Historisch Archief 1877-1940
:?*
C WiUem Pijper ) 25 JAAR
NA MAHLER'S DOOD
Berde symphonle (Amsterdam)
Tiende sympbonle (Rotterdam)
VIJFTIEN jaar geleden stond de
Amsterdamsche Mahlercultus op
zijn hoogtepunt. Van Stravinsky
kende men hier vrijwel geen noot, het
oeuvre van Schoenberg was terra
incognita, de jonge componisten over wie
thans gesproken wordt en naar wier
werken te luisteren rnen zich tot, soms
zelfs aangename, plicht rekent,
verdieptenzich nog in de moeielijkheden der
onregelmatige werkwoorden. De muzi
kale toekomst teekende zich af in het
licht van twee zonnen: het duistere,
roode licht van Mahlers uitdoovend
pessimisme, en het koele, witte schijn
sel van Debussy's ars nova.
Vijftien jaar muziekgeschiedenis.Van
Mahlers vuur rest ons nauwelijks de
herinnering; de klaarheid van Debussy
bleef onaangetast. Het blijkt nu, dat
degenen die Mahler hebben willen
waardeeren op het niveau dat slechts
voor de waarlijk groote meesters be
stemd is, misgetast hebben. MetRichard
Strauss, Reger, Pfitzner verdween
ook Mahler uit onzen gehoorskring.
Wij deden hiermede, verleden week,
onder het luisteren naar Mahlers derde
en tiende symphonie, geen nieuwe ont
dekking. Maar de perspectieven teeke
nen zich niet al te dikwijls zoo beklem
mend scherp af. Wanneer wij moeten
vaststellen dat voor ons geen noot
meer blijkt te leven, die wij als drager
van zeer positieve, zeer duidelijk gede
termineerde affecten gekend hebben,
dan kan men niet volstaan met de nuch
tere opmerking, dat wij ons dus blijk
baar collectief vergist hebben. De vraag
is: hoe kon men zich zoo vergissen?
De muziekhistorische wetenschap
zal later bewijzen, dat de periode
1900?1925 tenminste even rijk aar
vreemde en schokkende gebeurtenissei
is geweest als de jaren omstreeks 1600
Een stijl ging ten onder: de laatste
groote vertegenwoordigers der
monotonale schrijfwijze voltooiden het ge
bouw waarvan Bach de fundamenten
had gelegd, Beethoven de afmetingen
had bepaald, Wagner den koepel had
geplaatst. Vóór Mahler als componist
deel begon te hebben aan de
Europeesche muziekproductie, was men buiten
Duitschland reeds begonnen aan de
nieuwe klankbouwsels. De nieuwe
kunst zou niet meer kolossaal zijn, niet
overladen, niet troebel van gedachten,
niet omslachtig.
VIJFTIEN, twintig jaar geleden
konden wij dit alles juist zoo vast
stellen als op het oogenblik. Na de door
Debussy mogelijk gemaakte nieuwe
aperceptie van het begrip klank; na de
opkomst van de harmonische
phenomena waaraan men de namen
polytonaliteit en atonaliteit heeft gegeven, is
er in positieven zin niets meer veran
derd. De verruiming van de muzikale
mogelijkheden was enorm; men kan
op het oogenblik zelfs nog niet weten
waar de grenzen van het nieuw ver
worven gebied liggen. Nieuwe ontdek
kingstochten kunnen pas weer georga
niseerd worden als het omstreeks 1915
veroverde gebied geëxploreerd en in
kaart gebracht is. Zeggen wij, dat men
daar over twee- a driehonderd jaar mis
schien eens over zal moeten gaan denken.
In positieven zin hebben wij dus geen
nieuwe" ontdekkingen te verwachten,
voorloopig. In negatieven zin is er
meer op te merken: het in Steeds snel
ler tempo wegvallen van al wat onmid
dellijk aan onze periode voorafging.
Dit is de verklaring, dunkt mij, van
onzen afkeer van Mahler c.s. In tijd
perken als het onze bestrijden de
nieuwe" en de oude" tendenzen (om
het populair aan te duiden) elkander
met de grootste verbittering. Het oude
verdedigt zich met een beroep op de
aloude traditie, het nieuwe begint met
die traditie welke men zelf scheppen
wil! hartgrondig te verachten. Tot
men zelf een beginsel van traditie heeft,
wel te verstaan. -.. De uitslag van de
worsteling is niet twijfelachtig: de
krijgsman wint genoeg, al wint hij niet
dan tijd". En juist d ie tijd", die toe
komst was de inzet van den strijd. Die
reeds beslist was, vóór men de wapens
getrokken had.
Het is dus nu zoo, dat de scheppingen
van Mahler en die met hem verwant
waren, reeds vergaan zijn m hun tijd,
vóór zij, gelijk het geval was met Beet
hoven, met Berlioz, met Wagner,
buiten den tijd korten treden. Wanneer
men zich de moeite geeft, over dezen
gang van zaken even door te denken,
dan wordt veel duidelijk en doodeen
voudig, wat, gezien van het standpunt
der romantiek uit, lang een duister
geheim geleken heeft. Inderdaad is er
niets geheimzinnigs aan.
MEN kan de zaak nog aanmerkelijk
vereenvoudigen, door van het zui
ver technische muziekbegrip uit te
gaan. De muziek van Mahler werd door
den auteur verwezenlijkt met gebruik
making van materiaal (vormen, thema
tiek) dat in wezen bestemd was voor
iets anders dan waarvoor hij het
gebruikte. , .Symphonie" beteekende
voor Mahler ,,eine Welt aufbauen",
volgens zijn eigen woorden. Dit is
natuurlijk nonsens. Muziek is er niet
terwille van een wereldbeschouwing.
Andersom zou, in theorie, misschien
nog mogelijk wezen....
Hetzelfde zou gezegd moeten worden
van Mahlers motivische materiaal.
Tachtig procent van zijn melodieën is
opera- of operettemuziek, en geen
superieure. Melodische elaboraties als
de trombonesolo uit het eerste deel van
de derde symphonie (?welene gleich
ein getreuer Eckart die sonnige wilde
Jagd beschwört!', fantaseert Mahlers
biograaf Specht) behooren tot de muzi
kale stuiversromantiek. Wij spreken
hier niet over plagiaat of nevenbewuste
citaten. Mahler heeft, zijn
symphonische leven lang, nooit iets anders
gedaan dan ploegen met andermans
ossen. Het heeft mij altijd verwonderd,
dat er nog geen ijverig en speurziek
Duitsch musicoloog is geweest, die een
Mahler f ibel heeft samengesteld, uit
gaande van de volledige muziek!
iteratuur van zijn, Mahlers, tijd. Het zou
namelijk niet veel moeite kosten, de
herkomst van ar Mahlers motieven en
thema's ein für allemal endgültig
festzustellen"....
Zeker, ook aan Strauss en Reger
zou men iets dergelijks kunnen ver
wijten. Maar temidden van Strauss'
vele oneigenheden (Jochanaanthema
naar Mendelssohn, Rosenkavalier naar
Schubert, Zarathustra naar Wagner)
staan vondsten die zijn onvervreemd
baar eigendom waren. Een
Eulenspiegelthema heeft zijn eigen, Strauss',
physionomie. En Reger is, afgezien
van zijn menigvuldige Brahms-citaten,
een tamelijk oorspronkelijk vinder
van zijn eigen (voornamelijk harmoni
sche) waarheden.
Mahlers oeuvre lijkt gedoemd om te
verdwijnen. Wellicht vergaat tege
lijkertijd de heele symphohische con
certpraktijk, misschien storten alleen de
vleugels in, die omstreeks 1900 opge
trokken werden, en uit zoo inferieur
materiaal. Wij zullen dit spoedig weten..
Radiostethoscoop
TL TI ET zelden heeft de
radio-om/ W roep de wanhopige luisteraars
? ^ verleid tot de perversie van het
Doelloos door den aether zwerven, als zij
zich de vingers hadden moe gedraaid
aan de knoppen hunner radio-conden
satorent onmachtig als die zich moesten
bekennen tot het produceeren van de
verstrooiing, waarnaar de .behoefte van
het oogenblik uitging. Totdat, na een
bonte rhapsodie van praat- en
muziekflitsen de verveling op een van haar ver
rassende ontdekkingen stuitte, die dan
als afleidend amusement werden ge
noten en in het geheugen werden
geboekstaafd om bij voorkomende gele
genheden haar dubieuze diensten weer
te bewijzen. ,
Als de censuur veroorloof t, eenige van
zulke radio-onzedel ijkheden in openbare
biecht te exhibeeren, dan zij als eerste
verschijnsel van dit exhibitionisme tot
doelwit van zulk een vingerwijzing
gekozen hei amusante
V.A.R.A.-halfuurtje Men vraagt en wij draaien."
Minder dan om de, als hoofdbestand
deel bedoelde, gramofoonmuziek trekt
deze vorm van ontspanning onzen aan
dacht om den spreker, die zich daarbij
als conférencier opwerpt. Deze
sneldichter-kwinkslager-voorlichter streeft op
zijn wijze naar een populariteit, waar
mee de naïevelingen, die hem werkelijk
ernstig nemen, hem in verblinde aan
bidding vereeren. Dat deze anonieme
standwerker zich bij de bevrediging van
de muzikale weetgierigen, die zich op
deze leerrijke instelling beriepen, nogal
eens een ondeugend vrijpostigheidje
veroorlooft, hebben zijn discipelen hem
bij voorbaat zeker wel vergeven.
Als tweede voorbeeld van zulke
radiopekelzonden moge hier het luisteren
naar Fred Fry worden bekend!, Niet
alleen kan menige luisteraar, die zich
nogal wat" in Engelsch waant, dezen
verdienstelijken A.V.R.O.-leer aar wel
eens dankbaar zijn voor een opmerking
of aanwijzing, die een erkentelijk »o ja,
dat's waar ook" ontlokt, maar ook deze
trouwe vriend uit den aether is pp zijn
manier een zij het dan niet aether
ische conférencier, die de kunst ver
staat via den luidspreker sfeer te wekken.
Met zijn hoogst vermakelijke en daar
door ook boeiende wijze van doceeren
terbeeldt hij zijn onderricht schier tot
aanschouwelijkheid. Of is het niet
amusant, zooals hij zijn moedertaal
met een opzettelijk of onbewust
aangeleerden Angticaanschen tongval weet
te kruiden en is het somwijlen niet, of
hij ons met een draai om de ooren
tot oplettendheid en concentratie dwingt?
De N.C.R. V. zal er zich in haar
onschuld geen rekenschap van geven,
dat zij met het Christelijk
Liederenuurtje" van haren medewerker Johannes
de Heer meer luisteraars amuseert
dan sticht. Daarom zij het haar liever
niet als een perversiteit ,aangemerkt,
dat zij een ouden man met gebroken
stem, met doorzichtig commercieel in
zicht en met een gebrekkige viool
begeleiding naïeve teksten laat croo
nen". Maar de N.C.R.V. stelle zich
niet voor, met déze van smaak noch
religieuze pie'teit getuigende uitzendin
gen bekeerlingen te kweeken.
Een dreigenden wrevelige stemming
zij hier verjaagd met de opwekkende
gedachte aan onzen trouwen radio
docent Max Tak. Wie eens naar een
zijner Disco-causerieën" heeft geluis
terd, heeft voorgoed zijn hart daaraan
verpand om de vervoerende
opgetogenheid, waarmede hij zijn gehoor mee
sleept. Behalve van de muziek is hij de
dienstwillige dienaar van de film en.
daarom waarschijnlijk stort hij over de
muziek en haar beoefenaren zijn hart
uit in de superlatieven en exclamatieven
der filmtaal. Bon sang ne peut mentir.
Wie zich aan 'bovenstaande onbe
schaamde bekentenissen ergert, stemme
zich tot mildheid met het excuus, dat
men zich ook aan de radio zóó ongeloof
lijk kart vervelen ....
G. K. KROP
i
P* Boendermaker's feest
Albert Plasschaert
ER zijn verzamelaars, hoewel
niet zooveel als het u opper
vlakkig toelijkt. Ik bedoel
echte verzamelaars, die het niet
laten kunnen, schilderijen bij zich Ie
hebben, rond zich te hebben, ik schreef
haast: tegen zich aan te hebben, te
bezitten met een haast lichamelijke
lust. Boendermaker is zoo'n verzame
laar; hij wil schilderijen hebben, veel
schilderijen hebben (dat is het zwakke
punt in deze verterende liefde), hij wil
ze zien, elke dag er bij zijn, ze op
hangen, verhangen, de lijsten ver
beteren, ze afstoffen (schilderijen zijn
dingen, die zeer stoffig worden) Hij of
zijn vader laten desnoods een
museumpje er voor bouwen (de vader
doet dat om den zoon, de zoon doet het
om de schilderijen; ten slotte zijn ze
beiden gelukkig door de schilderijen).
Maar daar houdt de werking van de
schilderijen op de familie Boender
maker nog niet op. Vrouwen zijn dik
wijls gevaarlijke elementen in zulke
liefdes. Zij hebben een andere lief
hebberij en als ze die hebben, dan zijn
ze gemaskerde, onverbiddelijke tegen
standers, die elk oogenblik waaksch
zijn en de dwaasheid" van hun man
zoetjes-aan maar onophoudelijk tegen
werken.
Wij allen, die wel eens met schilde
rijen te maken hebben en ook soms te
doen hebben, weten hoe menig bijna
verkocht schilderij niet daar belandde,
waar het zeer welkom zou zijn ge
weest, omdat de vrouw van den
koopzieken" man ook even moest
komen kijken vóórdat de koop definitief
was. Mevrouw Boendermaker behoort
niet tot dat soort dames, die naast
opinies over andere zaken ook opinies
hebben over schilderijen; ten minste:
zij heeft geen opinies die feitelijk rneer
een bewijs zijn van afkeer dan een van
voorkeur; zij is een hulpe des mans;
alleen juister wijze want soms meer
kritisch.
De liefde van Boendermaker voor
schilderijen is een grage, zooals ik
zeide.... en zij is een argelooze, wat
weerloos tegen de eigen kwaal; zij had
nog eens! kritischer moeten zijn, had ze
het eigen voordeel gezocht. Zij is inder
daad argeloos en ze is daarom en daar
door miskend. Ze was voor partijpsycho
logen een gelegenheid hun gebrek aan
wezentlijke psychologie te vertoonen en
reactionnair zich te openbaren in het
aesthetische. Dat zijn omstandigheden
die meer voorkomen bij leiders; er zijn
niet veel hoofden van fracties die
aesthetisch zekerheid bezitten en meer
dan eens zij t ge ontsteld over iemand,
die ge toch intelligent waandet en die
in het aesthetische allerbedroevenst
onzeker bleek en blijkt tézijn. Maar:
that is anothertale. Boendermaker had
de gedeeltelijke weerloosheid, die veel
eenzijdig gericht en affecties eigen is.
Werd hij dan altijd wel gesteund door
hen, die hem in alle gevalle veel ver
plicht waren? Ik vrees van niet; ik
denk van niet, ik. weet van niet. En
toch heb ik mij wel afgevraagd: zou
een bepaalde pericde, zouden bepaalde
schilders zich hebben kunnen door
zetten, zonder zijn hulp, die weer op
Boendermaker's vaders hulp steunde?
Het is noodig, dat hier duidelijk vast
te stellen; de heugenis toch aan zulke
dingen gaat snel verloren en 't is weer
later moeilijk een toestand te recon
strueer en, die zich van man tot man
ontwikkelde. Ik herhaal nog eens:
Boendermakér's daden waren zeker niet
bovenal en ten eerste winziek; zijn
aankopen waren de voldoening en, het
voldoen aan een in deze baatlooze,
zeker, onbaatzuchtige lust; hij kocht
omdat hij schilderijziek was zooals een
vrouw minziek kan wezen. En hij
kocht, weerloos zooals ik zei tegen
over zich zelf, op een groote manier;
niet stukje na een stukje, maar soms
tien tegelijk. Ik weet mijne heeren, dat
is gevaarlijk, maar gevaarlijk voor een
kooper, toch niet voor de schilders, die
verkochten. Er zijn heel wat huis
houdens van schilders geweest, die hun
> budget vonden uit wat Boendermaker
, bij den schilder kocht, ook in een tijd,
/ dat er nog niet veel gekocht werd, niet
, veel zeker van een bepaalde groep.
, Boendermaker was daar meer dan
eens de onverwachte Sinterklaas,
zoo? als hij elders de maandelijksche
Sinter'klaas was; hij toch verbond zich ge
makkelijk en ik ken schilders, die
misschien nu uit de hoogte over hem
praten, maar die hem soms, zoo leek
het mij, plunderden .... Ook schilders
zijn buiten hun vak niet altijd engelen;
zij hetben dikwijls groote appetijt; ze
zijn, ook dat moet gezegd: in hun vak
niet altijd engelen; ze zijn niet alleen
soms naijverig op roem en grandeur;
zij zijn soms ook zeer naijverig op het
geldverdienen van.... een ander.
Schilders kunnen zeer ondankbaar
zijn als andere menschen, en ver
geetachtig ....
Natuurlijk had iemand als Boender
maker vele vijanden. Het gulle, on
weerstane koopen gaf daartoe reeds
aanleiding. Daarenboven hij was een
zijdig ; kocht van n groep en dan nog
van de groep, die toentertijd op-kwam,
naar voren kwam. Van de Bergenaars,
dus niet van Artimenschen. Natuurlijk
waren dezen tegen hem; groepen ver
dragen elkaar zeer slecht als theolo
gen van diverse, niet altijd versche
richtingen. Daaronder waren er nog
verschillen, eigenlijk verschillende rich
tingen in die groep zelf en
jaloersch1 heden; er zijn altijd lieden die zich
exclusief de grootste meenen.
Daartusschen moest Boendermaker heen
zeilen dat is heel wat varenskunst
bewijzen.... het leven van een
kooperamateur tusschen veel schilders kan,
lijkt mij, iets hebben van een honden
baantje ....
Het leven van Boendermaker had
soms ook iets van een administrateur....
, zonder tantièmes. Boendermaker had
na die lust voor schilderijen een lust
,tot het uitleenen en het in bruikleen
geven van zijn verzameling, wat ik
'bijv. niet zou hebben. Voortdurend wa
ren er schilderijen op reis, of in Holland
' of uitgeleend voor tentoonstellingen
in het buitenland, of gegeven aan open
bare gebouwen ter versiering. Daar
de verzameling Boendermaker een
zeer groote ten slotte was geworden,
was om dat alles na te gaan, het waar,
het wanneer, het hoelang, daar was
een heele" kracht voor noodig, en
daar de onkosten zeker gedeeltelijk ten
laste van den eigenaar kwamen was
er een f orsche' beurs noodig.... Die
was er, zeker een tijd lang en werd met
genoegen geopend.... Fortuinen wa
ren vroeger stabiele dingen, er waren
ten minste fortuinen die dat bleven.
jaren en jaren lang. Maar dat is ver
anderd; er zijn tegenwoordig ook
fortuinen, die voorbij gaan; het is zelfs
een gewoon iets. Ook Boendermaker
i heeft dat ervaren; amateurs worden
' ook geschokt in hun bezetenheden.
Ik heb toen gevreesd, wat gedeelte
lijk gebeurd is. Hij had reeds vroeger
^ ondankbaarheden ondervonden. Musea
en andere hadden zich niet gedragen
zooals ge dat moest hopen. Ik dacht:
dat komt nu bij vlagen en buien over
hem. Wie zou durven zeggen van niet;
het is een zeer menschelijk geval im
mers. Amsterdam dat toch wel iets aan
zijn schilderijlust te danken had; het
had veel meer kunnen hebben, heeft
te zijnen opzichte wel niet niets gedaan
maar toch zoo min mogelijk. Voor
een halven, onkundigen ambtenaar
doet het meer. Boendermaker had in
j een bond moeten zijn.
Vermoedelijk zit hij nog steeds te
administreeren wat het overschot is
van een eens zeer groote en veel betere
verzameling, en ik twijfel niet, nu het
DESPIAU
Een opmerking
Bantee Landweer, Amsterdam
IK ken het werk van Despiau goed.
Toch heeft mij bij een laatste
beschouwing van een aantal zijner
vrouwenkoppen n détail bizonder
getroffen. Dat kan iemand overkomen,
die toch een werk goed kent; op een
bepaald, maar niet vooruit te bepalen
oogenblik is uw aandacht in een op
zicht meer waaksch dan anders. Zoo'n
oogenblik maakt de bewuste kennis
grooter dan te voren en meer onver
vreemdbaar .Wat mij het laatst getroffen
heeft was de rijkdom en de verscheiden
heid der monden, der lippen van
Despiau's vrouwen. Daar alles in alles is
zijn zij een deel van het geheele werk.
Zij hebben de teederheid van zijn
langzaam modelé, dat alles ziet in een
innerlijkheid, schuw voor alle over
drijving, die 200 spoedig procédéwordt
of schematisch. Dat spreekt vanzelf.
Maar.... zoudt ge zeggen: deze mon
den, deze lippen bestaan voor den beeld
houwer Despiau meer dan bij vele an
deren; zij zijn voor hem een kenmerkend
deel van het gezicht van een figuur;
een symbool voor zijn innerlijk, door
anderen onderschat, door hem voor ons
en voor altijd erkend. PL.
De Onafhankelijken
Stedelijk BInseum, Amsterdam
DE katalogus van deze jubileum
tentoonstelling (25 jaar!) is een
heel boek geworden en bevat,
als steeds, gegevens, die later hun nut
voor den student in de kunsthistorie
zullen hebben. Hij toont ons een aantal
beeltenissen van schilders en schilde
ressen, die niet allen tot de bekende
kunstenaars behooren; verder zien wij
er de gevraagde prijzen, die niet altijd
hetzelfde zijn als wat voor het werk
betaald wordt. De Italiaansche
genoodigden zonden hun biographieën etc. in;
ook dat is soms gemakkelijk. Maar er
is meer gelucht in de bladen van dit
boekwerk. Een aantalkritici of die wil
len gelden als kunstexperts, hebben een
schalksch of dogmatisch woord ge
schreven om de feestvierende
vereeniging te eeren (dat hoort zoo bij het
emplooi der dagbladen en houdt ver
band met de advertentie-rubriek). Af
beeldingen van schilderijen enz. zijn
in dit boekwerk zoo goed als afwezig,
maar er is een andere stof f eer ing, een
ander deel van den inhoud wat hier
niet mag vergeten worden. Dit boek
Despiau; Odette",
(geel brons)
Kunsthandel
Santee Landweer
Amsterdam
bevat een aantal aphorismen, zeer
korte essays, philosophische wereld
bespiegelingen, sociale opmerkingen,
die schilders eigen kunnen worden,
wanneer zij niet schilderen en het
hun bevreemdend vak aanvangen van
schrijven, denken, zich bezinnen in
woorden, daarin hun hart moeten
openbaren en hun wat vage gevoelens
in dat opzicht. Ik zou te kort schieten
in oprechtheid, wanneer ik zei: hier
vindt ge de wonderen van het gemoed,
de krachten van een teeder-bespeelden
geest. Er zijn schilders en schilderessen,
die meer uitmunten in het hun toch
ongewone, dan wat ik hier vind. Deze
anderen kunnen verrukkelijk-gewoon,
verrukkelijk-menschelijk zijn, komisch
zelfs, zelfs bitter als gal; de litteratuur
van dit boek is dat nergens. PL.
blijkt dat niet allen hem zijn vergeten,
hij een tevreden genoegelijk gevoel
over zich heeft; hij is een dankbare
natuur en ze willen iets voor hem
doen op zijn ver j aar sf eest. Misschien
wat laat zich hem nu op eens te her
inneren, maar dat gaat ze o bij feesten.
Die zijn dikwijls op dat kantje óf.
Misschien schiet Amsterdam zelf nog
wel, met de enkele schil
ders mee, uit zijn slof.
Maar het is zoo druk met
het plan voor 't Stadhuis,
een ons toegekend, ne
gendewereldwonder". Na
tuurlijk zal er ook nu weer
tegengewerkt worden, ge
lukkig, dat bewijst een
bestaan l Maar toch kan
niet anders bedacht wor
den dan dat deze Boendermaker
de Bergensche School te samen
thuis hooren in een periode onzer
schilderkunst. En dat geldt toch,
waar zoovele leden vande kunst
genootschappen nooit een plaatsje in
genomen hebben in die schilderkunst
en toch doen alsof zij er bazen in zijn,
of als zoodanig bekeken worden door
andere, dergelijken. Het is vcor hen
uiterst moeilijk vergeten te worden; zij
bestonden immers feitelijk nooit, ook
niet daarvoor. Boendermakér's be
staan is bewijsbaar.
P. Boendermaker, de zestig jarige verzame
laar, in een hoekje van zijn scni/den/endepot
PAG. 10 EN II DE OIPENE No. 3117