De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 27 maart pagina 6

27 maart 1937 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

X. ?/?-,?? W: M ??'4 >., '' ' i '* ?l i. Letterkundig leven DE DUIVEL VERLIEST Co/a Debrot Oase in Kitsch S. VESTDIJK n. Vestdijk: MIJ nb e er Visser'» Hel le vaart (Nljgh A v. Dltmar, R'dam) I K zou de publicaties vanVestdijk', niet tegenstaande zij strikt genomen geen autobiografische aanteekeningen bevatten, bekentenissen willen noemen, omdat zij met bekentenissen dezen gewichtigen factor gemeen hebben, dat zij gedaanteverwisselingen van den mensch vooronderstellen en zelfs daar op den nadruk leggen. De bekentenis sen van Vestdijk betreffen niet per soonlijke of al te persoonlijke bizonderheden, maar de verschillende algemeen-menschelijke psychische phasen zelf, waarin men zich afwisselend be vindt als in de vakken van een psychischen zodiak. Wanneer wij daarentegen bijv. den naam Slauerhoff noemen, is het tevens of wij een enkelen toon, door geen anderen auteur te suggereeren, vernemen. Schrijvers a la Slauerhoff uiten zich steeds van een enkel inner lijk niveau af; hun werk is de getuige nis van hun, ofschoon allerminst een voudig, toch enkelvoudig bestaan. Wie dit voor oogen houdt, zal er zich niet over verbazen wanneer hij zich na de lectuur van Mijnheer Visser's Hellevaart" geplaatst ziet voor een ge dicht van denzelfden Vestdijk als Het Sprookje" in het Januari-nummer van Groot Nederland. Hij zal ook inzien waarom bij Vestdijk niet de toon, maar het rythme, als drijfkracht", motor" door de afwisselende gebieden van den mikiokosmos, het sterkst de aandacht opeischt. Teder belangrijk schrijver heeft een specifiek element, waarin niemand hem kan navolgen en waarin ook hij niemand navolgen kan. Dit onvervangbaar iets is bij sommigen de toon. Anderen weer worden door hun plastische hoedanigheden gekarakteri seerd. Bij Vestdijk overheerscht het rhythme. Wat allicht niet inhoudt, dat hij andere eigenschappen missen zou. Integendeel, Vestdijk's plastiek zou op zichzelf reeds een studie waard zijn. Ook Mijnheer Visser's Hellevaart" is de geschiedenis van een gedaanteverwisseling. Met dit boek schenkt Vestdijk ons een wezenlijk naturalistischen roman. Het is Dr. Petriconi, die in zijn voortreffelijk werk Die Spanische Literatur der Gegenwart" het scherpst op het essentieele verschil tusschen realisme en naturalisme heeft gewezen. Hij doet het aan de hand van Flaubert en Zola. Hij wijst op de stati sche levensbeschouwing bij den realist Flaubert: de mensch en de maatschap pelijke structuur worden aanvaard als onveranderlijk. Bij Zola daarentegen. speelt het activisme", het dynamis me" met mensch zoowel als maat schappelijk samenstel als veranderlijke grootheden. In dezen zin zou men het grootste deel van de Nederlandsche na turalistische literatuur tot het realisme moeten rekenen. Hier heeft het natura lisme nauwelijks meer beteekend dan het betrekken van meer of minder pijnlijke intimiteiten in de beschrij vingskunst: men deinsde niet langer terug voor het slaapkamer-interieur. In den roman van Vestdijk is juist het dynamische het belangrijke. Het is geen toeval dat de aangrijpendste blad zijden van dit boek juist den overgang behandelen .van het wakend leven, waarin de heer Visser tenvolle zijn agressiedriften botviert tegenover zijn medebewoners van Lahringen, naar het droomleven waarin hij het harde oordeel over zichzelf uitspreekt. Deze bladzijden blijven ons bij, als sommige episoden uit het werk van Kafka. Zulk een subtiel weefsel van werkelijkheid en droom werd door een schrijver slechts zelden bereikt. Verschillende besprekers hebben hun bewondering voor Vestdijk trachten af te koelen door de toevoeging, dat Vestdijk veel had te danken aan zijn voorgangers Freud, Proust en Joyce. Ik voor mij stem lie ver in met het verwijt van Emmanuel Berl aan sommige literatoren, dat zij zich zoo bitter weinig bekommeren om de verworvenheden hunner voor gangers. Als bizonderheid dient vermeld, dat dit boek geschreven werd vóór de vorigen romans vanVestdijk. Sommigen zullen dus juichen, omdat Vestdijk op weg zou zijn van de aarde naar den hemel. Het is echter een simplistische gedachtegang, wanneer men meent dat de psychische phasen in zuiver-chronologische volgorde verschijnen en wel zoo, dat een eenmaal verschenen phuse niet weer komt. Tot groot genoegen van sommigen en tot even groot mis noegen van anderen beleven wij nu eenmaal een eeuwigen wederkeer. Ik voor mij betreur het niet dat Mijnheer Visser nogmaals in zijn boozen staat" zou kunnen verschijnen, zoolang het tenminste een Vestdijk is die over hem schrijft. De duivel heeft niet zelden gelijk. Bovendien bezorgt hij ons ver makelijke oogenblikken. Niettemin schuilt het belang van dit boek hierin, dat een wezen, dat zooveel gelijk heeft, in laatste instantie zichzelf toch onge lijk geeft. En niet quia absurdum", maar omdat hij anders het doorgroeien van het leven zou belemmeren. Het is geen toeval dat dit boek juist van den fascistischen kant, die aandringt op het uitsluitend uitleven van de driftmatigheden (de befaamde instincten"), den grootsten tegenstand ondervond. Een tegenstand, die zich kleedde in het argument dat het boek slechts met driftmatigheden rekening hield. Dit ver wijt maakt een komischen indruk. Ik voor mij weet niet wat ik bij Vestdijk het meest moet bewonderen: het schrij verschap van den kunstenaar of de ondogmatische levenshouding van den mensch ? Albert Helman: Ratten (XI.lKlt on van Dltmar, Rotterdam) HET proza van Albert Helman was belangrijk in een tijd, toen men er aan twijfelen mocht, of de Nederlandsche jongeren ooit nog den weg zouden vinden uit de ivoren torens" van het gedicht en het aesthetiseerend essay. Bij herlezing blijkt dit baanbrekend werk weinig van zijn glans verloren te hebben. Zuid-ZuidWest", en vooral Mijn aap schreit", daarna nog vier of vijf novellen uit Hart zonder land", blijven voor treffelijke staaltjes van prozakunst op de korte baan"; en deze onver zwakte erkenning kan dan ook slechts het pijnlijke besef onderstrepen, dat Helman, na zijn inschakeling in de groote-romanproductie, een belofte on vervuld liet en een voor de hand liggende roeping verried. Het lijkt mij overbodig over deze romans uit te weiden. Bij alle waardeering voor geslaagde passages in De stille plan tage" en Waarom niet" (met name in het eerste deel hiervan), moet men vaststellen, dat het proces van banaliseering en vervlakking, waarvan Helman's schrifturen blijk geven, in een steeds sneller tempo voltrokken wordt, bijna even snel als bij den Doolaard, tegenover wien Helman echter het voordeel kan boeken van het uitblijven van een Europeesch succes op onEuropeesch peil. M. a. w. er is voor Helman «nog eenige hoop. Vaak heb ik mij afgevraagd, zonder echter een bevredigend antwoord te vinden, wat toch wel de oorzaak kan zijn van deze betreurenswaardige talentverprutsing. Is 't het onvermogen om den grooten romanvorm te vullen", een essentieel aangewezen-zijn op schets en novelle? Is het Helman's pernicieuze theorie over het verliteraturen", ten gevolge waarvan hij mandarijnen kunst en wezenlijk waardevolle uitin gen met het noodige ressentiment over n kam scheert? Is het, mede krachtens zijn communistische over tuiging, het verlangen een zoo uitgeNovalis in zakformaat H. MARSMAN Novalis: Dlcbtnngen, Heransgege* ben von Franz Schnltz (Insel-Verlae. Leipzlg) DE Insel-Verlag heeft aan zijn reeks Klassiker-Ausgaben in zakformaat, meestal op dundrukpapier (BüChner, Kleist, Hölderlin) een zeer waardevol deel toegevoegd: een zeer goede keus uit het scheppend werk van Novalis, proza en poëzie, met een belangwekkend nawoord van Franz Schultz, die ook de keuze heeft gedaan. De gedichten zijn hier in drie groepen verdeeld: Aus der Frühzeit", Durchbruch und Reife" en Vollendung". De eerste twee bevatten een beperkte keuze uit Novalis' nog niet volwaardige poëzie, hoewel deze waar debepaling ten aanzien van eenige gedichten uit de middengroep vrij onbillijk is. Toch behouden vrijwel alle verzen, die niet behooren tot de Hymnen an die Nacht" en de Geistliche Lieder" meestal iets pueriels, een soort sentimenteele onnoozelheid, die kenmerkend is voor hetDuitsche Gemüt" (naast andere factoren, na tuurlijk) en vergeestelijkt vindt, men ze soms nog terug, als pietisme, tot in zijn beste poëzie. Overigens is deze, dank zij een katholiseerenden inslag, in haar z.g. mysticisme een curieus voorbeeld zoo wel voor het onderscheid tusschen als voor het in elkaar overgaan van aardsche en onaardsche liefde. Volwassener vindt men bij ons een dergelijke dubbelverhouding in vele gedichten van Engelman. Ook daarin doet de aardsche erotiek soms als een belemmering aan voor het totstand komen van een hemelscher vereeniging, en soms als haar onmiddellijk, vreugdevol en in zijn sublieme be vrediging nauwelijks meer hunkerend voorspel. Zonder eenigen twijfel zijn de Hymnen an die Nacht" en de Geistliche Lieder", hier dan ook terecht in hun geheel opgenomen, het beste wat Novalis als scheppend kunstenaar ge schreven heeft. Maar het is goed, dat deze uitgave daarnaast ook Die Lehrlinge von Sais" en den Heinrich von Ofterdingen", gevolgd door Tieck's Bericht ber die Fortsetzung" bevat: men heeft nu in n, zeer.goed uitgevoerd deeltje van ongeveer 350 blz. het voornaamste van Novalis als creatief artiest. Hoe fluctüeerend ove rigens de grenzen tusschen scheppend en beschouwend ook in de Romantiek zijn geweest, bewijzen niet alleen zijn Fragmente und Studiën" (hier na tuurlijk niet vertegenwoordigd), maar vooral de Ofterdingen", die door No valis rustig een roman werd genoemd. breid mogelijken lezerskring, de mas sa", te bereiken? Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat van Leeuwen's ver klaring: dat Helman, door zijn kolo niaal verleden geen idee heeft van rangorde in de Europeesche literatuur en nog maar aan de goedkoopere genres toe is, hoe goed en vergoelijkend ook bedoeld, niet juist kan zijn. Hel man is een man met veelzijdige, zij het ook autodidactisch gerangschikte eru ditie, en het zou wel heel vreemd zijn, dat datgene wat hij in de muziek en blijkens zijn kritieken aan algemeene ontwikkeling" heeft verworven, onbereikbaar voor hem zou blijven in de literatuur! Ook zijn beginwerk pleit tegen van Leeuwen's veronder stelling. Intusschen is het een pijnlijk geval, dat men hier met een berustend non liquet" heeft te aanvaarden.... Des te meer genoegen doet het mij, Ratten" te kunnen signaleden als een bewijs daarvoor, dat de oude Helman door den schrijver van best sellers nog niet geheel verdrongen is. Zeker, dit zorgvuldig geschreven ver haal kan niet in n adem genoemd worden met de vroegere novellen, al was het maar, omdat het gegeven ervan geheel ontleend is aan de bekende legende van den rattenvanger van Hameln, terwijl de uitwerking doet vermoeden, dat Helman het niet minder bekende gedicht van Robert Browning voor zijn geestesoog heeft gehad, toen hij het schreef. Niettemin beteekent deze aardige paraphrase een oase in een woestijn van afstootende middelmatigheid; de stijl is wat gezwollen, maar getuigt van zelf tucht; de stemmingen en gebeurtenissen zijn over het geheel goed getroffen, en het boekje krioelt van de ratten, zonder dat de daarmee samenhangende ko mische situaties al te zeer werden uitgebuit. De illustraties van Jozef Cantrégeven aan deze uitgave nog een bijzondere charme. Het verhaal is geschreven in 1931. Hoe zou het zijn, wanneer Helman dit beknoptere genre opnieuw zou gaan beoefenen, aan sluiting zoekend niet bij oude legenden, maar bij Zuid-Zuid-West" en Mijn aap schreit"? Het maakt misschien indruk op hem, wanneer ik zeg, dat juist de Russische strategen door de tijden heen het sterkst waren in den terugtocht.... Bibliografie Ro van Oven: Hendrickje Stoffels ' .' Keurboekerij, Amsterdam) MET gevoeligheid is het in dienst baarheid onderdanige leven van de tweede vrouw" van Rembrandt, Hendrickje Stoffels, door de schrijf ster*6 in haar boek geteekend. Maar de moeilijkheid werd, naast haar de figuur van Rembrandt te plaatsen, niet enkel den man", ook den schilder", de figuur, die het leven van Hendrickje Stoffels beheerscht en haar in zijn liefde en in zijn zorgen betrekt. Ro van Oven is er niet in geslaagd van Rembrandt een middelpunt te maken, hij is slechts een man" gebleven, een begeleiding. Zij is niet boven het gevalletje" uitgekomen, al heeft zij zich veel moeite getroost om het leven ge trouw volgens de waarheid" der documenten en de historische gegevens ' voor te stellen, zoodat haar personen een taal met veel oud-Hollandsch doorspekt, spreken (en waar zij zelf interpreteert doet zij het wel eens wat al te vrij). Maar het is ook heel moeilijk, wanneer men het eenmaal onderneemt den geest van Re'mbrandt op te gaan roepen. C. v. W PAG. a DE GROENE NO. mi EERBAARHEID IN KUNST EN WETENSCHAP Geen object van staatsbemoeiing! BIJ een bezoek aan een verzameling beeld houwwerken uit de Oudheid ontdekte Anatole France, dat hier en daar goden en heroën gekuischt waren met een vijgenblad van blik. De deswege zachtkens gehoonde conservator verontschuldigde zich door er op te wijzen, dat hij slechts les exagérés, les bluffeurs" aan zijn correc ties had onderworpen: J'ai respectéla nuditédes statues, qui se conforment au canon normal: ne, quid nimis. Rien de trop," zoo verklaarde hij, en gevraagd of en hoe hij er dan wel in geslaagd was een ,,canon de la pudeur" te ontdekken, antwoordde hij in triomfantelijke onnoczelheid: Mais bien sur! A celles qui ont plus que moi, une feuille de vigne. Mais au parfaites: rien !" Er zijn uit deze kleine anecdote wijze lessen te puren voor een iegelijk, diezich waagt in het hachelijk grensgebied waar de normen van schoonheid en moraal met elkander in collisie kunnen komen. Beter dan omstandige betoogen stelt zij de subjecti viteit van iedere oordeelvelling over de grenzen van het in concreto zedelijk toelaatbare in het licht en meedoogenloos demonstreert zij hoe die subjectiviteit veelal verre van gedes interesseer d is en door andere dan moreele momenten mede wordt bepaald. De hypocrisie vindt hier een rijken voedingsbodem. Het behoeft geen verwondering te baren dat waar de overheden zich op een dergelijk terrein begeven de uitkomst van haar nobel streven de sporen van een en ander pleegt te dragen. Reeds met de formu leeringen die de wetgevers als richtlijnen voor ver dere actie geven is dat in den regel het geval. Het is dan ook geen toeval, dat onze, op dit stuk nauwelijks meer dan een kwarteeuw geleden nog herziene, strafwet waar zij zich in het belang van de publieke moraliteit tegen de pornografie in haar onder scheidene vormen beoogt te richten, in stede van in ronde woorden te zeggen waar het op staat, er zich nog steeds toe bepaalt in nauw verstaanbaar Nederlandsch strafbaar te stellen het openlijk ten toonstellen, verspreiden en te dien einde in voorraad . hebben enz. van voorstellingen en geschriften, waarvan de inhoud ,,aanstootelijk is voor de eer baarheid". Behalve door gebrek aan condisie en realiteitszin wordt een dergelijke formuleering door een hooge mate van onwaarachtigheid gekenmerkt. Het is niet, gelijk zij zou doen vermoeden, den wetgever er om te doen den braven burger te behoeden tegen den onlust, die voor hem van de hem zijns on danks opgedrongen kennisneming van zijn schaam tegevoel kwetsende beelden of geschriften het gevolg zou kunnen zijn. Integendeel, men heeft zich ge roepen gevoeld om dergelijke zaken voor zooveel mogelijk.verre van hem te houden, opdat niet uit den booze geachte lustgevoelens zullen worden wakker geroepen en zijn geprikkelde fantaisie hem tot losbandigheid verleiden zal. Maar liever dan de menschelijke zwakheid ruiterlijk te erkennen en daarvan uitgaande met het noodige onder scheidingsvermogen om te zien naar rationeele en wel omschreven middelen tot bescherming tegen op haar gerichte winzuchtige speculaties, waar dat mogelijk en nog noodig is, heeft men zich zelf genoegzaam verschanst achter de farizeïsche fictie van een niet aan eenig definieerbaar subjept ge bonden eerbaarheid", waarvan het ontbreken juist den eenigen grond voor bemoeienis van den wet gever in dezen oplevert. IN de groote meerderheid van de gevallen, waarin déJustitie zich tot ingrijpen genoopt gevoelt, ligt het obscene en alleen maar obscene van, de pro ducten waarom het gaat er zoo duimen dik op dat men zelfs met een gebrekkige wetsformule als de-onze wel tot resultaten komt, waartegen geen verstandig mensch bezwaren zal maken, behalve natuurlijk soms de gedupeerde, die gemeend heeft rwg juist langs de kantjes te kunnen loopen en zijn boos opzet verijdeld ziet. Gevaarlijk wordt het pas als men met ons wettelijk begrip of liever .gemis aan begrip gaat opereeren op gebieden waar behalve de zedelijk heid o,ok andere geestelijke waarden, als die van kunst en wetenschap, op het spel staan. De wet zelf maakt ie dien aanzien geen uitzondering of onder scheid. Een door Mr. Limburg ingediend amende ment, dat tot strekking had dit euvel te onder vangen, werd indertijd door de Tweede Kamer verworpen, omdat deze met de Regeering van mee ning was, dat de geschiedenis zou hebben geleerd dat hier te lande kunst en wetenschap van de justi tie en zedenpolitie niets te duchten zouden hebben. Men heeft daarbij over het hoofd gezien dat een werk van kunst of wetenschap evenzeer als het triviaalste pornografische product aanstootelijk" kan zijn en in handen van daarvoor ont vankei ij ken een gevaar voor zedenbederf kan opleveren. Alleen hypocrieten kunnen het tegendeel beweren. Niet daarin, maar in de overweging dat het algemeenere belang van een vrije beoefening van kunsten en wetenschappen behoort te praevaleeren over het beperktere belang van de bescherming van de morali teit van een aantal zwakken en onmondigen, is de grond voor het maken van een uitdrukkelijker uitzondering gelegen. Te meer omdat om prak tische redenen het gevaar dat dergelijke werken in handen van dezulken komen veel geringer is en het géreedelijk aan het verantwoordelijkheids gevoel van hen, die daarmede normaliter van doen hebben, kan worden overgelaten tegen dat gevaar te waken. Bij gebreke van een dergelijke uitzonderings bepaling blijft steeds de mogelijkheid bestaan dat door de gril van een of anderen geborneerden ambte naar het Nederlandsche cultuurleven den smaad wordt aangedaan, dat werken van kunst of weten schap getroffen worden door maatregelen van politioneelen aard en de bij de vervaardiging of verspreiding daarvan betrokkenen aan rechtsver volging worden blootgesteld, terwijl de rechterlijke macht, wanneer zij dezelven al in bescherming wil nemen, zich moet behelpen met in wezen tegenwettelijke constructies en interpretaties, die harer eigenlijk onwaardig zijn. IN tijden waarin maatschappij en cultuur zich in een stadium van betrekkelijk rustige ontwikkeling bevinden loopt het in de practijk des levens met dergelijke gevaren nog wel los en plegen gezond verstand en gelegenheid tot waardige discussie ons te behoeden tegen excessen van zedelijkheidsfanatici. Maar dat wordt anders, wanneer, gelijk in het huidig tijdsbestek, steeds sterker ongeremde driften de rede ook uit het openbare leven verdringen, wanneer angst voor een onbestemde toekomst in breede kringen een krampachtige behoudzücht doet ontstaan, die zich mede uit in een feilen haat tegen een ieder, bij wien men een minder verkommerd bestaan vermoedt en benijdt, en tegen alles wat niet tot het meest benepen conformisme gerekend kan worden te behooren, in een tijdsbestek waarin de begrippen Kulturbolschewismus en Intelligenzbestie worden uitgevonden en opgeld doen. In een dergelijk tijdsbestek Wordt meer dan ooit Nietzsche's uitspraak bewaarheid: Die moralische Entrüstung ist die perfideste Art dér'Rache." Het is zeker geen toeval dat te zelfder tijd, dat een Haagsch zedenschandaal" publiekelijk wordt geëxploiteerd en een minister van Justitie zich laat verlokken in onze volksvertegenwoordiging naar aanleiding daarvan een rede te houden, waarvan verslagen in officieele stukken en couranten ver schijnen, die, waren zij onder andere omstandig heden gepubliceerd, den uitgevers zeker, en terecht, aan een vervolging* wegens verspreiding van por nografie hadden blootgesteld, in twee hoofdsteden des lands dergelijke vervolgingen aanhangig zijn tegen handelaren in serieuze werken van kunst en wetenschap. In Amsterdam werd onlangs een (buitenlandsch) kunsthandelaar van onbesproken levenswandel en Europeesche vermaardheid onverhoeds gearres teerd en in voorloopige hechtenis gehouden, omdat hij als betrekkelijk gering onderdeel van zijn ver zameling Oud-Japansche grafische kunst, die een der grootste der wereld is, een aantal zoogenaamde erotica" bezat, die niet in overeenstemming waren met de kuischheidsnormen die bij Zedenpolitie en Parket in onze hoofdstad recus zijn. Dat deze erotica voor het meerendeel eenige eeuwen en voor het overige althans vele tientallen jaren oud waren en afkomstig van de hand van de grootste meesters der Japansche kunst, dat dergelijke erotica in geen enkele verzameling van Japansche kunst, die aanspraak kan maken op een eenigszins representatief karakter, ontbreken, dat zij in het Japansche cultuurleven een functie vervulden die met die der pornografie ook maar niet het geringste uitstaande had en meerendeels hun ontstaan te danken hebben aan door Japansche notabelen aan belangrijke kunstenaars gegeven opdrachten in verband met het huwelijksceremonieel hunner PAG. 9 OE GROENE No. dochters, dat zij sedert lang in Europa onderwerp zijn van ernstige cultuurhistorische navorschingen en er een groote litteratuur aan gewijd is, dat alles wisten de vervolgende ambtenaren in Amsterdam niet en, wat erger is, wilden zij ook niet hooren toen getracht werd het hun aan het verstand te brengen. Zij waren gechoqueerd, dat was voldoende, de bezitter van zooveel kwaads moest brommen en zijn onkuische verzameling zou worden vernietigd. Ware het niet dat het Gerechtshof, dat den betrokkene uit de voorloopige hechtenis ontsloeg, en de Commissie van Advies van het Rijksbureau voor de Pornograf iebestrijding met vereende krach ten den Officier van Justitie tot rede hadden gebracht, hij zou het ongetwijfeld bestaan hebben, niet alleen zijn slachtoffer nog meer leed toe te voegen dan hem reeds overkwam, maar ook door ?het enkele feit, dat een dergelijke vervolging zou worden doorgezet, de Nederlandsche Justitie tot de risée van de geheele cultuurwereld te maken. Vooral de genoemde Commissie van Advies ver dient de dankbaarheid van allen die nog waarde hechten aan de handhaving van een zeker cultureel peil in de tegenwoordige maatschappij, door de wijze, waarop zij zich in dezen van haar taak ge kweten heeft, zich klaarblijkelijk zonder de minste bevooroordeeldheid door ter zake kundigen heeft laten voorlichten, een ernstige bronnenstudie heeft gemaakt en een voortreffelijk gedocumenteerd rapport heeft uitgebracht, dat den Officier dwong, zij het noode, van zijn aanvankelijk voornemen te desisteeren. TE opmerkelijker is het dat de Haagsche ambt genoot van laatstgenoemde dezelfde Commis sie, althans haar meerderheid, ongeveer te zelf dertijd aan zijn zijde vond toen hij besloot tegen een be kenden boekhandel een vervolging in te stellen ter zake van den verkoop van Magnus Hirschfeld's Sittengeschichte des Weltkrieges und der Nachkriegszeit", zes jaren na de verschijning van de drie deel en van dit werk. Niemand twijfelt aan de zuiverheid van de weten schappelijke bedoelingen die de inmiddels overleden auteur met dit werk heeft gehad. Zijn naam, de positie die hij lange jaren bekleedde als leider van het Institut für Sexualwissenschaf t te Berlijn, tot 2933 een Pruisische staatsinstelling, .en die zijner mede werkers zijn daarvoor te allen overvloede borg. Maar de wijze waarop de onderhavige boeken geïllu streerd werden zou denzelven een aanstootelijk karakter verleenen en vooral de omstandigheid dat zij sedert eenigen tij d'tegen een gereduceerden, overigens nog steeds verre van geringen prijs op ietwat ruimere schaal dan voorheen voor de Nederlandsche belangstellenden verkrijgbaar werden gesteld, schijnt de Haagsche Justiiie aanleiding te hebben gegeven tot een poging nu dien ver oop verder te beletten en de Commissie van Advies be wogen te hebben hem in zijn opzet te steunen. De gedragslijn die deze Commissie in de eerstbedoelde zaak heeft gevolgd, sluit iederen twijfel aan haar oprecht streven naar de grootst mogelijke objectiviteit te eenenmale uit. Juist daarom is haar advies in de Hirschfeld-zaak het best denkbare bewijs voor de boven ontwikkelde stelling, dat alleen het principieéle standpunt, dat iedere staats bemoeiing ten behoeve van de zedelijkheid uitge sloten dient te worden ten aanzien van werken < van wetenschap en kunst, ons behoeden kan voor avonturen, waarin allerlei subjectieve momenten onvermijdelijk een rol spelen en waarvan een hoogst bedenkelijke remmende werking op ons cultuur leven kan uitgaan. Gelukkig zijn door een wijs vonnis van de Haagsche Rechtbank ook in de Hirschfeld-zaak voorshands directe consequenties vermeden. Het feit zelve dat voor dergelijke zaken strafvervolgingen aange spannen kunnen worden is echter reeds ernstig genoeg en vraagt dringend om voorziening. In laatste instantie is hier niet de rechtszekerheid van de belaagde personen het belangrijkste, zelfs gaat het niet in de eerste plaats om het gevaar dat een aantal kunstwerken vernietigd worden of uit Nederland verdwijnen, en of een wetenschappelijk werk zijn weg naar het publiek kan vinden. Het eerste kan ook gebeuren wanneer een toeval of een bom, zonder vooronderzoek of hooger beroep, een museum in brand steekt, of een willekeurling er zijn belang in ziet. Het tweede pleegt toch pas na eenige tientallen jaren te gebeuren en wat tegen den tijd stand houdt zal zeker niet door een mal-jug van een rechter teloor gaan: Veel belangrijker is juist in een tijd als de onze dat de overheid zonder reserves en omwegen, openlijk en principieel getuige van haar eerbied voor wetenschap en kunst en van haar bereidheid de vrije beoefening te waarborgen onder alle omstan digheden. MR. R. H. DIJKSTRA .M . .V PAG.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl