Historisch Archief 1877-1940
- v. ;*
-|J
T
Dr. B. D. E. KRAFT
sedert
AAN scherpe binnenlandsche tegenstellingen
en bloedige burgeroorlogen heeft het Spanje
na den strijd tegen de Fransche
overheersching zeker niet ontbroken.
Wanneer de macht der Bourbons in 1814 met
Ferdinand VII hersteld is, wordt 's Konings eerste
regeeringsdaad de intrekking van de in 1812
ingevoerde grondwet. De groote massa behoorde
tot de z.g.n. ,,serviles" d.w.z. tot hen die de
absolutistische en conservatieve regeeringspolitiek
steunden of althans lijdelijk ondergingen. Verzet
tegen het bewind met zijn herstel der inquisitie,
koninklijke biechtvaders-camarilla en strenge cen
suur kwam echter van de zijde der liberale officieren.
Ook het verzet der koloniën, destijds in naam der
vrijheid tegen den Franschen usurpator in opstand
gekomen, hield stand toen bleek dat Ferdinand de
oude uitbuitingspolitiek zijner voorvaderen weer
opvatte. Toen de Koning troepen in Cadix scheep
wilde doen gaan om de Midden- en
Zuid^Amerikaansche opstandelingen op eigen terrein tot de
orde te roepen, brak, onder aanvoering van de
officieren Riego en Quiroga de gewelddadige
oppositie tegen de regeeringspolitiek zich baan.
Ferdinand gaf, noodgedwongen, toe, benoemde een
liberaal ministerie, hief de inquisitie benevens
tallooze kloosters op en confiskeerde 2/3 der kerke
lijke goederen. Helaas deden zich weldra groote
meeningsverschillen onder de overwinnaars voor,
en ging het zoo juist behaald succes weer te
loor. Toen in 1822 de verkiezingen voor de Cortez
de vooruitstrevende elementen, exaltados"
geheeten, op het kussen brachten, kwamen de conser
vatieven in daadwerkelijk verzet. De geestelijkheid
nam de leiding in de Baskische provincies, die toen
de zijde der rechtschen kozen, en vormde het z.g.n.
Apostolische leger. Daar beide partijen echter tegen
elkaar opwogen, zocht Ferdinand steun in het
buitenland. Het congres der groote mogendheden te
Veronabesloot tot interventie, waartoe aan Frankrijk
opdracht werd gegeven. De hertog van Angoulème
marcheerde op Madrid aan, dat door de regeering
verlaten werd, met medeneming van den Koning.
Cadix, waar het landsbestuur zich in veiligheid had
pogen te brengen, moest zich na een beleg van drie
maanden overgeven en Ferdinand werd als absoluut
heerscher hersteld.
SLECHTS tien jaren duurde de rust. In 1833 overleed
Ferdinand VII en liet zijn driejarig dochtertje Isa
bella II onder régentschap van zijn gemalin Maria
Christina als opvolgster na. Heftig verzet van 's Ko
nings broeder, Don Carlos, hoofd der
absolutistischclericaal gezinde partij, volgde. Gezien de positie van
Don Carlos moest Maria Christina haar steun wel
bij de liberalen zoeken, die zij, door het verleenen
eener gematigde grondwet, voor zich wist te winnen.
In 1837 zwichtte de Koningin-regentes na een
opstand van de progressisten" voor den drang der
radicalere elementen en herstelde de constitutie van
1812. Opnieuw bemoeiden de groote mogendheden
zich met de Spaansche kwestie: de Quadruple
Alliantie tusschen Engeland, Frankrijk, Maria
Christina en Maria da Gloria van Portugal, waar
zich een ongeveer gelijke troonstrijd afspeelde,
kwam tot stand. Toch werd de strijd hierdoor niet
tot een spoedig einde gebracht. De Carlisten, zooals
de clericalen, absolutisten, Baskische en
Navareesche nationalisten zich noemde, gaven de
regeeringstroepen aan dezen guerillaoorlog handen
vol werk. In 1837 naderden zij Madrid, doch het
gelukte aan Christina's veldheer Espartero hen
terug te drijven. Alle Europeesche legitimisten en
absolutisten hielpen Don Carlos met graagte aan
geld, wapenen en vrijwilligers, doch bij de tegen
partij opereerde een Fransch en een Britsch legioen.
Eerst na zes jaar begint er kentering te komen.
Don Carlos wijkt naar Frankrijk uit, de Basken leg
gen het eerst de wapens neer; het volgend jaar de
Catalonen. Van rust is .thans echter nog geen
sprake. In het zelfde jaar dwingt de tot de progres
sisten behoorende Espartero de Koningin-regentes
tot abdicatie en benoemt zichzelf in 1841 tot regent.
Slechts twee jaar duurde evenwel zijn bewind, daar
in '43 de moderados" onder aanvoering van
Narvaez den generaals ten val brachten. Hoewel nog
slechts dertien jaar oud, werd Isabella thans meer
derjarig verklaard, doch de invloed van haar biecht
vaders en van haar moeder keerde weer zoodra zij
den lang omstreden troon besteeg.
Tijdens het bewind van Isabella, die in den beginne
op de liberalen had gesteund, steeg de macht en de
invloed der reactionnaire clericalen meer en meer.
De R. K. godsdienst werd de eenige die in Spanje
beleden mocht worden, het onderwijs kwam als
van ouds weer geheel in handen der geestelijkheid
en haar landbezit nam weer zeer toe: Verzet van
liberalen en republikeinen bleef niet uit. In 1854
brak voor de zooveelste maa l een opstand uit onder
Espartero en O'Donnel. Een nieuwe liberale con
stitutie werd door de Cortez aangenomen en
O'Donnel werd premier. Allen verwachtingen sloeg
hij echter den bodem in door steeds meer de zijde
der clericalen te kiezen. De camarilla-regeering
bereikte echter haar hoogtepunt onder zijn opvolger
Narvaez, wat in 1868 tot het afzetten van Isabella
leidde. Een voorloopige regeering onder Prim wist
de Cortez tot herstel der monarchie te doen besluiten,
gebaseerd op een zeer liberale grondwet. Na o.a.
eerst Leopold van Hohenzollern-Sigmaringen over
een candidatuur gepolst te hebben (hetgeen leidde
tot den Fransch-Duitschen oorlog) werd dékroon
aan Prins Amadeus, zoon van Victor Emanuel I
van Italië, aangeboden. De Carlisten hadden
intusschen ook hun aanspraken doen gelden, zoodat
Amadeus steun bij de radicalen moest zoeken. Hij
ondervond echter niet alleen den felsten tegenstand
van de Carlisten, maar ook van de republikeinen
\ \
en van de Alfonsisten, die den zoon van Isabella op
den troon wenschten. Hij abdiceerde reeds in 1873,
waarna de radicale Cortex de Republiek uitriepen;
deze werd evenwel lang niet overal erkend, mede
tengevolge van een verdeeling in federalisten en
unitaristen onder de republikeinen.
In 1874 joeg de gouverneur van Madrid, Pavia, de
Cortez uiteen en vestigde de militaire dictatuur.
Tegelijkertijd wisten de Carlisten hun oude steun
punten: de Baskische provincies, Navarre en
Cataloniëin opstand te brengen. De clerus, gegriefd door
anti-clericale maatregelen, vuurde de boeren aan
en de guerilla was weer in vollen gang. De Paus
erkende den Carlistischen troonpretendent, doch de
meeste Spanjaarden waren van hem afkeerig. Na
een pronunciamiento van December 1874 ten gunste
van Alfonso, besteeg deze in 1875 den troon, doch
pas in het volgend jaar was de Carlistische opstand
onderdrukt. Al werd thans door een
constitutioneelen monarch geregeerd, toch werden aan de Kerk
weer de noodige concessies gedaan om van den
Paus erkenning van den nieuwen vorst te verkrijgen.
Zoo werd het burgerlijk huwelijk weer afgeschaft,
de R. K. godsdienst tot staatsgodsdienst verklaard.
Eindelijk was voor Spanje een rustiger tijd aan
gebroken. Conservatieve en liberale ministeries
volgden elkander regelmatig op. Ook na Alfonso's
dood, wanneer de Koningin-douairière
MariaChristina, aartshettogin van Oostenrijk, het regent
schap voor Alfonso XIII waarneemt, doen zich geen
binnenlandsche troebelen voor. In het laatste de
cennium der vorige eeuw wordt het algemeen kies
recht ingevoerd, doch gezien het feit, dat er nog
plm. 60 pCt. der bevolking analphabeet was, komt
dit vooral den clericalen ten goede. Alleen in
Catalonië, waar handel en industrie was, beteekendc
het nieuwe kiesrecht een voordeel voor de repu
blikeinen en socialisten.
Zijn laatste belangrijke koloniën raakte Spanje
in z8o8/'99 kwijt, deels door opstand, deels door den
oorlog met de Ver. Staten, deels door verkoop aan
Duitschland. Desondanks bleef het in Spanje zelf
rustig, zoodat Alfonso XIII in 1902 met een veilig
gevoel de staatszaken kon overnemen. Toch was de
afkeer van de heerschende Kerk steeds grooter
geworden, en waren de binnenlandsche tegenstel
lingen verscherpt. De eerste ernstige onlusten van
anarchistische zijde van de Carlisten was na 1876
nauwelijks sprake meer , als gevolg van een dure
en vrijwel mislukte expeditie in Marokko, deden zich
in 1909 in Barcelona voor, waarvan kloosters en
kerken het slachtoffer werden. Na demping van
dezen opstand werd het bewind iets liberaler.
Zooals bekend, bleef Spanje tijdens den wereld
oorlog onzijdig: dit was een der redenen van ont
stemming onder de rechtschen, die gaarne de
Duitsche zijde hadden gekozen, bovendien mislukte,
de zeker niet doelbewust gevoerde economische
politiek volkomen. In officierskringen werd het ver
langen naar den sterken man" met den dag grooter.
Wanneer dan bovendien de door Abd el Krim in
Marokko ontketende opstand tot een zware
nederlaag voor de Spaansche troepen leidt, is het
met het geduld van het leger gedaan.
Met medeweten van den Koning deed op 23 Sep
tember 1923 generaal Primo de Rivera een staats
greep en vestigt een militaire dictatuur. De politieke
partijen werden lam gelegd, de vakvereenigingen
opgeheven. Met behulp van Frankrijk werd de
Marokkaansche opstand ten slotte in 1926 gedempt.
In dezen tijd begint de dictator de regeering op een
eenigszins andere leest te schoeien. Al gelukte het
hem den anarchistische stroomingen paal en perk
te stellen, op een algeheele sympathie van het
Spaansche volk kon hij toch niet bogen. Het meeste
verzet werd onder de niet-militaire intellectueelen
en industrie-arbeiders aangetroffen. De laatsten
kwamen in steeds radicaler vaarwater en in
Cataloniëkwam dit, gepaard met een uitgesproken
neiging naar zelfstandigheid, het meest tot uiting.
De Koning, bevreesd dat de oppositie op kracht
dadige wijze haar meening over het gevoerde bewind
kenbaar zou maken, onthief in Januari 1930 Primo
de Rivera van zijn functie en benoemde generaal
Berenguer, die een soort overgangsregeering moest
vormen, om weer tot constitutioneele toestanden
te geraken. Het optreden der geradicaliseerde vrij
zinnigen dwong echter ook Berenguer tot het nemen
van dictatoriale maatregelen; dit bevorderde echter
de aaneensluiting van alle oppositiepartijen die een
wijziging der, sociale structuur nastreefden.
Voordat de in uitzicht gestelde vrije en algemeene
verkiezingen voor de Cortez werden gehouden,
hadden de gemeenteraadsverkiezingen reeds een zoo
overweldigende meerderheid voor republikeinen, soci
alisten en provinciale autonomisten gebracht, dat
Alfonso den I4den April 1931 zijn kroon neerlegde.
Daarop werd de Republiek uitgeroepen en begon
het nieuwe Spaansche drama waaraan dit nummer
is gewijd.
PAG. 4 DE GROENE N0.3II6
SPAHJES SOCIAAL-ECONOMISCHE STRUCTUUR
Dr. J. J. Fahren/ort
LECTOR AAN DE UNIVERSITEIT AMSTERDAM
IN dit artikel wordt een poging gedaan om van de
Spaanse maatschappij enkele trekken te schetsen,
al kan in dit bestek niet veel meer bereikt worden
dan een prikkeling van de lust bij den lezer, om zijn
historische en sociaalgeografische kennis zoveel
mogelijk uit te breiden.
Het Spaanse volk is uit velerlei ethnische elemen
ten samengesteld, die het schiereiland binnendron
gen: Kelto-Iberiërs, Carthagers en Romeinen in de
Oudheid; verschillende Germaanse volken, Arabie
ren en gearabiseerde Berbers (Moren) in de Middel
eeuwen. Zulk een instroming van vreemde elemen
ten kan een prikkel tot vooruitgang geven, mits er
geen gedurige strijd en overheersing mee gepaard
gaan. Tot werkelijke nationale eenheid is het in
Spanje nooit gekomen. Eerst bij het begin van de
Nieuwe Geschiedenis werden de staten met elkaar
verenigd, en nog thans beschouwen Castiljanen,
Catalanen, Andaloesiërs en Basken elkaar met
wantrouwen, waarbij de Castiljanen een geërfd
recht op een dominerende positie menen te hebben.
De anderen bestrijden dit en wensen alleen als auto
nome volken binnen het Spaanse staatsverband te
blijven. Het verschil in taal is niet gering; het
Baskisch vertoont zelfs niet de minste verwantschap
met het Spaans (Castiljaans).
Van grote betekenis in hun gevolgen zijn de zeven
eeuwen van romantische strijd geweest tegen de
Moren, een strijd, waarin de Spaanse hidalgo een
zeer bizondere positie innam. Hij voerde de oorlog
om de oorlog; van een werker had hij bizonder
weinig. Een hoge klasse met veel invloed was zo aan
de economische werkzaamheid onttrokken.
Dit laatste was ook het geval met het onnoemelijk
aantal kloosterlingen. Wanneer mannen en vrouwen
met een werkelijke behoefte tot overwegend religieus
leven zich in kloosters terugtrekken, betekent dit de
vorming van kleine maatschappijen van geselec
teerde mensen, waarvan een zeer gunstige invloed
kan uitgaan. Bij een uiterst sterke stroming naar de
kloosters moeten er echter noodzakelijk elementen
meekomen, die niet op zulk een hoog peil staan en
dan kan de goede invloed in zijn tegendeel verkeren.
In Spanje is de grens zonder twijfel overschreden
en dit heeft ook een schadelijke invloed gehad op de
productie.
Wanneer men dan nog bedenkt, dat onder Philips
II de nijvere Joden, die wel op een millioen geschat
worden, verdreven werden en de eveneens econo
misch sterke afstammelingen van de Moren, de
Morisco's, verstrooid werden en uitweken^ dan kan
het geen wonder heten, dat het Spaanse rijk reeds
tijdens Philips aan betekenis sterk inboette. Daarbij
kwam nog de emigratie van energieke elementen
naar de pas veroverde koloniën.
Een een ramp voor het volk was, dat het geen
nationaal koningschap bezat. De Habsburgers koes
terden zich in een middeleeuws getint imperialisme,
dat niet uitging van het volk, zoals later het Engelse.
Het volk was slechts middel in deze Habsburgse poli
tiek en Werd er door uitgeput. Een Benedictijner
monnik noemt in het begin van de 170 eeuw de
Spaanse boerenstand de armste, ellendigste en diepst
gezonkene. Het woord ,,boer" is identiek met schurk,
vuilpoets of nog erger. Men bedenke daarbij, dat
Spanje een agrarisch land was, en de boer dus de
ruggegraat van de maatschappij behoorde te zijn.
De korenbouw ging achteruit. Een zegswijze luidde,
dat een leeuwerik, die over de hoogvlakte (het cen
trum van het land) wilde vliegen, zijn voedsel moest
meenemen, anders zou hij onderweg verhongeren.
Niet werken was een teken van voornaamheid.
En zomin de Spaanse aristocraat zich schaamt voor
het werkeloze leven, zomin doen dit de onderste
lagen in de maatschappij. Bedelaars zijn er nog in
de 2oe eeuw bij duizenden en zij hebben hun rechten.
Niemand bejegene hen met minachting.
Geen wonder, dat reeds in de i?e en i8e eeuw
energieke vreemdelingen zich in Spanje vestigden
om er de voordelen weg te halen. En zo is het ge
bleven in de 196 en 2oe eeuw. Zij importeren kapi
taal en technici. Dit geeft Spanje in economisch
opzicht een koloniaal karakter.
Twee derden Van het kapitaal in de mijnen is
buitenlands. Tekenend voor vermogende Spanjaar
den is, dat ze wel concessies aanvragen voor mijn
exploitaties, maar bijna uitsluitend om ze aan bui
tenlanders met winst te verkoopen. Vandaar, dat er
van de duizenden concessies slechts honderden ge
bruikt worden: men wacht op gegadigden. Wel
heeft de regering een termijn gesteld, waarbinnen de
exploitatie moet zijn begonnen, maar men moet het
PAG. 5 DE GROENE No. 3116
stelsel van vriendendiensten, dat in Spaanse rege
ringskringen sedert eeuwen gewoon is, kennen om
te begrijpen, dat de bezitters zich hierover niet on
gerust behoeven te maken.
Dat het meeste ijzer-, koper- en looderts geëx
porteerd wordt, zodat de Spanjaarden er slechts
weinig profijt van trekken, ligt voor de hand, en
natuurlijk vloeit ook de winst naar het buitenland.
In 1872 gingen de Rio Tihto-mijnen in Engelse
handen over. Binnen 10 jaar was de ertsproductie
vertwaalfvoudigd.
Maar niet alleen mijnen worden door vreemde
lingen beheerd. Dit is ook het geval met verscheidene
openbare bedrijven en met fabrieken, terwijl de
exporthandel veelal in vreemde handen is. De door
Spanjaarden beheerde fabrieken zijn slecht inge
richt ; de verlichting is schaars, de ventilatie is slecht
en de veiligheidsmaatregelen zijn onvoldoende.
Zoals de Duitse hofsteden in Zuid-Rusland reeds
door hun uiterlijk te onderscheiden zijn van de Rus
sische, zo défabrieken van buitenlanders in Spanje
van de Spaanse. Dit is niet overal in even sterke
mate het geval. Vanouds onderscheiden de Catalanen
zich in economisch opzicht gunstig van de Castil
janen en Barcelona is dan ook de belangrijkste
industriestad van Spanje.
Dat er zoveel buitenlandse technici in Spanje
werken, ligt grotendeels aan het gebrekkige onder
wijs. Lager, middelbaar en hoger onderwijs staan
gelijkelijk bij dat van West-Europa achter. Bij de
laatste telling van 1920 bedroeg het aantal
analphabeten 45" 0> Misschien is het gebrek aan hogere
kennis nog schadelijker en kan men instemmen met
de uitspraak: ,,Het is voor Spanje nog groter onge
luk, dat de ontwikkelden zo weinig, dan dat de
lagere klassen niets weten."
In kort bestek is het onmogelijk om de differen
tiatie, die er ook in Spanje is, genoegzaam recht te
doen wedervaren. Het land is overwegend agraristh,
maar de toestand onder de landbevolking verschilt
zeer.
In hoofdzaak kan men drie gebieden onderscheiden:
ie. De hoogvlakte en Andaloesiëmet overwegend
grootgrondbezit. Absenteïsme is normaal; de grond
bezitters wonen in Madrid of Sevilla en laten de
njarige (!) pacht door rentmeesters innen, of ze
verhuren hun grond in zijn geheel aan tussen
personen, die tegen hogere prijzen de percelen aan
de boeren uitgeven. De grondbezitters zijn dus geen
ondernemers, maar renteniers. Ze kunnen boven
dien veel grondbelasting ontduiken, doordat de pro
vincies of geen, of een heel slecht kadaster hebben.
Willen ze er helemaal aan ontkomen, dan gebruiken
ze de bodem voor schapenteelt, de minst intensieve
bodemexploitatie. Voor bevloeiing hebben ze nau
welijks geld over.
De boerenbevolking is solide arm.
2e. Galicië, de N.W. provincie. In dit dichtbevolk
te gebied is het grondbezit zeer versnipperd, zodat
een keuterboertje met i H.A. land, dat dan nog in
10 of 20 stukken verspreid ligt, tot de welvarenden
gerekend kan worden. De hevige armoede heeft
geleid tot een sterke emigratie.
3e. In de randgebieden aan of bij de Middellandse
zee, met hun subtropisch klimaat, bijv. de vlakten
van Murcia en Valencia en de omgeving van
Granacia, is de toestand door de bevloeiing verreweg het
best. Bevloeid land brengt wel 20 x zoveel op als
ónbevloeid. Dit zijn de productie-gebieden van de
zuidvruchten, die met de ertsen de voornaamste
uitvoerartikelen vormen.
^SNGETWIJFELD zijn de natuurlijke
omstandig\J heden in de randvlakten gunstiger dan in het
centrale deel met zijn nog drogere zomers. Maar als
men vraagt: wat hebben de Spanjaarden van hun
land gemaakt, dan kan het antwoord voor de Castil
janen niet anders dan zeer ongunstig luiden. Dat
het beter kan, blijkt uit de afneming van woeste
grond door ontginning in de laatste jaren.
Een agrarische hervorming blijft dringend nodig.
De meest conservatieve Nederlander zal dit beamen,
als hij er zich rekenschap van geeft, dat Spaanse
boeren, de directe producenten van het broodkoren,
herhaaldelijk honger lijden in de letterlijke betekenis
van het woord. Bij hen vergeleken zijn onze keuter
boeren welgestelde lieden.
, Misschien is het niet overbodig er aan te herinne
ren, dat belangrijke hervormingen in de grondeigen
dom ten bate van de boeren elders zonder enig
extremisme zijn tot stand gekomen: in 1903 reeds
in Ierland en na de Wereldoorlog o.a. in Roemenië,
de Baltische staten en Tsjecho-Slowakije. De Span
jaarden hebben deze mogelijkheid niet aangegrepen,
zij zijn de prooi van het extremisme, dat overal ver
derf brengt, waar het de geesten bevangt.
Het Spaanse volk is uit ve/er/ei ethnische
elementen samengesteld" (Dr. Fahrenfort)
Linksch
extremisme
Karakter en stroomingen
r
Het volgende overzicht is op ons ver
zoek geschreven door een landgenoot
die vele jaren in Spanje heeft gewoond
en land en volk door en door kent,
doch om zijn relaties met personen
uit beide kampen zijn inzichten niet
onder zijn naam kan publiceeren.
AAN een overzicht van het linksche extremisme,
zooals het nu is en vooral zooals het zich na
de verkiezingen van 16 Februari 1936 sneller
begon te ontplooien, dient een korte beschrijving
van hoe het vroeger was vooraf te gaan.
In het begin dezer eeuw begon de ontwikkeling
en het krachtige optreden der beide partijen, die
ook nu nog de grootste zijn, de aandacht te trekken:
de anarchisten, de F AI (federacion anarquista
iberica) en de socialisten. De anarchisten waren het die
in Kataloniëhun vaste uitbouwden, na eerst in Bar
celona bewijzen van hun kracht en getalsterkte te
hebben gegeven. Tegen hen was in die jaren Lerroux
met zijn republikeinsche jovenes barbaros" opge
treden, maar naarmate allengs Lerroux, destijds de
ongekroonde koning van het Paralelo (de arbeiders
wijk) in en door de politiek machtig en welvarend
werd en zijn jongeren dit voorbeeld volgden, wies
weer de F AI in macht.
Tot het oogenblik dat de republiek in 1931 ont
stond liet zij den socialisten geen gelegenheid in
Kataloniëvasten voet te krijgen. De in Kataloniëbe
staaide fractie der socialistische partij noemde
zich, teneinde rekening te kunnen houden met ze
kere separatistische neigingen, de socialistische Unie
van Kataloniëen erkende de autoriteit van het
hoofdbestuur te Madrid in vele kwesties niet. De klei
ne groep die dit wel deed was hoogst onbelangrijk.
Daarentegen was het socialisme sterk in het
Baskenland en in Madrid ook voor het jaar 1931. Men
zou kunnen zeggen, dat het anarchisme en de daar
uit voortgesproten syndicaten een Katalaansch, de
socia'isten een Kastiljaansch product in Spanje zijn.
Van deze gewesten uit zijn hun organisaties door
gedrongen naar andere provincies, elk op haar eigen
manier. Gelijk in Kataloniësteeds onrust heeft
geheerscht en Barcelona een toevlucht is geweest voor
internationale politieke vluchtelingen uit het anar
chistische kamp, die dikwijls tengevolge van geweld
dadige acties hun land moesten verlaten, zoo is ook
voorna-rtelijk het systeem der anarchisten dat van
het geweld gebleven, de terreur om wankel moedigen
tot hun rijen te doen toetreden. Dit zeer in
tegenstel
Jl
'i
wé*
van '??i^Hnimn*
n* ooicrnnr vaar