mogelijkheden «die er zijn voor een filmkunst, die de moed en de kans zou hebben nieuwe zij het door haar zelf bij herhaling aan geduide wegen te gaan. tetk G. KROP o-ó-co-vw W: ERKT de radio vervlak. kend?" Deze oratorische vraag was het onderwerp van het jongste Zondagochtendpraatje, waarop de secretaris der V.A.R.A., de heer A. Pleysier, zijn luisteraars ver-, gastte. Het kan zijn nut hebben, bij i dit onderwerp hier even stil te staan, i want zijn betoog richtte zich niet zoo zeer op een eenvoudige beantwoording van deze vraag, maar hield zich meer bezig met een interpretatie van het1 antwoord daarop. En daarom raakt die. vraag het uitgangspunt van deze' rubriek* de diagnostiek der constitutie l van het op den publieken smaak"' getrainde, naar de vermeende eischenj der massa" misvormde lichaam der radio-omroepbedrijvigheid. Het antwoord op de gestelde vraat werd verondersteld bevestigend te lui-, den, maar een concrete conclusie werd vermeden door te wijzen op een stijging van het cultureele peil, waarop dit-, vlak" zich consolideert. En om diestijging verheugde spreker zich over deze vervlakking"; aldus beschouwd natuurlijk met reden. Slechts het terecht door hem gesmade nakroost van den Engelschen trompetter" kan het betreuren, dat het voor de upper ten" van het intellect gereserveerd cultureel goed tot gemeengoed voor de breedere lagen der bastaarden of nog erger van het vulgus der intellectueele cultuur verwordt. Minder reden tot verheugenis kan men vinden, wanneer men zich op een cultureel beter gefundeerd standpunt stelt dan dat van het uiterlijk succes. Het is nog niet zoo lang geleden,, dat negentig procent der luisteraars niets van betere muziek afwist dan uit de kerk. Thans vraagt men naar Mozart en Beethoven." En om aan zijn be wering kracht bij te zetten, verwijst de boven twijfel aan zijn goede bedoe lingen verheven spreker naar het druk bezoek der concerten van het V.A.R.A.Orkest op zijn tournees. Waarnaar men in werkelijkheid vraagt, kan de heer Pleysier gewaar worden uit de desiderata, waarmede de luisteraars zich uitspreken door middel van de Populaire Muziekvragenbus" of nog erger van Men vraagt, wij draaien". En over het geheel genomen, gaan die desiderata nog niet erg ver in de richting van Beethoven en Mozart, al is de laatste den wenschenden luiste raars ook wel charmant tegemoet gekomen met den gelukkigen inval van zijn Kleine Nachtmusik". En de belangstelling voor de V.A.R.A.-con certen, ziet de geachte spreker die werkelijk als een zuivere muzikale belangstelling, gewekt door de radio? Ongetwijfeld heeft de radio het mu zikale peil der massa omhooggebracht. Daartegen richt zich geen enkel ver wijt dan dat der snobs; deze vervlak king" betreurt geen weldenkend mensch, die het met de volksopvoeding ernstig meent. Het is een geheel andere vervlakking, die gehekeld wordt: de dagelijksche vergiftiging van den aether met de stupiditeiten van verkrachte jazz en populaire muziek", zooals de bioscoop het volk vergeeft met het klatergoud van bedwelmende illusies, die een des te hardere ontnuchtering veroorzaken bij het ontwaken in de wreede werkelijkheid van het alledaagsche leven. Niemand zal het groote nut der volksuniversiteiten voor de beschaving loochenen, maar men mag de schade niet veronachtzamen, die wordt aangericht door de betweterij, in deze geestelijke cafetaria's op gedaan. Aan de voor kennis ontvankelijken heeft de volksuniversiteit onschatbaar veel te geven; aan hen, die zich uit oprechte behoefte voor muziek open stellen, zou de radio van even onschat baar nut kunnen zijn. Maar in de praktische verwerkelijking der muzi kale volksontwikkeling neemt zij een nog maar bescheiden aandeel, en dat is het gevolg van de vervlakkende werking, waarop de omroepleider zich min of meer demagogisch beroemt. De radio kan het studieboek niet vervangen",, stelde de heer Pleysier zelf vast. De voor serieuze muziek ontoegankelijke massa kan men geen adelbrief van muzikaliteit geven door vervlakking", door haar naar den mond te praten met populaire mu ziek". Want zoo kweekt men de gesmade nazaten van den Engelschen trompetter". Gevaarlijk zaken doen ER is een kans en meer dan een kans, dat er een schilderijen museum te Nijmegen komt. Dat hoort in een stad van bepaalde grootte, van bepaalden welstand en als intellectueel centrum. Ik vind altijd, dat het iets1 is als een gouden horloge, dat op een zekeren leeftijd enz. te bezitten natuurlijk wordt. Nijmegen is een stad voor een gouden horloge, voor een Museum van schilde rijen, enz. Het is dus met genoegen dat ik het bericht omtrent de mogelijk heid las en met eenige' verwondering las ik in het bericht om wat het nog verder inhield. Ik las, dat de Museumcommissie besprekingen had gehad en dat zij zich ook over deze zaak voorloopig verstaan had met een paar kunsthandelaars uit de buurt en dat deze pok van advies gediend hadden. Ik was eenigszins verwonderd, zoo als ik zeg. 'Een stad als Nijmegen heeft toch wel menschen genoeg in haar midden om haar zaken voor zichzelf zelf te beslissen en om dat te doen buiten kooplui in schilderijen om, hoe befaamd deze ook mogen wezen in de buurt. Niet verwonderd was ik verder te lezen, dat deze kunst-' handelaars bereid waren hun mede» werking te verleenen, zonder eenige vergoeding voorloopig. Het woorr1, < voorloopig is in dit verband een voor zichtig woord en mijn bezwaar, werd grooter tegen deze combinatie, toen deze heeren weer' zich bereid ver klaarden tentoonstellingen te organiseeren. Dat beteekent dus dat deze heeren zich een zekere macht wilden zien toegekend in iets wat geheel-en-al van het stadsbestuur moet uitgaan. Daartegen'moet bij voorbaat gewaar schuwd worden. Het is toch niet aan< te nemen, dat deze bereidwilligheid"' dezen heeren kunsthandelaars zonder baat wat zou toelijken, zij dat voor deel ook indirect desnoods, want het zou tegen een koopmanschap als het hunne zijn, zich enkel uit liefde voor de schilderkunst een aantal opoffe ringen te getroosten. De handel bestaat niet uit en door ideëele opofferingen. Wanneer de Raad of B. en W. van Nijmegen deze heeren in hun zaken halen, dan beteekent dat, dat deze heeren een aantal keeren gelegenheid krijgen in een lokaal van de stad een aantal werken te laten zien, waarover zij zeggenschap hadden en de tentoonstellingen van déstad, door de stad; te dwingen in richtingen, die hun toch niet nadeelig zouden zijn voor hun handel. Ten tweede zouden deze kunsthandelaren een soort officieele positie krijgen die ik onvoegzaam en onjuist acht. Wanneer zulke dingen contractueel werden vastgelegd, zou zulk contract, zoo later als een direc teur voor het Museum werd benoemd, dat kan toch, deze directeur gebonden zijn aan deze goedhartige kunsthande laars en dat is geen toestand voor den directeur. Ik zou het dus minstens voorzichtig van den Raad of van B. en W. achten anderen niet te veel in hun zaken te halen. Zelfs als zij, de aanbieders, dit per ongeluk eens enkel uit edele motieven deden. Het is altijd gevaarlijk met zakenlieden zaken te gaan doen op zulken grond; er is iets onnatuurlijks in. Ik zou daarom B. en W. of den Raad het advies willen geven: be redder alles zelf; laat onnatuurlijke .goedigaards buiten uw deur; wees autonoom en riskeer in overijling uw autonomie niet. PLASSCHAERT Schilderkunst JUmtMSCIIE Jan Engelman Freddte Langeler, bij Buffa DE kunstenares die bij Buffa tentoonstelt heeft boeken ge llustreerd, zonder dat degene die er in bladerde van zijn stoel viel van bewondering. Maar de expositie van ha&r schilderijen brengt een ver rassing, al was het alleen maar om het ongemeene, het voor Holland ongemeene van haar stijl. Freddie Langeler (mevrouw ter Harmsen van der Beek) heeft niets geleerd, en niets te leeren, van de Amsterüamsche j of f eren die het vak van schilderen, van Hollandsen impressionistisch schil deren, zoo goed verstaan. Zij heeft van Suze Robertson of Charley Toorop niets. Zij is zich-zelve, een origineele, een nergens traditioneele. Zij is in haar esprit en hare sensualiteit (wil men een bepaling wagen) latijnsch, Fransch, in de beteekenis die het begrip voor ons gekregen heeft door de sub tiliteiten, door de hyperbolen, de calembours en de welbewuste charla tan ner ie en van J ean Cocteau, van Max Jacob, van Blaise Cendrars, van het wereldje der Ballets Russes en de Groupe des Six. Het mechanische en het leven van de pop is in dit wereldje geen zeldzaamheid. Tragiek is niet aanwezig, in dit amerikanistisch europeanisme, en indien wel, dan zeer ver huld en gestyleerd, opstijgend uit kleine mozarteske nuances. Een in vloed van Marie Laurencin is denk baar, maar toch alleen waar te nemen uiterlijk, in den vorm der vrouwen hoofden, in den opmaak van het haar, in de oogschelen, het zwoele en tegelijk leege kijken. Ziehier misschien de eenige Nederlandsche schilderes die zóó weet te schilderen, dat het naïef lijkt, maar geraffineerd is. De uiting is echter'niet zoodanig, dat men deze twee eigen schappen los naast elkander waar neemt. Er is reden om van een naïef raffinement te spreken, en men kan de volgorde der woorden ook om draaien. Freddie Langeler weet, gelijk de dichter M. Nijhoff in zijn befaamd sonnet, in iedren oogopslag een ernst te liegen". Zij is bewust behaagziek, maar zij is het zonder twijfel bekoor lijk. Zij speelt met haar motieven, zij handelt als een artistiek verwend kind, maar men verdraagt het, om fijnheden in de teekerïing, om verfijningen in de kleur vooral. Zij is nergens vervelend, als zij op haar zwakst is laat zij ons leven in de atmosfeer van een ietwat meepsche boite-a-joujoux en is zij op haar sterkst, dan krijgen we onmis kenbaar aangename, geestige, subtiele effecten te genieten. Want wie zal beweren, dat het schilderijtje van het op de sofa liggende meisje met het roze jurkje en het wit-kanten schortje tegen het mediterraneesche zeetje niet een plastisch behaaglijk geval is? Hier krijgt de kleur haar tensie en hier krijgt de vlak-indecling haar houvast (de poot van de sofa komt niet terug, maar er is n post-cubistisch stil le ventje voor in de plaats, dat met geest is voorgedragen). En wie zal het gedecolteerde dametje niet genieten, met haar gele hondje? De roze glaskralen zijn mooi op haar circus-hals en de paardrijdstershoed is een leuke taart, die nog echte kleur heeft boven dien. Zelfs de burgerlijkste aller bur gerlijke bloemen, de begonia, wordt in dit portretje met espiit opgenomen. De schilderijen van Freddie Langeler zijn nergens, men ziet hét spoedig, vervuld van een leven dat groot is of hartstochtelijk. Zij zijn sierlijk en met reserve geestig. Zij spelen een delicaat spel en zij doen een dansje. Zij behooren tot het moderne rococo, niet dat van kermisspullen en taartje:winkels, maar dat van het interieur bij den goeden, welingelichten snob, dien men af en toe eens spreken moet. Een Clapique, uit Malraux' Condition Humaine. De Nederlandsche versie be stond misschien in den tijd van Cou perus, nu niet meer. Toch een eigen gelaat, dit schilder werk van Freddie Langeler. A. Colnot In Kunntzaal De Ronde Brug" DE grens der iubilea en der artistieke overzichten gaat naar beneden. Nu heeft men geac cordeerd op vijftig jaar. Wie graag jongeling blijft tracht de nadering van Abraham angstvallig te verbergen, wie op roem aast kan bijtijds een be scheiden wenk aan een bekend comit vormer geven. Colnot is aan de gebruikelijke hulde niet ontkomen. Tusschen de schilde rijen van den Hollandschen Kunste naarskring, waar een paar van zijn beste werken bij hingen, hebben zijn vakgenooten hem waardeering be tuigd. Kort daarna is de tentoonstelling in De Ronde Brug" geopend. Colnot geldt voor een Bergenaar, men rekent hem bij de mannen van den breeden en den grooten vorm, de donkere, tonige kleur. Maar er is iets in het werk van dezen schilder wat hem, geloof ik, van de authentieke Bergenaars onderscheidt. Colnot bouwt niet met groote vormen van binnen uit, hij is meer een directe weergever van atmosfeer en ook van detail, hij staat veel dichter bij het impressio nisme dan men geneigd is aan te nemen. D* visie en de beweging in zijn werk wijzen van buiten naar binnen, het sterke innerlijk ontbreekt er aan. Het onderscheid met de wezenlijkheid der Berg«naars kan u niet sterker opvallen dan wanneer gij denkt aan het werk van Piet Wiegman, dat hier eenige weken geleden hing. Deze. is juist een schilder bij wien de directe indruk weinig telt, wien het sterke rhythme der vlakken vooral aangaat en die stevig wil bouwen, alvorens hij tot kleuren kan geraken. Het is geen wonder dat Colnot, die eigenschap gegeven, het meest slaagt waar hij met eenige snelheid een coloristische^harmonie kan bereiken. Men ziet het Vooral in zijn bloemstukken. Freddie Langerer, Siesta Y/ouwtje met hond De bouquet op no. 7 is mooi in toon geschilderd, maar het gele gordijn rechts is hinderlijk. De roode rozen van no. 26 zijn geheel gaaf ge daan, hier is alles in n vaart afgemaakt, op de plaats gezet en in verband met het naastbijzijnde en het verwijderde gedacht. Ook de polder landschappen met de koeien vertoonen die harmonie, al zijn ze rijke lijk vet" gedaan. De stillevens ver raden meer plan en overleg, gewoon lijk echter is er een detail (een kop van een eend) die niet gaaf in de teekening is opgenomen. Kleur kan bij hem modder worden en modder blijven. Waar hij slaagt krijgt zij klank, een bescheiden maar aangename klank, direct en ruig van de borstel af. Hij kan een forsche houtskoolteekening aan en weet een ouden boom met waterverf tot een urwüchsige vegetatie te maken. Verbetering DE afbeelding van een Babykop van Piet Wiegman, in een der vorige nummers, kreeg ter zetterij een ver keerd onderschrift. De kop kwam op naam van Piet Wiegersma: De Wiegersma die beeldend kunstenaar is, heet Hendrik. De fantasie van den zetter was dus te levendig en aan Piet Wiegman zij alsnog de eer gegeyen die hem voor dit werkstuk toe komt. ? v C" 4 ' - *' Jt \ ' N *ti' *: ' * v. i * ) PAG. 10 EN >l GROENE No. 3114

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl