Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
/
/ :!
CHRISTUS contra JEHOVA
S. Vestdijk
Constant van Wessem: Margreet
vervult de wet (Van Loghnm
Blaterns, Arnhem)
UIT het embryo Frederik
Chasalle, dat meer dan een decen
nium geleden in onze literatuur
aantoonbaar was hetzelfde embryo,
dat zijn zelfportret met de twee hoofd
letters ,,I" en K" teekende en als zoo
danig A. M. de Jong in zijn qualiteit
van collectivist schrik aanjoeg is ten
slotte, literair gesproken, zoo iets to
taal anders gegroeid, dat wij den schrij
ver Constant van Wessem gerust als de
meest proteïsche figuur uit onze
geheele letterkunde mogen beschouwen.
Dit proteïsche zet zich trouwens voort
in zijn romans, waarvan er geen een
op de andere lijkt, en die hoogstens dit
gemeen hebben: dat het speelsche
Chasalle-element er onherroepelijk uit ge
weerd is. Van Wessem moet sterk ont
nuchterd zijn in al die jaren. Na zijn
onttoovering als fantaisistischen prins
bleven zijn gedaantewisselingen zich
afspelen binnen de grenzen der burger
lijke orde, en alleen uit de sprongen
van genre op genre bleek de innerlijke
onrust. Historische romans volgden op
modern-psychologische. Toen kwamen
de ,,300 negerslaven", n de humani
taire tendenz schemerde reeds door den
louter descriptieven opzet heen; maar
eerst in dit Margreet vervult de wet",
waarin de parallel met Dolle Griet
nog op historische preoccupatie duidt,
is de tendenz souverein geworden:
Van Wessem, als man te niet doende
hetgeen het amoreele kind Chasalle
zich nog kon veroorloven, schreef een
juridisch vertoog in romanvorm, met
als hoofdmotief de ongehuwde moeder.
Laat ik onmiddellijk zeggen, dat deze
roman als vertoog oneindig veel beter
geslaagd is dan als
literair-psychologisch document. De psychologie is hier
bepaald grof. De karakters doen schets
matig aan; de meeste bijfiguren leven
in een waas, waaruit men ze zou willen
wegstooten. Sommige overpeinzingen
zijn reeds half tot pamflet geworden en
vallen buiten ieder reëel bestek, terwijl
die van de advocate Margreet, de
verdedigster van An Winters, het jonge
meisje dat half bewust haar pasgebo
ren kind heeft vermoord, op
requisitoirs-tegen-zichzelf lijken, waarvan de
toon op zijn hoogst te plaatsen is bin
nen den juridischen opzet. Weinig over
tuigend is de ontdekking van deze een
zijdig iritellectueele juriste, dat zij,
vrouw" is (pag. 105), welke ontdek
king berust op een identificatie met de
moordenares: in principe zeer juist
gezien, in de uitwerking te weinig sub
tiel en eerder gemis aan intelligentie
bewijzende dan het omgekeerde. Het
dagbloek van An, een der beste momen
ten toch uit den roman, is te literair
opgemaakt, al moet men erkennen, dat
deze tusschenvorm aan den auteur een
betere gelegenheid biedt tot een expo
sitie der voorgeschiedenis het be
krompen Christelijke milieu, waaruit
zoowel An's liefdesverlangen te begrij
pen moet zijn als het ondragelijk zonde
besef, dat haar het kind in een opwel
ling doet vermoorden dan een
authentiek, naakt document humain
zou hebben gedaan. Wanneer ik hier
nog aan toevoeg, dat de stijl uitermate
slordig is ,,An kreeg een erg heftig
voorhoofd", Uit een blanke, half
ontbloote boezem hijgde het nog jonge
kind", geloof ik, genoeg punten op
gesomd te hebben, op grond waarvan
men dezen roman tot het tegendeel van
een literair meesterwerk moet ver
klaren.
MAAR wat is literatuur? De onge
huwde moeder lijdt l Zij lijdt on
der sexueele huichelarij, onder
mannenrechtspraak, onder de
preponderantie van Jehova boven Christus, d.w.z.
van de bekrompen wet boven de
chariteit, zij lijdt, kortom, onder de
,,ellende van de zedelijke moraal", zoo
als van Wessem zich eenigermate
pleonastisch uitdrukt. Gegeven de ver
ontwaardiging over deze toestanden,
had dit boek eigenlijk niet anders ge
schreven kunnen worden dan het is:
als knap pleidooi, als ongenuanceerde,
doch meesleepende aanklacht,
culmineerende in het werkelijke pleidooi van
Margreet, dat, terloops gezegd, tot een
ongewilde demonstratie wordt van het
vrouwelijk onvermogen om van het
emotioneerend,, geval" te abstraheer en.
Het is waar, der Heldin Widersachei"
zijn een stel allerellendigste juristen,
maar men kan zich toch voorstellen,
hoe deze menschen hebben moeten ril
len voor den apocalyptischen woorden
vloed, die hun paragrafen dreigt weg
te spoelen. Van meer belang nog dan
deze dramatische botsing in de recht
zaal lijkt mij de licht caricaturale,
maar toch wel zeer reëele schildering
van het ,,Calvinistisch milieu" en wat
daar aan vast zit. Van Wessem's
boek is in dit opzicht de gloeiende
spaander, die de aanwezigheid van
een onzichtbaar gas aantoont, geen
zuurstof, maar dat met zuurstof toch
dit eene gemeen heeft, dat het ons
ononderbroken omringt, zonder dat
wij ons daar rekenschap van plegen
af te leggen.
Wij zijn een beetje afgestompt voor de
huichelarij en de intolerantie; op serene
momenten komen wij er zelfs toe, aan
te nemen, dat zooiets in onzen tijd niet
meer bestaat! Maar neen, het bestaat
nog, zoo grijnslacht van Wessem,
en Frederik Chasalle, of wat er van
hem over is, grijnslacht mee, het
bestaat heel erg. Ja, die jongen is
slecht geweest," zegt een tante in dit
boek, geen kwade ziel intusschen. Bij
deze en dergelijke passages heeft men
den indruk, dat van Wessem, na zijn
300 negerslaven, er zich toe gezet heeft
een religieus waansysteem van Austra
lische wilden te beschrijven.
Het is misschien een zwakke kant
van dezen roman, dat de aanleiding tot
den feministischen kruistocht wat dub
belzinnig blijft. Ook een man kan zijn
pasgeboren kind wurgen en heeft dan
heusch niet minder te lijden van de
onsympathieke juristen dan An Win
ters. Dat dit incident niet typisch vrou
welijk is, doet eenige afbreuk aan de
symbolische kracht, aan de ,,eeuwig
heidswaarde" ervan. Verder is het
jammer, dat zich alles zoo hermetisch
in de Christelijke gedachtenwereld blijft
afspelen. Men moet een vijand nooit
meer geven dan hem toekomt, en een
wolf in schaapskieeren kan beter be
streden worden door een anderen wolf
dan door een lam. De andere wolf in
kwestie is de rechtsopvatting bij som
mige (maar lang niet uitsluitend primi
tieve!) volkeren aangaande de vrije
beschikking over het leven van het
kind door de moeder. Had van Wes
sem zijn advocate Margreet hierover
iets in handboeken laten naslaan, had
hij haar het pleidooi met desbetreffende
citaten laten doorspekken, de offi
cier had dan een beroerte kunnen
krijgen, dan was zijn roman mis
schien geniaal geworden, en zelfs
Chasalle-achtig.... Intusschen versmaden
wij allerminst de opmerking in een van
de innerlijke requisitoirs", nu het
summum van stekeligheid in het boek,
dat ook Jezus een ,,buitenechtelijk
menschenkind" was: een
apocrieftheologische vondst, die in sommige
ooren even aanstootelijk moet klinken
als in andere, d&t Jezus ook een Jood
was.
Geschiedenis eener
gedachtenwereld
Alain t Ulstolre dt» tm»s pensees
(Gallimard, Parijs)
ALAIN'S Histoire de mes pen
sees" vormt in zoovele opzich
ten een contrast met het on
geveer terzelfder tijd verschenen boek
van JuHen Benda: La jeunesse d'un
clerc", dat men slecht na zou kunnen
laten eenige aspecten van dit contrast
na te gaan. Beide essays zijn
autobiographieën en toch: welk een ver
schil in interpretatie l Bij Benda een
hyper-persontlisme, bij Alain een
hyper-objectivisire. Het is alsof Benda
ons voortdurend voorhoudt: ,,In mijn
persoonlijkheid waren deze eigen
schappen aanwezig en daarom ging
mijn belangstelling in de richting van
die en geen andere schrijvers en
philosophen !" Bij Alain vindt men een
lijnrecht tegenovergestelde opvatting:
Ik las die schrijvers en daarom ont
wikkelde mijn persoonlijkheid zich
zoo en niet anders!"
Men houdt van Benda of men houdt
niet van Benda l Er zijn slechts twee
mogelijkheden en daar hangt het vanaf,
of men Benda's gedachten apprecieert
of niet. Dit is een vraagstuk, dat vrij
spoedig opgelost kan worden, omdat
Benda het ons a priori stelt in een stijl
al evenzeer onafscheidelijk van den
persoon Benda die aan klaarheid
en preciesheid niets te wenschen over
laat. Of men al dan niet van Alain
houdt, is een vraagstuk waar men zoo
spoedig niet mee klaar is. Alain dwingt
ons in zijn ontmoetingen met
Descartes, Kant en Hegel mee te vechten; hij
beschrijft ons de moeilijkheden, die hij
bij bepaalde onderwerpen ondervond
en de oppositie die andere punten bij
hem wakker riepen. Voortreffelijk is in
dit opzicht, wat Alain over zijn eigen
schooltijd schrijft. Wat ik daarbij
nog leerde en wat niemand mij gezegd
had, of het zou Flato met zijn spot
moeten zijn, is, dat de oppositie de
beweging zelf van de gedachte is en
'het eenige middel om vorm aan de
ideeën te geven." Pas wanneer wij dei e
gevechten in hun verschillende phasen
hebben meegemaakt, zijn wij in staat
de persoonlijkheid van Alain min of
meer te benaderen. Want andere bizon
derheden dan de avonturen van zijn
gedachten en den afloop daarvan geeft ,
Alain ons niet en wanneer zij hem hier
en daar ontsnappen haast hij zich er
onmiddellijk bij te voegen, dat zij van
zulk een ondergeschikt belang voor
den gang van zijn leven zijn, dat het
de moeite niet loont er meer over te
vertellen.
Het leven van Alain, zooals men dit
uit zijn Histoire de mes pensees" leert
kennen, is van een ingetogenheid en
v£n een soberheid, die aan een monnik
herinneren, maar dan zonder den dee-,
moed en de onderdanigheid van dit
gilde. Men begrijpt den invloed van
Alain op de vele jongere Fransen e
generaties, die bij hem op de school
banken van het lycée Henri IV en het
college Sévignéhebben gezeten, wan
neer men dt opmerking leest, die van
zulk een wijde en toch van zulk een
zeldzame opvatting van de taak van
den leeraar getuigt: Ieder onderwijs
leeft van de onoplettendheid." Hoe
verklaarbaar, dat voor talrijke dezer
leerlingen Alain's vele Propos" later
een vorm van dagelijksch brood gewor
den zijn. De hoofdstukken over zijn
auditoria van het lycée Henri TV en
het college Sévignébehooren tot de
aardigste uit het geheele boek en onder
het lezen zou men het als een gemis
kunnen voelen niet door dezen leeraar
tot de baanbrekers van het denken <
gebracht te zijn.
Ook in den stijl van Alain vindt men
een duidelijk verschil met Benda
terug. Alain schrijft stellig moeilijker.
Voor hij gezegd heeft, waar het op
aankomt, heeft hij altijd een paar zin
nen meer noodig dan Benda. Ook zim
herhalingen bij Alain niet uitgesloten,
doch zijn onduidelijke zinnen en zelfs
zijn herhalingen zijn onmisbaar, wil
men den weg tot zijn conclusies volgen.
En dit stijlverschil, hoe verklaarbaar
is het alweer uit getuigenissen van de
twee schrijvers: Benda, die in ,,Jeunes
se" verklaart, alleen te schrijven wan
neer dit hem gemakkelijk afgaat;
Alain, die in zijn Histoire" bekent,
iederen dag te schrijven, ook wanneer
hem dit moeilijk valt. Wellicht laat
men beiden recht wedervaren, wanneer
men Benda een brillant staticus noemt,
Alain daarentegen een moeizaam dia
lecticus. Onbillijk zou het zijn te ein
digen, zonder op een gemeenschap
pelijk verschijnsel bij hen te wijzen:
hun afkeer, voortspruitende uit hun
fatsoenlijkheid, zich in het gedrang
van de vele Strebers om de
Dreyfusaffaire heen te begeven. Benda schrijft
hierover: Ik schaamde mij, ik was
bang, met den angst van den
beschouwenden denker, die zich in den strijd
werpt, waarvoor hij niet geschapen is,
en toch voelde ik, dat ik mijn plicht
vervulde." En Alain: Ik werd
Dreyfusard ondanks mij zelf en door den
overvloed van onnoozele absurditeiten,
die men in de kranten van de militaire
partijen las."
Waarschijnlijk dezelfde motieven
noopten Alain in 1937 te protesteeren
tegen dezelfde absurditeiten, die over
Trotzky in de pers werden gelanceerd.
J. GANS
Bibliografie
MOII Feuchtwanger: Der t'alsch?
Nero (Qncrldo, Amsterdam)
ALS negende deel van de Ver
zamelde werken van L i on
Feuchtwanger is in het najaar
van '36 het nieuwe boek Der falsche
Nero" verschenen, waarvan het pros
pectus zegt: Ohne dass der Autor die
Parallele auch nur im leisesten
unterstreicht, ohne dass er die römische
Historie im geringsten vergewaltigt,
schreibter die Geschichte unserer Zeit".
Deze roman komt dan ook in geen
enkel opzicht overeen met het drama
van Palamedes, waarin Vondel met
opzet in figuren uit hét verleden het
onmiskenbare spiegelbeeld gaf van een
actueele tragedie, zoo duidelijk, dat er
omtrent de identiteit van het ver
zwegen voorbeeld geen twijfel mogelijk
bleef. Zonder de historie geweld aan
te doen inderdaad en zonder de paral
lellen te onderstrepen, teekent Feucht
wanger hier in den pseudo-Nero den
onbeduidenden dictator, die tegen alle
verstandelijke verwachtingen in kans
ziet verscheidene jaren zijn macht te
behouden. Waarschijnlijk zou hij een
twintig jaar geleden toch niet zóó
door deze figuur zijn getroffen.
Feuchtwanger is een goed vakman,
d.w.z. dat hij zijn roman uitstekend
componeert, zijn proza goed verzorgt
en ook aan de meest uiteenloopende
karakters recht laat wedervaren.
De dikke omslachtigheid, die zoo veel
van zijn romans onverteerbaar maakt,
heeft dit boek aanzienlijk minder
bezwaard. .' ' ,
KUNSTZAAL VAN LIER
R O KI N 128
AMSTERDAM
Doorloopend Tentoonstellingen
PAG. l DE GROENE N*. 3121
GÖTTERDAMMERUNG
Willem Pijper
WAGNERDECORS
van Adolphe Appia en Emil Preetorius
H
Wagaervereeniffinff, SB» April
ET is inderdaad mogelijk, het
verband tusschen de vier
avon. den van Wagners Ring des
Nibelungen buiten beschouwing latende,
een Walküre of een Siegfried als een
afgesloten geheel te beschouwen. Met
de beide hoekstukken van de tetralogie
is dat moeielijker. Rheingold eindigt
met een meters hooge komma-punt en
het begin van Götterdammerung voor
onderstelt op zijn minst de voorstudie
van volle drie avonden Germaansche
mythologie. De scène met de Nornen
is b.v. slechts begrijpelijk voor hen,
die met den inhoud van het vooraf
gaande vertrouwd zijn.
Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat
dit, anno 1937, voor het meerendeel
van de bezoekers der
Wagnervoorstellingen tot op zeer groote hoogte het
geval is. Wij hebben het grootste res
pect voor de pioniers van Wagner's
ideeën, die hier, vóór 1900, getracht
hebben de philosophie, de mythologie,
de metaphysica en de hokus-pokus,
aan dit oeuvre inhaerent, voor den
kunstgevoeligen Nederlander toegan
kelijk te maken. Het moet een monni
kenwerk geweest zijn. De
Wagnerexegese overtreft alles wat ooit over,
naar aanleiding van, of in vervolg op,
het oeuvre van een kunstenaar aan de
orde gesteld is. Nuchtere beschouwing
der feiten leert ons echter, dat de in
vloed van deze kunst op de
Nederlandsche muziekproductie relatief gering
gebleven is. Frankrijk b.v. heeft zeer
veel meer schade door het Wagnerisme
geleden dan wij.
GÖTTERDAMMERUNG staat van
ai Wagners werken het meest in
den superlatief, zoowel in het positieve
als in het negatieve. Nergens toonde de
meester zich grooter beheerscher van
spanningen, nergens was hij
gigantischer, zwaarder, ernstiger, eindeloozer,
diepzinniger of hartstochtelijker. Per
soonlijk moge men zich sterker aan
getrokken gevoelen tot de ietwat groo
tere wijsheid van Meistersinger of de,
wellicht juistere, aperceptie van het
vrouwelijk instinct uit Tristan. De
lapidaire psychische gegevens, die-Wagner
in deze godenschemering ter vernieti
ging (lees: sublimeering) van zijn
pansexueel (d.w.z. infantiel) Walhalla be
hoefde; de gegevens, geprojecteerd in
Siegfried en Brünnhilde, zijn evenwel
volkomen ter zake dienende.
Men zou zich er soms over willen
verbazen, dat nog geen musicologisch
geschoold psycholoog de localiseering
in het infantilisme van de in en door
Wagner werkende driften beproefd
heeft. Zij, die van psychologische stand
punten uit over dit oeuvre hebben ge
schreven, lieten zich, naar mij wil voor
komen, door de metaphysica en de
uiterst verwarrende kosmogonie op
een dwaalspoor brengen. Wanneer men
Wagners Walhalla inderdaad her-kend
heeft (?kennen" kan hier, ter verdui
delijking, vertaald worden, bijvoorbeeld
in con-naitre"), dan zijn vele raadsels
en raadseltjes opgelost. Het raadseltje,
onder anderen, van de macht, die een
zoo ontoegankelijke", zware en
slechtgeproportioneerde kunst uitoefent op
het groote, niet phüosophisch georiën
teerde, en de muziek louter instinct
matig ondergaande, leekenpubliek.. .
HET bovenstaande werd geschreven
naar aanleiding van de voortreffe
lijke opvoering, onder en suggestieve lei
ding van Kleiber. Voor ons is zoo een op
voering, hoezeer ook een ding van
beteekenis, geen cultus, geen quasi-sacrale
handeling. Onze nuchterheid, ons ge
voel voor humor, maakt ons tot op
zekere hoogte immuun voor het gif,
waaraan Siegfried, bloedsbroederschap
drinkend, pochend en snoevend, voor
onze oogen ten gronde gaat.
Ik geloof, dat die nuchterheid, bo
venbedoeld, een onzer grootste natio
nale deugden is.
Alle volkeren bewerkstelligen de een
maal noodzakelijk geworden
ont-goddelijking van hun hemellingen op hun
eigen wijze: Zeus werd in stiervormige
gedaante of in den staat van regen naar
de aarde gehaald; Wagner's goden
hurken somber om het houtvuur van
den omgehakten wereldboom. Maar
de Hollander maakt liever een leer
dicht: Een god, die 't al beheerscht,
bestraft' zich zelvén eerst". (Vondel,
Phaëton, vierde rei). Hieraan laat Von
del voorafgaan:
De zon heeft nooit ontdekt
Aan Juno Jovis' snoeperijen,
Boeleeringe, en ontuchtig vrijen,
Noch hare wraak gewekt".
In den Ring des Nibelungen is het
nu juist precies om die wraak te doen...
En te denken, dat een Wagneriaan
Vondeliaansche definities ten aanzien
van Wotan's geslachtelijke
moeielijkheden zou durven gebruiken neen,
zoo iets is helaas volkomen ondenk
baar l Hoe jammer dat ook is, voor
Duitschland, en misschien nog meer
voor de Europeesche beschaving.....
AAN INZENDERS VAN
M A N USCRIPTEN
wordt verzocht bij hun bij
dragen een gefrankeerd brief
omslag met adres van den
afzender in te sluiten. Op het
adres van stukken, voorjjde
redactie bestemd, vermelde
men gén namen van personen
EEN zeer belangrijke uiting van
moderne ensceneer i ngskunst is
de Internationale Theaterten
toonstelling te Amsterdam in 1922
geweest. Het werk van twee groote
kunstenaars stond er terecht op de
eereplaats: Cordon Craig en Adolphe Appia.
Sindsdien is de aandacht voor de
kunst van het tooneeldecor verslapt:
expressionisme" en nieuwe zake
lijkheid" kwamen en gingen, maar
brachten geen tooneeldecorateurs van
dergelijken grooten internationalen
roem meer voort. In den laatsten tijd
echter herleeft de belangstelling: ver
schillende interessante kleinere en
grootere tentoonstellingen in het bui
tenland zijn er voorbeelden van. Men
kan zelfs weer een zekere verwant
schap in het werk der jongste tooneel
decorateurs vaststellen. Intusschen
werkt ook de invloed van mannen als
Gordon Craig en Appia, wier namen
na 15 jaar al weer bijna vergeten zijn,
nog steeds door. Met laatstgenoemde
is dit in sterke mate het geval.
Het werk van dezen Zwitser, die in
1928 in alle stilte overleed, is vooral
van groote beteekenis geweest door
zijn geheel nieuwe scenische inter
pretatie van Wagner's opera's. Reeds
vóór 1900 ontwierp Appia zeldzaam
zuivere Wagner-decors, die een open
baring werden voor ieder, die aan de
gebruikelijke naturalistische
Bayreuthdecors gewend was. In 1899 verscheen
het beroemde werk Die Musik und
die Inszenierung", waarin Appia zijn
ideeën nader uitgewerkt had, en dat
ook voor een juist begrip van Wagners
tooneelideaal nog altijd van groot
belang is. Met enkele eenvoudige
lijnen en vlakken wist Appia op buiten
gewoon suggestieve wijze, muzikale
stemmingen weer te geven. Zijn decors,
met hun prachtige lyrische licht
effecten, beelden de sfeer van de
muziek op volkomen wijze uit. Zij
suggereeren een sfeer van rust en
stilte met heel eenvoudige, maar
indrukwekkende middelen; het is een
zeldzaam dichterlijke stemmingskunst,
die volkomen aansluit bij de muziek.
Wagners idee van het
Gesamtkunstwerk" is eigenlijk pas door Adolphe
Appia in practijk gebracht.
Toscanini heeft hem in 1923
uitgenoodigd, te Milaan den Tristan te
ensceneeren en den decorateur daarbij
geheel vrij gelaten; in 1924 werden
zijn ontwerpen voor den Ring" te
Basel uitgevoerd; kort daarna ensce
neerde Appia nog Rheingold" en de
Walküre". In Bayreuth heeft men
echter zijn decors niet gebruikt. Wel
is de ensceneering daar enkele jaren
geleden vernieuwd onder leiding van
Prof. Dr. Emil Preetorius, die nu ook
de decors voor de G
tterdammerung"opvoering der Wagnervereeniging ont
wierp. Prof. Dr. Emil Preetorius is
een van de meest gevierde decoront
werpers in het huidige Duitschland.
Dat zijn werk intusschen zeer sterk
verwant is aan dat van Adolphe Appia
kan men constateeren door bijgaande
afbeeldingen te vergelijken. Men zal
zelfs moeilijk kunnen uitmaken of
hier van navolging dan wel van na
bootsing dient te worden gesproken.
Aangezien Prof. Dr. Emil Preetprius
echter, noch in zijn lezing, noch in de
interviews (te oordeelen naar de pers
verslagen) over Adolphe Appia spreekt,
scheen het mij in ieder geval wel de
moeite waard, de aandacht op het
werk van dien grooten
tooneeldecorateur te vestigen. BENALBACH
Decorontwerp von Prof. Dr.
£m// Preetorius voor de ,,G
tterddmmerung".
(Rec/omeJfe//jet voor de opvoering der
Wflgncr vereen iging, 1937.)
Decorontwerp
von Adofphe
App/a voor de
Wfl/lcüre",
1896. (Appia,
Art v/vont.
pi. «O-)
PAG. 9 Dl GROENE N«..3IM
l
;D
itl
U
;??*-'>