De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 27 februari pagina 9

27 februari 1937 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Een verhaal van De Groene Offer moeite ? Daar is die kameel, Kathanaka, die zoo groot vertrouwen in onzen gebieder heeft. Als wij hem dooden hebben wij overvloedig voedsel en zullen de kwellingen van den honger ons be spaard blijven." Voortreffelijk gesproken", ant woordde de kraai maar onze heer heeft hem veiligheid1 gewaarborgd en het is dus niet mogelijk hem te dooden." Wees niet bezoegd, kraai," her nam de jakhals ik zal den leeuw er wel van overtuigen dat hij den kameel dooden moet. Ik zal mij dus naar Madotkata begeven, hem zoo toespreken dat hij het bevel geeft, dat wij ver wachten, en daarna onverwijld terug keer en. Blijf zoolang hier." U Deze f abel, uit het Sanskriet vertaald, is ontleend aan het eerste'boek van het oud-Indische werk Panohatantra", uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, dat aan Bidpai wordt toegeschreven. \ IN een boschrijke streek leefde eens een leeuw, Madotkata genaamd, tot wiens gevolg een lui paard, een kraai en een jakhals behoorden. Op zekeren dag ontmoetten zij een kameel, Kathanaka geheeten, die van de karavaan, tot welke hij behoor de, afgedwaald was. Kijk toch eens", riep de leeuw uit, toen hij Kathanaka in het oog kreeg, welk een vreemd wezen ons pad kruist! Zoo'n zonderling schepsel heb ik in heel mijn leven nog niet gezien I Ik wil weten of het een in het woud levend dier dan wel een huisdier is." Heer", lichtte de kraai zijn gebieder is, het is een huisdier en wordt kameel" geheeten. Het behoort tot een diersoort, die u tot voedsel dienen kan. Doodt het dus!" Maar de leeuw sprak: Ik dood niemand, die als gast tot mij komt. Want naar waarheid zegt men: Een zondaar is de man, die een bezoeker, zelfs een vijand, in zijn huis naar 't leven staat, En even slecht als wie de moordnaarshand aan honderd priesters slaat. Voer het beest dus tot mij en vertel het dat zijn leven geen gevaar loopt. Dan zal ik het naar de reden van zijn komst vragen." Nadat nu alle dieren, die den leeuw begeleidden, beloofd hadden dat zij Kathanaka niet naar het leven zouden staan, voerden zij den kameel voor hun heer. Het dier boog eerbiedig, zette zich neer en vertelde, door Madotkata ondervraagd, zijn wedervaren van het oogenblik af waarop het van de karavaan gescheiden was. Daarop sprak de leeuw: Vriend Kathanaka, ik raad u niet naar uw dorp terug te keeren, want doet ge dat, dan zult ge op nieuw zware lasten te dragen krijgen.' In dit woud daarentegen zult ge steeds smaragdgroene sappige grassen vinden, die u zullen voeden en verkwikken. Blijf dus altijd bij me." Met vreugde aanvaardde de kameel Madotkata's aanbod en zonder vrees sloot hij zich bij de andere dieren aan. OP zekeren dag evenwel had Madotkata met een eenzaam in het woud dwalenden reusachtigen olifant een Moedigen strijd te voeren. Wel bleef hij overwinnaar, maar de slagtanden van het groote dier hadden hem toch diepe wonden toegebracht en veel scheelde het niet of Madotkata had in dit gevecht zijn leven gelaten. Zóó machteloos was hij dat hij geen voet verzetten kon. En de kraai en de andere dieren, die van den buit van den leeuw leefden, voelden weldra de smartelijke kwellingen van den honger. Zoekt toch ergens een dier" sprak de leeuw en brengt dat bij mij, opdat ik het doodeen u een maaltijd verschaffe. In dezen toestand kan ik niet zelf op jacht gaan." ? In alle richtingen doorkruisten de vier dieren nu het woud, maar geen enkel dier vonden zij, met hoeveel ijver zij ook zochten. Jakhals en kraai evenwel gingen met elkaar te rade. De jakhals sprak: Waarom, beste kraai, geven wij ons toch^zooveel LINGS begaf de jakhals zich nu naar zijn gebieder en zeide: Heer, het geheele woud hebben wij doorzocht en zijn nu teruggekomen. Geen enkel dier hebben wij gevonden. Wat moeten wij doen? Toenemende honger belet ons met zoeken voort te gaan. Wij kunnen ons nauwelijks meer bewegen en ook gij, heerrzoudt u een voedzaam maal goed laten smaken. In dien gij uw koninklijken last daartoe geeft zal Kathanaka's vleesch ons heden van groot nut zijn." Maar de leeuw, deze liefdelooze wreede woorden hoorende, riep toor nig uit: Foei, booswicht, als gij nog eens zoo spreekt zal ik u op staanden voet dooden. Gij weet toch dat ik Kathanaka veiligheid toegezegd heb? Hoe zou ik hem dan kunnen ombrengen? Heet het niet: Wie aan zijn naaste vee geeft, land of spijzen Schenkt weinig waardevols, zoo leeren wijzen. Wie andren waarlijk vorstlijk wil bedenken, Beijvre zich hun veiligheid te schenken. Heer",?hernam de jakhals?als men iemand veiligheid gewaarborgd heeft is het zeker zonde hem het leven te ontnemen. Indien evenwel iemand eige ner beweging, uit liefde tot zijn heer, van het leven afstand wil doen, is er van zonde geen sprake. Als Kathanaka dus uit vrijen wil zijn leven geeft om ons voedsel te verschaffen kan zijn aanbod zeker aanvaard worden. Anders zal een van ons zich te offeren hebben, want uwe hoogheid kan het niet langer buiten voedsel stellen. Waartoe bezitten wij het leven als we het niet voor onzen heer willen geven ? Overkomt hem onheil, dan blijft ons toch niets anders over dan onze lichamen aan de vlammen prijs te geven. Want men zegt terecht: Naar 't heil van het gezinshoofd streven alle leden, , Van zijn behoud hangt af de toekomst van het ras, Zijn ondergang brengt die van alle andren mede, Geen enkele wagen rijdt met een gebroken as. Toen de jakhals zoo gesproken had, antwoordde Madotkata: Als de zaken zoo staan, doe dan wat u goeddunkt." Daarop begaf de jakhals zich haastig naar zijn metgezellen en sprak: Ernstig is de toestand van onzen heer. Waarom zouden wij nog langer ronddwalen? Wie zal ons beschermen als hij er niet meer is? Onze door honger gekwelde gebieder staat op het punt de reis naar de andere wereld te aanvaarden. Laat ons dus tot hem gaan en onze eigen lichamen aanbieden, opdat wij onze schuld van dankbaarheid afdoen aan een ge bieder, die ons zooveel gunsten heeft verleend., Men zegt immers: 1 ? - ? . ' Een dienaar die zijn heer in moeilijkheden ziet En tracht zijn eigen leven te bewaren, Zorg draagt alleen dat hem geen leed geschiedt, Zoo'n dienaar kan gerust ter helle varen I" TOEN zij den jakhals zoo hadden hooren spreken begaven zij zich met tranen in de oogen naar den leeuw en bogen eerbiedig. Wel", vroeg Madotkata hebt gij een of ander dier gevangen of gezien?" Heer", antwoordde de kraai langen tijd hebben wij overal rondgedwaald, maar geen enkel dier heeft ons pad gekruist. Neem mij echter en eet mij, opdat gij verzadigd worde en het leven behoüde en ik in den hemel kome. Naar waarheid zegt men: Bevoorrecht is de trouwe knecht, die voor zijn heer mag sterven, PAG. 16 DE GROENE No. 3117 Want eeuwge jeugd en hemelvreugd zal hij als loon verwerven." Neen, kraai," sprak nu de jakhals -?uw lichaam is veel te klein. Het zou den knagenden , honger van onzen gebieder zeker niet kunnen stillen en bovendien zou het hem schade kunnen doen. Zegt men niet terecht: Van kraaienvleesch wil zelfs een hond niet weten, Het geeft geen kracht, 't is maar een enkle bete. Wie zou zich dwaaselijk met spijzen voeden willen, Waarmee hij toch zijn honger niet kan stillen ? pij hebt nu uw liefde voor onzen heer getoond, uw schuld voor het genoten voedsel afgedaan en in twee werelden een goeden roep verworven. Treed dus terug, opdat ik met onzen heer spreke." Daarop boog de jakhals met grooten eerbied en sprak: Heer, verzadig u met mijn lichaam, opdat uw leven verlengd worde en ik den hemel beërve. Men zegt immers: Een heer is eigenaar van 't leven van zijn knecht En wil hij 't nemen, dan is dat zijn recht." Maar nu nam de luipaard het woord en sprak: Voortreffelijke woorden hebt gij gesproken, jak hals, maar ook uw lichaam is te klein en bovendien zijt gij familie van onzen heer, daar ook gij uw nagels als wapen gebruikt. Zegt men niet: Een wijze zal verboden spijs verzaken Al zou hij ook van honger moeten sterven, Wil hij ooit reine hemelvreugde smaken Dan mag hij nu zijn kansen niet bederven. Maar gij hebt getoond een telg uit een edel geslacht te zijn. Naar waarheid wordt dan ook gezegd: Met eedle mannen pleegt een vorst zich te omgeven, Opdat zij trouw hem dienen, heel hun leven. _ Treed evenwel nu terug, opdat ik met onzen heer spreken kan." En de luipaard, voor Madotkata buigende, sprak: Heer,, laat mijn lichaam u heden spijze ver schaffen, opdat mij in den hemel een eeuwige plaats bereid worde en mijn roem zich over de geheele aarde verbreide. Verwonder u niet, want naar waar heid zegt men: Eens dienaars grootst geluk is voor zijn heer te sterven, Roem vindt hij op deez' aard, den hemel zal hij erven." Kathanaka, de kameel, hoorde de anderen spreken en peinsde: Mijn makkers hebben edele en schoone woorden gesproken en geen van hen is door onzen beschermer verslonden. Ik mag niet achterblijven, en nu mijn beurt gekomen is zal ik mij tot den lui paard wenden, opdat mijn houding gunstig beoor deeld worde. Toen hij dit besluit genomen had sprak hij: Waar is wat gij gezegd hebt, luipaard, maar ook gij gebruikt uw nagels als wapen. Hoe zoudt gij dus onzen heer tot voedsel kunnen dienen ? Zegt men dan niett Wie vrienden en verwanten leed heeft aangedaan, Leidt voor en na zijn dood een smartelijk bestaan i ? - . ? Treed dus terug, opdat ik mij tot onzen gebieder wende." Daarop trad Kathanaka voor den leeuw en sprak: Heer, deze dieren kunnen u niet tot voedsel dienen, onderhoud daarom uw leven met het mijne, opdat ik in de twee werelden heil verwerve. Men zegt terecht: Zelfs boetelingen winnen niet zoo groote eer Als trouwe dienaars, die met liefde sterven voor hun heer." Nauwelijks had Kathanaka deze woorden geuit of de jakhals en de luipaard reten hem den buik open en doodden hem. En daarop werd hij door de sluwe, schepsels verslonden. Daarom zeg ik: Stelt dus in lage wezens nooit vertrouwen, Al lijkt ook wat zij zeggen goed en mooi, Wie naar hun woorden luistert zal 't berouwen, Hij valt hun sluwheid vóór hij 't weet ten prooi. 1 (Vert. F. C. TIESKENS) > lamp anno KfUQ D T UT ft i- ?-** f ? L ' la coure premiere quaLire DE KLEINE KRANT: UIT HET DAGBOEK VAN PIERKEN De student DE student behoort tot de klasse der tweevoeters. Althans over dag. In de kleine uurkens metamorphoseert hij somtijds tot een vier voetig wezen. De traditie getrouw wordt de student gerangschikt bij de onderafdeeling der intellectueelen. Op het eind der maand en zelfs in het begin, kunt ge hem van de gewone menschen onderscheiden door zijn platten porte-monee. In tegen stelling met de mollen valt zijn winterslaap tusschen Juli en October. Dan is hij uit de circulatie verdwenen en zit in de keuken achter de stoof. Een student is samengesteld uit een paar voeten, een drogen lever en soms ook uit een hoofd. Teneinde dit laatste te bevestigen zijn er landen, zooals Duitschland, waar de studenten malkaars hoofd ontwikkelen bij middel van degens en matrakken, tot wanneer het murw en rijp is voor de transcen dentale philosophie. Een student, die zijn beroep in eere houdt, voedt zich met bier en kalfsvleesch, dat hij des avonds in de kino en op de banken van het park gaat opjagen. Het kalfsvleesch dat in zijn handen valt, geeft men den wetenschappelijken naam van bakvisch. Een welingerichte maatschappij zal er dus voor zorgen, dat deze waar steeds over vloedig aanwezig zij. Anders zou het ras der studenten na enkele weken door ondervoeding verwelken en uit sterven en zou het land in de barbaarschhei d vervallen. Wanneer een student zijn best doet, dan kan hij, na een tiental jaren, afge zien van de mogelijke ontsporingen, geneesheer, advokaat, leeraar in tur nen, veterinair, pillendraaier» pompier of députéworden. De meesten keeren echter naar hun dorp terug en trouwen met een oude jonge dochter, die de kosten der instal latie op zich neemt. Des avonds gaat hij op zijn sloffen een partijtje jassen in den staminee naast het gemeentehuis, in gezelschap van de andere intellectueelen van het dorp: den secretaris, den commandant van de gendarmerie en den koster en zij bespreken de gemeentelijke financies en de vijf van den laatsten slag. Zijn sociale rol bestaat erin van zich te abonneeren op een deftige krant en zijn jicht te verzorgen. De gewezen studenten vormen de ruggegraat van ons volk dat niet kan vergaan en in den loop der eeuwen reeds heet wat andere ongelukken ge trotseerd heeft. Als het meevalt zetten zij zich aan den kweek en zegenen ons vaderland met een verschen nest intellectueelen, die op hun beurt een oude jonge dochter gelukkig maken en een abonnement nemen op een deftige krant. Dat noemt men de heilige erfenis onzer voorvaderen, die wij plichts getrouw zullen voortzetten als wan neer wij de jaren van het verstand bereikt hebben op onze gebloemde sloffen. /") _V /l ~&£ /!s^tet£v£l4At£ i ({in ^*\ n i* V* *i " / tyuTT' vb*kw W&H' GLtw, ''"Hb^^ 'Z/ct/XL' faUüJl b l rvo Vrouwen en politiek K zie, ik zie, wat jij niet ziet", zegt ,,. gisteren ineensWillem van de biljarten en zag hij mijn vrouw bij het raam komen zitten, die eens kwam kijken hoe haar Hendrikje het maakte, want ik ben de laatste weken nog steeds wat slapjes in den rug en ik heb er al eens over gedacht levertraan te nemen, met een scheut j e cognac er door tegen den smaak, maar ik ben tegen drank misbruik en zoo kom ik er niet toe. Marie kan mij zoo aankijken, en dan weet ik: Hendrik, je dassie! En wat dat betreft zit er iets in de vrouwenbe weging, die de vrouw wil binnenhalen, waar ze nog niet komt. Want stel u voor, als de vrouw den man over* l zou volgen, zag het er in de wereld heel anders uit. Ik zeg tegen een Dame femi niste, die hier nog wel eens voor twaalf zit met een paar Dames vriendinnen-' vrouwenbewéegsters om de wereld te verbeteren, maar nooit iets anders dan koffie, ik zeg: Stel u voor, Mevrouw, dat in de wereldgeschiedenis er steeds een lieftallige vrouw en gade was ge weest, om de mannen te bewaren voor vergissingen als ze zich vergalloppeerden. Net als laatst de Heer Walrave in den Raad, die het maar niet laten kan, de raadhuisprijsvraag na te treuren, zoodat hij den Heer Burgemeester te leur stelt en standjes van hem krijgt. En dat er dan nog net op tijd een goede geest is, om te waarschuwen: Wal rave, nattigheid, je dassie l" Het zou er beter uitzien, dat geloof ik, maar," zeg ik, en ik keek den Dameskring flink rond, ik zeg: ,,-en toch liever maar niet." [En"meteen 'loop ik weg, omdat er toch een kleintje koffie moest zijn. HET is trouwens toch een merk waardig feit, dat démensch, man nelijk of vrouwelijk gesproken overeen, zoo bang is, aan de wereldorde wat te veranderen. Want -dat merk je soms, als het publiek wat bestelt, en je brengt iets anders, wat ook den beste in i het vak kan gebeuren, mij ook, en dan zeggen de klanten: Weet je wat, Kist, laat maar staan; ik drink het wel op, nou het er toch eenmaal staat", ook al is het een fosco en hadden ze wodka besteld. En als je dat bedenkt, waarom zouden we dan nog hier zoo'n moeite doen met den Raad, die er heel wat daagjes per jaar aan kwijt zijn, en met besprekingen, in het parlement etc. Want dan moest er eigenlijk aan het hoofd van staat en gemeente een, ik zal maar zeggen bovenste ober-kellner staan, die de menschen fosco voor wodka schenkt, en niemand zal pro testeeren; kijk rrfaar naar het gedempte Rokin. Opvreten konden de Heeren in den Raad elkaar; en nu het zand er in gaat, is alles vergeten en is het zoo bok goed. Praten, denken, overleggen, dat is alles goed. Maar niet vóór de drank gebrouwen en gedronken is. En omdat de verkiezingstijd weer nadert, ga ik overdenken ; een soort Hendrik Kist voor het geheele land, dat moet er komen'. En waarachtig, ik zou mij wel candidaat willen stellen. En ik zei dat tegïn den Heer van Eenheid door Democratie, en hij zei: een gulden voor jouw als je het niet doet," en gaf hij mij een kwartje fooi. Vrijdag 26 Februari 2 uur PREMIERE DER PRACHTFILM C. B. SHAWS (FI LM EX-CIN TONE-PRODUCTIE) REGIE: Dr. LU D WIG BERGER In de hoofdrollen: LILY BOUWMEESTER JOHAN DE MEESTER EMMA MOREL - ED VERKADE MATHIEU VAN EYSDEN Met gerechtvaardigde trots pre* senteeren wij U thans de vol* maakte.Nederlandsche film, met zooveel gezonde vroolijkheid, zooveel vaart, vlotbeid, satire en temperament als nimmer tevoren. Het ia 'n verrukkelijke caprice van V ULY BOUWMEESTER en JOHAN DE MEESTER die U «enige uren van uitbundige vreugde geeft. Dit is thans de Neder landsche film, die recht heef t op de belang' stelling van lederen Nederlander. Vrijdagavond 8 uur GALA-VOORSTELLING Toegang voor alle leeftijden PAG. 17 DE GROENE No. 3117

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl