De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 6 maart pagina 5

6 maart 1937 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven H. Marsman Gerard Walcchap: Een mensen van goeden wil (Xljgh en van Dltmar, Rotterdam) IK moet bekennen, dat ik met een zekere beduchtheid de lectuur van den nieuwen Walschap begon. Eenigen tijd geleden had de schrijver in een lezing gezegd, dat er z. i. nu genoeg over de schaduwzijde des levens ge schreven was en dat het tijd werd de positieve krachten ervan in het licht te stellen. Afgezien van het feit, dat deze uitspraak mij veel te programmatisch voorkwam, te veel gebonden aan uiter lijke motieven (?tijdperken", rich tingen", waar men iets tegenover moest stellen), te modieus in n woord dacht ik met schrik aan de nieuwe gehalveerden (thans de goe den"), die onze letterkunde zouden gaan bezoeken, als Walschap's uitspraak practisch weerklank zou vinden. Wan neer zal er nu eindelijk eens een einde komen, dacht ik, aan de kinderachtig heid der Nederlandsche litteratuur, die zich nog altijd het hoofd breekt over catechisatie-problemen, tot in haar beste vertegenwoordigers toe. De naam Walschap was weliswaar een waar borg, maar nogmaals: als men in Nederland goed" begint te worden, gaat het er gewoonlijk niet minder kwe zelachtig toe dan in het demonische". Bovendien: ook het begrip de posi tieve krachten" leek mij van twijfel achtig allooi; vooral nu dezelfde, of een overeenkomstige positiviteit" het gemeengoed en de leus is geworden van het uitschot van het Nederlandsche volk. Maar laat ons de zaken bezien in een ietwat ruimer verband; hoe het het tegenwoordige Nederland ver gaat, is tenslotte van minder belang, want in iedere metamorfose zal het dien onverdraaglijker! bijsmaak behou den van kalverachtigheid, samengesteld uit duitendieverij, theologie en die on geneeslijke burgerlijkheid, die bij ons niet slechts het deel is der midden klassen, maar minstens zoozeer van de arbeiders en van de heeren". De enkele superieure menschen zullen hier wel altijd tegen den stroom (der ongeborenen") moeten oproeien, vooral wanneer het deze schapen' goed" gaat. Tenslotte: zelfs in den ruimsten, europeeschen, allerchristelijksten zin er is iets verschrikkelijks inhaerent aan de goedheid, zoozeer, dat als men moest kiezen, maar gelukkig, waar werkelijk geleefd wordt, behoeft men dat niet, de slechtheid" nog de voorkeur verdient. De goedheid" zooals wij die thans kennen, is, zelfs in haar meest zuivere, evangelische gedaante, ten nauwste verwant met de braafheid, de kwezelachtigheid, de onnoozelheid en de verveling. Niets is zoozeer door de schijnheilige halfzachtheid van het latere Christendom beduimeld en vervalscht als de goedheid. Een goeie kerel" is een sul, om geen ander woord te gebruiken: slapheid, vadsig heid, karakterloosheid, of in de hoogere regionen de dertigduizend vormen van het idealisme, '.?ziedaar onze goed heid". Ik hoop niet, dat er iemand zal op staan om mij te wijzen op de aller edelste vormen van christelijke goed heid, die natuurlijk precies het tegen deel is van wat ik hier opnoem; op het U KOMT TOCH OOK IN DE TANZ KLAUSE? Marnixstraat b/h Lefdscheplein Matlné4-6.80 - Avond 8-1 apostolische vuur van Paulus, op Frans van Assisi, en, in de literatuur, op De Idioot", Der Narr in Christo" en De Rijke Man", want juist bij die voorbeelden wordt mijn huiver het grootst. Thijs Glorieus, de nieuwe held van Walschap, heeft gelukkig niet al te veel goedheid". Als men wil is hij nauwelijks goed. Hij is bezeten van de idee der rechtvaardigheid", zooals hij die opvat, hij is daarbij trotsch, weer baar, in menig opzicht zeer ongevoelig en bovendien is zijn goedheid, zooals Walschap zelf haar omschrijft een goedheid uit overschot aan kracht". Daarmee is Thijs Glorieus' karakter echter nog niet geheel duidelijk ge maakt en als men het boek tot de laatste bladzij gelezen heeft, is men eigenlijk omtrent zijn aard nog niet volkomen zeker. Het is geen bezwaar, dat hij vele en tegenstrijdige elementen bevat integendeel! , maar wél dat de totaliteit van zijn karakter, in zijn mengsel van gecompliceerdheid en eenkennigheid niet in zijn daden, ge dachten, woorden en lot tot volkomen overtuigende, geloofwaardige werke lijkheid werd. Hoewel zijn aard hem herhaaldelijk met het leven in botsing brengt, verandert dit hem slechts weinig en ook zijn conflict door loopt geen ontwikkeling. Dit, ge voegd bij het feit der psychologische lacunes (Thijs' reactie op den dood van Let, o.m.) en van de ongemoti veerde overgangen, lijkt mij het groot ste bezwaar tegen Walschap's boek. Soms is het zelfs, alsof hij moeilijke situaties uit den weg gaat, zoo vlie gensvlug overspringt hij ze, zoo schok kend abrupt worden ze afgedaan of genegeerd. Maar voor zoover Thijs geslaagd is, is hij een mensch en god dank niet slechts een goede". Doordat Thijs' leven innerlijk zoo weinig dramatisch, men zou bijna zeg gen: zoo onbewogen, verloopt, doet de wisseling der uiterlijke situaties als een teveel aan en als een vergeefseh te-veel. Walschap stuurt hem van Pontius naar Pilatus, maar waarom eigenlijk? Als een keiharde bal stuit hij terug van den muur; en als hij, eerst door Rosa be drogen, Let tot vrouw neemt, is het alsof er weinig in hem gebeurt. Als Let daarna sterft, door zijn toedoen, rea geert hij nauwelijks, noch op haar dood, noch (wat gegeven zijn hang naar rechtvaardigheid nog vreemder is) op zijn eigen schuld ; als Rosa hem later bekent, wat hij trouwens vrijwel ge weten heeft, dat zij Karel doodschoot, toornt of straft hij niet, de recht vaardige", maar brengt haar naar Brussel, om te biechten, wat niets van een straf" heeft en'alles van een be vrijding. Neen, de motieven, de krach' ten, de gebeurtenissen, die Walschap oproept, vinden geen adaequaat slot" om van het feitelijke slot nog te zwijgen. , Dat men desondanks zijn boek ge boeid leest, ligt niet alleen aan zijn tegelijk milden (mild-geworden) en forschen, gedrongen stijl, die nog sterker en zeker vrijer geworden is dan hij was, maar ook aan tal van pas sages, diémet een groote indringende macht en zeggingskracht zijn geschre ven. Als geheel houden echter zoowel de innerlijke als uiterlijke gebeurte nissen een zekere willekeur en on klaarheid, (overbodigheid soms, bijv. de tijd dat Thijs ordonnans is, hoewel op zichzelf vaak heel goed), behalve in de bijfiguren en onder hen vooral in Rosa, de sterkst doorleefde figuur van het boek. ,' - , ?*»4. /t * Bibliografie AndréBeniedts : Het leven drijft.. Otfljffh A Van Dit mar, Rotterdam) DIT is het eerste groote proza werk van een jongere, die zich reeds als dichter een goede faam wist te verwerven in de Vlaamsche letteren. Intusschen kan deze roman, hoe omvangrijk ook, bezwaarlijk ge slaagd heeten. Het lijkt mij eenigszins alsof dit proza een synthese tracht te bewerkstelligen van Walschapiaansche en Roelantsche invloeden. Maar zooals het meer gebeurt, wordt door dergelijke kruising geen veredeling der raskenmerken bereikt. Van den auteur van Komen en Gaan" mist Demedts het genuanceerde psychologisch inzicht, van den schepper van ,,Adelaide" het dynamische tempo. Demedts' stijl is vlak, grijs en slepend. Het is echter goed mogelijk dat dit euvel minder voort spruit uit een aangeboren artistieke onmacht, dan wel misschien juist de opzettelijke bedoeling verraadt de pas sende atmosfeer te scheppen waarin de langzame ondergang van een mis lukkeling zich dient te voltrekken. Om een dergelijk thema op geslaagde wijze te behandelen zijn echter groote artistieke gaven vereischt. Een Flaubert vermocht het in zijn Education Sentimentale". De lotgevallen van Demedts' held, den dorpsdokter Gossey, die eerst vervolgd wordt door den pas toor en de geloovigen terwille van zijn privaat leven en daarna door de socia listen omdat hij weigert zich kandidaat te stellen voor de gemeenteverkiezin gen, vermogen slechts af en toe de be langstelling van den lezer te boeien. Zelfs het symbolische slot: Dokter Gossey verdrinkt in een sloot bij een nachtelij ken tocht naar een patiënt, mist zijn doel. De geestelijke houding van den au teur tegenover zijn onderwerp, waarin religieuze en politieke motieven een belangrijke rol spelen, moet volmon dig geloofd worden. Zij getuigt van een objectiviteit, van een intellectueele onafhankelijkheid en onpartijdigheid, die, tot voor enkele jaren, bij Demedts' schrijvende geloofsgenooten, niet steeds als een eerste vereischte werden' be tracht. Walschap's moedige voorbeeld heeft hier zeer gelukkige volgelingen gevonden. Zoo mogen met Demedts hier tevens nog andere Vlaamsche katholieke romanciers als Marcel Matthijs en Pol Heyns genoemd worden. Hun welslagen kan de geestelijke ver ruiming van de Vlaamsche romankunst slechts ten zegen strekken. RAYMOND BRULEZ Egon Erwlu Kisch: Land (ing in AuMraliën (Allcrt de Lange, AmSterdam) DE tot in het groteske toe onge hoorde ervaringen, die Kisch opdeed toen hij in den herfst van 1935 naar Australiëging, naar een Congres tegen oorlog en fascisme, dat in Melbourne bijeenkwam, zijn uit de pers in groote trekken bekend. Thans kan men ze tot in onderdeelen lezen iu zijn laatste geschrift. Kisch heeft alles zonder veel ophef te boek gesteld; hoogstens verneemt men als ondertoon een gerechtvaardigde zelfvoldoening over het feit, dat hij de ten hemel schreiende maatregelen der autoriteiten dapper doorstond. Maar alles is door gaans onopgesmukt, levendig en pittig verteld, soms zelfs boeiend, steeds onderhoudend, met humor, slagvaar digheid en sarcasme. Wie zich om trent het vijfde werelddeel :nog illusies mocht maken (van j,vrijheid, onge reptheid en afgelegenheid") leze dit boek aandachtig. Hij zal tot zijn ont nuchtering zien, dat het tegenwoordig ook in Australiëeuropeesch" toegaat. Waar niet? D. A. M. BINNENDIJK: Twee Muzen Hendrik de Vries: Geïmproviseerd Bouquet (ILeopold, Den Haag) ALS eerste aflevering van den I4en jaargang van De Vrije Bladen, voortaan verschijnend bij de Uitgeversmaatschappij Leopold, heeft een bundel gedichten en teekeningen van Hendrik de Vries het licht gezien. Evenzeer als zijn gedichten, getuigen De Vries' teekeningen van zijn gekwel de bezetenheid. Deze teekeningen mo gen dan volgens des 'dichters eigen verklaring geheel naast de verzen ontstaan zijn als een zelfstandige uit drukkingsvorm, noch litterair van aard, noch illustratief van bedoeling, niettemin zijn zij geboren uit denzelf den mensch, die bij zijn dubbel kun stenaarschap n natuur, n karakter bezit en in beide verbeeldingsvormen dezelfde geladen droomsfeer weet over te dragen: door de sterke spanning van zijn rijke, maar geconcentreerde taal n door débeheerschte siddering van de lineatuur der teekeningen, die, gemeenlijk plastischer en stellig muzi kaler van allure, den dans naderen, zooals De Vries in zijn nabetrachting zelf terecht opmerkt. Het eerste gedeelte van dezen bundel, dat de verzen omvat, opent met een bewerking van Spaansche copla's, welker romantische, in volkscheh een voud bezworen, pathetiek dezen dichter zoo vertrouwd is. Er klinkt zoowel ingehouden droefgeestigheid als onbe kommerd avontuurlijk lotsbewustzijn even gloedrijk als tragisch uit op. T,erwijl zij nu eens koel en hooghartig, dan weer brandend en vol trotsche, vurige grandeur zijn, is hun eigenst kenmerk toch steeds een ontwapenend 'eerlijke kinderlijkheid van toon. Op de copla's volgen eenige nieuwe oorspronkelijke gedichten van De Vries. Zij zijn wederom uitermate karakte ristiek voor zijn dichterschap, dat zich bedient van een taal, die bij machte is en blijft, om de ijzigste droomlandschappen in een sfeer van inwendigen gloed te heffen. Aan de weerstanden dezer allesbehalve zangerige taal wor den energieën als van ijzer, staal en vuur moeizaam maar volhardend ont wrongen. Bij geen dichter wordt als bij Hendrik de Vries de taal een tegelijk zoo bedwongen en ongedwongen in strument; zij is pathetisch en harts tochtelijk, doch tevens en niet minder: sterk en van een zeer bezwerende en beangstigende soberheid. Dit tweeledig gebruik van het uitdrukkingsmiddel lijkt mij de nauwkeurige pasvorm voor zijn opgezweepte visioenen, die, nauwe lijks aan de tucht van het bewustzijn ontsnapt, er onmiddellijk weer in terug gedwongen worden. Aldus vinden zij, opgestuwd uit het onbewuste, hun levenssfeer pas, wanneer zij de grens naar het bewuste, door den taalvorm vereischt, hebben overschreden. Heel zijn wereld van bewegingsver beeldingen en spokige droomverschij ningen, in de spanning van woord en lijn getemd, vinden wij terug in dezen kleinen bundel, die opnieuw van De Vries' oorspronkelijk kunstenaarschap en onvergelijkbare persoonlijkheid blijk geeft. PAG. 8 DE GROENE No. 3118 ?!?*, Schilderkunst DETAILSTUDIE Alb. Plasschaert OP een Zondagmiddag, in de stilte van het verlaten huis (is het altijd Zondagmiddag voor de kunsthistorici ? kan de kalme lust (nog eens, zijn de kunsthistorici altijd kalm?) kan de lust u bevangen tot een detailstudie van een reeds lang-gekende teekening, van een naakt. Er is in het huis niets dan het knisterend praten van de Duitsche anthraciet in den zwarten cylinder van de kachel en het verre geblaf over het veld, over het weer kaatsend veld, dat licht-bevroren is, onder een weer blauw wordende lucht. En ge vraagt u af: waarom heeft deze teekening toch steeds getroffen, ook tusschen de andere teekeningen van den schilder? Het is niet wat den beeldhou wer, dien ge pas spraakt, 't zoozeer aandeed in een ander schilderij; een schilderij van een jonge vrouw, zoozeer, dat hij er onrustig van werd en verliefd, hij zei verliefd, en dat hij die lang gestorven jonge vrouw, zou willen hebben, vlak in zijn nabijheid en vlak bij zich, zoodat hij baar betasten kon en met trillende vingers, wou namodelleeren in het bloeijénde vleesch, tot zij van en door hem geschapen opnieuw zijn dubbelbezit werd, onver vreemdbaar en gansch-overgegeven. Het is dat niet en toch is het er iets van, zooals altijd alles iets is van een ander ding.... De vrouw staat met den eenen voet achter den anderen en ge denkt: wil zij gaan dansen of is ze bijna in het bad aan 't stappen, waar de gebogen lijn van een golf haar zal omdeinen; een gebogen lijn te meer bij de vele gebogen lijnen van het eigen lijf? Zeker zijn het de vol gebogen lijnen van haar lichaam, die een beko ring zonder letsel zijn, die de teekening u dierbaar maken, hoe lang ook reeds gekend. Het heele lichaam is een reeks van gebogen lijnen, zooals alleen een gevoelige hand die kan trekken op het oogenblik van een kalme lust, die niets is en kent dan een tevreden sier lijkheid. De ne arm is omhoog, gebogen achter het haar van het hoofd. De opgeheven arm trekt de borst even mee omhoog en doet u de kleine krullen zien in den oksel. Het hoofd is wat naar voren toe gezonken, de oogleên zijn wat neer en de mond is even open; de mondhoeken zijn naar beneden toe gespannen en geven even iets wreeds aan de aandacht in dat hoofd. Is het dat? Het is zeker niet dat alleen, noch het krullend haar .voor het oor. Het zijn ook niet de dijen bij malkaar noch enkel de lijn, die naar den enkel toegaat en daar even zwelt om in de saamgestelde lijn van den voet in zichzelf te verdwijnen, waar de ranke teenen naast malkanderen liggen. Het is niet enkel de vaas, die het vrouwelichaam is van af het weeke middel tot de kuit, tot den voet t Het is zeker de geheele figuur, zooals zij daar aarzelend staat en toch bestemd, op den witten achtergrond van de teekening, noch ook de even open mond. Wat u steeds trekt in deze teekening: is het even", het n oogenblik-bestaan van alles in dit teeder evenwicht, van alles, dat dadelijk verbroken zal worden, dat, ik herhaal, n oogenblik bestaat, n oogenblik maar, zooals de schilder het zag, toen het hem trof en toen het werd tot een eeuwig bestaan dóór de teekening.... Deze teekening is als de onbedwing bare muziek, die in den muzikant ontstond toen, God weet, hoeveel onrustige elementen tesaam stonden, ook n oogenblik en werden tot een unisono dat het ontembare had van een noodzaak en de speelschheid van het vlietende, vliedende. Misschien is het kunstwerk nooit iets anders, want waar haalt het anders in het eeuwige, in het ongewijzigde, dat zich steeds vernieuwen van daan, da) het leven verrukt en telkens verrukt en het vertrouwelijk weer doet ontvangen door dat, waarvan het in een ander opzicht de ontkenning is: het blijven ! Wanneer wij elk uur zoo iets konden genieten, nieuws van iets toch reeds bezeten en dat zich niet weigerde aan da bezittende oogen, die weer wilden be zitten, vreugden der aren waren ons als danspassen en festoenen. Maar het overkomt ons maar bij tijden en oogenblikken in de stilte van ons huis te midden van een weerkaatsend veld, licht- en geluid weerkaatsend! En het kan zelfs gebeuren, dat zoo iets niet blijft haperen aan uw bewust zijn, zooals het nu bij mij deed, en het is dan, dat ge u gelukkig gevoelt zonder reden? Zonder weet l Verbaasd keert ge u naar een hoek van uw kamer en starend denkt ge: wat geviel mij daar en uw geluk is weer ver; gesluierd verdween het, om op een weer onverwacht oogenblik vóór u te leven, vluchtig weer, een balanceerend oogenblik als de neiging tot een dans voor den dans en als een verschijning uit een blijvend rijk, waar het blijven geen dood is maar beweging, die een andere beweging opving in een sterfeloos evenwicht. VAN RIJN S SMOSTERD Raedecker's Toorop HET beeld door Raedecker van Toorop is overgedragen aan den Haag, aan het Haagsche Gemeentebestuur. Dit is een soort einde van de moeilijkheden, die door en om dit beeld zijn ontstaan! Deze moeilijkheden zijn ontstaan uit ver schillende oorzaken. Zelfs in colleges, in besturende colleges is een hoop geest aanwezig en levendig, die altijd hoopt op een kans zich verkeerd te uiten op een verkeerd oogenblik of zijn onkunde te vertoonen, waar hij het best deed die zooveel mogelijk te ver* bergen. Het verband tusschen kunst en openbare colleges is feitelijk altijd zoek of gedeeltelijk zoek. Dat is niet alleen de schold dier colleges, maar ook de schuld der beeldhouwers en schilders, die zelf zich in hun vereenigingen laten vertegenwoordigen tegen over de buitenwacht, door lieden, die feitelijk evenmin iets te maken hebben met de kunst als de raadsleden en wethouders der gemeenteraden en welke vertegenwoordigers, willen zij zich voordoen als van eenig werkelijk belang, met de onkundigen, ook raads leden etc., onder n hoedje spelen, dat der zich breed-gebarende onwetend heid. Het is daarom voor mij bijna altijd een koddige gebeurtenis deze heeren tesamen om een beeld of schilderij te zien gegroepeerd; ik heb reeds meer geschreven: ge kunt zien aan den vorm hunner kuiten in de gestreepte broeken, dat zij zelfs tot in die kuiten, misschien door die kuiten nooit iets zullen begrijpen noch van het beeld, noch van een schilderij (er zijn zelfs professoren met de kuiten verkeerd voor iedere kunstwaardeering). Wij zullen het dus een ander Ikeer over Raedecker's beeld hebben ((waarover wij een tijd geleden reeds 'schreven). P L. Foto Eva Besny John Patdeckzr bij het kleimodel van het monument voor Jan Toorop, dat in Den Haag is onthuld Film Het boek der massa HET feit, dat de film in deze tijd het boek is voor de massa, legt de makers grote verantwoor ding op. Zo ongeveer formuleerde de regisseur van Pygmalion", Dr. Ludwig Berger, dezer dagen in een persge sprek over de taak van de filmregisseur. Inderdaad. Wij behoeven ons niet te verdiepen in de vraag of de film bij de grote massa het boek verdrongen heeft, of dat deze millioenen nieuwe lezers" heeft gevormd. De film is het boek van de massa en dit feit legt een grote verantwoordelijkheid op hen die deze boeken produceren. De vraag is maar of zij deze verantwoordelijkheid voelen ten opzichte van de lezers" of ten opzichte van de uitgever", die met stuiversromans en story" meer verdient dan met goede lectuur. Gezien uit de verantwoordelijkheid ten opzichte van de lezer is het lang niet onverschillig wat de massa wordt voorgezet. In dit opzicht kan het wat zelfs het hoe Overheersen. Er zijn op dit gebied al te veel leugens gehuld in een zeer schone schijn zij het dan ook dat door deze schoonheid het hoe nog niet tot het peil van lmkunst is verheven. Maria Chapdelaine" van Julien Duvivier is n van die te zeld zame films, waarbij de waarde door de inhoud wordt bepaald, al moet hier aan onmiddellijk worden toegevoegd: mede omdat de vorm met die inhoud zo voortreffelijk in evenwicht is. Hier is, naar de roman van Louis Hémon, een beeld gegeven van het leven van de Franse kolonisten in een afgelegen streek van Canada. Geen Wild West", zelfs nauwelijks de romantiek van dit grootse land. Alleen maar een nuchter en eerlijk beeld van een sober leven met zijn onvervulde verlangens en zijn eenvoudige, en soms zeer harde levenswetten en de een voudige en soms harde moraal, die men behoeft om in dit leven te kun nen volharden. Duvivier getuigt hier van een sterker vormbeheersing, dan wij vroeger wel eens van hem gewend waren, zonder opzettelijke kunstgrepen, maar daar door in grote eenheid met het gegeven. Zo sterk in zijn eenvoud de ont moeting met de slede met het lijk van Francois, het gesprek tussen Maria en de pastoor dat het gebruik van meer in het oog lopende filmische" middelen bij de noodlottige tocht van Franïois door de sneeuw daar niet bovenuit komt. D. C. VAN DER POEL t«y. Jack <^£uiten met zijn uit 32 virtuozen bestaand zal optreden met Hylton's Am er i k. danstroep The Swingtette" Singers Peggy Dell - Torch singer CARLTON HOTEL AMSTERDAM IV' ?tnd« vin ?*" ?""*« -ir^DE GROENE No, 3H8 PAG.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl