De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 13 februari pagina 6

13 februari 1937 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

t~ I. l l t£!sL V':_^w& Schilderkunst FLORIS VERSTER en ALBERT VERWEY Jan Engelman Tentoonetelllns Florls Vest er, bij Huntnck A Scherjou, Amsterdam HET is waar dat ik naar de Hee rengracht ging, evenzeer om Albert Verwey te zien als om de schilderijen van Floris Verster. Men bekijkt ze nooit te veel, die innige en hartstochtelijke schilderstukken van Verster. Maar den dichter uit Noordwijk zag ik nimmer, vóór dezen keer, en ik was nieuwsgierig, nieuwsgierig naar zijn lichaam, naar den vorm van zijn hoofd, het licht van zijn oog, den klank van zijn stem. Ironische moderne menschen zeggen ons, dat het niet belang wekkend is om dichters te zien, dat het maar een flauw puberteitsgedoe is met al hun kunstvermogens. Dichters zijn niet groot voor hun kamerdienaar, hun uiterlijk en hun gedragingen be antwoorden ? niet aan het geestelijke dat zij voorgeven beleefd te hebben, zij schrijven slechts neer wat zij in het werkelijke leven gemist hebben,enzoovoorts. Ik geloof echter, dat alleen aan oppervlakkige menschen een li chaam, en het gebruik dat er van ge maakt wordt, niets heeft te zeggen. Wij leven nog altijd niet zóó ver van de natuur af, of het physiek is negenhonderdnegentig van de duizend ge vallen onbedrieglijk en verraadt de ziel. De een ,,teekent" sneller dan de ander, maar teekenen doen we allemaal. En zoo ziet men aan den dichter, vooral aan den sprekenden dichter, al spoedig of hij i's wat hij schrijft. ALBERT Verwey teekent zóó dui delijk, dat men zelfs zijn gedichten beter meent te begrijpert als men hem mag zien en hooren. Het eerste wat ik dacht, toen ik hem tusschen de pratende dames en heeren zag staan, was: welk een kranig Tachtiger ! De tachtigers, de zaligen van weleer, zijn nu oud, en zeg maar gerust versleten, doch Verwey is een opwekkende, een geest uitstralende uitzondering. Hij vereenigt in zijn persoon iets zoo fijns met iets zoo macht'igs, dat men daarvan wel zeer onder den indruk moet geraken, als men zich tenminste niet, door derzelver handzaamheid verlokt, heeft aangewend van freudiaansche sys temen een al te ruim en eenvormig gebruik te maken. Verwey is veel meer dichter, in zijn voorkomen en in zijn directe taalge bruik, dan ik had verwacht. Menigeen, die niet de oppervlakkige opvatting is toegedaan dat zijn dichterlijk werk verstandelijk" is, zonder meer, zal toch, op het stuk der emotioneele ont roering, moeite hebben met zijn ge dichten, althans met een groot aantal van zijn verzen. Men zal zijn werk stellig be-dachtzaam noemen, de aanvangstemperatuur van zijn geestdrift is doorgaans lager dan bij de meeste andere vermaarde lyrici,het geestelijkbeschouwende van meer belang, oi meer voor de hand liggend belang dan de incantatie en hare onmisbare be koorlijkheid. Ik weet niet of hij van het protestantisme iets belijdt, de construc tie zijner Idee doet het zeker niet vermoe den, maar de kleur van zijn vers is Hollandsch-protestansch, en leest rnen het evenveel met de ooren als met de oogen (hetgeen te doen blijft, bij de lectuur van poëzie) dan begrijpt men pas wat Guido Gezelle bedoelde toen hij het had over de taal die mij het gereedst naar de lippen wil". Men begrijpt wat Van Ostayèn op het oog had toen hij schreef: Indien een hollands gedicht schoon is, dan is het plechtig schoon. Of ook nog edel schoon. Het vlaamse gedicht naar het Gezelliaanse princiep is dikwels, ja haast al gemeen, op andere wijze schoon: door het aangename en ver rassende van de vinding, door de lichte en soepele allure: es ist reizend und entzückend." HET was daarom een vreugde, Verwey van nabij ziende, te bemerken dat hij toch veel sterker met emotioneel leven is aan gedaan dan de legende wilde. Hij is machtig en hij is fijn in zijn bezonken Hollandschwezen. Hij heeft in zijn \ bewogenheden de ruige sterk te en het zilt-doorkeende dat overtuigt, maar tevens de kwetsbaarheid die nog sterker overtuigt. Hij heeft een wezen waarin veel schijnt bedwongen en tot langzame harmonie gevormd. De kop is machtig: een kop van een steenbok, een kop van een admiraal uit de zeventiende eeuw, een kop met groote" omtrekken, die voor een modern schilder uitgelezen object moet zijn. De geweldige stompe neus is daarin het al-beheerschende accent, de halverwege mephistofelaansch opgaan de wenkbrauwen zijn prachtige steun punten, evenals de lijnen waarlangs aan de slapen het haar is ingeplant. Jan Toorop heeft hem, in de teekening die zijn profiel geeft naast dat van Stefan George, stellig te tenger en te praeraffaëlietisch gezien. Het is moge lijk dat Charley den forschen bouw van dézen kop sterker en beter doet uitkomen, wanneer zij hem eens schil deren zou. Want hij is te maken uit groote vlakken, die men als de deelen van een geometrische figuur naast elkander legt, veel ruimte suggereerend, en ligt daarin niet de kracht van Toorop's dochter ? Maar zij zal moeite hebben met de oogen, die toornig kun nen kijken, en licht-verstoord, doch die aanstonds ook met een vreemde zachtheid .kunnen neerblikken: dogen van een bezield verstand l Het lichamelijk-fijne, dit zetelt, be halve soms in het oog, in de wijze waarop de kop staat geplant, op de smalle, in de zwarte jas die hij droeg zeker smal aandoende schouders. Het is ook in het gebaar van den dichter,, langzaam, tóch nerveus, en in het gebruik van zijn stem. De stem is o, verrassing! muzikaal. Enkele gutturale accenten, een weinig ,,plat" zelfs, ze zijn niet vreemd aan zijn taai en stemgebruik, maar desondanks klinkt wat hij zegt welluidend, want hij zegt het met feilloos rhythme en hij doet zijn best de woorden mooi te zegger, hij liefkoost de woorden al sprekend zonder merkbare behaag zucht echter, zonder den aestheet te spelen, alleen omdat hij vindt dat goede woorden het cajoleeren verdie nen. Hij geeft, zoodoende, een groote les aan de. scheppers van de vele on uitstaanbare dominees-toontjes die we soms uit de radio hooren komen, nood gedwongen, want die helsche machine is overal. De stem van Verwey dwaalde door de kamers van de heeren Scherjon en Huinck ik noem hen Max und Moritz van de schilderkunst, want zij zijn de bezigen en de beweeglijken, altijd zoekende naar- belegen peinture , de stem dwaalde door de kamers met die aangename verza diging waaraan men het vol-doorleefde, het zekere weten en het zuivere voelen, het onopgeschroefde herkent. Zij zwol niet in overdreven expansie, Albert Verwey (naar een kof> in klei van Wenckeboch) bestimmt, das Kunst-Ding muss noch bestimmter sein; von allem Zufall fortgenommen, jeder Unklarheit entrückt, der Zeit enthoben und dem Raum gegeben, ist es dauernd gewor den. Das Modell schei nt, das KunstDing ist." Toen Verster, in een eender streven, na zijn impressionistischen aanvang de zoo ijle en concrete waskrijtteekeningen had gemaakt, kon hij zeggen: Ik heb niets verloren, maar er is iets bijgekomen." En nu, zeker van'zijn zaak, greep hij omstreeks 1910 weer naar de olieverf, om die triomf van de lichamelijkheid te vieren, zijn stralende bloemstukken. Hij meende die (ken merkend van artistieke kuischheid) niet in zijn atelier te mogen schilderen, hij haalde dien heelen overvloedigen oogst in de bekende Koepelkamer bin nen. Daarmee was zijn scheppings drift echter niet afgeloopen: in 1913 begon hij aan zijn hoogste verwerke(lijking, de laatste stukken, de Scabiosa {in de Lanooypot, de nap met eieren, 1 de witte Delftsche vaas al die zoo stille en zoo wijze werken, een aan dacht verradend en een diepte waarin Holland's beste geestelijke gaven ver antwoord zijn. zij zeide bedaard, verstandig en over tuigd de dingen waarop het precies aankwam, die de anderen misschien voelden, maar niet vermochten onder woorden te brengen. BEDWONGEN drift is ook drift," dit scheen het Leitmotiv te wezen van zijn zeldzaam innemend speechje over Floris Verster. En was het niet tevens een self-defense van Albert Verwey? Men had soms den indruk dat de dichter, zonder zich maar een oogenblik van zijn onder werp te verwijderen, over zichzelf sprak, over zijn eigen behoefte tot het intoomen van de directe zinnelijke indrukken, waardoor hij de stichter van een gansene literaire school werd, over de klare aandacht voor de dingelijkheid der dingen, over het element der verbeelding, waar zij scheppend wordt. Het moet wel een innige, be grijpende vriendschap zijn geweest die hem aan Verster bond, om-ons in de weergave van diens ontwikkeling te doen bemerken wat bij den dichter eender verliep, eender scheen gekleurd. Het begin was een schets van de wijze waarop hij den schilder voor het eerst had ontmoet, te Amsterdam, in de Cave de France. Verster en zijn broer, twee jongelieden van goeden huize, droegen dophoedjes: de hoedjes teeken den een poque. De schilder, zonder eenige uitbundigheid, maakte den in druk van iemand die zich had laten mee tronen". Nadat zoowel' de schilder als de dichter getrouwd waren, be zochten zij elkander geregeld. Verwey zag het ontstaan van Versters gansene oeuvre en hij zag het nooit zonder den mensch. De ongewoonste gaaf van Verstér waren zijn oogen, door Verwey, wel teekenend, het, ,orgaan van on»e hersens" genoemd. En dan weidde hij uit over de scherpe wijze waarop Verster de l i c h a m e l ij kh e i d van de voorwerpen zag. Ook in den lyrischen roes behielden bij hem de dingen hun lichamelijkheid en dit was het geval in iedere periode. Hij heeft de dingen soms zóó voorwerpelijk afgebeeld, dat het den schijn kon wekken dat hij er buiten stond. Maar hij vereenzelvigde zich er geheel mede, en Verwey schetste die verhouding zóó, dat wij i telkens moesten denken aan Rilke's strijd om het ding" toen hij zijn Neue Gedichte schreef. Die ZELDEN zal het contact tusschen een schilder en een dichter zoo innig en zoo vruchtbaar zijn geweest als dat tusschen Verster en Verwey. Het was een ontmoeting voor het leven, en voor langer dan n van deze levens. Dit bleek nu uit de wijze waarop de dichter over zijn gestorven vriend sprak. Het bleek, eerder, uit de Gesprekken met een Gestorvene" in De Figuren van de Sarkofaag": . . . .En dat ge nooit Die aardedingen losliet, nooit het licht Anders wou zien dan in die tucht van vorm, Nooit zocht naar de ijlere bekoringen, Naar de afgetrokkener vervoeringen Van een onaardsche lichtdroom, maar altijd Tusschen uw hart en oog de bloed stroom liet Gaan, onbegrepen, onbevraagd, een levend Geheim, dat enkel door zichzelf verstaan, Toch zulk een onverdelgbaar aanzijn kreeg Voor al wie zagen, dat bewoog me aldoor Tot de eerbied die ik al die jaren door Vereend hield met mijn liefde, en die ik nu, Nadat de laatste streek van grijs in grijs Uw stralende palet voor 't doek verliet, Aarzelloos uitspreek, als van ziel tot ziel. RADIO-STETHOSCOOP G. K. Krop M HERINNERINGEN VAN EEN OOGGETUIGE DE Onafhankelijken beleven hun zilveren feest. Zij vieren dit feit met een tentoonstelling in het Stedelijk Museum. Ik ben er dadelijk heengetogen om te zien wat er van het. achtbaar gezelschap geworden is. Want iet heugt mij nog als de dag van gisteren, Jat ik hun eerste tentoonstelling zag. Die verd gehouden in een wit gebouw, ergens In de buurt van de Amstelveense weg. Ik had door de een of andere oorzaak wat hoofdpijn, toen ik er heen ging. Maar lat maakte geen verschil, want anders lad ik toch in minder dan geen tijd lerhoogde druk in mijn hersenbloed>aten gekregen, vanwege het aanschou-. ven van vele buitenissige, dat tegen de janden was opgehangen. De hete stad was er trouwens vol van. 'a, de opwinding was zelfs zo groot, dat et tot een formele kloppartij tussen een ewelddadig schilder en een vrijmoedig riticus zou zijn gekomen, indien de tatste zich niet waardig en beheerst _ ian het plegen van verdere handtastelijk heden had onttrokken. Dit incident tpeelde zich af tengevolge van het feit, fat de heer Nathan Hijman Wolf van ,De Kunst", toen als kunstkenner op Kt hoogtepunt van zijn hoofdstedelijke jforiV zich veroorloofde smadelijk te ichen om een doek, dat hem kennelijk lishaagde. De omstanders verstomden 'j dit vernietigend oordeel, maar de :hilder liet niet met zich spotten. Hij iende den criticus subiet een wetgemikte irveeg toe. Daarvoor was hij dan ook 'rich Wichman. De heer Wolf verleekte, doch versaagde niet. Ofschoon em in die tijd nog niét de grijze haardos ierde, die thans aan zijn voorkomen 'n trek van wijze bezonnenheid ver ent, verloor hij zich allerminst in on aardige tegenweer. Hij ruimde het ld, aan den verbolgen schilder gaarne '? overwinning van het ruw geweld itende. Ook zo reeds was het incident het Het minste tandbederf ?n de schoonste tanden, indien U poe»»» met de antlseptische tondpasta IOROL fhris Verster - Zelfportret" (1921) Aufgabe des Künstlers ist", zoo schreef Rilke in een brief, das Ding noch inniger, noch fester, noch tausendmal besser in den weiten Raum einzufügen, gleichsam so, dass es sich nicht rührt, Tub«óO«n<ot wenn man daran rüttelt. Das Ding ist j fgjBffmm PAG. 10 EN u. onderwerp van de dag. Als Wolf en Wichman het samen hadden afgespro ken, dan zouden zij zich geen beter succes hebbén kunnen dromen. Cornelis Veth, reeds of nog niet beroemd door zijn Prikkel-Idyllen, schreef in de krant een geestig hekelgedicht, zo in de trant van: Wichmannetti, Tanden zettie, Enz. De hele bedoeling van het futurisme en het cubisme, waarover het geschil liep, inspireerde Jacob Speenhof op zijn beurt tot een spotlied op de futututelisten", met de klassiek geworden aan vangsregels : Ome Jan en tante Dien, Wilden schilderijen zien.... Is het wonder, dat, met deze herinne ringen aan de eerste tijd van De Onafhanketijkheden, ik mij, op zoek naar nieuwe sensatie, naar het Stedelijk Mu-' seum heb gespoed? ilacie, men zal er niet veel ruigs beleven. Ome Jan en tante Dien zullen, door hetgeen zij hier aanschouwen, heus niet in verwarring worden gebracht, behalve dan misschien door enkele naakten, maar dat is nu een maal onvermijdelijk in deze zondige wereld. Waarmede ik overigens van deze ten toonstelling niets kwaads wil zeggen. Daar zou ik mij trouwens wel voor hoe den, want als doodgewone leek meet ik mij natuurlijk geen oordeel aan over kunst. Maar in al mijn lekenbescheidenheid mag ik wel beweren, dat het een interessante tentoonstelling is. En als de spitsburger zich hier en daar toch wat geschokt zal voelen, dan is het door de directheid van sommige werken, die maar zo gewoonweg naar een triest krantenberichtje zijn gepenseeld en wel ker makers, ten bewijze van de echtheid van hun product, het knipsel als over tuigingsstuk op de lijst hebben geplakt. Mogen de wilde haren, die een kwart eeutv geleden De Onafhankelijken zo rijkelijk tooiden, goeddeels zijn verdwe nen, hetgeen zij thans te zeggen hebben over de kwaliteiten oordeel ik uiter aard niet spreekt in elk geval van een gezondere geest dan veel wat bij hun ont staan schreeuwerig om belangstelling vroeg. In dit opzicht heeft N. H. Wo'f niet tevergeefs een osrueeg gekregen. G. v. O. EN mag benieuwd zijn te ervaren, hoe de A.V.R.O. de behoeften van het concert zaal- en het radio-publiek onder scheidt", zoo luidde de verwachting, in deze rubriek uitgesproken ter ge legenheid van de aankondiging van veertien speciale studio-uitvoeringen door het Concertgebouw-Orkest. Over eenkomstig deze aankondiging schijnt de A.V.R.O. dit onderscheid uitslui tend te zoeken in den duur en de samenstelling der programma's. Deze duur is bepaald op een uur en de programma's schijnt men te willen formeeren uit de overbekende num mers van het serieuze concert-reper toire. Laat men van het eveneens door de A.V.R.O. uitgezonden jongste Zon dagmiddag-concert in het Concert gebouw het derde nummer, Debussy's Ronde de printemps", buiten be schouwing, dan blijven over: de Ouverture Le roi d'Ys" van Lalo, Liszt's Tweede Pianoconcert en de tweede Arlésienne-Suite van Bizet, tezamen voor uitvoering ongeveer een uur vragende. In karakter is dit pro gramma vrijwel identiek aan die der eerste twee studio-concerten, al bepaal de men zich blijkbaar uit stijloverwe gingen hier tot dusver tot n compo nist. Men weet, dat de programma's van het Concertgebouw-Orkest zich opval lend zeldzaam uitstrekken buiten de veelbetreden paden van het klassieke concertrepertoire. Deze weinig ver schillende identiteit der te Amsterdam en te Hilversum .gegeven concerten maakt het speciale karakter, hetwelk het initiatief der A.V.R.O. beloofde, vrijwel illusoir. Slechts in n opzicht onderscheiden deze speciale radio-uitvoeringen zich van de gebroadcaste performances uit de concertzaal, n.l. uit een oogpunt van acoustische verhoudingen. Deze zijn inderdaad geheel anders dan die in de concertzaal, ook al is daar de acoustiek nog zoo goed. De bereke ningen, waarnaar de nieuwe studio concertzaal is geconstrueerd en de wijzigingsmogelijkheden, die deze zaal in haar acoustische verhoudingen biedt, weerspiegelen op een volmaakt partituur-getrouwe en duidelijke wijze het notenbeeld in een klankgestalte. Bij het luisteren naar zoo'n studioconcert ziet men voor het geestesoog de klanken als het ware weer in het partituurbeeld terugkeeren. Hierdoor kan de dirigent zijn intenties tot gel ding brengen als nergens anders en daarom lijken hier de omstandigheden ook voor het vastleggen van inter pretaties op de gramofoonplaat ideaal. Van ingrijpender beteekenis dan het initiatief tot deze speciale concerten zou het streven kunnen zijn om diri genten van beteekenis hun bijzondere opvattingen eens in de nieuwe A.V.R.O.studie te laten demonstreeren en voor de gramofoon te laten conserveeren. Het aanstaand bezoek van maestro Toscanini aan ons land biedt een schoone gelegenheid in die richting. Wat denkt de A.V.R.O. hiervan? Blijkbaar heeft men bij dit tweede studio-concert iets meer ruimte effect" laten geven dan bij het eerste. De klanken van Schubert verstierven tenminste niet zoo schielijk in dem ping als die van Beethoven. (Men weet, dat door middel van echo-kelders het in de studio voortgebrachte geluid een zoogenaamd kathedraal-effect kan verkrijgen; een nagalm, die naar be lieven in zijn duur kan worden ge varieerd.) Ook in dit opzicht zal men al doende de juiste verhoudingen vinden. Een bezwaar blijft vermeenlijk het toelaten van publiek tot deze studioconcerten. Het is duidelijk, dat de A.V.R.O. zich door zwichten voor dit bezwaar een haar begrijpelijk welge vallige propagandistische attractie zou zien ontgaan, maar wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen, wil men van speciale radio-concerten" blijven spreken. Weliswaar waren de bezoe kers ditmaal blijkbaar niet zoo ver kouden als den eersten Maandagavond, maar applaus blijft nu eenmaal storend na goede muziek. Dit vast te stellen, is volstrekt geen overgevoeligheidspose. Bovenstaande opmerkingen be doelen een inlossing van de belofte, deze studio-concerten eens nader onder onzen stethoscoop te nemen. Film The Great Ziegfeld" THE great Ziegfeld" is in zijn oorspronkelijke opzet een film van ruim 4 uur, waarvoor men vele van de vroegere Ziegfeld-girls" heeft bijeengebracht, om haar een his torisch karakter te geven. Voor Nederland echter is de film met meer dan de .helft bekort, enerzijds om haar pasklaar te maken binnen het ge bruikelijke bioscoopprogramma en ten tweede met de motivering, dat deze historische gegevens buiten Amerika niet voldoende belangstelling zouden wekken. Op deze wijze hebben wij dus niet ,,The great Ziegfeld" gezien, zoals de producenten deze film hebben tot stand gebracht en zoals het Amerikaanse pu bliek deze heeft mogen aanschouwen. In ruil daarvoor kregen wij een verhaal over de opkomst en het leven van de grote revue-koning als motief voor een grootse show-film van het gebruikelijke genre. In zoverre brengt ,,The great Zieg feld" ons niets nieuws. De film is een bevestiging van de enorme materiaal beheersing der Amerikaanse film producenten en sh o wie i der s. Een be vestiging van de grote mogelijkheden van de film op dit speciale gebied door het overnemen van de beweging op het toneel door de camera tot een eigen rythme en een eigen schoonheid. Een bevestiging van de mogelijkheden van een eigen kleurrythme in het zwart-wit dezer grootse revuescènes. Het is voor de liefhebbers van dit genre zeker op sommige punten om te watertanden, maar wij hadden van deze ,,Great Ziegfeld" toch wel iets meer verwacht. De schepper van de girl" wordt hier wel aan het werk ge toond, als schepper van grootse revues, maar niet als schepper van de girl" als standaard type van vrouwelijk schoon, waarbij het voornaamste effect schuilt in de herhaling, als schepper niet slechts van telkens nieuwe shows, maar ook als schepper van een telkens weer nieuwe norm", welke zijn in vloed tot ver buiten de revue-planken uitstrekt. Wij kunnen dit alles nu slechts ver moeden in het historische deel van de film, dat wij hier niet te zien krijgen, omdat men uit zakelijke overwegingen toch maar liever het zekere voor het onzekere neemt en ons bioscooppubliek dat geeft, wat het door de jaren heeft bewezen te apprecieeren. Dat Florence Ziegfeld daarbij de plaats inneemt van het anders gebrui kelijke love team is intussen ook in deze vorm toch nog een bescheiden winst. D. C. VAN DER POEL i A l /i IE" AM 17964

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl