De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 20 maart pagina 6

20 maart 1937 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

n 'f i Muziek YIOOLCftNCEKT WILLEN P IJ P E R van Sem Dresden SOLIST: HENDRIK RIJNBERGEN DE ontwikkelingsgang van dezen componist is een voorbeeld van rust en beheerschte kracht. De componist Dresden groeit als een cactus of een aloë; niet als de bijbelsche wonderboom, niet als het gras, dat weel derig opschiet in enkele zoele (Jagen. Componisten, scheppende kunste naars, doen mij dikwijls denken aan planten. De functie van het creëeren is even natuurlijk, even wetmatig als het groeien van een gewas. En dikwijls zijn de betooverendste, zorgvuldig ge kweekte bloemen onvruchtbaar, en de onaanzienlijkste kruiden rijk aan zaad. Zooals het in de wereld der scheppende geesten niet anders is. Er zijn compoSEM DRESDEN Naar een schilderij van S. Bobeldijk nisten, waarvan de praestaties ons verbijsteren, evenals de groote orchi. deeënbloemen in tegenspraak schij nen met de onooglijke kleine plant die ze voortbracht: Schubert. Er zijn plan ten die den heelen langen zomer doorbloeien, en er is de stugge agave, die na tientallen jaren van nauw-merkbaren groei nmaal bloesem draagt en sterft. De plant Sem Dresden heeft wel zeer veel van de cactus: hij is geen weelderige bloeier, het beeld van zijn gestadigen groei op zichzelf is reeds iets zeer aparts. Maar bloeit hij, dan is het wonder van kleur en geur grooter dan alle weelden van rosaria en chrysanthenkassen .. .. Hét concert voor viool, met bege leiding van blaas- en slaginstrumenten en contrabassen, staat in den geest dicht bij de vier vocalises met kamer orkest. De kleur van het geluid wijkt echter vrij sterk af van het in de voca lises gebruikte timbre. De lineaire schrijfwijze van deze partituur is namelijk zóó ,,enkelvoudig", dat het eenige verbindingsmateriaal in dezen orkestklank in de.... solopartij te vinden is. Men versta dit wel: nergens heeft de componist de vioollijnen naar het tweede plan gedrongen. Integen deel, er staat geen maat in het con cert, waar het solo-instrument niet zou kunnen doorkomen. Maar de ont wikkeling, de muzikale voortgang is vaker in de blazerslijnen te vinden, dan in de, door Rijnbergen weergaloos gespeelde, solo. Met name in het eerste en dei de deel. Het schrijven van een concert voor een solo-instrument met orkest levert inderdaad de boeiendste en belang wekkendste problemen op, welke men zich kan voorstellen. Dresden heeft het probleem, van het door hem gekozen punt van uitgang gezien, op magi strale wijze opgelost. Wij zouden dit misschien de kamermuziek-concerrtechniek kunnen noemen. Welbewust immers is hier afstand gedaan van de maar al te dikwijls goedkoope effecten welke b.v. in de combinatie solovioolstrijkorkest te vinden zijn. De tech niek, die een Stravinsky in zijn Histoire du soldat en pianoconcert slechts gedeeltelijk beheerschte, werd hier door Dresden tot een werkelijke stijl-mogelijkhe'd ontwikkeld. HET essay over de composities en de werkwijzen van Sem Dresden, dat binnenkort geschreven zal moeten worden, zal veel licht kunnen werpen op vrijwel onbekende hoeken van het Nederlandsche muziekbesef. (Merk op, dat muziekgevoelige leeken in ver band met Dresden's werk bij her haling aan Oostersche, speciaal aan Indische, muziekgemiddelden moeten denken). Naar onze overtuiging is Dresden's muzikaliteit een typisch Nederlandsch muziekbewustzijn. Wenschen wij alleen, dat deze Echinocactus speciosus in de eerstvolgende jaren wat vaker gaat bloeien dan tot dusverre het is zooveel gemakkelijker determineeren.... Bevroren opera Webers Kuryanthe In concert vorm EEN opera in concertvorm, met weglating dus van het decor, de plastiek en de duizend-en-een onbenoembaarheden welke een gang naar het theater rechtvaardigen, is in wezen niet ongelijk aan het bezoeken van een schilderijententoonstelling, voorzien van een bril met n rood en n groen glas. Of wel aan het lezen van alleen de linker- (c.q. rechter-) pa gina's van een boek. Men heeft na afloop wel een soort indruk, genoeg om een waardeerend of een afkeurend oor deel in schijn te fundeer en. Maar eigen lijk is die fragmentarische kennis, dat verminkte begrip funester dan de abso lute onnoozelheid. Halve waarheden zijn gevaarlijker dan heele leugens. Euryanthe is een opera, zal men tegenwerpen, die als stuk-om-te-vertoonen door alle bevoegde instanties voor mislukt gehouden wordt. Inder daad is het werk buitensporig vervelend (Weber zelf schijnt na de eerste opvoe ring op 25 October 1825 gezegd te hebben dat het stuk eigenlijk Ennuyanthe moest heeten waarop Berlioz, die van Weber's muziek niets kwaads kon hooren, zelfs niet van den auteur, opgemerkt heeft dat dit een taalfout was, en dat een saaie opera hoogstens l'Ennuyeuse zou kunnen heeten). Maar een vervelende opera wint er niets bij, wanneer men de van huis uit reeds geringe mogelijkheden tot afleiding, tot spel dus, wegneemt. Integendeel. < Wij zouden moeten vaststellen, dat ' een bevroren Euryanthe, in concertvorm verstard, nog onamusanter is dan in het theater. Het libretto is der mate dwaas, dat de gevoelens welke in de figuren geprojecteerd worden geen moment geloofwaardig zijn. Bij andere gelegenheden zou het wellicht de moeite loonen, na te speuren welke redenen Weber en zijn librettiste Chezy gehad kunnen hebben de oude Fransche fabel van Eüryanthe's kuischheid met zooveel hypocriete heldhaftigheden te verknoeien. Men zou dan tevens kunnen opmerken, dat in de Fransche versie door Durdilly van dit Teekem'ng van Charles Eyck JAN ENGELMAN Tentoonstelling Ter. tot Bev. der Grafische Kunst (Stede lijk Museum, Amsterdam) HOE moet men teekenen? Er zijn natuurlijk duizend-eneen manieren, het hoe" staat bij het teekenen in geen ander verband tot het wat" dan bij welke andere kunst ook en er zijn lieden die, over een gaven teekenstijl beschikkend, doodelijk vermoeiend blijven voor den toeschouwer, omdat zij geen gedachten of verbeeldingen van beteekenis hebben of de natuur niet interessant zien. Maar toch is er ietwat meer regel voor het teekenen op te geven dan bijvoorbeeld voor het schilderen, waarin men het angelieke en paradijselijke niet zelden uit de befaamde sublieme modder" ziet ontstaan. Het echte, het natuur lijke teekenen, of het nu geschiedt met grafiet (dat inkervingen in het papier maakt), danwei met inkt (dat een laagje over het papier legt), is een ander schrijven. De goede teekenaar teekent zooals hij ook een brief pleegt te schrij ven, met behagen aan de arabesken en met de behoefte om zijn blad mcoi vol te maken. Zoo mooi, zoo l osregelmatig, als de natuur de nerven van planten of de aders in gesteente aan» brengt. Het echte teekenen is, vooral, het trekken, het uitwuiven van con touren ; een vast bepalen van de gren zen der dingen tegen achtergrond en ruimte. Er zijn natuurlijk (al weer kom ik tegemoet aan alle mogelijke Res trictie) prachtige teekeningen gemaakt, die uit arceering en schaduw als het ware zijn opgebouwd. Maar dit doet niets af aan die opvatting, dat het eigenlijke, het beginsel-gelijke tee kenen, van den tijd der bison-beelte libretto, ofschoon het geheel daardoor ,niet gered kon worden, de nonsens van zuster's Ernma's vergiftigden ring, weer door het oorspronkelijke motief van de viooltjesvormige moedervlek (óók een nonsens, maar minder antitheatraal) vervangen is. Op deze ma nier een infantiele manier, toe gegeven staan de diverse edelaardige en heroïeke affecten ten minste op een recht rijtje. Maar wij zullen het libretto thans niet verder beschouwen. Wij zullen zelfs de muziek, die tendeele tot het beste, voor een ander, aanzienlijk deel, tot het meest alledaagsche behoort dat Weber geschreven heeft, niet bespre ken. De critiek van den ouden Grillparzer: Diese Oper kann nur Narren gefallen oder Blödsinnigen oder Gelehrten oder Strassenraubern und Meuchelmördern" houdt ons daarvan terug. Het zou namelijk kunnen schijnen of wïj ons, met de bewondering die Wij voor sommige voortreffelijke details koesteren (het duet uit II, enkele koor fragmenten, de muzikale typeering van Eglantine) onder Grillparzers ge leerden zouden willen scharen. Wat men anno 1937 nauwelijks van ons zou mogen eisenen.... WILLEM PIJPER nissen in de Spaansche grotten af tol: aan Picasso toe, een trekken van con touren is met een zoo los mogelijke, een zoo nerveus mogelijk den geesi gehoorzamende hand. TOPPUNTEN van teekenen? De glasschilders der middeleeuwen zeer. zeker. Kon men hun vensters ont doen van de kleur, van de bekoorlijk-^ heden van het glas, men hield een zeer sterke, vaste' teekening over, sober, maar groot. Dit is een les voor hedendaagsche glazeniers: de teekening moet diep en schoon zijn, ook als men den zinnelijken gloed van het flatteuze materiaal weg denkt. Dan bijna alle meesters van de Italiaansche Renais sance, fabelachtig expressieve en zwie rige teekenaars, soms van een woede voor de macht van het ideale lichaam die verbijstert, altijd helder en strak, zonder ontsporingen van de stift. Holbein daarnaast, in de Engelsche portretten het schoonst, Dürer als een meer zilverige, Rembrandt als de dramatische uitzondering die den Tegel bevestigt. Correggio en Tiepolo. Uit later tijd is Ingres het voorbeeld van een prachtig teekenaar, misschien het meest in de kleine portretten die hij te Rome teekende, om den broode. Bresdin is zeer fraai -*- maar men ziet bij zijn werk wel dat de Italianen grooter waren. Picasso en Foujita deden dingen met de enkele lijn, die bij ons, altijd zoo overtuigd van eigen voortreffelijkheid, zwaar onderschat werden (de Bremmerieten teekenen zoo niet). Wij hadden Rochussen^ Derkinderen, Thorn Prikker, Toorop,. Karel de Nerée. De impressionisten' waren weinig geneigd tot het echte'j1 teekenen. HET voornaamste gebrek van de hedendaagsche beeldende kunst is, dat er te weinig geteekend wordt. Men grijpt maar naar tubes en kwas ten, zonder dat men zich helder in het hoofd heeft gezet wat men maken wil i De conceptie ontbreekt, de inval en de genade van het oogenblik heersenen, vandaar de vele vluchtigheden en voorloopighedeh. Laag over laag l en wees maar blij als de eene de andere niet doet barsten, want de wetenschap van de verf, zeer verwaarloosd sinds het Impressionisme zich baan brak, moet geheel opnieuw worden aange leerd. Een ernstig beeldend kunstenaar dient eindeloos veel te teekenen en ti! schetsen want aan de borsten van Moeder Natuur vindt hij zijn heil., Dat hij zuige l En dat zijn atelier vol zij van teekeningen, teekeningen, tee keningen. Rodin liep er over. Men lijsteniet ieder krabbeltje in, dat is te Veel eer. Men moet twintig teekeningen maken om n goede over te houden", die waard is te blijven, of te dienen als basis voor het schilderij. EEN hedendaagsch kunstenaar die zeer veel teekent is Charles Eyck, die op de tentoonstelling der Vereenij ging tot Bevordering der Grafische Kunst tot de gasten behoort. Hij tee kent snel en hij teekent dikwijls goed. Hij is er altijd mee bezig, hij schrijft zich-zelf en anderen brieven in tee keningen. Waarom hij er zoo druk mee is ? Misschien wel omdat hij stokdoof is. Het teekenen is zijn vorm van discours. Het is echter jammer, dat hij op de tentoonstelling slecht verte genwoordigd is, hij kan heel wat beters laten zien. Jan Sluyters' drie teekeningen behooren tot het beste van de tentoon stelling. De welbekende Zoogende Moeder lijkt de incarnatie van het zoogen, dierlijk en geheiligd. Moeder en kind" (No. 22) heeft het echte teedere gebaar, de vormen zijn los, misleidend slordig bijna, maar bij goed toezien blijken zij toch vast en wel bewust. Leo Gestel, hoe anders" dan, is eveneens een bekwaam teekenaar. Be haagziek is hij bijna nooit, er is bij hem een spel met stoerheden, maar het spel is echt, de teekening is immer frank gebouwd, en slaat hij er naast dan slaat hij er frank naast. Joep Nicolas kan het zich te makke lijk maken, zooals de Elegie der Zee" wel aantoont, er is niet lang genoeg op gewerkt, maar men zal nimmer voorbijzien dat hij levend, bewogen en geschakeerd is, wat van zoovelen onder hen die hij werkend en schrij vend aanviel, en die hem zijn portie rijkelijk terug gaven, niet gezegd kan worden. Wanneer hij wat meer ge duld heeft, zooals in het Portret van zijn vrouw in sanguine, blijkt zijn talent wel duidelijk. G. V. A. Röling, zeer habiel, gaarne uit een hoog gezichtspunt gansche provinciën beschouwend, heeft zich te hoeden voor de academische anaemie. Een kunstwerk dient, in geestelijken zin, altijd te wijzen naar het kunstwerk dat volgen zal. Bij Röling krijgt de knappe harmonie makkelijk iets steriels. Tot zoover de gasten. Van de anderen noem ik Willem van den Berg, om de teekeningen uit Briancon tenminste, bladen die mooi zijn volgemaakt" met menschen en dieren, en om het fijne portretje van een heer in profiel (litho). Mej. Bieruma Oosting om de kleine houtsneden, de Zeepaardjes en de Kikkers, want de naakten zijn zoo vast niet. De in hout gesneden bóekillustraties van Nic. J. B. Bulder zijn altijd technisch knap, maar van inhoud wel wat te braaf. Eekman blijft een boeiende figuur, soms wat dor en theo retisch, zooals in Moeder en Kind" en Een Vrouw", maar waar hij de matrozen, de maaiers of een kermis maakt, waar hij de groote opgave van een langen Doodendans aandurft, een teekenaar voor wiens expressie en compositie men respect dient te hebben. Men zal weer blijven stilstaan voor de prenten van Jessurun de Mesquita. Hoewel zijn spot soms wat nadrukke lijk is, schuilt er toch zooveel geest en fantasie in, dat wezenlijke regionen van den humor bereikt worden. Van S. Moulijn is er een heel fijne litho (?Zomer"), van J. M. Prange werk dat zeer, misschien te zeer, onder den invloed van Odilon Redon staat, maar toch de aandacht gespannen houdt. Prof. Roland Holst zond een werkteekening voor een fragment van zijn Utrechtsche Domraam, in het Noor dertransept, en men ziet hoe zorg vuldig alles werd overwogen. Lode Sengers tracht in Die op den troon zat" te beelden wat niet te beelden i's. Men kan desnoods de drie personen van de Heilige Drievuldigheid menschelijk voorstellen, maar deze Godsfiguur is te bleek en ijl. Eveneens te ijl blijft het werk van H. v. d. Stok: het is knap en serieus, maar de styleering loopt niet vol gevoel. Er blijken weer jonge, talentvolle graveurs te zijn: Kuno Brinks, Debora G. Duyvis, Hubert Levigne. Tooneel ELSE MAUHS gelooft in de tooneelspeelkunst EDUARD VERKADE TOEN ik Else Mauhs vroeg of zij niet iets wilde zeggen over het tooneel van heden, over zich zelf, of over de tooneelspeelkunst, had zij hier blijkbaar bezwaar tegen. Het eenige wat ik uit haar vermocht te krijgen, was: Ik geloof nog altijd in de tooneelspeelkunst." En zij voegde daaraan toe: ,,misschien is het wel dwaas van mij." Dit was alles. En schrijver dezes is dan ook verantwoordelijk voor al datgene wat in dit artikel aan die woorden wordt toegevoegd. Volgens hem heeft Else Mauhs daarmede ge zegd, dat zij zich bewust is een kunste nares te zijn, en dat zij zich eenzaam gevoelt in deze overtuiging, ofschoon een tooneelspeelster een kunstenares behoort te zijn. Else Mauhs gelooft in haar roeping, en zij weet, dat een der gelijke roeping behalve de aangeboren gave een rusteloos arbeiden aan zich zelf vereischt en aan iedere rol opnieuw, die men te vervullen heeft in het te beel den spel. Zij is overtuigd, dat zij haar vak verstaat, maar bovendien dat het vak slechts het middel tot, en niet het doel van de tooneelspeelkunst inhoudt. Zij kent den eindeloozen strijd tusschen den eigenlijken innerlijken mensch en het steeds weer ,,zich opvreten op de planken", gelijk Macbeth na den dood van zijn Lady ,,van den pooveren speler" en het leven getuigt (sde be drijf, sde tafreel). Wanneer men deze kleine tengere vrouw beschouwt, dan gevoelt men de tragedie, dat een zóó hartstochtelijk begeeren zich zelf in een rol geheel uit te leven, een zóó groote wils- en werk kracht, zooveel energie en moed gepaard moeten gaan met een zoo frêle physiek. Maar is het niet dit contrast voor een heel groot deel, dat haar tot zulk een kunstenares stempelde? IK herinner mij het kleine ietwat dikke jonge meisje van heel vroeger, toen zij haar carrière begon en vroolijke helderlachende ingénues speelde, die overal de zalen vulde, hetzelfde meisje, dat 's nachts haar eigen costuumpjes moest maken, omdat zij nog zoo weinig, als ,,beginnelinge", ver diende. Dan is een volgende indruk de eerste lijk een passend tehuis, een juiste om geving zou dat zijn voor een groot talent als het hare. En haar oogen lichten begrijpend, als haar verteld wordt dat bij het fil men de geluid-opvanger vlak boven den speler hangt en de camera iedere expressie verraadt. Daarna spraken wij over het reizen in autobussen en de export-mogelijkrol, die zij onder andere regie en di- heden van de tooneelspeeluiting, het rectie speelde in ,,De roepstem van het leven" van Arthur Schnitzler; een stervende vlinder, nadat aan die roep stem was gehoor gegeven, in de ver warring ontstaan door het uitbreken van een oorlog. Vervolgens Prulletje van Abeleven, het kind-vrouwtje, nergens uiterlijk" gespeeld, maar door een jonge vrouw volkomen uit gebeeld" doorleefd uit de phantasie. Dan Nju" van Dunow, met Van Dalsum en De Meester, met alle nuancen van vreugde en wanhoop der liefde; een jonge vrouw, verpletterd tusschen twee mannen, aan wie zij zich gebon den had. Vervolgens: Nora" met haar onbegrepen pro blemen ; Tyl-Tyl in De Blauwe Vogel" van Maeterlinck, het kleine knaapje op zoek naar Geluk, als alle kinderen in den droom; Macropolis van Capek, de drie honderdjarige, die niet stervan kan, de vrouw met het jonge lichaam en het stokoude gemoed, zoo onvereenigbaar, dat het als de last weegt van een mis dadig geheimenis: Ophelia in Hamlet" in een on vergetelijke waanzin-scène; Het Adelaarsjong, met de roman tische illusie, op zijn vader, Napoleon, te kunnen gelijken, terwijl hij in het Habsburgsche milieu verstikt en sterft. Al deze rollen heb ik opnieuw voorbij zien gaan gedurende een interview, dat er geen kon worden, voor een ven ster, uitziende op het Leidscheboschje, stedelijk abonnement, de subsidies, en het publiek van vroeger, dat heden zoo vol begrip veelal den schouwburg mijdt, behalve bij uitzonderlijke ge beurtenissen als Mauhs haar wederoptreden, na een jaar gedwongen onder breking. Boeken over kunst IN de duistere en chaotisch verwaar de wereld van deze dagen, nu voor zoovelen de verhouding en de beteekenis der levenswaarden onduide lijk werd, is het weldadig zich te ver liezen in schilderingen welke ont stonden in een sfeer, zóó zuiver en hoog als die waaruit de scheppingen der Soengmeesters voortkwamen, de volledige overgave aan een taak te bewonderen welke Japansche kunste naars het aesthetisch en technisch volmaakte deden verwezenlijken, of wel, met een kom van aardewerk in de handen, te voelen hoe de kunstenaar stof tot leven wist te bezielen, en hoe in het eenvoudigste en geringste de hoogste en eeuwige waarden zich weerspiegelen." Aldus besluit Ir. G. Knuttel Jr. zijn boekje Over Chineesche en Japansche Kunst" (Paris, Amsterdam), dat een zeer mooie inleiding is voor ieder die in deze dingen eenig belang stelt. De schrijver heeft gelukkig niet gepoogd veel namen, jaartallen en voorbeelden te geven, maar (wat moeilijker is) iets duidelijk te maken van het wezen en ., , .. . .. . . t den geestelijken achtergrond der Chiwaarachter een ledig hoèkhuis staat. 4 nees*ne fin Jj he £unst en hij if Uitstekend gelegen voor een kleine., hierin gesla^. intieme zaal, zooals het theater Gooi-^ Meer kun^historisch inzicht en be land,' meende Else Mauhs. Ja, waar-niangstelling is noodig om Carel van Manders Schilderboek te waardeeren, zelfs nu ,het door A. F. Mirande en Prof. Dr. G» S. Overdiep in modern Nederlandsch is overgebracht (Wereld bibliotheek, Amsterdam). Dat een dergelijke uitgave een boek van tegen de 600 bladzijden met 220 repro ducties mogelijk was pleit zoowel voor de kunsthistorische belangstelling in ons land als voor den ondernemings zin der uitgeefster. Een monument niet alleen der oude Nederlandsche kunstbeschrijvihg maar ook van Onze letterkunde is hierdoor eindelijk weer toegankelijk geworden voor belang stellende niet-vaklieden. Bij Nieuwenhuizen Segaar te Den Haag verscheen een korte beschouwing over het werk van Jan Sluijters van de hand van Dr. G. Knuttel Wzn., tezamen met 24 reproducties in licht druk naar een keuze uit zijn laatste werken. Hoezeer men een uitgave als deze moge waardeeren zij geeft inderdaad alles Waartoe deze repro ductietechniek in staat is het ont breken van de kleur is hier toch wel een pijnlijk gemis. Dit neemt niet weg dat een bundel als deze een dankbaar bezit is voor wie het werk van den schilder kent en met de reproductie voor oogen zich het origineel voor den geest vermag te halen. H. R. KUNSTZAAL VAN LIER ROKIN 120 ? AMSTERDAM Doorloopend Tentoonstellingen Eist Mauht in Nju" van Dunow .- - r

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl