Historisch Archief 1877-1940
Een verhaal van De Groene
Offer
moeite ? Daar is die kameel,
Kathanaka, die zoo groot vertrouwen in onzen
gebieder heeft. Als wij hem dooden
hebben wij overvloedig voedsel en zullen
de kwellingen van den honger ons be
spaard blijven."
Voortreffelijk gesproken", ant
woordde de kraai maar onze heer
heeft hem veiligheid1 gewaarborgd en het
is dus niet mogelijk hem te dooden."
Wees niet bezoegd, kraai," her
nam de jakhals ik zal den leeuw er
wel van overtuigen dat hij den kameel
dooden moet. Ik zal mij dus naar
Madotkata begeven, hem zoo toespreken
dat hij het bevel geeft, dat wij ver
wachten, en daarna onverwijld terug
keer en. Blijf zoolang hier."
U
Deze f abel, uit het Sanskriet vertaald,
is ontleend aan het eerste'boek van het
oud-Indische werk Panohatantra",
uit de eerste eeuwen van onze jaartelling,
dat aan Bidpai wordt toegeschreven.
\
IN een boschrijke streek leefde eens een leeuw,
Madotkata genaamd, tot wiens gevolg een lui
paard, een kraai en een jakhals behoorden. Op
zekeren dag ontmoetten zij een kameel, Kathanaka
geheeten, die van de karavaan, tot welke hij behoor
de, afgedwaald was. Kijk toch eens", riep de leeuw
uit, toen hij Kathanaka in het oog kreeg, welk
een vreemd wezen ons pad kruist! Zoo'n zonderling
schepsel heb ik in heel mijn leven nog niet gezien I
Ik wil weten of het een in het woud levend dier dan
wel een huisdier is."
Heer", lichtte de kraai zijn gebieder is, het is
een huisdier en wordt kameel" geheeten. Het
behoort tot een diersoort, die u tot voedsel dienen
kan. Doodt het dus!"
Maar de leeuw sprak: Ik dood niemand, die als
gast tot mij komt. Want naar waarheid zegt men:
Een zondaar is de man, die een bezoeker, zelfs
een vijand, in zijn huis naar 't leven staat,
En even slecht als wie de moordnaarshand aan
honderd priesters slaat.
Voer het beest dus tot mij en vertel het dat zijn
leven geen gevaar loopt.
Dan zal ik het naar de reden van zijn komst
vragen."
Nadat nu alle dieren, die den leeuw begeleidden,
beloofd hadden dat zij Kathanaka niet naar het
leven zouden staan, voerden zij den kameel voor
hun heer. Het dier boog eerbiedig, zette zich neer
en vertelde, door Madotkata ondervraagd, zijn
wedervaren van het oogenblik af waarop het van
de karavaan gescheiden was. Daarop sprak de leeuw:
Vriend Kathanaka, ik raad u niet naar uw dorp
terug te keeren, want doet ge dat, dan zult ge op
nieuw zware lasten te dragen krijgen.' In dit woud
daarentegen zult ge steeds smaragdgroene sappige
grassen vinden, die u zullen voeden en verkwikken.
Blijf dus altijd bij me."
Met vreugde aanvaardde de kameel Madotkata's
aanbod en zonder vrees sloot hij zich bij de andere
dieren aan.
OP zekeren dag evenwel had Madotkata met een
eenzaam in het woud dwalenden reusachtigen
olifant een Moedigen strijd te voeren. Wel bleef hij
overwinnaar, maar de slagtanden van het groote dier
hadden hem toch diepe wonden toegebracht en veel
scheelde het niet of Madotkata had in dit gevecht
zijn leven gelaten. Zóó machteloos was hij dat hij
geen voet verzetten kon. En de kraai en de andere
dieren, die van den buit van den leeuw leefden,
voelden weldra de smartelijke kwellingen van den
honger.
Zoekt toch ergens een dier" sprak de leeuw
en brengt dat bij mij, opdat ik het doodeen u een
maaltijd verschaffe. In dezen toestand kan ik niet
zelf op jacht gaan." ?
In alle richtingen doorkruisten de vier dieren nu
het woud, maar geen enkel dier vonden zij, met
hoeveel ijver zij ook zochten. Jakhals en kraai
evenwel gingen met elkaar te rade. De jakhals sprak:
Waarom, beste kraai, geven wij ons toch^zooveel
LINGS begaf de jakhals zich nu
naar zijn gebieder en zeide:
Heer, het geheele woud hebben wij
doorzocht en zijn nu teruggekomen.
Geen enkel dier hebben wij gevonden.
Wat moeten wij doen? Toenemende
honger belet ons met zoeken voort te
gaan. Wij kunnen ons nauwelijks meer
bewegen en ook gij, heerrzoudt u een
voedzaam maal goed laten smaken. In
dien gij uw koninklijken last daartoe
geeft zal Kathanaka's vleesch ons
heden van groot nut zijn."
Maar de leeuw, deze liefdelooze
wreede woorden hoorende, riep toor
nig uit:
Foei, booswicht, als gij nog eens
zoo spreekt zal ik u op staanden voet dooden. Gij
weet toch dat ik Kathanaka veiligheid toegezegd
heb? Hoe zou ik hem dan kunnen ombrengen?
Heet het niet:
Wie aan zijn naaste vee geeft, land of spijzen
Schenkt weinig waardevols, zoo leeren wijzen.
Wie andren waarlijk vorstlijk wil bedenken,
Beijvre zich hun veiligheid te schenken.
Heer",?hernam de jakhals?als men iemand
veiligheid gewaarborgd heeft is het zeker zonde hem
het leven te ontnemen. Indien evenwel iemand eige
ner beweging, uit liefde tot zijn heer, van het leven
afstand wil doen, is er van zonde geen sprake. Als
Kathanaka dus uit vrijen wil zijn leven geeft om
ons voedsel te verschaffen kan zijn aanbod zeker
aanvaard worden. Anders zal een van ons zich te
offeren hebben, want uwe hoogheid kan het niet
langer buiten voedsel stellen. Waartoe bezitten wij
het leven als we het niet voor onzen heer willen
geven ? Overkomt hem onheil, dan blijft ons toch
niets anders over dan onze lichamen aan de vlammen
prijs te geven. Want men zegt terecht:
Naar 't heil van het gezinshoofd streven alle leden,
, Van zijn behoud hangt af de toekomst van het ras,
Zijn ondergang brengt die van alle andren mede,
Geen enkele wagen rijdt met een gebroken as.
Toen de jakhals zoo gesproken had, antwoordde
Madotkata: Als de zaken zoo staan, doe dan wat
u goeddunkt."
Daarop begaf de jakhals zich haastig naar zijn
metgezellen en sprak:
Ernstig is de toestand van onzen heer. Waarom
zouden wij nog langer ronddwalen? Wie zal ons
beschermen als hij er niet meer is? Onze door honger
gekwelde gebieder staat op het punt de reis naar de
andere wereld te aanvaarden. Laat ons dus tot hem
gaan en onze eigen lichamen aanbieden, opdat wij
onze schuld van dankbaarheid afdoen aan een ge
bieder, die ons zooveel gunsten heeft verleend., Men
zegt immers:
1 ? - ? . '
Een dienaar die zijn heer in moeilijkheden ziet
En tracht zijn eigen leven te bewaren,
Zorg draagt alleen dat hem geen leed geschiedt,
Zoo'n dienaar kan gerust ter helle varen I"
TOEN zij den jakhals zoo hadden hooren spreken
begaven zij zich met tranen in de oogen naar
den leeuw en bogen eerbiedig.
Wel", vroeg Madotkata hebt gij een of
ander dier gevangen of gezien?"
Heer", antwoordde de kraai langen tijd
hebben wij overal rondgedwaald, maar geen enkel
dier heeft ons pad gekruist. Neem mij echter en
eet mij, opdat gij verzadigd worde en het leven
behoüde en ik in den hemel kome. Naar waarheid
zegt men:
Bevoorrecht is de trouwe knecht, die voor zijn heer
mag sterven,
PAG. 16 DE GROENE No. 3117
Want eeuwge jeugd en hemelvreugd zal hij als loon
verwerven."
Neen, kraai," sprak nu de jakhals -?uw
lichaam is veel te klein. Het zou den knagenden
, honger van onzen gebieder zeker niet kunnen stillen
en bovendien zou het hem schade kunnen doen. Zegt
men niet terecht:
Van kraaienvleesch wil zelfs een hond niet weten,
Het geeft geen kracht, 't is maar een enkle bete.
Wie zou zich dwaaselijk met spijzen voeden willen,
Waarmee hij toch zijn honger niet kan stillen ?
pij hebt nu uw liefde voor onzen heer getoond,
uw schuld voor het genoten voedsel afgedaan en in
twee werelden een goeden roep verworven. Treed
dus terug, opdat ik met onzen heer spreke." Daarop
boog de jakhals met grooten eerbied en sprak:
Heer, verzadig u met mijn lichaam, opdat uw
leven verlengd worde en ik den hemel beërve. Men
zegt immers:
Een heer is eigenaar van 't leven van zijn knecht
En wil hij 't nemen, dan is dat zijn recht."
Maar nu nam de luipaard het woord en sprak:
Voortreffelijke woorden hebt gij gesproken, jak
hals, maar ook uw lichaam is te klein en bovendien
zijt gij familie van onzen heer, daar ook gij uw nagels
als wapen gebruikt. Zegt men niet:
Een wijze zal verboden spijs verzaken
Al zou hij ook van honger moeten sterven,
Wil hij ooit reine hemelvreugde smaken
Dan mag hij nu zijn kansen niet bederven.
Maar gij hebt getoond een telg uit een edel geslacht
te zijn. Naar waarheid wordt dan ook gezegd:
Met eedle mannen pleegt een vorst zich te omgeven,
Opdat zij trouw hem dienen, heel hun leven.
_ Treed evenwel nu terug, opdat ik met onzen heer
spreken kan." En de luipaard, voor Madotkata
buigende, sprak:
Heer,, laat mijn lichaam u heden spijze ver
schaffen, opdat mij in den hemel een eeuwige plaats
bereid worde en mijn roem zich over de geheele
aarde verbreide. Verwonder u niet, want naar waar
heid zegt men:
Eens dienaars grootst geluk is voor zijn heer te
sterven,
Roem vindt hij op deez' aard, den hemel zal hij
erven."
Kathanaka, de kameel, hoorde de anderen spreken
en peinsde: Mijn makkers hebben edele en schoone
woorden gesproken en geen van hen is door onzen
beschermer verslonden. Ik mag niet achterblijven,
en nu mijn beurt gekomen is zal ik mij tot den lui
paard wenden, opdat mijn houding gunstig beoor
deeld worde. Toen hij dit besluit genomen had
sprak hij:
Waar is wat gij gezegd hebt, luipaard, maar
ook gij gebruikt uw nagels als wapen. Hoe zoudt
gij dus onzen heer tot voedsel kunnen dienen ? Zegt
men dan niett
Wie vrienden en verwanten leed heeft aangedaan,
Leidt voor en na zijn dood een smartelijk bestaan
i ? - . ?
Treed dus terug, opdat ik mij tot onzen gebieder
wende." Daarop trad Kathanaka voor den leeuw
en sprak: Heer, deze dieren kunnen u niet tot
voedsel dienen, onderhoud daarom uw leven met
het mijne, opdat ik in de twee werelden heil
verwerve. Men zegt terecht:
Zelfs boetelingen winnen niet zoo groote eer
Als trouwe dienaars, die met liefde sterven voor
hun heer."
Nauwelijks had Kathanaka deze woorden geuit
of de jakhals en de luipaard reten hem den buik
open en doodden hem. En daarop werd hij door de
sluwe, schepsels verslonden. Daarom zeg ik:
Stelt dus in lage wezens nooit vertrouwen,
Al lijkt ook wat zij zeggen goed en mooi,
Wie naar hun woorden luistert zal 't berouwen,
Hij valt hun sluwheid vóór hij 't weet ten prooi.
1 (Vert. F. C. TIESKENS) >
lamp anno KfUQ D T UT
ft i- ?-** f ? L '
la coure premiere quaLire
DE KLEINE KRANT:
UIT HET DAGBOEK VAN PIERKEN
De student
DE student behoort tot de klasse
der tweevoeters. Althans over
dag. In de kleine uurkens
metamorphoseert hij somtijds tot een vier
voetig wezen.
De traditie getrouw wordt de student
gerangschikt bij de onderafdeeling der
intellectueelen. Op het eind der maand
en zelfs in het begin, kunt ge hem van
de gewone menschen onderscheiden
door zijn platten porte-monee. In tegen
stelling met de mollen valt zijn
winterslaap tusschen Juli en October. Dan is
hij uit de circulatie verdwenen en zit
in de keuken achter de stoof.
Een student is samengesteld uit een
paar voeten, een drogen lever en soms
ook uit een hoofd. Teneinde dit laatste
te bevestigen zijn er landen, zooals
Duitschland, waar de studenten
malkaars hoofd ontwikkelen bij middel
van degens en matrakken, tot wanneer
het murw en rijp is voor de transcen
dentale philosophie.
Een student, die zijn beroep in eere
houdt, voedt zich met bier en
kalfsvleesch, dat hij des avonds in de kino
en op de banken van het park gaat
opjagen. Het kalfsvleesch dat in zijn
handen valt, geeft men den
wetenschappelijken naam van bakvisch. Een
welingerichte maatschappij zal er dus
voor zorgen, dat deze waar steeds over
vloedig aanwezig zij. Anders zou het
ras der studenten na enkele weken
door ondervoeding verwelken en uit
sterven en zou het land in de
barbaarschhei d vervallen.
Wanneer een student zijn best doet,
dan kan hij, na een tiental jaren, afge
zien van de mogelijke ontsporingen,
geneesheer, advokaat, leeraar in tur
nen, veterinair, pillendraaier» pompier
of députéworden.
De meesten keeren echter naar hun
dorp terug en trouwen met een oude
jonge dochter, die de kosten der instal
latie op zich neemt.
Des avonds gaat hij op zijn sloffen
een partijtje jassen in den staminee
naast het gemeentehuis, in gezelschap
van de andere intellectueelen van het
dorp: den secretaris, den commandant
van de gendarmerie en den koster en
zij bespreken de gemeentelijke
financies en de vijf van den laatsten slag.
Zijn sociale rol bestaat erin van zich
te abonneeren op een deftige krant en
zijn jicht te verzorgen.
De gewezen studenten vormen de
ruggegraat van ons volk dat niet kan
vergaan en in den loop der eeuwen
reeds heet wat andere ongelukken ge
trotseerd heeft.
Als het meevalt zetten zij zich aan
den kweek en zegenen ons vaderland
met een verschen nest intellectueelen,
die op hun beurt een oude jonge dochter
gelukkig maken en een abonnement
nemen op een deftige krant.
Dat noemt men de heilige erfenis
onzer voorvaderen, die wij plichts
getrouw zullen voortzetten als wan
neer wij de jaren van het verstand
bereikt hebben op onze gebloemde
sloffen.
/") _V /l
~&£ /!s^tet£v£l4At£
i ({in ^*\ n
i* V* *i " /
tyuTT' vb*kw W&H' GLtw,
''"Hb^^
'Z/ct/XL'
faUüJl
b l
rvo
Vrouwen en politiek
K zie, ik zie, wat
jij niet ziet", zegt
,,. gisteren
ineensWillem van de biljarten
en zag hij mijn vrouw
bij het raam komen
zitten, die eens kwam
kijken hoe haar Hendrikje het maakte,
want ik ben de laatste weken nog steeds
wat slapjes in den rug en ik heb er al
eens over gedacht levertraan te nemen,
met een scheut j e cognac er door tegen
den smaak, maar ik ben tegen drank
misbruik en zoo kom ik er niet toe.
Marie kan mij zoo aankijken, en dan
weet ik: Hendrik, je dassie! En wat
dat betreft zit er iets in de vrouwenbe
weging, die de vrouw wil binnenhalen,
waar ze nog niet komt. Want stel u
voor, als de vrouw den man over* l zou
volgen, zag het er in de wereld heel
anders uit. Ik zeg tegen een Dame femi
niste, die hier nog wel eens voor twaalf
zit met een paar Dames vriendinnen-'
vrouwenbewéegsters om de wereld te
verbeteren, maar nooit iets anders dan
koffie, ik zeg: Stel u voor, Mevrouw,
dat in de wereldgeschiedenis er steeds
een lieftallige vrouw en gade was ge
weest, om de mannen te bewaren voor
vergissingen als ze zich
vergalloppeerden. Net als laatst de Heer Walrave in
den Raad, die het maar niet laten kan,
de raadhuisprijsvraag na te treuren,
zoodat hij den Heer Burgemeester te
leur stelt en standjes van hem krijgt.
En dat er dan nog net op tijd een goede
geest is, om te waarschuwen: Wal
rave, nattigheid, je dassie l" Het zou er
beter uitzien, dat geloof ik, maar," zeg
ik, en ik keek den Dameskring flink
rond, ik zeg: ,,-en toch liever maar
niet." [En"meteen 'loop ik weg,
omdat er toch een kleintje koffie moest
zijn.
HET is trouwens toch een merk
waardig feit, dat démensch, man
nelijk of vrouwelijk gesproken overeen,
zoo bang is, aan de wereldorde wat te
veranderen. Want -dat merk je soms,
als het publiek wat bestelt, en je
brengt iets anders, wat ook den beste in
i het vak kan gebeuren, mij ook, en dan
zeggen de klanten: Weet je wat, Kist,
laat maar staan; ik drink het wel op,
nou het er toch eenmaal staat", ook al
is het een fosco en hadden ze wodka
besteld. En als je dat bedenkt, waarom
zouden we dan nog hier zoo'n moeite
doen met den Raad, die er heel wat
daagjes per jaar aan kwijt zijn, en met
besprekingen, in het parlement etc.
Want dan moest er eigenlijk aan het
hoofd van staat en gemeente een, ik zal
maar zeggen bovenste ober-kellner
staan, die de menschen fosco voor
wodka schenkt, en niemand zal pro
testeeren; kijk rrfaar naar het gedempte
Rokin. Opvreten konden de Heeren in
den Raad elkaar; en nu het zand er in
gaat, is alles vergeten en is het zoo bok
goed. Praten, denken, overleggen, dat
is alles goed. Maar niet vóór de drank
gebrouwen en gedronken is. En omdat
de verkiezingstijd weer nadert, ga ik
overdenken ; een soort Hendrik Kist
voor het geheele land, dat moet er
komen'. En waarachtig, ik zou mij wel
candidaat willen stellen. En ik zei dat
tegïn den Heer van Eenheid door
Democratie, en hij zei: een gulden
voor jouw als je het niet doet," en
gaf hij mij een kwartje fooi.
Vrijdag 26 Februari 2 uur
PREMIERE DER PRACHTFILM
C. B. SHAWS
(FI LM EX-CIN TONE-PRODUCTIE)
REGIE: Dr. LU D WIG BERGER
In de hoofdrollen:
LILY BOUWMEESTER
JOHAN DE MEESTER
EMMA MOREL - ED VERKADE
MATHIEU VAN EYSDEN
Met gerechtvaardigde trots pre*
senteeren wij U thans de vol*
maakte.Nederlandsche film, met
zooveel gezonde vroolijkheid,
zooveel vaart, vlotbeid, satire en
temperament als nimmer tevoren.
Het ia 'n verrukkelijke caprice van
V ULY BOUWMEESTER
en
JOHAN DE MEESTER
die U «enige uren van uitbundige vreugde geeft.
Dit is thans de Neder landsche
film, die recht heef t op de belang'
stelling van lederen Nederlander.
Vrijdagavond 8 uur GALA-VOORSTELLING
Toegang voor alle leeftijden
PAG. 17 DE GROENE No. 3117