Historisch Archief 1877-1940
t~
I.
l
l
t£!sL V':_^w&
Schilderkunst
FLORIS VERSTER en ALBERT VERWEY
Jan Engelman
Tentoonetelllns Florls Vest er, bij
Huntnck A Scherjou, Amsterdam
HET is waar dat ik naar de Hee
rengracht ging, evenzeer om
Albert Verwey te zien als om
de schilderijen van Floris Verster. Men
bekijkt ze nooit te veel, die innige en
hartstochtelijke schilderstukken van
Verster. Maar den dichter uit Noordwijk
zag ik nimmer, vóór dezen keer, en ik
was nieuwsgierig, nieuwsgierig naar
zijn lichaam, naar den vorm van zijn
hoofd, het licht van zijn oog, den klank
van zijn stem. Ironische moderne
menschen zeggen ons, dat het niet belang
wekkend is om dichters te zien, dat het
maar een flauw puberteitsgedoe is met
al hun kunstvermogens. Dichters zijn
niet groot voor hun kamerdienaar,
hun uiterlijk en hun gedragingen be
antwoorden ? niet aan het geestelijke
dat zij voorgeven beleefd te hebben,
zij schrijven slechts neer wat zij in
het werkelijke leven gemist
hebben,enzoovoorts. Ik geloof echter, dat alleen
aan oppervlakkige menschen een li
chaam, en het gebruik dat er van ge
maakt wordt, niets heeft te zeggen.
Wij leven nog altijd niet zóó ver van de
natuur af, of het physiek is
negenhonderdnegentig van de duizend ge
vallen onbedrieglijk en verraadt de
ziel. De een ,,teekent" sneller dan de
ander, maar teekenen doen we allemaal.
En zoo ziet men aan den dichter, vooral
aan den sprekenden dichter, al spoedig
of hij i's wat hij schrijft.
ALBERT Verwey teekent zóó dui
delijk, dat men zelfs zijn gedichten
beter meent te begrijpert als men hem
mag zien en hooren.
Het eerste wat ik dacht, toen ik hem
tusschen de pratende dames en heeren
zag staan, was: welk een kranig
Tachtiger ! De tachtigers, de zaligen
van weleer, zijn nu oud, en zeg maar
gerust versleten, doch Verwey is een
opwekkende, een geest uitstralende
uitzondering. Hij vereenigt in zijn
persoon iets zoo fijns met iets zoo
macht'igs, dat men daarvan wel zeer
onder den indruk moet geraken,
als men zich tenminste niet, door
derzelver handzaamheid verlokt, heeft
aangewend van freudiaansche sys
temen een al te ruim en eenvormig
gebruik te maken.
Verwey is veel meer dichter, in zijn
voorkomen en in zijn directe taalge
bruik, dan ik had verwacht. Menigeen,
die niet de oppervlakkige opvatting is
toegedaan dat zijn dichterlijk werk
verstandelijk" is, zonder meer, zal
toch, op het stuk der emotioneele ont
roering, moeite hebben met zijn ge
dichten, althans met een groot aantal
van zijn verzen. Men zal zijn werk
stellig be-dachtzaam noemen, de
aanvangstemperatuur van zijn geestdrift is
doorgaans lager dan bij de meeste
andere vermaarde lyrici,het
geestelijkbeschouwende van meer belang, oi
meer voor de hand liggend belang dan
de incantatie en hare onmisbare be
koorlijkheid. Ik weet niet of hij van het
protestantisme iets belijdt, de construc
tie zijner Idee doet het zeker niet vermoe
den, maar de kleur van zijn vers is
Hollandsch-protestansch, en leest rnen het
evenveel met de ooren als met de oogen
(hetgeen te doen blijft, bij de lectuur van
poëzie) dan begrijpt men pas wat Guido
Gezelle bedoelde toen hij het had over
de taal die mij het gereedst naar
de lippen wil". Men begrijpt wat Van
Ostayèn op het oog had toen hij schreef:
Indien een hollands gedicht schoon is,
dan is het plechtig schoon. Of ook nog
edel schoon. Het vlaamse gedicht naar
het Gezelliaanse
princiep is
dikwels, ja haast al
gemeen, op andere
wijze schoon: door
het aangename en ver
rassende van de vinding,
door de lichte en soepele
allure: es ist reizend und
entzückend."
HET was daarom een
vreugde, Verwey van
nabij ziende, te bemerken
dat hij toch veel sterker
met emotioneel leven is aan
gedaan dan de legende wilde.
Hij is machtig en hij is fijn in
zijn bezonken
Hollandschwezen. Hij heeft in zijn \
bewogenheden de ruige sterk
te en het zilt-doorkeende dat
overtuigt, maar tevens de
kwetsbaarheid die nog sterker
overtuigt. Hij heeft een wezen waarin
veel schijnt bedwongen en tot langzame
harmonie gevormd.
De kop is machtig: een kop van een
steenbok, een kop van een admiraal uit
de zeventiende eeuw, een kop met
groote" omtrekken, die voor een
modern schilder uitgelezen object moet
zijn. De geweldige stompe neus is
daarin het al-beheerschende accent, de
halverwege mephistofelaansch opgaan
de wenkbrauwen zijn prachtige steun
punten, evenals de lijnen waarlangs
aan de slapen het haar is ingeplant.
Jan Toorop heeft hem, in de teekening
die zijn profiel geeft naast dat van
Stefan George, stellig te tenger en te
praeraffaëlietisch gezien. Het is moge
lijk dat Charley den forschen bouw
van dézen kop sterker en beter doet
uitkomen, wanneer zij hem eens schil
deren zou. Want hij is te maken uit
groote vlakken, die men als de deelen
van een geometrische figuur naast
elkander legt, veel ruimte
suggereerend, en ligt daarin niet de kracht van
Toorop's dochter ? Maar zij zal moeite
hebben met de oogen, die toornig kun
nen kijken, en licht-verstoord, doch
die aanstonds ook met een vreemde
zachtheid .kunnen neerblikken: dogen
van een bezield verstand l
Het lichamelijk-fijne, dit zetelt, be
halve soms in het oog, in de wijze
waarop de kop staat geplant, op de
smalle, in de zwarte jas die hij droeg
zeker smal aandoende schouders. Het
is ook in het gebaar van den dichter,,
langzaam, tóch nerveus, en in het
gebruik van zijn stem. De stem is
o, verrassing! muzikaal. Enkele
gutturale accenten, een weinig ,,plat"
zelfs, ze zijn niet vreemd aan zijn taai
en stemgebruik, maar desondanks
klinkt wat hij zegt welluidend, want hij
zegt het met feilloos rhythme en hij
doet zijn best de woorden mooi te
zegger, hij liefkoost de woorden al
sprekend zonder merkbare behaag
zucht echter, zonder den aestheet te
spelen, alleen omdat hij vindt dat
goede woorden het cajoleeren verdie
nen. Hij geeft, zoodoende, een groote
les aan de. scheppers van de vele on
uitstaanbare dominees-toontjes die we
soms uit de radio hooren komen, nood
gedwongen, want die helsche machine
is overal. De stem van Verwey dwaalde
door de kamers van de heeren Scherjon
en Huinck ik noem hen Max
und Moritz van de schilderkunst,
want zij zijn de bezigen en de
beweeglijken, altijd zoekende naar- belegen
peinture , de stem dwaalde door de
kamers met die aangename verza
diging waaraan men het
vol-doorleefde, het zekere weten en het zuivere
voelen, het onopgeschroefde herkent.
Zij zwol niet in overdreven expansie,
Albert
Verwey
(naar een kof>
in klei van
Wenckeboch)
bestimmt, das Kunst-Ding muss noch
bestimmter sein; von allem Zufall
fortgenommen, jeder Unklarheit
entrückt, der Zeit enthoben und dem
Raum gegeben, ist es dauernd gewor
den. Das Modell schei nt, das
KunstDing ist."
Toen Verster, in een eender streven,
na zijn impressionistischen aanvang de
zoo ijle en concrete
waskrijtteekeningen had gemaakt, kon hij zeggen:
Ik heb niets verloren, maar er is iets
bijgekomen." En nu, zeker van'zijn
zaak, greep hij omstreeks 1910 weer
naar de olieverf, om die triomf van de
lichamelijkheid te vieren, zijn stralende
bloemstukken. Hij meende die (ken
merkend van artistieke kuischheid)
niet in zijn atelier te mogen schilderen,
hij haalde dien heelen overvloedigen
oogst in de bekende Koepelkamer bin
nen. Daarmee was zijn scheppings
drift echter niet afgeloopen: in 1913
begon hij aan zijn hoogste
verwerke(lijking, de laatste stukken, de Scabiosa
{in de Lanooypot, de nap met eieren,
1 de witte Delftsche vaas al die zoo
stille en zoo wijze werken, een aan
dacht verradend en een diepte waarin
Holland's beste geestelijke gaven ver
antwoord zijn.
zij zeide bedaard, verstandig en over
tuigd de dingen waarop het precies
aankwam, die de anderen misschien
voelden, maar niet vermochten onder
woorden te brengen.
BEDWONGEN drift is ook drift,"
dit scheen het Leitmotiv te
wezen van zijn zeldzaam innemend
speechje over Floris Verster. En was
het niet tevens een self-defense van
Albert Verwey? Men had soms den
indruk dat de dichter, zonder zich
maar een oogenblik van zijn onder
werp te verwijderen, over zichzelf
sprak, over zijn eigen behoefte tot het
intoomen van de directe zinnelijke
indrukken, waardoor hij de stichter
van een gansene literaire school werd,
over de klare aandacht voor de
dingelijkheid der dingen, over het element
der verbeelding, waar zij scheppend
wordt. Het moet wel een innige, be
grijpende vriendschap zijn geweest
die hem aan Verster bond, om-ons in de
weergave van diens ontwikkeling te
doen bemerken wat bij den dichter
eender verliep, eender scheen gekleurd.
Het begin was een schets van de wijze
waarop hij den schilder voor het eerst
had ontmoet, te Amsterdam, in de
Cave de France. Verster en zijn broer,
twee jongelieden van goeden huize,
droegen dophoedjes: de hoedjes teeken
den een poque. De schilder, zonder
eenige uitbundigheid, maakte den in
druk van iemand die zich had laten
mee tronen". Nadat zoowel' de schilder
als de dichter getrouwd waren, be
zochten zij elkander geregeld. Verwey
zag het ontstaan van Versters gansene
oeuvre en hij zag het nooit zonder
den mensch. De ongewoonste gaaf
van Verstér waren zijn oogen, door
Verwey, wel teekenend, het, ,orgaan van
on»e hersens" genoemd. En dan
weidde hij uit over de scherpe wijze
waarop Verster de l i c h a m e l ij
kh e i d van de voorwerpen zag. Ook
in den lyrischen roes behielden bij
hem de dingen hun lichamelijkheid en
dit was het geval in iedere periode. Hij
heeft de dingen soms zóó voorwerpelijk
afgebeeld, dat het den schijn kon
wekken dat hij er buiten stond. Maar
hij vereenzelvigde zich er geheel mede,
en Verwey schetste die verhouding zóó,
dat wij i telkens moesten denken aan
Rilke's strijd om het ding" toen hij
zijn Neue Gedichte schreef. Die
ZELDEN zal het contact tusschen
een schilder en een dichter zoo
innig en zoo vruchtbaar zijn geweest
als dat tusschen Verster en Verwey.
Het was een ontmoeting voor het
leven, en voor langer dan n van
deze levens. Dit bleek nu uit de wijze
waarop de dichter over zijn gestorven
vriend sprak. Het bleek, eerder, uit de
Gesprekken met een Gestorvene" in
De Figuren van de Sarkofaag":
. . . .En dat ge nooit
Die aardedingen losliet, nooit het licht
Anders wou zien dan in die tucht
van vorm,
Nooit zocht naar de ijlere bekoringen,
Naar de afgetrokkener vervoeringen
Van een onaardsche lichtdroom,
maar altijd
Tusschen uw hart en oog de bloed
stroom liet
Gaan, onbegrepen, onbevraagd, een
levend
Geheim, dat enkel door zichzelf
verstaan,
Toch zulk een onverdelgbaar aanzijn
kreeg
Voor al wie zagen, dat bewoog me
aldoor
Tot de eerbied die ik al die jaren door
Vereend hield met mijn liefde, en
die ik nu,
Nadat de laatste streek van grijs in
grijs
Uw stralende palet voor 't doek
verliet,
Aarzelloos uitspreek, als van ziel
tot ziel.
RADIO-STETHOSCOOP
G. K. Krop
M
HERINNERINGEN VAN EEN OOGGETUIGE
DE Onafhankelijken beleven hun
zilveren feest. Zij vieren dit feit
met een tentoonstelling in het
Stedelijk Museum. Ik ben er dadelijk
heengetogen om te zien wat er van het.
achtbaar gezelschap geworden is. Want
iet heugt mij nog als de dag van gisteren,
Jat ik hun eerste tentoonstelling zag. Die
verd gehouden in een wit gebouw, ergens
In de buurt van de Amstelveense weg.
Ik had door de een of andere oorzaak
wat hoofdpijn, toen ik er heen ging. Maar
lat maakte geen verschil, want anders
lad ik toch in minder dan geen tijd
lerhoogde druk in mijn
hersenbloed>aten gekregen, vanwege het aanschou-.
ven van vele buitenissige, dat tegen de
janden was opgehangen.
De hete stad was er trouwens vol van.
'a, de opwinding was zelfs zo groot, dat
et tot een formele kloppartij tussen een
ewelddadig schilder en een vrijmoedig
riticus zou zijn gekomen, indien de
tatste zich niet waardig en beheerst
_ ian het plegen van verdere handtastelijk
heden had onttrokken. Dit incident
tpeelde zich af tengevolge van het feit,
fat de heer Nathan Hijman Wolf van
,De Kunst", toen als kunstkenner op
Kt hoogtepunt van zijn hoofdstedelijke
jforiV zich veroorloofde smadelijk te
ichen om een doek, dat hem kennelijk
lishaagde. De omstanders verstomden
'j dit vernietigend oordeel, maar de
:hilder liet niet met zich spotten. Hij
iende den criticus subiet een wetgemikte
irveeg toe. Daarvoor was hij dan ook
'rich Wichman. De heer Wolf
verleekte, doch versaagde niet. Ofschoon
em in die tijd nog niét de grijze haardos
ierde, die thans aan zijn voorkomen
'n trek van wijze bezonnenheid ver
ent, verloor hij zich allerminst in on
aardige tegenweer. Hij ruimde het
ld, aan den verbolgen schilder gaarne
'? overwinning van het ruw geweld
itende.
Ook zo reeds was het incident het
Het minste tandbederf
?n de schoonste tanden,
indien U poe»»» met de
antlseptische tondpasta
IOROL
fhris Verster - Zelfportret" (1921)
Aufgabe des Künstlers ist", zoo schreef
Rilke in een brief, das Ding noch
inniger, noch fester, noch tausendmal
besser in den weiten Raum einzufügen,
gleichsam so, dass es sich nicht rührt, Tub«óO«n<ot
wenn man daran rüttelt. Das Ding ist j fgjBffmm
PAG. 10 EN u.
onderwerp van de dag. Als Wolf en
Wichman het samen hadden afgespro
ken, dan zouden zij zich geen beter
succes hebbén kunnen dromen. Cornelis
Veth, reeds of nog niet beroemd door
zijn Prikkel-Idyllen, schreef in de
krant een geestig hekelgedicht, zo in de
trant van:
Wichmannetti,
Tanden zettie,
Enz.
De hele bedoeling van het futurisme
en het cubisme, waarover het geschil liep,
inspireerde Jacob Speenhof op zijn
beurt tot een spotlied op de
futututelisten", met de klassiek geworden aan
vangsregels :
Ome Jan en tante Dien,
Wilden schilderijen zien....
Is het wonder, dat, met deze herinne
ringen aan de eerste tijd van De
Onafhanketijkheden, ik mij, op zoek naar
nieuwe sensatie, naar het Stedelijk Mu-'
seum heb gespoed? ilacie, men zal er
niet veel ruigs beleven. Ome Jan en
tante Dien zullen, door hetgeen zij hier
aanschouwen, heus niet in verwarring
worden gebracht, behalve dan misschien
door enkele naakten, maar dat is nu een
maal onvermijdelijk in deze zondige
wereld.
Waarmede ik overigens van deze ten
toonstelling niets kwaads wil zeggen.
Daar zou ik mij trouwens wel voor hoe
den, want als doodgewone leek meet ik
mij natuurlijk geen oordeel aan over
kunst. Maar in al mijn
lekenbescheidenheid mag ik wel beweren, dat het een
interessante tentoonstelling is. En als
de spitsburger zich hier en daar toch wat
geschokt zal voelen, dan is het door de
directheid van sommige werken, die
maar zo gewoonweg naar een triest
krantenberichtje zijn gepenseeld en wel
ker makers, ten bewijze van de echtheid
van hun product, het knipsel als over
tuigingsstuk op de lijst hebben geplakt.
Mogen de wilde haren, die een kwart
eeutv geleden De Onafhankelijken zo
rijkelijk tooiden, goeddeels zijn verdwe
nen, hetgeen zij thans te zeggen hebben
over de kwaliteiten oordeel ik uiter
aard niet spreekt in elk geval van een
gezondere geest dan veel wat bij hun ont
staan schreeuwerig om belangstelling
vroeg. In dit opzicht heeft N. H. Wo'f
niet tevergeefs een osrueeg gekregen.
G. v. O.
EN mag benieuwd zijn te
ervaren, hoe de A.V.R.O. de
behoeften van het concert
zaal- en het radio-publiek onder
scheidt", zoo luidde de verwachting,
in deze rubriek uitgesproken ter ge
legenheid van de aankondiging van
veertien speciale studio-uitvoeringen
door het Concertgebouw-Orkest. Over
eenkomstig deze aankondiging schijnt
de A.V.R.O. dit onderscheid uitslui
tend te zoeken in den duur en de
samenstelling der programma's. Deze
duur is bepaald op een uur en de
programma's schijnt men te willen
formeeren uit de overbekende num
mers van het serieuze concert-reper
toire.
Laat men van het eveneens door
de A.V.R.O. uitgezonden jongste Zon
dagmiddag-concert in het Concert
gebouw het derde nummer, Debussy's
Ronde de printemps", buiten be
schouwing, dan blijven over: de
Ouverture Le roi d'Ys" van Lalo,
Liszt's Tweede Pianoconcert en de
tweede Arlésienne-Suite van Bizet,
tezamen voor uitvoering ongeveer een
uur vragende. In karakter is dit pro
gramma vrijwel identiek aan die der
eerste twee studio-concerten, al bepaal
de men zich blijkbaar uit stijloverwe
gingen hier tot dusver tot n compo
nist. Men weet, dat de programma's van
het Concertgebouw-Orkest zich opval
lend zeldzaam uitstrekken buiten de
veelbetreden paden van het klassieke
concertrepertoire. Deze weinig ver
schillende identiteit der te Amsterdam
en te Hilversum .gegeven concerten
maakt het speciale karakter, hetwelk
het initiatief der A.V.R.O. beloofde,
vrijwel illusoir.
Slechts in n opzicht onderscheiden
deze speciale radio-uitvoeringen zich
van de gebroadcaste performances uit
de concertzaal, n.l. uit een oogpunt
van acoustische verhoudingen. Deze
zijn inderdaad geheel anders dan die
in de concertzaal, ook al is daar de
acoustiek nog zoo goed. De bereke
ningen, waarnaar de nieuwe studio
concertzaal is geconstrueerd en de
wijzigingsmogelijkheden, die deze zaal
in haar acoustische verhoudingen
biedt, weerspiegelen op een volmaakt
partituur-getrouwe en duidelijke wijze
het notenbeeld in een klankgestalte.
Bij het luisteren naar zoo'n
studioconcert ziet men voor het geestesoog
de klanken als het ware weer in het
partituurbeeld terugkeeren. Hierdoor
kan de dirigent zijn intenties tot gel
ding brengen als nergens anders en
daarom lijken hier de omstandigheden
ook voor het vastleggen van inter
pretaties op de gramofoonplaat ideaal.
Van ingrijpender beteekenis dan het
initiatief tot deze speciale concerten
zou het streven kunnen zijn om diri
genten van beteekenis hun bijzondere
opvattingen eens in de nieuwe
A.V.R.O.studie te laten demonstreeren en voor
de gramofoon te laten conserveeren.
Het aanstaand bezoek van maestro
Toscanini aan ons land biedt een
schoone gelegenheid in die richting.
Wat denkt de A.V.R.O. hiervan?
Blijkbaar heeft men bij dit tweede
studio-concert iets meer ruimte
effect" laten geven dan bij het eerste.
De klanken van Schubert verstierven
tenminste niet zoo schielijk in dem
ping als die van Beethoven. (Men
weet, dat door middel van echo-kelders
het in de studio voortgebrachte geluid
een zoogenaamd kathedraal-effect kan
verkrijgen; een nagalm, die naar be
lieven in zijn duur kan worden ge
varieerd.) Ook in dit opzicht zal men
al doende de juiste verhoudingen
vinden.
Een bezwaar blijft vermeenlijk het
toelaten van publiek tot deze
studioconcerten. Het is duidelijk, dat de
A.V.R.O. zich door zwichten voor dit
bezwaar een haar begrijpelijk welge
vallige propagandistische attractie zou
zien ontgaan, maar wat het zwaarst
is, moet het zwaarst wegen, wil men
van speciale radio-concerten" blijven
spreken. Weliswaar waren de bezoe
kers ditmaal blijkbaar niet zoo ver
kouden als den eersten Maandagavond,
maar applaus blijft nu eenmaal storend
na goede muziek. Dit vast te stellen,
is volstrekt geen
overgevoeligheidspose.
Bovenstaande opmerkingen be
doelen een inlossing van de belofte,
deze studio-concerten eens nader onder
onzen stethoscoop te nemen.
Film
The Great Ziegfeld"
THE great Ziegfeld" is in zijn
oorspronkelijke opzet een film
van ruim 4 uur, waarvoor men
vele van de vroegere Ziegfeld-girls"
heeft bijeengebracht, om haar een his
torisch karakter te geven.
Voor Nederland echter is de film met
meer dan de .helft bekort, enerzijds om
haar pasklaar te maken binnen het ge
bruikelijke bioscoopprogramma en ten
tweede met de motivering, dat deze
historische gegevens buiten Amerika
niet voldoende belangstelling zouden
wekken.
Op deze wijze hebben wij dus niet
,,The great Ziegfeld" gezien, zoals de
producenten deze film hebben tot stand
gebracht en zoals het Amerikaanse pu
bliek deze heeft mogen aanschouwen.
In ruil daarvoor kregen wij een verhaal
over de opkomst en het leven van de
grote revue-koning als motief voor een
grootse show-film van het gebruikelijke
genre.
In zoverre brengt ,,The great Zieg
feld" ons niets nieuws. De film is een
bevestiging van de enorme materiaal
beheersing der Amerikaanse film
producenten en sh o wie i der s. Een be
vestiging van de grote mogelijkheden
van de film op dit speciale gebied door
het overnemen van de beweging op het
toneel door de camera tot een eigen
rythme en een eigen schoonheid. Een
bevestiging van de mogelijkheden van
een eigen kleurrythme in het zwart-wit
dezer grootse revuescènes.
Het is voor de liefhebbers van dit
genre zeker op sommige punten om te
watertanden, maar wij hadden van
deze ,,Great Ziegfeld" toch wel iets
meer verwacht. De schepper van de
girl" wordt hier wel aan het werk ge
toond, als schepper van grootse revues,
maar niet als schepper van de girl"
als standaard type van vrouwelijk
schoon, waarbij het voornaamste effect
schuilt in de herhaling, als schepper
niet slechts van telkens nieuwe shows,
maar ook als schepper van een telkens
weer nieuwe norm", welke zijn in
vloed tot ver buiten de revue-planken
uitstrekt.
Wij kunnen dit alles nu slechts ver
moeden in het historische deel van de
film, dat wij hier niet te zien krijgen,
omdat men uit zakelijke overwegingen
toch maar liever het zekere voor het
onzekere neemt en ons bioscooppubliek
dat geeft, wat het door de jaren heeft
bewezen te apprecieeren.
Dat Florence Ziegfeld daarbij de
plaats inneemt van het anders gebrui
kelijke love team is intussen ook in
deze vorm toch nog een bescheiden
winst.
D. C. VAN DER POEL
i
A
l
/i
IE"
AM
17964