De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 27 maart pagina 4

27 maart 1937 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

F.. - --j-?.. i k l V..-.. i; l} t 1 BROOD en WERK voor tweehonderdduizend menschen Javaansche kolonisatie in de Lampongs WIJ, Nederlanders, zijn niet gek. We zijn wat goede kooplui en als we eens een groot werk doen, een werk waarvoor elk buitenlander zijn hoed afneemt, dan paren we bescheidenheid aan doortastendheid en dan weten we heel goed wat puike reclame vermag. Het aantal publicaties over de drooglegging der Zuiderzee in de moderne talen is legio, en dat is goed: we kunnen en mogen trotsch zijn op dit enorme werk. Maar hoe komt het, wonderlijke sinjeurs die we zijn, dat we noch het buitenland, noch ons eigen land ook maar probeeren te vertellen, hoe we in Indië, midden in een tijd van depressie, er in slagen aan 200.000 menschen broed en werk en een nieuw vergezicht op de toekomst te verschaffen? Is het onze be roemde laksheid die maakt, dat zelfs in onze eigen bladen hierover vrijwel niets te vinden is? Als ge de kaart van Sumatra op wilt slaan, dan kunt ge op de Zuidpunt van dit eiland de plaatsen Bengkoelen, Teloekbetoeng, en Palembang wel vinden. Wanneer ge deze drie plaatsen met een lijn verbindt, dan hebt ge daarmee het terrein af gebakend, dat het Indisch Gouvernement heeft voorbestemd voor een merkwaardige en omvang rijke transmigratie van Javanen onder leiding van den Resident Rookmaker en Ir. Wehlburg'van den Waterstaatsdienst. Het is een gebied van echt Sumatraansch oerwoud, dicht beboscht, weelderig be groeid. Het is doorsneden met rivieren en boschstroompjes, het terrein heeft een groot verval en het eeuwenoude woud heeft een rijke humuslaag op den bodem gevormd. Het is op verschillende plaat* sen een uiterst vruchtbaar terrein, waarover de peperplanters weten mee te spreken. Het is dit terrein dat door de transmigratieJavanen langzaam maar zeker wordt bezet. De Javaansche bevolking neemt ieder jaar toe met 350.000 zielen. Het is al sinds lang voor ieder een raadsel hoe deze bevolking, in den meest letterlijken zin elkander verdringende, zich nog voeden kan. Als in 1935 de eerste Javanen naar de Lamp on gs vertrekken, is de aanblik van deze kolonisten niet bepaald verheffend; slap en traag, in lompen ge kleed, velen met wijn-wormpjes en honger-oedeem en in de oogen den hopeloozen blik, die den inheemschen kolonist die eigen, heilige bcdem verlaten gaat, karakteriseert. Zeker vormden de eerstelingen geen leger van het klassieke kolonistentype, dat zich een nieuwe toekomst gaat scheppen, ja, als het kan, de grondslagen leggen zal voor een eigen, een nieuwe cultuur. En nu, na twee jaar, is deze ver moeide Javaan, haast zijns ondanks, een ander mensch geworden. Nog weinig branie misschien, vooral de vrouwen voelen dat de nieuwe toe komst niet zonder offers wordt veroverd maar toch: or.d.T zijn hardnekkige slagen met bijl en patjol valt boom na boom, op de opengemaakte plekken in het oerwoud verschijnen de kleine wo ningen en achter deze woningen liggen de wel gevulde rijstschuren: padi van eigen oogst, waar naar de Javanen met blijde verwond »ring kijkt, padi waarlijk rijker en overvloediger dan hij zich op Java ooit heeft kunnen denken. De belangrijkste kolonie ligt even boven Teloek betoeng en heet Soekcd ma. Het terrein is uitge breid: men verwacht hier op d;n duur loo.ooo Javanen.' Nu zijn er nog maar 20.000, mannen en vrouwen en kinderen, ieder gezin op zijn eigen erf. In deze 20.000 kan men drie lichtingen onder scheiden: de pioniers, een groepje van 1200 man, dat in 1934 arriveerde, een tweede generatie, groet 9000 menschen en een derde lichting van 10.000 man. Elk jaar wordt het contingent grooter: in 1937 zullen 14.000 nieuwelingen volgen. De aan tallen worden ieder jaar grooter, omdat de gezeten" kolonisten steeds'meer nieuwelingen kunnen ver werken. De nieuwelingen beginnen op het terrein der oudgasten" mee te helpen met den oogst, pas in het tweede jaar krijgen ze hun eigen terrein. Soekadana wordt bevloeid van de Way-Sekampongdam uit, waarvan het hoofdkanaal een capaciteit zal hebben voor 10.000 bouw lands. Van hier uit zal zich de zegen van het water langs drie nog te graven kanalen" een weg banen over het land. Daarbij moeten de transmigranten 600.000 M3 grond ver zetten. Maar dan zullen ze ook leven en vruchtbaar heid brengen: 27.000 bouw is het eerste perceel groot, dan volgt een tweede groot 20.000 bouw, en tenslotte kunnen dan wat erfpachtsperceelen wor den aangesloten gezamenlijk ongeveer 15.000 bouw groot. Voorloopig wordt alleen droge rijstbouw be oefend, omdat de grond de eerste jaren gelegenheid moet hebben om uit te zuren. De ruwe grondbewerking, het hout kappen, wegen aanleggen, het rooien, branden, spitten is voor den Javaan ongewoon werk, maar hij d iet het volgens alle betrokkenen prachtig en met ijver. Het oude sprookje over de onver beterlijke indolentie is weer eens ,,er naast" geble ken. De behuizing die hij zich zelf heeft gemaakt is nog zeer primitief, pas als de eerste oogsten achter den rug zijn is het mogelijk dit onderdeel wat beter te gaan verzorgen. In 1938 kan verwacht woiden, dat de hoofdplaats Metro hopelijk zullen de Javanen er nog wel in slagen hun vestiging een waardiger naam te geven een bevolkingscentrum met echt Javaansch karakter zal worden. Hoe goed de toestand thans economisch is blijkt wel uit het bericht dat in Mei '36 gedurende eenige weken rijst kon worden uitgevoerd naar Java. De kwaliteit was zeer goed en de ladingen werden te Batavia omgezet tegen ? 3.30 tot ? 3.40 per picol. Er zijn menschen die van deze transmigratie veel verwachten. Men heeft het er zelfs al over dat de Javanen op den duur het geheele eiland Sumatra zullen koloniseeren. In de Lampongs hebben zij zonder twijfel in velerlei opzicht een goede kans. De Lampongsche bevolking bestaat uit een gezond en goed ontwikkeld ras, dat maar klein in aantal is. Tegenover 280.000 Lampongers staan nu nog maar 40.000 Javanen. Men heeft echter plaats voor 200.000 Javanen. Tot dusver is het Lampongsche volk de grand seigneur", die met een zekere min achting neerziet op de invasie van deze arme ondervoede nieuwlichters". Wanneer echter de Javaan welvaart zal kennen, wanneer hij zich vertoonen kan met een mooi baadje en wat geld op zak", dan is het nog niet zeker of hij door de Lam pongsche meisjes niet aanvaard zal woiden als een goede partij. Nu kan men natuurlijk er over gaan praten of deze kolonisatie wel zoo erg belangrijk is. Het is d .lidslijk dat deze poging geen oplossing beteekent voor de overbevolking op Java. Wanneer men er, zeg over zo jaar, in geslaagd zal zijn 200.000 inheemschen op Sumatra een bestaan te geven, dan valt dat in het niet tegenover den aanwas op Java. Tegen 350.000 Javaantjes per jaar kan geen regee ring het opnemen. Maar laat men nu eens allén kijken naar wat dan toch wel bereikt wordt: 200,000 Javanen krijgen een beter bestaan, 200.000 menschen krijgen weer hoop en perspectief, 200.000 menschen worden bevrijd uit de ellende der ondervoeding van Java. En: al moge het waar zijn dat we er geen problemen mee oplossen, is dét resultaat niet heel erg de moeite waard ? E. M. VAN DlFFELEN mimniuHnnninminiiiii Afscheid van een strij* schrijver C. K. ELOÜT DE redactie stelt mij in de gelegenheid, iets over den collega te zeggen die dezer dagen het hoofdredacicu'schap van Het Volk" zal neerleggen. Misschien had ik die vsreerende uitnoodiging niet moeten aannemen want in de laatste jaren heb ik van Anker Smits werk slechts sporadisch kennis genomen, maar ik btn toch vsor de verleiding bezweken. Ten eerste omdat hij en ik al zoo heet lang collega's zijn en ten tweede omdat ik graag een afscheidssaluut breng aan iemand aan wien ik mij, schoon wij poli.iek vrijwel tegenvoeters zijn, journalistiek zoo verwant voel. Wat den langen duif van ons collegaschap belangt, daar voor moet ik teruggaan tot in de jaren 'oo. Ik herinmr mij een Socialistencongres in Leeu varden fin welk jaar precies, weet ik niet meer) dat hij vsr sloeg" voor Het Volksdagblad" (als ik mij niet vergis) en ik voor het Handelsblad"- Hoe goed we toen m't elkaar opschoten ais collega's hoewel hij destijds al fel rood" was en ik fel liberaal, blijkt uit het volgende dat ik mij van dat congresbe~ zoek nog heugt. Toen het Con gres was afgeloopen, wilde ik nog wat in het Noorden blijven en vroeg, daar ik mijn kruier al had weggestuurd, of Ankersmit mijn kopy van den laatsten dag mee naar Amsterdam wilde nemen. Toevallig ging dat niet omdat ook hij niet dadelijk terugging maar ons beider schrifturen zijn toen, door zijn bemiddeling, meegenomen door ....Domela N ii u venhuis ! Zóó waren wij er aan gewoon dat we, als collega's, geheel op elkaar konden rekenen. En nu die jcu'nalistieke verwantschap. Die zie ik hierin dat wij beiden altijd den vollen mensch hebben ingezet voor wat wij, elk op zijn manier, de waarheid achtten. Ankersmit heeft dat voor het Socialisme gedaan en ik voor het liberalisme maar dat, verschil heeft natuurlijk met mijn groote waardeer: n j van zijn figuur J. F. Ankersmit niets te maken. Hij heeft zich gegeven aan wat strijder voor een Ideaal. het ideaal was waarin hij geloofde en hij heeft heel zijn geestelijk vermogen, zoo lang als ik hem gekend heb, in dienst gesteld van dat idsaal. Hij heeft het gedaan met hart en ziel, met heel zijn hardnekkige en scherpzinnige strijdbaarheid, als hoofdredacteur van Het Volk" niet zoo bezielend en hartstochtelijk als Troelstra en als socialistisch journalist-in-1 (-algemeen niet zoo fonkelend-ironisch als De Roode, maar op zijn manier, -raakanalytisch en met een soms striemende caustiek... Trouwens, het is een geluk voor een Idee wanneer zij op zoo verschillende wijzen, door zoo verschillende figuren wordt gedragen. En de koel den kende fanaticus die Anker smit vóór veertig jaren was altijd hoffelijk-bedaard maar onverzettelijk moet in den dienst van de Socialistische Idee een stalen en stalende kracht zijn geweest. Het is al weer eenige jaren geleden sinds Anker smit vele collega's (waarcnder ook mij) van verontwaardi ging heeft doen opspringen door, in ' De Journalist'' een . onderscheid te maken tusschen schrijvers" en strijders". De laatsten wa ren de socialistische journa listen; die van de burger lijke" Pers waren maar schrijvers". Ik weet niet of hij er nóg zoo overdenkt; misschien is hij inmiddels tot het, inzicht ge komen dat ook- zoo'n bourgepis-penvoerder zich toch heusch wel strijder" kan voelen, strijder voor zijn idealen. Maar hoe het zij, Anker smit is zeker het eene zoowel als het andere geweest. En een uitstekend collega tevens. Daarom heb ik deze gelegenheid aangegrepen om hem openlijk de hulde te wijden die ik gaarne geef aan eiken kerel uit n stuk, aan eiken strijder voor een Ideaal, aan eiken eerlijken en goeden collega. En dus breng ik, bij Ankersmits aftreden als hoofdredacteur, van ganscher harte hem mijn saluut! Den collega, den schrijver en, bovenal, den Het eto/eeren wordt tot eto/o^ekunst.. .. Het decor van de Parijsche straat DE Parijsche straat is een schouwspel en om dit te verhoogen dient de kunst van affichiste en etaleur. Bij de eersten behooren de erken de kunstenaars. De tweede categorie doet nog niet mee, al heeft Fernand Léger, de schilder, het al lang geleden voor hen opgenomen. Geruimen tijd poosde hij eens voor een uitstal venster, waar een kleermakertje bezig was jassen of stoffen te rang schikken. Léger zag daar meer in dan in een im pressionistisch schilderij.... Zulk eerherstel streven deze bescheiden werkers niet na. Zij stellen zich zonder pretentie in dienst van de artikelen, die aan den man en de vrouw moeten worden gebracht. Ze volgen de richtsnoeren van Au Bonheur des Dames en zijn tevreden, als een vrouw twee uur verdoet aan het koopen van garen of band voor n frank. De nieuwigheden moeten zoo aantrekkelijk mogelijk gelanceerd worden. Op het lanceeren komt het niet alleen voor mode snufjes aan, voor boeken, kaarten, tijdschriften geldt hetzelfde.... Broze tafereelen, stillevens of schilderijen van n dig, een week, hebben in last hoeden, kousen, sjaals, veeren, een briquet, reukwaar in kleurige verpakking onder de menschen te brengen. Dat is niet verwerpelijk, want wie waarborgt, dat niet het zien van een charpe, op bepaalde wijze om een hals gewonden, óver uw leven beschikt héft.. .. ? En dan smaak, vernuft, arbeid, zin voor kleur, geur en lijn, dat alles en nog veel meer heeft in die uitstallingen, uitbundig of van voorname in getogenheid, vorm aangenomen. Het is een vaar digheid in den trant der kunst van het decor, die met voorwerpen in plaats van met verf en linnen werkt. De Hongaarsche schilder, die zich Vertes noemt, beschikt over de decoratieve eigenschappen, noodig om zulke wufte dingen als hoeden en kluwens bonte wol in een daarbij aansluitende maquette te presenteeren, zoodat tusschen het drie-dimensionale voorwerp en de vlakversiering van deze achter gronden een levende en fleurige uitwisseling intreedt, waarin de humor van en om het geval zich huwt aan de atmospheer van een salon, die voor ieders blik open staat en zelfs dezen trekt, Want de kleuren zijn fijn afgestemd en de lijnen eer aangeduid dan ge trokken en dit evenwicht van dartele vlekken is een bekoorlijk spel. Ze sluiten daarmee bij de plakkaten aan. Met het breken van de eentonigheid der netjes in gelid staan de gevels is Chéret begonnen. Hij wilde daar het vuur werk van zijn kleuren, de beweging van zijn genot in het leven ontsteken. De straten worden zoo musea in de open lucht. Een muurkunst zou eruit geboren worden, welke den algemeenen smaak moet zuiveren. Zoo ongeveer schreef al in 1889 Rcger Marx. Op Chéret zijn anderen gevolgd: Cappiello, Cassandre, Colin, Carlu, om van Lautrec maar te zwijgen. , , Chéret hoorde thuis in een tijd, waarin de boule vard nog een eigen leven leefde en plaats was voor den boulevardier, Om en bij 1900 hield hij op voor het groote publiek te teekenen. Wat op zijn oeuvre, afglans van Japanners en Tiepolo, aan te merken is, behoeft niet te worden opgehaald. Cappiello volgde hem op. Ook de opvattingen van dezen Italiaan zijn door de snelle ontwikkeling achterhaald. Ze passen niet meer in een tijd, die de lieflijkheid van de wufte bekoring voor het samengebalde dynamisme van een schoksgewijs in het oog loopen" van schema tische aanduidingen prijs gaf. In deze evolutie blijven Chéret en Cappiello een moment. De laatste legde het erop toe, de voorstel ling onafscheidelijk te verbinden aan het aanbevolen artikel in een verbond van begrippen of herinnerin gen, dat de menschen ertoe moest brengen, de cho cola van het roode paard" te laten vragen volgens een door hem ontworpen biljet. Cassandre gaat anders te werk. Hij herleidt wat den voorbijganger moet worden ingestampt tot het uiterste. Het is de kunst van het halve woord, maar dit duidelijk, krachtig, doordringend. Een kostelijke vondst was zijn Dubo, het oog, Dubon, de maag, Dubonnet, de heele flesch. Liever dan voor een bepaald artikel komt hij op voor een toestand. Geheel geslaagd zijn de affiches, die aansporen tot een bezoek aan Engeland en Schotland, dat voor de groote feesten in '34, die voor het gebruik van slaap en barwagens. Er is de bedwongen zwier van de miseen-page, de paarden in vrijheid op een schel groen gazon, of Schotland, verzinnebeeld in een kasteel uit den tijd van Elisabeth. Hij transponeert de werke lijkheid door ze te vereenvoudigen, te verstrakken, en van deze stoffage kan niets gemist worden. Het is een zaak van passen en meten, met vooropstelling van n vindingrijkheid, die als een fuik voor een pakkenden inval, ineens raak, openstaat. Cassandre verrast, doordat hij met het verisme brak. Met hem vergeleken, is Colin een romanticus. Deze houdt zich dichter bij de werkelijkheid. Colin deinst er niet voor terug het gevoel te laten spreken. Hij is minder beheerscht, minder koel, men kan zijn ontwerpen op de hand bekijken. De bentgenooten hebben geprofiteerd van de lessen van het cubisme, van wat hierin constructief was, zonder dat ze het zelf beoefend behoeven te hebben. De Russische balletten gaven den toon aan en de music-halls, waarin het cubisme voortleeft, namen dien over. Er is stijl in deze presentaties gekomen en deze voerde eenerzijds tot ontvouwing van pracht, aan de andere pool naar het tot zijn recht brengen van een enkel voorwerp in een even grillig als gespannen kader. De kunst heeft zich daarmee een venster op de massa geopend, de schilder-teekenaar vindt er misschien nieuw afzetgebied. Cappiello beproefde al hen weer aan het teekenen van uithangborden te zetten in navolging van Greuze, Watt eau, Chardin, Gavarni, Horace Vernet, die het deden in een tijd, toen zulke dingen nóg in een behoefte voor zagen. Ook die tijd is voorbij. Bij gebreke daaraan kunnen de ijzeren luiken voor de spiegelruiten beschilderd worden. Tenslotte is geopperd op voorbeeld van Am sterdam naamborden van naar doorluch tige mannen genoem de straten met diens afbeelding, natuurlijk gestyleerd, te tooien. H. VAN LOON Humorfst/s;he etalage van Vestès, een~bekoor///k spe/ van lijn er» kleur - Affiche van Cossandre, aansporende tot een bezoek oon Enge/ond Hotel Rest. ZILVEN LOENEN (Veluwe) Het geheel o jaar open Hotel Rest. STAMEREN M A AR N (Utrecht) 13 Maart weder open iivc r e lucht v.ir ',»" rust. comfort en oncsp.ir PAO. 4 DE.ÖRppNE.No..ai21. -- : TT" PAC u. 1111

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl