De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 27 februari pagina 6

27 februari 1937 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

:?* C WiUem Pijper ) 25 JAAR NA MAHLER'S DOOD Berde symphonle (Amsterdam) Tiende sympbonle (Rotterdam) VIJFTIEN jaar geleden stond de Amsterdamsche Mahlercultus op zijn hoogtepunt. Van Stravinsky kende men hier vrijwel geen noot, het oeuvre van Schoenberg was terra incognita, de jonge componisten over wie thans gesproken wordt en naar wier werken te luisteren rnen zich tot, soms zelfs aangename, plicht rekent, verdieptenzich nog in de moeielijkheden der onregelmatige werkwoorden. De muzi kale toekomst teekende zich af in het licht van twee zonnen: het duistere, roode licht van Mahlers uitdoovend pessimisme, en het koele, witte schijn sel van Debussy's ars nova. Vijftien jaar muziekgeschiedenis.Van Mahlers vuur rest ons nauwelijks de herinnering; de klaarheid van Debussy bleef onaangetast. Het blijkt nu, dat degenen die Mahler hebben willen waardeeren op het niveau dat slechts voor de waarlijk groote meesters be stemd is, misgetast hebben. MetRichard Strauss, Reger, Pfitzner verdween ook Mahler uit onzen gehoorskring. Wij deden hiermede, verleden week, onder het luisteren naar Mahlers derde en tiende symphonie, geen nieuwe ont dekking. Maar de perspectieven teeke nen zich niet al te dikwijls zoo beklem mend scherp af. Wanneer wij moeten vaststellen dat voor ons geen noot meer blijkt te leven, die wij als drager van zeer positieve, zeer duidelijk gede termineerde affecten gekend hebben, dan kan men niet volstaan met de nuch tere opmerking, dat wij ons dus blijk baar collectief vergist hebben. De vraag is: hoe kon men zich zoo vergissen? De muziekhistorische wetenschap zal later bewijzen, dat de periode 1900?1925 tenminste even rijk aar vreemde en schokkende gebeurtenissei is geweest als de jaren omstreeks 1600 Een stijl ging ten onder: de laatste groote vertegenwoordigers der monotonale schrijfwijze voltooiden het ge bouw waarvan Bach de fundamenten had gelegd, Beethoven de afmetingen had bepaald, Wagner den koepel had geplaatst. Vóór Mahler als componist deel begon te hebben aan de Europeesche muziekproductie, was men buiten Duitschland reeds begonnen aan de nieuwe klankbouwsels. De nieuwe kunst zou niet meer kolossaal zijn, niet overladen, niet troebel van gedachten, niet omslachtig. VIJFTIEN, twintig jaar geleden konden wij dit alles juist zoo vast stellen als op het oogenblik. Na de door Debussy mogelijk gemaakte nieuwe aperceptie van het begrip klank; na de opkomst van de harmonische phenomena waaraan men de namen polytonaliteit en atonaliteit heeft gegeven, is er in positieven zin niets meer veran derd. De verruiming van de muzikale mogelijkheden was enorm; men kan op het oogenblik zelfs nog niet weten waar de grenzen van het nieuw ver worven gebied liggen. Nieuwe ontdek kingstochten kunnen pas weer georga niseerd worden als het omstreeks 1915 veroverde gebied geëxploreerd en in kaart gebracht is. Zeggen wij, dat men daar over twee- a driehonderd jaar mis schien eens over zal moeten gaan denken. In positieven zin hebben wij dus geen nieuwe" ontdekkingen te verwachten, voorloopig. In negatieven zin is er meer op te merken: het in Steeds snel ler tempo wegvallen van al wat onmid dellijk aan onze periode voorafging. Dit is de verklaring, dunkt mij, van onzen afkeer van Mahler c.s. In tijd perken als het onze bestrijden de nieuwe" en de oude" tendenzen (om het populair aan te duiden) elkander met de grootste verbittering. Het oude verdedigt zich met een beroep op de aloude traditie, het nieuwe begint met die traditie welke men zelf scheppen wil! hartgrondig te verachten. Tot men zelf een beginsel van traditie heeft, wel te verstaan. -.. De uitslag van de worsteling is niet twijfelachtig: de krijgsman wint genoeg, al wint hij niet dan tijd". En juist d ie tijd", die toe komst was de inzet van den strijd. Die reeds beslist was, vóór men de wapens getrokken had. Het is dus nu zoo, dat de scheppingen van Mahler en die met hem verwant waren, reeds vergaan zijn m hun tijd, vóór zij, gelijk het geval was met Beet hoven, met Berlioz, met Wagner, buiten den tijd korten treden. Wanneer men zich de moeite geeft, over dezen gang van zaken even door te denken, dan wordt veel duidelijk en doodeen voudig, wat, gezien van het standpunt der romantiek uit, lang een duister geheim geleken heeft. Inderdaad is er niets geheimzinnigs aan. MEN kan de zaak nog aanmerkelijk vereenvoudigen, door van het zui ver technische muziekbegrip uit te gaan. De muziek van Mahler werd door den auteur verwezenlijkt met gebruik making van materiaal (vormen, thema tiek) dat in wezen bestemd was voor iets anders dan waarvoor hij het gebruikte. , .Symphonie" beteekende voor Mahler ,,eine Welt aufbauen", volgens zijn eigen woorden. Dit is natuurlijk nonsens. Muziek is er niet terwille van een wereldbeschouwing. Andersom zou, in theorie, misschien nog mogelijk wezen.... Hetzelfde zou gezegd moeten worden van Mahlers motivische materiaal. Tachtig procent van zijn melodieën is opera- of operettemuziek, en geen superieure. Melodische elaboraties als de trombonesolo uit het eerste deel van de derde symphonie (?welene gleich ein getreuer Eckart die sonnige wilde Jagd beschwört!', fantaseert Mahlers biograaf Specht) behooren tot de muzi kale stuiversromantiek. Wij spreken hier niet over plagiaat of nevenbewuste citaten. Mahler heeft, zijn symphonische leven lang, nooit iets anders gedaan dan ploegen met andermans ossen. Het heeft mij altijd verwonderd, dat er nog geen ijverig en speurziek Duitsch musicoloog is geweest, die een Mahler f ibel heeft samengesteld, uit gaande van de volledige muziek! iteratuur van zijn, Mahlers, tijd. Het zou namelijk niet veel moeite kosten, de herkomst van ar Mahlers motieven en thema's ein für allemal endgültig festzustellen".... Zeker, ook aan Strauss en Reger zou men iets dergelijks kunnen ver wijten. Maar temidden van Strauss' vele oneigenheden (Jochanaanthema naar Mendelssohn, Rosenkavalier naar Schubert, Zarathustra naar Wagner) staan vondsten die zijn onvervreemd baar eigendom waren. Een Eulenspiegelthema heeft zijn eigen, Strauss', physionomie. En Reger is, afgezien van zijn menigvuldige Brahms-citaten, een tamelijk oorspronkelijk vinder van zijn eigen (voornamelijk harmoni sche) waarheden. Mahlers oeuvre lijkt gedoemd om te verdwijnen. Wellicht vergaat tege lijkertijd de heele symphohische con certpraktijk, misschien storten alleen de vleugels in, die omstreeks 1900 opge trokken werden, en uit zoo inferieur materiaal. Wij zullen dit spoedig weten.. Radiostethoscoop TL TI ET zelden heeft de radio-om/ W roep de wanhopige luisteraars ? ^ verleid tot de perversie van het Doelloos door den aether zwerven, als zij zich de vingers hadden moe gedraaid aan de knoppen hunner radio-conden satorent onmachtig als die zich moesten bekennen tot het produceeren van de verstrooiing, waarnaar de .behoefte van het oogenblik uitging. Totdat, na een bonte rhapsodie van praat- en muziekflitsen de verveling op een van haar ver rassende ontdekkingen stuitte, die dan als afleidend amusement werden ge noten en in het geheugen werden geboekstaafd om bij voorkomende gele genheden haar dubieuze diensten weer te bewijzen. , Als de censuur veroorloof t, eenige van zulke radio-onzedel ijkheden in openbare biecht te exhibeeren, dan zij als eerste verschijnsel van dit exhibitionisme tot doelwit van zulk een vingerwijzing gekozen hei amusante V.A.R.A.-halfuurtje Men vraagt en wij draaien." Minder dan om de, als hoofdbestand deel bedoelde, gramofoonmuziek trekt deze vorm van ontspanning onzen aan dacht om den spreker, die zich daarbij als conférencier opwerpt. Deze sneldichter-kwinkslager-voorlichter streeft op zijn wijze naar een populariteit, waar mee de naïevelingen, die hem werkelijk ernstig nemen, hem in verblinde aan bidding vereeren. Dat deze anonieme standwerker zich bij de bevrediging van de muzikale weetgierigen, die zich op deze leerrijke instelling beriepen, nogal eens een ondeugend vrijpostigheidje veroorlooft, hebben zijn discipelen hem bij voorbaat zeker wel vergeven. Als tweede voorbeeld van zulke radiopekelzonden moge hier het luisteren naar Fred Fry worden bekend!, Niet alleen kan menige luisteraar, die zich nogal wat" in Engelsch waant, dezen verdienstelijken A.V.R.O.-leer aar wel eens dankbaar zijn voor een opmerking of aanwijzing, die een erkentelijk »o ja, dat's waar ook" ontlokt, maar ook deze trouwe vriend uit den aether is pp zijn manier een zij het dan niet aether ische conférencier, die de kunst ver staat via den luidspreker sfeer te wekken. Met zijn hoogst vermakelijke en daar door ook boeiende wijze van doceeren terbeeldt hij zijn onderricht schier tot aanschouwelijkheid. Of is het niet amusant, zooals hij zijn moedertaal met een opzettelijk of onbewust aangeleerden Angticaanschen tongval weet te kruiden en is het somwijlen niet, of hij ons met een draai om de ooren tot oplettendheid en concentratie dwingt? De N.C.R. V. zal er zich in haar onschuld geen rekenschap van geven, dat zij met het Christelijk Liederenuurtje" van haren medewerker Johannes de Heer meer luisteraars amuseert dan sticht. Daarom zij het haar liever niet als een perversiteit ,aangemerkt, dat zij een ouden man met gebroken stem, met doorzichtig commercieel in zicht en met een gebrekkige viool begeleiding naïeve teksten laat croo nen". Maar de N.C.R.V. stelle zich niet voor, met déze van smaak noch religieuze pie'teit getuigende uitzendin gen bekeerlingen te kweeken. Een dreigenden wrevelige stemming zij hier verjaagd met de opwekkende gedachte aan onzen trouwen radio docent Max Tak. Wie eens naar een zijner Disco-causerieën" heeft geluis terd, heeft voorgoed zijn hart daaraan verpand om de vervoerende opgetogenheid, waarmede hij zijn gehoor mee sleept. Behalve van de muziek is hij de dienstwillige dienaar van de film en. daarom waarschijnlijk stort hij over de muziek en haar beoefenaren zijn hart uit in de superlatieven en exclamatieven der filmtaal. Bon sang ne peut mentir. Wie zich aan 'bovenstaande onbe schaamde bekentenissen ergert, stemme zich tot mildheid met het excuus, dat men zich ook aan de radio zóó ongeloof lijk kart vervelen .... G. K. KROP i P* Boendermaker's feest Albert Plasschaert ER zijn verzamelaars, hoewel niet zooveel als het u opper vlakkig toelijkt. Ik bedoel echte verzamelaars, die het niet laten kunnen, schilderijen bij zich Ie hebben, rond zich te hebben, ik schreef haast: tegen zich aan te hebben, te bezitten met een haast lichamelijke lust. Boendermaker is zoo'n verzame laar; hij wil schilderijen hebben, veel schilderijen hebben (dat is het zwakke punt in deze verterende liefde), hij wil ze zien, elke dag er bij zijn, ze op hangen, verhangen, de lijsten ver beteren, ze afstoffen (schilderijen zijn dingen, die zeer stoffig worden) Hij of zijn vader laten desnoods een museumpje er voor bouwen (de vader doet dat om den zoon, de zoon doet het om de schilderijen; ten slotte zijn ze beiden gelukkig door de schilderijen). Maar daar houdt de werking van de schilderijen op de familie Boender maker nog niet op. Vrouwen zijn dik wijls gevaarlijke elementen in zulke liefdes. Zij hebben een andere lief hebberij en als ze die hebben, dan zijn ze gemaskerde, onverbiddelijke tegen standers, die elk oogenblik waaksch zijn en de dwaasheid" van hun man zoetjes-aan maar onophoudelijk tegen werken. Wij allen, die wel eens met schilde rijen te maken hebben en ook soms te doen hebben, weten hoe menig bijna verkocht schilderij niet daar belandde, waar het zeer welkom zou zijn ge weest, omdat de vrouw van den koopzieken" man ook even moest komen kijken vóórdat de koop definitief was. Mevrouw Boendermaker behoort niet tot dat soort dames, die naast opinies over andere zaken ook opinies hebben over schilderijen; ten minste: zij heeft geen opinies die feitelijk rneer een bewijs zijn van afkeer dan een van voorkeur; zij is een hulpe des mans; alleen juister wijze want soms meer kritisch. De liefde van Boendermaker voor schilderijen is een grage, zooals ik zeide.... en zij is een argelooze, wat weerloos tegen de eigen kwaal; zij had nog eens! kritischer moeten zijn, had ze het eigen voordeel gezocht. Zij is inder daad argeloos en ze is daarom en daar door miskend. Ze was voor partijpsycho logen een gelegenheid hun gebrek aan wezentlijke psychologie te vertoonen en reactionnair zich te openbaren in het aesthetische. Dat zijn omstandigheden die meer voorkomen bij leiders; er zijn niet veel hoofden van fracties die aesthetisch zekerheid bezitten en meer dan eens zij t ge ontsteld over iemand, die ge toch intelligent waandet en die in het aesthetische allerbedroevenst onzeker bleek en blijkt tézijn. Maar: that is anothertale. Boendermaker had de gedeeltelijke weerloosheid, die veel eenzijdig gericht en affecties eigen is. Werd hij dan altijd wel gesteund door hen, die hem in alle gevalle veel ver plicht waren? Ik vrees van niet; ik denk van niet, ik. weet van niet. En toch heb ik mij wel afgevraagd: zou een bepaalde pericde, zouden bepaalde schilders zich hebben kunnen door zetten, zonder zijn hulp, die weer op Boendermaker's vaders hulp steunde? Het is noodig, dat hier duidelijk vast te stellen; de heugenis toch aan zulke dingen gaat snel verloren en 't is weer later moeilijk een toestand te recon strueer en, die zich van man tot man ontwikkelde. Ik herhaal nog eens: Boendermakér's daden waren zeker niet bovenal en ten eerste winziek; zijn aankopen waren de voldoening en, het voldoen aan een in deze baatlooze, zeker, onbaatzuchtige lust; hij kocht omdat hij schilderijziek was zooals een vrouw minziek kan wezen. En hij kocht, weerloos zooals ik zei tegen over zich zelf, op een groote manier; niet stukje na een stukje, maar soms tien tegelijk. Ik weet mijne heeren, dat is gevaarlijk, maar gevaarlijk voor een kooper, toch niet voor de schilders, die verkochten. Er zijn heel wat huis houdens van schilders geweest, die hun > budget vonden uit wat Boendermaker , bij den schilder kocht, ook in een tijd, / dat er nog niet veel gekocht werd, niet , veel zeker van een bepaalde groep. , Boendermaker was daar meer dan eens de onverwachte Sinterklaas, zoo? als hij elders de maandelijksche Sinter'klaas was; hij toch verbond zich ge makkelijk en ik ken schilders, die misschien nu uit de hoogte over hem praten, maar die hem soms, zoo leek het mij, plunderden .... Ook schilders zijn buiten hun vak niet altijd engelen; zij hetben dikwijls groote appetijt; ze zijn, ook dat moet gezegd: in hun vak niet altijd engelen; ze zijn niet alleen soms naijverig op roem en grandeur; zij zijn soms ook zeer naijverig op het geldverdienen van.... een ander. Schilders kunnen zeer ondankbaar zijn als andere menschen, en ver geetachtig .... Natuurlijk had iemand als Boender maker vele vijanden. Het gulle, on weerstane koopen gaf daartoe reeds aanleiding. Daarenboven hij was een zijdig ; kocht van n groep en dan nog van de groep, die toentertijd op-kwam, naar voren kwam. Van de Bergenaars, dus niet van Artimenschen. Natuurlijk waren dezen tegen hem; groepen ver dragen elkaar zeer slecht als theolo gen van diverse, niet altijd versche richtingen. Daaronder waren er nog verschillen, eigenlijk verschillende rich tingen in die groep zelf en jaloersch1 heden; er zijn altijd lieden die zich exclusief de grootste meenen. Daartusschen moest Boendermaker heen zeilen dat is heel wat varenskunst bewijzen.... het leven van een kooperamateur tusschen veel schilders kan, lijkt mij, iets hebben van een honden baantje .... Het leven van Boendermaker had soms ook iets van een administrateur.... , zonder tantièmes. Boendermaker had na die lust voor schilderijen een lust ,tot het uitleenen en het in bruikleen geven van zijn verzameling, wat ik 'bijv. niet zou hebben. Voortdurend wa ren er schilderijen op reis, of in Holland ' of uitgeleend voor tentoonstellingen in het buitenland, of gegeven aan open bare gebouwen ter versiering. Daar de verzameling Boendermaker een zeer groote ten slotte was geworden, was om dat alles na te gaan, het waar, het wanneer, het hoelang, daar was een heele" kracht voor noodig, en daar de onkosten zeker gedeeltelijk ten laste van den eigenaar kwamen was er een f orsche' beurs noodig.... Die was er, zeker een tijd lang en werd met genoegen geopend.... Fortuinen wa ren vroeger stabiele dingen, er waren ten minste fortuinen die dat bleven. jaren en jaren lang. Maar dat is ver anderd; er zijn tegenwoordig ook fortuinen, die voorbij gaan; het is zelfs een gewoon iets. Ook Boendermaker i heeft dat ervaren; amateurs worden ' ook geschokt in hun bezetenheden. Ik heb toen gevreesd, wat gedeelte lijk gebeurd is. Hij had reeds vroeger ^ ondankbaarheden ondervonden. Musea en andere hadden zich niet gedragen zooals ge dat moest hopen. Ik dacht: dat komt nu bij vlagen en buien over hem. Wie zou durven zeggen van niet; het is een zeer menschelijk geval im mers. Amsterdam dat toch wel iets aan zijn schilderijlust te danken had; het had veel meer kunnen hebben, heeft te zijnen opzichte wel niet niets gedaan maar toch zoo min mogelijk. Voor een halven, onkundigen ambtenaar doet het meer. Boendermaker had in j een bond moeten zijn. Vermoedelijk zit hij nog steeds te administreeren wat het overschot is van een eens zeer groote en veel betere verzameling, en ik twijfel niet, nu het DESPIAU Een opmerking Bantee Landweer, Amsterdam IK ken het werk van Despiau goed. Toch heeft mij bij een laatste beschouwing van een aantal zijner vrouwenkoppen n détail bizonder getroffen. Dat kan iemand overkomen, die toch een werk goed kent; op een bepaald, maar niet vooruit te bepalen oogenblik is uw aandacht in een op zicht meer waaksch dan anders. Zoo'n oogenblik maakt de bewuste kennis grooter dan te voren en meer onver vreemdbaar .Wat mij het laatst getroffen heeft was de rijkdom en de verscheiden heid der monden, der lippen van Despiau's vrouwen. Daar alles in alles is zijn zij een deel van het geheele werk. Zij hebben de teederheid van zijn langzaam modelé, dat alles ziet in een innerlijkheid, schuw voor alle over drijving, die 200 spoedig procédéwordt of schematisch. Dat spreekt vanzelf. Maar.... zoudt ge zeggen: deze mon den, deze lippen bestaan voor den beeld houwer Despiau meer dan bij vele an deren; zij zijn voor hem een kenmerkend deel van het gezicht van een figuur; een symbool voor zijn innerlijk, door anderen onderschat, door hem voor ons en voor altijd erkend. PL. De Onafhankelijken Stedelijk BInseum, Amsterdam DE katalogus van deze jubileum tentoonstelling (25 jaar!) is een heel boek geworden en bevat, als steeds, gegevens, die later hun nut voor den student in de kunsthistorie zullen hebben. Hij toont ons een aantal beeltenissen van schilders en schilde ressen, die niet allen tot de bekende kunstenaars behooren; verder zien wij er de gevraagde prijzen, die niet altijd hetzelfde zijn als wat voor het werk betaald wordt. De Italiaansche genoodigden zonden hun biographieën etc. in; ook dat is soms gemakkelijk. Maar er is meer gelucht in de bladen van dit boekwerk. Een aantalkritici of die wil len gelden als kunstexperts, hebben een schalksch of dogmatisch woord ge schreven om de feestvierende vereeniging te eeren (dat hoort zoo bij het emplooi der dagbladen en houdt ver band met de advertentie-rubriek). Af beeldingen van schilderijen enz. zijn in dit boekwerk zoo goed als afwezig, maar er is een andere stof f eer ing, een ander deel van den inhoud wat hier niet mag vergeten worden. Dit boek Despiau; Odette", (geel brons) Kunsthandel Santee Landweer Amsterdam bevat een aantal aphorismen, zeer korte essays, philosophische wereld bespiegelingen, sociale opmerkingen, die schilders eigen kunnen worden, wanneer zij niet schilderen en het hun bevreemdend vak aanvangen van schrijven, denken, zich bezinnen in woorden, daarin hun hart moeten openbaren en hun wat vage gevoelens in dat opzicht. Ik zou te kort schieten in oprechtheid, wanneer ik zei: hier vindt ge de wonderen van het gemoed, de krachten van een teeder-bespeelden geest. Er zijn schilders en schilderessen, die meer uitmunten in het hun toch ongewone, dan wat ik hier vind. Deze anderen kunnen verrukkelijk-gewoon, verrukkelijk-menschelijk zijn, komisch zelfs, zelfs bitter als gal; de litteratuur van dit boek is dat nergens. PL. blijkt dat niet allen hem zijn vergeten, hij een tevreden genoegelijk gevoel over zich heeft; hij is een dankbare natuur en ze willen iets voor hem doen op zijn ver j aar sf eest. Misschien wat laat zich hem nu op eens te her inneren, maar dat gaat ze o bij feesten. Die zijn dikwijls op dat kantje óf. Misschien schiet Amsterdam zelf nog wel, met de enkele schil ders mee, uit zijn slof. Maar het is zoo druk met het plan voor 't Stadhuis, een ons toegekend, ne gendewereldwonder". Na tuurlijk zal er ook nu weer tegengewerkt worden, ge lukkig, dat bewijst een bestaan l Maar toch kan niet anders bedacht wor den dan dat deze Boendermaker de Bergensche School te samen thuis hooren in een periode onzer schilderkunst. En dat geldt toch, waar zoovele leden vande kunst genootschappen nooit een plaatsje in genomen hebben in die schilderkunst en toch doen alsof zij er bazen in zijn, of als zoodanig bekeken worden door andere, dergelijken. Het is vcor hen uiterst moeilijk vergeten te worden; zij bestonden immers feitelijk nooit, ook niet daarvoor. Boendermakér's be staan is bewijsbaar. P. Boendermaker, de zestig jarige verzame laar, in een hoekje van zijn scni/den/endepot PAG. 10 EN II DE OIPENE No. 3117

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl