Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
H. Marsman
Gerard Walcchap: Een mensen van
goeden wil (Xljgh en van Dltmar,
Rotterdam)
IK moet bekennen, dat ik met een
zekere beduchtheid de lectuur van
den nieuwen Walschap begon.
Eenigen tijd geleden had de schrijver in een
lezing gezegd, dat er z. i. nu genoeg
over de schaduwzijde des levens ge
schreven was en dat het tijd werd de
positieve krachten ervan in het licht te
stellen. Afgezien van het feit, dat deze
uitspraak mij veel te programmatisch
voorkwam, te veel gebonden aan uiter
lijke motieven (?tijdperken", rich
tingen", waar men iets tegenover
moest stellen), te modieus in n
woord dacht ik met schrik aan de
nieuwe gehalveerden (thans de goe
den"), die onze letterkunde zouden gaan
bezoeken, als Walschap's uitspraak
practisch weerklank zou vinden. Wan
neer zal er nu eindelijk eens een einde
komen, dacht ik, aan de kinderachtig
heid der Nederlandsche litteratuur, die
zich nog altijd het hoofd breekt over
catechisatie-problemen, tot in haar
beste vertegenwoordigers toe. De naam
Walschap was weliswaar een waar
borg, maar nogmaals: als men in
Nederland goed" begint te worden,
gaat het er gewoonlijk niet minder kwe
zelachtig toe dan in het demonische".
Bovendien: ook het begrip de posi
tieve krachten" leek mij van twijfel
achtig allooi; vooral nu dezelfde, of een
overeenkomstige positiviteit" het
gemeengoed en de leus is geworden
van het uitschot van het Nederlandsche
volk.
Maar laat ons de zaken bezien in
een ietwat ruimer verband; hoe het
het tegenwoordige Nederland ver
gaat, is tenslotte van minder belang,
want in iedere metamorfose zal het
dien onverdraaglijker! bijsmaak behou
den van kalverachtigheid, samengesteld
uit duitendieverij, theologie en die on
geneeslijke burgerlijkheid, die bij ons
niet slechts het deel is der midden
klassen, maar minstens zoozeer van de
arbeiders en van de heeren". De
enkele superieure menschen zullen
hier wel altijd tegen den stroom (der
ongeborenen") moeten oproeien,
vooral wanneer het deze schapen'
goed" gaat.
Tenslotte: zelfs in den ruimsten,
europeeschen, allerchristelijksten zin
er is iets verschrikkelijks inhaerent
aan de goedheid, zoozeer, dat als men
moest kiezen, maar gelukkig, waar
werkelijk geleefd wordt, behoeft men
dat niet, de slechtheid" nog de
voorkeur verdient. De goedheid"
zooals wij die thans kennen, is, zelfs in haar
meest zuivere, evangelische gedaante,
ten nauwste verwant met de braafheid,
de kwezelachtigheid, de onnoozelheid
en de verveling. Niets is zoozeer door de
schijnheilige halfzachtheid van het
latere Christendom beduimeld en
vervalscht als de goedheid. Een goeie
kerel" is een sul, om geen ander
woord te gebruiken: slapheid, vadsig
heid, karakterloosheid, of in de hoogere
regionen de dertigduizend vormen van
het idealisme, '.?ziedaar onze goed
heid".
Ik hoop niet, dat er iemand zal op
staan om mij te wijzen op de aller
edelste vormen van christelijke goed
heid, die natuurlijk precies het tegen
deel is van wat ik hier opnoem; op het
U KOMT TOCH OOK IN DE
TANZ KLAUSE?
Marnixstraat b/h Lefdscheplein
Matlné4-6.80 - Avond 8-1
apostolische vuur van Paulus, op
Frans van Assisi, en, in de literatuur,
op De Idioot", Der Narr in Christo"
en De Rijke Man", want juist bij die
voorbeelden wordt mijn huiver het
grootst.
Thijs Glorieus, de nieuwe held van
Walschap, heeft gelukkig niet al te
veel goedheid". Als men wil is hij
nauwelijks goed. Hij is bezeten van de
idee der rechtvaardigheid", zooals hij
die opvat, hij is daarbij trotsch, weer
baar, in menig opzicht zeer ongevoelig
en bovendien is zijn goedheid, zooals
Walschap zelf haar omschrijft een
goedheid uit overschot aan kracht".
Daarmee is Thijs Glorieus' karakter
echter nog niet geheel duidelijk ge
maakt en als men het boek tot de
laatste bladzij gelezen heeft, is men
eigenlijk omtrent zijn aard nog niet
volkomen zeker. Het is geen bezwaar,
dat hij vele en tegenstrijdige elementen
bevat integendeel! , maar wél dat
de totaliteit van zijn karakter, in zijn
mengsel van gecompliceerdheid en
eenkennigheid niet in zijn daden, ge
dachten, woorden en lot tot volkomen
overtuigende, geloofwaardige werke
lijkheid werd. Hoewel zijn aard hem
herhaaldelijk met het leven in botsing
brengt, verandert dit hem slechts
weinig en ook zijn conflict door
loopt geen ontwikkeling. Dit, ge
voegd bij het feit der psychologische
lacunes (Thijs' reactie op den dood
van Let, o.m.) en van de ongemoti
veerde overgangen, lijkt mij het groot
ste bezwaar tegen Walschap's boek.
Soms is het zelfs, alsof hij moeilijke
situaties uit den weg gaat, zoo vlie
gensvlug overspringt hij ze, zoo schok
kend abrupt worden ze afgedaan of
genegeerd. Maar voor zoover Thijs
geslaagd is, is hij een mensch en god
dank niet slechts een goede".
Doordat Thijs' leven innerlijk zoo
weinig dramatisch, men zou bijna zeg
gen: zoo onbewogen, verloopt, doet de
wisseling der uiterlijke situaties als een
teveel aan en als een vergeefseh te-veel.
Walschap stuurt hem van Pontius
naar Pilatus, maar waarom eigenlijk?
Als een keiharde bal stuit hij terug van
den muur; en als hij, eerst door Rosa be
drogen, Let tot vrouw neemt, is het
alsof er weinig in hem gebeurt. Als Let
daarna sterft, door zijn toedoen, rea
geert hij nauwelijks, noch op haar dood,
noch (wat gegeven zijn hang naar
rechtvaardigheid nog vreemder is) op
zijn eigen schuld ; als Rosa hem later
bekent, wat hij trouwens vrijwel ge
weten heeft, dat zij Karel doodschoot,
toornt of straft hij niet, de recht
vaardige", maar brengt haar naar
Brussel, om te biechten, wat niets van
een straf" heeft en'alles van een be
vrijding. Neen, de motieven, de krach'
ten, de gebeurtenissen, die Walschap
oproept, vinden geen adaequaat slot"
om van het feitelijke slot nog te
zwijgen. ,
Dat men desondanks zijn boek ge
boeid leest, ligt niet alleen aan zijn
tegelijk milden (mild-geworden) en
forschen, gedrongen stijl, die nog
sterker en zeker vrijer geworden is dan
hij was, maar ook aan tal van pas
sages, diémet een groote indringende
macht en zeggingskracht zijn geschre
ven. Als geheel houden echter zoowel
de innerlijke als uiterlijke gebeurte
nissen een zekere willekeur en on
klaarheid, (overbodigheid soms, bijv.
de tijd dat Thijs ordonnans is, hoewel
op zichzelf vaak heel goed), behalve in
de bijfiguren en onder hen vooral in
Rosa, de sterkst doorleefde figuur
van het boek.
,' - ,
?*»4.
/t *
Bibliografie
AndréBeniedts : Het leven drijft..
Otfljffh A Van Dit mar, Rotterdam)
DIT is het eerste groote proza
werk van een jongere, die zich
reeds als dichter een goede faam
wist te verwerven in de Vlaamsche
letteren. Intusschen kan deze roman,
hoe omvangrijk ook, bezwaarlijk ge
slaagd heeten. Het lijkt mij eenigszins
alsof dit proza een synthese tracht te
bewerkstelligen van Walschapiaansche
en Roelantsche invloeden. Maar zooals
het meer gebeurt, wordt door dergelijke
kruising geen veredeling der
raskenmerken bereikt. Van den auteur van
Komen en Gaan" mist Demedts het
genuanceerde psychologisch inzicht,
van den schepper van ,,Adelaide" het
dynamische tempo. Demedts' stijl is
vlak, grijs en slepend. Het is echter goed
mogelijk dat dit euvel minder voort
spruit uit een aangeboren artistieke
onmacht, dan wel misschien juist de
opzettelijke bedoeling verraadt de pas
sende atmosfeer te scheppen waarin
de langzame ondergang van een mis
lukkeling zich dient te voltrekken.
Om een dergelijk thema op geslaagde
wijze te behandelen zijn echter groote
artistieke gaven vereischt. Een
Flaubert vermocht het in zijn Education
Sentimentale". De lotgevallen van
Demedts' held, den dorpsdokter Gossey,
die eerst vervolgd wordt door den pas
toor en de geloovigen terwille van zijn
privaat leven en daarna door de socia
listen omdat hij weigert zich kandidaat
te stellen voor de gemeenteverkiezin
gen, vermogen slechts af en toe de be
langstelling van den lezer te boeien.
Zelfs het symbolische slot: Dokter
Gossey verdrinkt in een sloot bij een
nachtelij ken tocht naar een patiënt,
mist zijn doel.
De geestelijke houding van den au
teur tegenover zijn onderwerp, waarin
religieuze en politieke motieven een
belangrijke rol spelen, moet volmon
dig geloofd worden. Zij getuigt van
een objectiviteit, van een intellectueele
onafhankelijkheid en onpartijdigheid,
die, tot voor enkele jaren, bij Demedts'
schrijvende geloofsgenooten, niet steeds
als een eerste vereischte werden' be
tracht. Walschap's moedige voorbeeld
heeft hier zeer gelukkige volgelingen
gevonden. Zoo mogen met Demedts
hier tevens nog andere Vlaamsche
katholieke romanciers als Marcel
Matthijs en Pol Heyns genoemd worden.
Hun welslagen kan de geestelijke ver
ruiming van de Vlaamsche romankunst
slechts ten zegen strekken.
RAYMOND BRULEZ
Egon Erwlu Kisch: Land (ing in
AuMraliën (Allcrt de Lange,
AmSterdam)
DE tot in het groteske toe onge
hoorde ervaringen, die Kisch
opdeed toen hij in den herfst van
1935 naar Australiëging, naar een
Congres tegen oorlog en fascisme, dat
in Melbourne bijeenkwam, zijn uit de
pers in groote trekken bekend. Thans
kan men ze tot in onderdeelen lezen iu
zijn laatste geschrift. Kisch heeft alles
zonder veel ophef te boek gesteld;
hoogstens verneemt men als ondertoon
een gerechtvaardigde zelfvoldoening
over het feit, dat hij de ten hemel
schreiende maatregelen der autoriteiten
dapper doorstond. Maar alles is door
gaans onopgesmukt, levendig en pittig
verteld, soms zelfs boeiend, steeds
onderhoudend, met humor, slagvaar
digheid en sarcasme. Wie zich om
trent het vijfde werelddeel :nog illusies
mocht maken (van j,vrijheid, onge
reptheid en afgelegenheid") leze dit
boek aandachtig. Hij zal tot zijn ont
nuchtering zien, dat het tegenwoordig
ook in Australiëeuropeesch" toegaat.
Waar niet?
D. A. M. BINNENDIJK:
Twee Muzen
Hendrik de Vries: Geïmproviseerd
Bouquet (ILeopold, Den Haag)
ALS eerste aflevering van den
I4en jaargang van De Vrije
Bladen, voortaan verschijnend
bij de Uitgeversmaatschappij Leopold,
heeft een bundel gedichten en
teekeningen van Hendrik de Vries het licht
gezien.
Evenzeer als zijn gedichten, getuigen
De Vries' teekeningen van zijn gekwel
de bezetenheid. Deze teekeningen mo
gen dan volgens des 'dichters eigen
verklaring geheel naast de verzen
ontstaan zijn als een zelfstandige uit
drukkingsvorm, noch litterair van
aard, noch illustratief van bedoeling,
niettemin zijn zij geboren uit denzelf
den mensch, die bij zijn dubbel kun
stenaarschap n natuur, n karakter
bezit en in beide verbeeldingsvormen
dezelfde geladen droomsfeer weet over
te dragen: door de sterke spanning
van zijn rijke, maar geconcentreerde
taal n door débeheerschte siddering
van de lineatuur der teekeningen, die,
gemeenlijk plastischer en stellig muzi
kaler van allure, den dans naderen,
zooals De Vries in zijn nabetrachting
zelf terecht opmerkt.
Het eerste gedeelte van dezen bundel,
dat de verzen omvat, opent met een
bewerking van Spaansche copla's,
welker romantische, in volkscheh een
voud bezworen, pathetiek dezen dichter
zoo vertrouwd is. Er klinkt zoowel
ingehouden droefgeestigheid als onbe
kommerd avontuurlijk lotsbewustzijn
even gloedrijk als tragisch uit op.
T,erwijl zij nu eens koel en hooghartig,
dan weer brandend en vol trotsche,
vurige grandeur zijn, is hun eigenst
kenmerk toch steeds een ontwapenend
'eerlijke kinderlijkheid van toon.
Op de copla's volgen eenige nieuwe
oorspronkelijke gedichten van De Vries.
Zij zijn wederom uitermate karakte
ristiek voor zijn dichterschap, dat zich
bedient van een taal, die bij machte
is en blijft, om de ijzigste
droomlandschappen in een sfeer van inwendigen
gloed te heffen. Aan de weerstanden
dezer allesbehalve zangerige taal wor
den energieën als van ijzer, staal en
vuur moeizaam maar volhardend ont
wrongen. Bij geen dichter wordt als
bij Hendrik de Vries de taal een tegelijk
zoo bedwongen en ongedwongen in
strument; zij is pathetisch en harts
tochtelijk, doch tevens en niet minder:
sterk en van een zeer bezwerende en
beangstigende soberheid. Dit tweeledig
gebruik van het uitdrukkingsmiddel
lijkt mij de nauwkeurige pasvorm voor
zijn opgezweepte visioenen, die, nauwe
lijks aan de tucht van het bewustzijn
ontsnapt, er onmiddellijk weer in terug
gedwongen worden. Aldus vinden zij,
opgestuwd uit het onbewuste, hun
levenssfeer pas, wanneer zij de grens
naar het bewuste, door den taalvorm
vereischt, hebben overschreden.
Heel zijn wereld van bewegingsver
beeldingen en spokige droomverschij
ningen, in de spanning van woord en
lijn getemd, vinden wij terug in dezen
kleinen bundel, die opnieuw van De
Vries' oorspronkelijk kunstenaarschap
en onvergelijkbare persoonlijkheid
blijk geeft.
PAG. 8 DE GROENE No. 3118
?!?*,
Schilderkunst
DETAILSTUDIE
Alb. Plasschaert
OP een Zondagmiddag, in de stilte
van het verlaten huis (is het altijd
Zondagmiddag voor de kunsthistorici ?
kan de kalme lust (nog eens, zijn de
kunsthistorici altijd kalm?) kan de
lust u bevangen tot een detailstudie
van een reeds lang-gekende teekening,
van een naakt. Er is in het huis niets
dan het knisterend praten van de
Duitsche anthraciet in den zwarten
cylinder van de kachel en het verre
geblaf over het veld, over het weer
kaatsend veld, dat licht-bevroren is,
onder een weer blauw wordende lucht.
En ge vraagt u af: waarom heeft deze
teekening toch steeds getroffen, ook
tusschen de andere teekeningen van den
schilder? Het is niet wat den beeldhou
wer, dien ge pas spraakt, 't zoozeer
aandeed in een ander schilderij;
een schilderij van een jonge vrouw,
zoozeer, dat hij er onrustig van werd
en verliefd, hij zei verliefd, en dat hij
die lang gestorven jonge vrouw, zou
willen hebben, vlak in zijn nabijheid en
vlak bij zich, zoodat hij baar betasten
kon en met trillende vingers, wou
namodelleeren in het bloeijénde vleesch,
tot zij van en door hem geschapen
opnieuw zijn dubbelbezit werd, onver
vreemdbaar en gansch-overgegeven.
Het is dat niet en toch is het er iets van,
zooals altijd alles iets is van een ander
ding.... De vrouw staat met den
eenen voet achter den anderen
en ge denkt: wil zij gaan dansen of is
ze bijna in het bad aan 't stappen, waar
de gebogen lijn van een golf haar zal
omdeinen; een gebogen lijn te meer
bij de vele gebogen lijnen van het
eigen lijf? Zeker zijn het de vol gebogen
lijnen van haar lichaam, die een beko
ring zonder letsel zijn, die de teekening
u dierbaar maken, hoe lang ook reeds
gekend. Het heele lichaam is een reeks
van gebogen lijnen, zooals alleen een
gevoelige hand die kan trekken op het
oogenblik van een kalme lust, die
niets is en kent dan een tevreden sier
lijkheid. De ne arm is omhoog,
gebogen achter het haar van het hoofd.
De opgeheven arm trekt de borst even
mee omhoog en doet u de kleine
krullen zien in den oksel. Het hoofd
is wat naar voren toe gezonken, de
oogleên zijn wat neer en de mond is
even open; de mondhoeken zijn naar
beneden toe gespannen en geven even
iets wreeds aan de aandacht in dat
hoofd. Is het dat? Het is zeker niet
dat alleen, noch het krullend haar
.voor het oor.
Het zijn ook niet de dijen bij malkaar
noch enkel de lijn, die naar den enkel
toegaat en daar even zwelt om in de
saamgestelde lijn van den voet in
zichzelf te verdwijnen, waar de ranke
teenen naast malkanderen liggen.
Het is niet enkel de vaas, die het
vrouwelichaam is van af het weeke
middel tot de kuit, tot den voet t Het
is zeker de geheele figuur, zooals
zij daar aarzelend staat en toch
bestemd, op den witten achtergrond
van de teekening, noch ook de even
open mond. Wat u steeds trekt in
deze teekening: is het even", het n
oogenblik-bestaan van alles in dit
teeder evenwicht, van alles, dat dadelijk
verbroken zal worden, dat, ik herhaal,
n oogenblik bestaat, n oogenblik
maar, zooals de schilder het zag, toen
het hem trof en toen het werd tot een
eeuwig bestaan dóór de teekening....
Deze teekening is als de onbedwing
bare muziek, die in den muzikant
ontstond toen, God weet, hoeveel
onrustige elementen tesaam stonden,
ook n oogenblik en werden tot een
unisono dat het ontembare had van
een noodzaak en de speelschheid
van het vlietende, vliedende. Misschien
is het kunstwerk nooit iets anders,
want waar haalt het anders in het
eeuwige, in het ongewijzigde, dat zich
steeds vernieuwen van daan, da) het
leven verrukt en telkens verrukt en het
vertrouwelijk weer doet ontvangen
door dat, waarvan het in een ander
opzicht de ontkenning is: het blijven !
Wanneer wij elk uur zoo iets konden
genieten, nieuws van iets toch reeds
bezeten en dat zich niet weigerde aan
da bezittende oogen, die weer wilden be
zitten, vreugden der aren waren ons
als danspassen en festoenen. Maar het
overkomt ons maar bij tijden en
oogenblikken in de stilte van ons
huis te midden van een weerkaatsend
veld, licht- en geluid weerkaatsend!
En het kan zelfs gebeuren, dat zoo
iets niet blijft haperen aan uw bewust
zijn, zooals het nu bij mij deed,
en het is dan, dat ge u gelukkig
gevoelt zonder reden? Zonder weet l
Verbaasd keert ge u naar een hoek
van uw kamer en starend denkt ge:
wat geviel mij daar en uw geluk is
weer ver; gesluierd verdween het, om
op een weer onverwacht oogenblik
vóór u te leven, vluchtig weer, een
balanceerend oogenblik als de neiging
tot een dans voor den dans en als een
verschijning uit een blijvend rijk,
waar het blijven geen dood is maar
beweging, die een andere beweging
opving in een sterfeloos evenwicht.
VAN RIJN S
SMOSTERD
Raedecker's Toorop
HET beeld door Raedecker van
Toorop is overgedragen aan
den Haag, aan het Haagsche
Gemeentebestuur. Dit is een soort
einde van de moeilijkheden, die door
en om dit beeld zijn ontstaan! Deze
moeilijkheden zijn ontstaan uit ver
schillende oorzaken. Zelfs in colleges,
in besturende colleges is een hoop
geest aanwezig en levendig, die altijd
hoopt op een kans zich verkeerd te
uiten op een verkeerd oogenblik of zijn
onkunde te vertoonen, waar hij het
best deed die zooveel mogelijk te ver*
bergen. Het verband tusschen kunst
en openbare colleges is feitelijk altijd
zoek of gedeeltelijk zoek. Dat is niet
alleen de schold dier colleges, maar
ook de schuld der beeldhouwers en
schilders, die zelf zich in hun
vereenigingen laten vertegenwoordigen tegen
over de buitenwacht, door lieden, die
feitelijk evenmin iets te maken hebben
met de kunst als de raadsleden en
wethouders der gemeenteraden en
welke vertegenwoordigers, willen zij
zich voordoen als van eenig werkelijk
belang, met de onkundigen, ook raads
leden etc., onder n hoedje spelen,
dat der zich breed-gebarende onwetend
heid. Het is daarom voor mij bijna
altijd een koddige gebeurtenis deze
heeren tesamen om een beeld of
schilderij te zien gegroepeerd; ik heb
reeds meer geschreven: ge kunt zien
aan den vorm hunner kuiten in de
gestreepte broeken, dat zij zelfs tot
in die kuiten, misschien door die
kuiten nooit iets zullen begrijpen noch
van het beeld, noch van een schilderij
(er zijn zelfs professoren met de kuiten
verkeerd voor iedere
kunstwaardeering). Wij zullen het dus een ander
Ikeer over Raedecker's beeld hebben
((waarover wij een tijd geleden reeds
'schreven). P L.
Foto Eva Besny
John Patdeckzr bij het kleimodel van het monument
voor Jan Toorop, dat in Den Haag is onthuld
Film
Het boek der massa
HET feit, dat de film in deze tijd
het boek is voor de massa, legt
de makers grote verantwoor
ding op. Zo ongeveer formuleerde de
regisseur van Pygmalion", Dr.
Ludwig Berger, dezer dagen in een persge
sprek over de taak van de filmregisseur.
Inderdaad. Wij behoeven ons niet
te verdiepen in de vraag of de film bij
de grote massa het boek verdrongen
heeft, of dat deze millioenen nieuwe
lezers" heeft gevormd. De film is het
boek van de massa en dit feit legt een
grote verantwoordelijkheid op hen die
deze boeken produceren. De vraag is
maar of zij deze verantwoordelijkheid
voelen ten opzichte van de lezers"
of ten opzichte van de uitgever", die
met stuiversromans en story" meer
verdient dan met goede lectuur.
Gezien uit de verantwoordelijkheid
ten opzichte van de lezer is het lang
niet onverschillig wat de massa wordt
voorgezet. In dit opzicht kan het wat
zelfs het hoe Overheersen. Er zijn op
dit gebied al te veel leugens gehuld in
een zeer schone schijn zij het dan
ook dat door deze schoonheid het hoe
nog niet tot het peil van lmkunst is
verheven.
Maria Chapdelaine" van Julien
Duvivier is n van die te zeld
zame films, waarbij de waarde door
de inhoud wordt bepaald, al moet hier
aan onmiddellijk worden toegevoegd:
mede omdat de vorm met die inhoud
zo voortreffelijk in evenwicht is.
Hier is, naar de roman van Louis
Hémon, een beeld gegeven van het
leven van de Franse kolonisten in een
afgelegen streek van Canada. Geen
Wild West", zelfs nauwelijks de
romantiek van dit grootse land. Alleen
maar een nuchter en eerlijk beeld van
een sober leven met zijn onvervulde
verlangens en zijn eenvoudige, en soms
zeer harde levenswetten en de een
voudige en soms harde moraal, die
men behoeft om in dit leven te kun
nen volharden.
Duvivier getuigt hier van een sterker
vormbeheersing, dan wij vroeger wel
eens van hem gewend waren, zonder
opzettelijke kunstgrepen, maar daar
door in grote eenheid met het gegeven.
Zo sterk in zijn eenvoud de ont
moeting met de slede met het lijk van
Francois, het gesprek tussen Maria
en de pastoor dat het gebruik van
meer in het oog lopende filmische"
middelen bij de noodlottige tocht van
Franïois door de sneeuw daar niet
bovenuit komt. D. C. VAN DER POEL
t«y.
Jack <^£uiten
met zijn
uit 32 virtuozen bestaand
zal optreden met
Hylton's Am er i k. danstroep
The Swingtette" Singers
Peggy Dell - Torch singer
CARLTON HOTEL
AMSTERDAM
IV'
?tnd« vin ?*" ?""*«
-ir^DE GROENE No, 3H8
PAG.