De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 17 april pagina 5

17 april 1937 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

«vj KLEIST. DICHTER EN SOLDAAT M Briefe Heinricn von Kleists (Inaelverlag, DE brieven van den duitschen dichter Heinrich von Kleist hebben een bizondere beteeke nis voor den tegenwoordigen tijd. Niet alleen omdat zij geschreven zijn door den man, dien men den grootsten duit schen dramaturg noemt, den man, die tevens de volmaaktste novellen geschre ven heeft, niet alleen omdat men het tragische leven van dezen onkreukbare in zijn brieven kan meeleven als in geen ander geschrift van hem, maar vooral ook omdat deze brieven bewijzen hoe weinig het echte pruisendom te maken heeft met dien geest", die he den in Duitschland heerscht. Kleist was een der grootste Pruisen; hij was het onvervalschter dan Frederik de Groote of, op een ander gebied, dan Kant. Men zegt, dat de Pruisen tegelijk soldaat en dichter zijn. Misschien was niemand als dichter zoozeer soldaat en als soldaat zoozeer dichter als Kleist. Tusschen deze twee polen ligt ook de paradox, die Kleist wel in zijn werk (?Prinz von Homburg"), maar in zijn eigen leven niet vermocht te ver zoenen. . . . .Ich erkenne nur ein höchstes Gesetz an, die Rechtschaffenheit, und die Politik kennt nur ihren Vorteil." Een woord, dat Kleist typeert, maar zou een dichter in Duitschland op het oogenblik een dergelijk woord rnogen schrijven? Of dit: Mein Stolz würde ich darm suchen die Ansprüche meiner Vernunft geitend zu machen gegen j eden Willen meiner Obern ..'.."? Of dit: Da dachte ich, weg mit allen Vorurteilen, weg mit dem Adel, weg mit dem Stand gut e Menschen wollen wir sein . ..." En eens schrijft hij zelfs dat de jüdischen Gesellschaften" hem misschien nog het meest sympathiek zouden zijn. Tegenwoordig zou een dichter in het concentratiekamp te rechtkomen, als hij in Duitschland zulke woorden zou durven schrijven, en toch was deze man de hoogste incor poratie van het Pruisendom. Het ka rakter daarvan is echter rechtschaffen", uneigennützig", even hard te genover zich zelf als tegenover anderen en vervuld van het Gefühl seiner Pflicht." Het is hier niet de plaats en het is ook wel niet noodig om nader uiteen te zetten hoe weinig zulke eigenschappen in het huidige Duitsch land veroorloofd zijn. De beslissende lotgevallen van zijn leven (?die Geschichte seiner Seele") vinden wij in deze brieven op aangrij pende wijze terug en zijn geschreven in een Düitsch, waarvan de kracht en zuiverheid later wellicht nog slechts door Nietzsche werden bereikt. , Kleist stamde uit een adellijk soldatengeslacht. Ook hij werd aanvanke lijk soldaat, maar al ras verbrak hij, de eeuwig-onrustige, déze boeien: .. ? .die Offiziere hielt ich für so viele Exerzierméister, die Soldaten für so viele Sklaven, uhd wenn das ganze Regi ment seine Künste machte, schien es mir als ein lebendiges Monument der Tyrannei." Daarna wilde hij geleerde worden. Maar in de wetenschap sloeg hij te pletter op de leer van Kant: ,,Seit diese Ueberzeugung, namlich, dass hienieden keine Wahrheit zu finden ist, vor meine Seele trat, habe ich nie wieder Bekijkt het wereldgebeuren door een bril van Schmidt ein (wissenschaftlich.es) Buch angerührt." Telkens weer dreef de onrust hem voort, niets was hem genoeg, daar hij zichzelf niet genoeg was. Later wilde hij boer 'worden, hij die slechts een onvolkomen zin voor de werkelijk heid bezat; maar ook dat mislukte; hij wilde trouwen (enkele brieven van zijn verloofde zijn in een aanhangsel aan deze uitgave toegevoegd), maar ook dat mislukte, totdat hij eindelijk de bestemming vond waartoe hij gebo ren was: de kunst. Maar ook hierin vond hij geen rust, want einer Furie zum Raube sind wir hingegeben"; die furie va-., ^ijn leven was Kleist zelf. Er wordt beweerd, dat Kleist aan Kant te gronde is gegaan, anderen meenen dat hij op Goethe te pletter is geloopen (Goethe, die in Weimar het blijspel Der zerbrochene Krüg" door een eigenmachtig ingevoegde pauze liet mislukken, en die Kleist berhaupt niet kon begrijpen, daar hij dit type mensch in zich zelf overwonnen had). Beide beweringen zijn slechts ten halve waar: Kleist is aan zich zelf ten gronde gegaan. Toch is het hem gelukt zich in zijn werk te vervolmaken. Maar ook dit kon den rustelooze niet bevredigen. Menschen van het slag van Kleist, niet tot den geringsten leugen in staat, steeds ten prooi aan een zichzelf verterend vuur, zulke menschen worden meest al vroeg docr den dood verlost. Men denke aan Novalis, Büchner, Rimbaud en in Holland aan Slauerhoff. Vier en dertig jaar oud het was in Novem ber van 1811 benam Kleist, na dat hij een vrouw, wier lichaam even ongeneeslijk ziek was als zijn ziel, had doodgeschoten, ook zich zelf het leven. Nimmer te voren scheen hij zoo ge lukkig als in die dagen, waarin hij be sloten had zich van zichzelf te verlossen: Ein Strudel von nie empfundener Seligkeit hat mich ergriffen, und ich kann dir nicht leugnen, dass mir ihr Grab lieber ist als die Betten aller Kaiserinnen der Welt." En dit zijn de laatste woorden, die ons van hem resten, geschreven aan zijn zuster: Die Wahrheit ist, dass mir auf Erden nicht zu helfen war. Und nun lebe wohl; moge Dir der Himmel einen Tod schen ken, nur halb an Freude und unaussprechlicher Heiterkeit dem meinigen gleich: das ist der herzlichste und in nigste Wunsch, den ich für Dich aufzubringen weiss." Romantische naklanken E Rokin72 AMSTERDAM D. A. M. Binnendijk i : ?' ? J. J. van Geuna: De Landschappen der «iel (fan Dlahoeck. Bussum) 'EN vergelijking van den laatsten bundel gedichten, dien Van Geuns onlangs het licht heeft doen zien, met de beide voorgaande: Het Uur der Sterren" en Gedichten uit drie Rijken", stelt teleur omdat de toch reeds matige kracht van zijn dich terlijk vermogen in De Landschap pen der Ziel" ongetwijfeld verzwakt is en zij doet tevens den bedenkefijken aard van zijn poëzie ook die van zijn vroegere overduidelijk beseffen. De , negatieve eigenschappen dezer poëzie treden nu, in zulke leege en levenlooze vormen, zoo onmiskenbaar aanjden dag,rdat zij het oordeel over oudere publicaties, terugwerkend, on gunstig beïnvloeden. Onpersoonlijk is Van Geuns' poëzie altijd geweest, in zooverre noch een eigen, uit merkbaren innerlijken strijd gewonnen, wereldbeschouwing er in werd uitgedrukt, noch een typische en onloochenbaar eigen toon aanwees, dat een, wel is waar geijkte, opvatting menschelijk of dogmatisch in hem een overtuigden verkondiger had gevonden. Niettemin ging er van deze verzen een soms verleidelijke bekoring uit en zooals dat bij onbelangrijke persoon lijkheden en beperkte talenten gemeen lijk het geval is wanneer Van Geuns een historische figuur of een bewon derd schilderij tot motief van zijn ge dicht koos, intensifiëerden zich zijn toon en zijn vorm kennelijk onder den dwang eener, door deze gegevens op geroepen, bezieling. Bleef deze inspireerende kracht in die mate afwezig, dan verlamde het gedicht in zijn leden, d.w.z. in zijn woorden; de spanning, welke tusschen de woorden de bewe ging veroorzaakt die van hun leven het bewijs is, bleef achterwege en er ont stonden doffe en leege plekken in den toon. De Landschappen der Ziel" nu is een bundel, die voor het meerendeel dergelijke verzen bevat. Van Geuns' dichterlijke en menschelijke inventaris staat er in al haar armzalige onbelang rijkheid te kijk. Glansloos, vervelend, eentonig zijn deze gedichten, en zonder diepere variatie dan die uiteraard door de gegeven stof wordt bepaald. Want de half-epische en slechts decoratief opgevatte verbeeldingen, die het eerste deel van dezen bundel vullen, verschil len niet essentieel van de romantische natuurvisies en de zelfbespiegelingen uit het tweede of van de legendarisch getinte heldenvereering en de vorste lijke machtsdroomen uit het derde deel: alle afdeelingen vinden hun uit gangspunt in een conventioneele, zoe telijke en beschroomde romantiek van Duitschen huize en van vroeg-negentiend' eeuwschen oorsprong.".... Gemaklijk en welluidend. / Als al waar smart en vreugd zijn opgeheven", het zijn de woorden, waarmee Van Geuns het kunstenaarschap van Bellini karakteriseert en die volkomen op hemzelf van toepassing zijn. Een ge stalte denatureert hij tot een decora tieve figuur, een landschap neemt de weeke omtrekken aan van zijn levens visie, die buiten elke tragiek of conflict om dadelijk steun zoekt bij wezenlooze droomerij en kinderach tige stemmingsverteedering (?Con Sordino".) Dat Van Geuns deze romantische aandoeningen gewoonlijk in classiek gestrenge versvormen uitdrukt (niet meer dan een symptoom van conventionaliteit en burgerlijken" angst voor het ongewone), versterkt zijn gedichten, indien zij in aanleg reeds eenige kracht bezitten, en redt sommige voor volstrek te stupiditeit, aan de conditie waarvoor zij overigens alleszins voldoen. Gedich ten als Schumann's Symphonieën" en Na den Slag',' zijn exempelen van het eerste geval; Sterlichte Nachten boven Oostenrijk" is een voorbeeld van het tweede. Maar hoe Valt de dichter door de mand, als zijn gedicht in den liedvorm is geschreven ! Van welk een poovere bezielingen een erbarmelijke onnoozelheid ten gevolge van creatief onvermogen getuigen Reislied" (uit het eerste deel), Vergankelijkheid", Zomernacht", Aurella", Zeelied" l Een mengsel van Gartenlaube en Rococo, Biedermeier en Empire, droo merij en conventioneelen stijl", ziedaar De Landschappen der Ziel". Ik denk terug aan enkele gedichten uit zijn vorigen bundel, aan Avondmaal" bijvoorbeeld, en ik vrees, dat Van Geuns zich slechts door zijn verleden zal kunnen rehabiliteeren. Een trieste conclusie, een verwachting, die (als alle verwachtingen) beschaamd kan worden. Bibliografie Ellen Cor: Gedichten en Gedachtje» (Ke»*eler, Antwerpen) AAN Pol de Mont hebben wij het te danken dat Helene Swarth een Nederlandsche dichteres is geworden.' Naar verluidt in een der versjes van dezen bundel zou hij ook voorspeld hebben dat mevrouw Ellen Corr zou dichten bij de gratie Gods. Deze is echter geen tweede Helene Swarth geworden Dat Ellen Corr haar talrijke vrienden en kennissen en zelfs haar trouwe huishoudster Titine, die sedert 37 jaren vreugd en leed met mij deelt" bedenkt met poëtische atten ties is een onschuldig tijdverdrijf, dat niemand haar euvel zal nemen. Maar of het wel degelijk gewenscht was deze banale sentimentaliteit en onbeholpen rijmelarij ook in boekvorm uit te geven is een meer bedenkelijke vraag. Wij meenen dat zelfs Pol de Mont, wiens dichterlijke smaak even verfijnd was als zijn complimenteuze hoffelijkheid, deze gewaagde onderneming zijn poëti sche pupil zou ontgeraden hebben. Thans stelt Ellen Corr zich bloot aan nog erger ongeval dan wat ze vertelt aan Titine: 'k Had een verstuikte henkei (sic) na die idiote val; en pijn tot in de haren, Voor die dag was het al! Alleen in de ethische-theologische bespiegelingen die zij opdraagt aan Vicky Baum, waagt de dichteres het even een drastische en onbeschroomde plastiek te huldigen: Dat we voor liefde en genot Hiernamaals zouden branden ? Gelooft het niet, want waarom dan gaf God ons lijf en handen ?.. Toch willen we, om te besluiten, u de verzen niet onthouden waarin de geestdriftige dichteres den lof zingt van het land harer vrienden: Grachten, molens, ruime wegen ieder kan zich vrij bewegen; ook aan sport wordt veel gedaan, football staat er hoog in faam. 'k Hou van Holland en mijn vrienden die zich in den Haag bevinden, en sedert nu al twintig jaren, m'altijd even hartelijk waren. RAYMOND BRULEZ Herman de Man: Scheepswerf De Kroonprinces" (Ned. Keurboekerij, Amsterdam) NOG niet lang geleden werd in deze kolommen De barre win ter van '90" aangekondigd en de Man's vertelkunst geprezen. Dit nieuwe boek bevat echter minder vertel lende fragmenten, daarentegen meer beschouwingen en vooral veel meer gesprekken, die waarschijnlijk zeer natuurgetrouw mogen heeten, maar die wellicht juist daardoor erg ver velend en langdradig zijn. De Hollander heeft dikwijls de schoolmeesterachtige gewoonte zijn mededeelingen op drie rlei wijze te herhalen, maar men mag van een romancier verwachten, dat hij dit euvel niet domweg overneemt en het gebruik in de hand werkt. Wanneer de geschiedenis van de werf de Kroonprinces" en haar eigenares geconcen treerder, compacter en verzorgder was verteld, had Herman de Man over deze tragische, mannelijke en toch in wezen echt vrouwelijke vrouw een uitstekend en ontroerend boek kunnen schrijven. U KOMT TOCH OOK IN DE TANZ KLAUSE? Marnixstraat b/h LeidschcpUin M»ttné4-6.8O - A/romd 8-1 PAG. 8 DE GROENE No. 3124 khilderkunst| VOOR DEN SPIEGEL Tentoonstelling van zelfportretten in Voor de Kunst", Utrecht IN het geestige speechje, waarmede de dichter M. Nijhoff de tentoon stelling van zelfportretten in de zalen van Voor de Kunst" te Utrecht open de, heeft hij gezegd, dat er uitwendig niets is, dat een portret onderscheidt van een zelfportret. Dit valt te bestrij den en zeker zullen het bestnjden de schilders die wel eens een zelfportret hebben gemaakt. Nijhoff zal zich deze meening trouwens gevormd hebben toen hij aan zijn schrijftafel zat. Maar toen hij rondwandelde over de tentoon stelling? Hij heeft een te scherpe opmerkingsgave om niet te zien, hoe benauwend het is wanneer men tusschen deze schilderijen wandelt. Want dan wordt men angstig, bij een upremen vorm van Dada. Een ten toonstelling van gewone portretten, beeltenissen van dames en heeren, al dan niet gezien met reëelen zin of door een temperament heen, zou nooit dit effect van in totaliteit zachtaardigen waanzin teweeg brengen. Zacht aardig, maar concreet, concreter dan in welke andere kunst ook mogelijk is ! Kon elk schilderij afzonderlijk han gen, er zou u niet zoo gauw iets vreemds opvallen. Maar nu al die zelf portretten elkaar verdringen, krijgt men den indruk een massabegrafenis van schijndooden mee te maken, die met open staaroogen neerzij gen. Er zijn er die in pathetisch verstijfd verzet ten grave dalen, er zijn verbeten heertjes bij, die cynisch hun laatste minachting te kennen geven uit stekende kijkers en spits toegenepen mondjes, er zijn larmoyanten, die nog krijtend een beroep doen op een onmogelijke humaniteit, er zijn zachtverwijtende, gebaarde ouderlingen die allang verzoend met hun lot moeten wezen en er zijn ook feestelijk en exotisch ondergaande dwazen die de witte hellevaart prachtig vinden zij waren hun gansche leven dwaas en voor de bijzondere gelegenheid extra toilet hebben gemaakt met schilderachtige mantels, mutsen en friseer krullen. ER was geen orde te scheppen in dit wordend mausoleum. Er zijn verzamelingen van schilderijen die moeilijk, te hangen" zijn, maar hier was het schiften in soort bij soort en kleur bij kleur volstrekt onvoldoende. Er zijn geen twee dier schijndooden die samen willen wezen, zij wenschen allen hun eigen definitieven dood te sterven en collectief geeft dat een dwaasheid zonder weerga. Zeg dus niet meer, dat een zelfportret zich uiterlijk niet onderscheidt van een gewoon portret, want de wanden zullen naar u toe buigen en de egotismen gaan u verpletteren. Bij een schilder van eenige beteekenis kenmerkt het zelf portret zich door een onuitsprekelijke, maar in iederen vezel te raden intros pectie. Een mensen heeft de meest heidensche schennis begaan: hij heeft getracht zich nieuw te maken in het lichaam dat van hém-zelf is. (Hieraan analoog de vraag, door Nijhoff opge worpen bij het voltooide zelfportret: zegt de schilder: ziezoo, dat ben jij ? of zegt hij: ziezoo, dat ben ik?). WAARDOOR ontstaat dit zonder ling gericht, dit visioen van Swedenborg en Blake ? Misschien door dat de maskerade een dubbele is. Wie een portret van een medemensen maakt tracht in steen of verf zijn tijde lijke trekken door de eeuwen te laten voortleven. Hij maskert hem in een verschijning die hij maar een stonde vertoonde of die de som is (het ge middelde) van veel vluchtige ver schijningen. Wie zich-zelf schildert gaat voor den spiegel zitten (Narcissus koos het water: dat spiegelt zooveel mooier, omdat het element is), bekijkt zijn trekken scherp en wordt, schil derend, slachtoffer van een dubbele begoocheling. Ten eerste tracht hij het blijvende van het tijdelijke te maken en ten tweede houdt hij het omge keerde vast van hetgeen hij van plan was. Zonder omgestulpt te worden is daar in zijn lijf en zijn trekken linksch wat rechtsch, en rechtsch wat linksch is. Dit is een leugen, omdat de twee helften van het lichaam nooit symme trisch zijn. Bij een oog of een oor merkt men het niet zoo direct. Maar let eens op de paletten der schilders, in de zelfportretten! Velen schijnen met hun linkerhand te schilderen en de rechter te gebruiken om de plank met verf vast te houden. Men kan nu wel trachten dat redelijk te verklaren, maar hoe meer men er over nadenkt, <--1 'v.7' * % LX/L Zelfportret van Charley Toorof) hoe raadselachtiger de historie wordt. Men komt vanzelf tot den waanzin van de spiegels bij den scheerbaas, die zich met ingezeepten en al oneindig door elkander storten. Men gaat de antieke wijsgeeren gelijk geven, die beweren dat wij aan den binnenkant van den bol wonen. En het wordt ten slotte een cosmisch krijgertjesspel, waarbij de vraagstukken van de verf bijna niet meer van belang schijnen.... NU, ze zijn natuurlijk wel degelijk van belang. Een schilder die over dat sluipdoor-kruip-door nadenkt, behoeft niet ' daarom een slecht schilder te zijn. Aan den anderen kant echter betwijfel ik, of Breitner van die overwegingen last had; toen hij het prachtige hau taine zelfportret met het cigaretje schilderde, om van Rembrandt en Van Gogh nu maar niet te gewagen. Een zoo brandend man als Breitner is bij de levende schilders die in Voor de Kunst" exposeeren niet te bespeuren Maar ondanks het feit, dat zij elkander geestelijk bijten (een bijtpartij van allen tegen allen), is er onder de conterfeitsels van deze menschen veel goeds te vinden. Men ziet daar een der drie zelfpor tretten van Pyke Koch en men weet niet waarover zich meer te verbazen: over de bezielde zorgvuldigheid van de peinture, waarin niets aan het toe val en de atmosfeer is overgelaten, of over het scherpe en genadelooze van de zielsbekentenis, die streek na streek en punt na punt bloot kwam. Het gelaat schijnt vlak nabij te drijven in den aether, maar het staat tevens sterk op de zuil van den hals, en van de even afgeplatte neuspunt uit (let op dit teekenende vaste punt" 1) is alles met verbijsterende concretie in de ruimte gewerkt. Hiernaast worden zelfs de portretten van Charley Toorop droomerig, en dat is veel gezegd, want zijn ze niet als uit kopshout gesneden? Maar haar zelfportret met den opgeheven arm is er, het portret dat dé(niet ganschelijk martiale) schilderesjkurassiersch weerbaar geeft, als het.ware doende in protesteerende schilderkunst. Bij Willink wordt de nieuwe zorg vuldigheid bijna een obsessie. In de wijze waarop hij de stippels van zijn confectiepak schildert, is de banaliteit tot een kunstmiddel gemaakt, doch het pijnlijk aandachtige gelaat weegt er tegenop en de handen met penseel en verfdoek antwoorden het gelaat prompt en treffelijk. Om een onderscheiding van Baudelaire te gebruiken, heergeschreven bij den Salon van 1846: zulken zijn de portrettisten der historie (?rendre fidèlement, sévèrement, minutieusement, Ie contour et Ie modelédu modèle ce qui n'exclut pas l'id alisation"). Anderen zijn de portrettisten van den roman, een methode welke eigen is aan coloristen, die van een portret een schilderij maken, een ge dicht met accessoires, plein d'espace et de rêverie". Bij hen zijn Wiegersma en zijn gesluierd portret van den evidenten roover met het blauwe mole naarsmutsje, Piet Wiegman, die den mensch in toon en stemming harmonisch verbindt aan zijn omge ving, zijn interieur, met het fraai geschilderde kacheltje-en-ketel, Lizzy Ansingh en jacoba Surie (twee kleine schilderijtjes, die tot de beste peinture van de tentoonstelling behooren), Otto van Rees met zijn teedere en tengere beschaving. Van de teekeningen zijn vooral te noemen het fraaie verschrikte portret van John Radecker en de kloeke, monumentale beeltenis van Leo Gestel. Er is meer goeds, naast middelmatigs, en zelfs naast burgerlijke uitingen beneden de'maat. Tezamen en in vereeniging echter blijft het gezelschap de meest fantastische ge dempte ruzie maken welke ooit te bespeuren is geweest. JAN ENGELMAN . V .-f PAG. 18 DE fiROENF

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl