De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 1 mei pagina 5

1 mei 1937 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven / / :! CHRISTUS contra JEHOVA S. Vestdijk Constant van Wessem: Margreet vervult de wet (Van Loghnm Blaterns, Arnhem) UIT het embryo Frederik Chasalle, dat meer dan een decen nium geleden in onze literatuur aantoonbaar was hetzelfde embryo, dat zijn zelfportret met de twee hoofd letters ,,I" en K" teekende en als zoo danig A. M. de Jong in zijn qualiteit van collectivist schrik aanjoeg is ten slotte, literair gesproken, zoo iets to taal anders gegroeid, dat wij den schrij ver Constant van Wessem gerust als de meest proteïsche figuur uit onze geheele letterkunde mogen beschouwen. Dit proteïsche zet zich trouwens voort in zijn romans, waarvan er geen een op de andere lijkt, en die hoogstens dit gemeen hebben: dat het speelsche Chasalle-element er onherroepelijk uit ge weerd is. Van Wessem moet sterk ont nuchterd zijn in al die jaren. Na zijn onttoovering als fantaisistischen prins bleven zijn gedaantewisselingen zich afspelen binnen de grenzen der burger lijke orde, en alleen uit de sprongen van genre op genre bleek de innerlijke onrust. Historische romans volgden op modern-psychologische. Toen kwamen de ,,300 negerslaven", n de humani taire tendenz schemerde reeds door den louter descriptieven opzet heen; maar eerst in dit Margreet vervult de wet", waarin de parallel met Dolle Griet nog op historische preoccupatie duidt, is de tendenz souverein geworden: Van Wessem, als man te niet doende hetgeen het amoreele kind Chasalle zich nog kon veroorloven, schreef een juridisch vertoog in romanvorm, met als hoofdmotief de ongehuwde moeder. Laat ik onmiddellijk zeggen, dat deze roman als vertoog oneindig veel beter geslaagd is dan als literair-psychologisch document. De psychologie is hier bepaald grof. De karakters doen schets matig aan; de meeste bijfiguren leven in een waas, waaruit men ze zou willen wegstooten. Sommige overpeinzingen zijn reeds half tot pamflet geworden en vallen buiten ieder reëel bestek, terwijl die van de advocate Margreet, de verdedigster van An Winters, het jonge meisje dat half bewust haar pasgebo ren kind heeft vermoord, op requisitoirs-tegen-zichzelf lijken, waarvan de toon op zijn hoogst te plaatsen is bin nen den juridischen opzet. Weinig over tuigend is de ontdekking van deze een zijdig iritellectueele juriste, dat zij, vrouw" is (pag. 105), welke ontdek king berust op een identificatie met de moordenares: in principe zeer juist gezien, in de uitwerking te weinig sub tiel en eerder gemis aan intelligentie bewijzende dan het omgekeerde. Het dagbloek van An, een der beste momen ten toch uit den roman, is te literair opgemaakt, al moet men erkennen, dat deze tusschenvorm aan den auteur een betere gelegenheid biedt tot een expo sitie der voorgeschiedenis het be krompen Christelijke milieu, waaruit zoowel An's liefdesverlangen te begrij pen moet zijn als het ondragelijk zonde besef, dat haar het kind in een opwel ling doet vermoorden dan een authentiek, naakt document humain zou hebben gedaan. Wanneer ik hier nog aan toevoeg, dat de stijl uitermate slordig is ,,An kreeg een erg heftig voorhoofd", Uit een blanke, half ontbloote boezem hijgde het nog jonge kind", geloof ik, genoeg punten op gesomd te hebben, op grond waarvan men dezen roman tot het tegendeel van een literair meesterwerk moet ver klaren. MAAR wat is literatuur? De onge huwde moeder lijdt l Zij lijdt on der sexueele huichelarij, onder mannenrechtspraak, onder de preponderantie van Jehova boven Christus, d.w.z. van de bekrompen wet boven de chariteit, zij lijdt, kortom, onder de ,,ellende van de zedelijke moraal", zoo als van Wessem zich eenigermate pleonastisch uitdrukt. Gegeven de ver ontwaardiging over deze toestanden, had dit boek eigenlijk niet anders ge schreven kunnen worden dan het is: als knap pleidooi, als ongenuanceerde, doch meesleepende aanklacht, culmineerende in het werkelijke pleidooi van Margreet, dat, terloops gezegd, tot een ongewilde demonstratie wordt van het vrouwelijk onvermogen om van het emotioneerend,, geval" te abstraheer en. Het is waar, der Heldin Widersachei" zijn een stel allerellendigste juristen, maar men kan zich toch voorstellen, hoe deze menschen hebben moeten ril len voor den apocalyptischen woorden vloed, die hun paragrafen dreigt weg te spoelen. Van meer belang nog dan deze dramatische botsing in de recht zaal lijkt mij de licht caricaturale, maar toch wel zeer reëele schildering van het ,,Calvinistisch milieu" en wat daar aan vast zit. Van Wessem's boek is in dit opzicht de gloeiende spaander, die de aanwezigheid van een onzichtbaar gas aantoont, geen zuurstof, maar dat met zuurstof toch dit eene gemeen heeft, dat het ons ononderbroken omringt, zonder dat wij ons daar rekenschap van plegen af te leggen. Wij zijn een beetje afgestompt voor de huichelarij en de intolerantie; op serene momenten komen wij er zelfs toe, aan te nemen, dat zooiets in onzen tijd niet meer bestaat! Maar neen, het bestaat nog, zoo grijnslacht van Wessem, en Frederik Chasalle, of wat er van hem over is, grijnslacht mee, het bestaat heel erg. Ja, die jongen is slecht geweest," zegt een tante in dit boek, geen kwade ziel intusschen. Bij deze en dergelijke passages heeft men den indruk, dat van Wessem, na zijn 300 negerslaven, er zich toe gezet heeft een religieus waansysteem van Austra lische wilden te beschrijven. Het is misschien een zwakke kant van dezen roman, dat de aanleiding tot den feministischen kruistocht wat dub belzinnig blijft. Ook een man kan zijn pasgeboren kind wurgen en heeft dan heusch niet minder te lijden van de onsympathieke juristen dan An Win ters. Dat dit incident niet typisch vrou welijk is, doet eenige afbreuk aan de symbolische kracht, aan de ,,eeuwig heidswaarde" ervan. Verder is het jammer, dat zich alles zoo hermetisch in de Christelijke gedachtenwereld blijft afspelen. Men moet een vijand nooit meer geven dan hem toekomt, en een wolf in schaapskieeren kan beter be streden worden door een anderen wolf dan door een lam. De andere wolf in kwestie is de rechtsopvatting bij som mige (maar lang niet uitsluitend primi tieve!) volkeren aangaande de vrije beschikking over het leven van het kind door de moeder. Had van Wes sem zijn advocate Margreet hierover iets in handboeken laten naslaan, had hij haar het pleidooi met desbetreffende citaten laten doorspekken, de offi cier had dan een beroerte kunnen krijgen, dan was zijn roman mis schien geniaal geworden, en zelfs Chasalle-achtig.... Intusschen versmaden wij allerminst de opmerking in een van de innerlijke requisitoirs", nu het summum van stekeligheid in het boek, dat ook Jezus een ,,buitenechtelijk menschenkind" was: een apocrieftheologische vondst, die in sommige ooren even aanstootelijk moet klinken als in andere, d&t Jezus ook een Jood was. Geschiedenis eener gedachtenwereld Alain t Ulstolre dt» tm»s pensees (Gallimard, Parijs) ALAIN'S Histoire de mes pen sees" vormt in zoovele opzich ten een contrast met het on geveer terzelfder tijd verschenen boek van JuHen Benda: La jeunesse d'un clerc", dat men slecht na zou kunnen laten eenige aspecten van dit contrast na te gaan. Beide essays zijn autobiographieën en toch: welk een ver schil in interpretatie l Bij Benda een hyper-persontlisme, bij Alain een hyper-objectivisire. Het is alsof Benda ons voortdurend voorhoudt: ,,In mijn persoonlijkheid waren deze eigen schappen aanwezig en daarom ging mijn belangstelling in de richting van die en geen andere schrijvers en philosophen !" Bij Alain vindt men een lijnrecht tegenovergestelde opvatting: Ik las die schrijvers en daarom ont wikkelde mijn persoonlijkheid zich zoo en niet anders!" Men houdt van Benda of men houdt niet van Benda l Er zijn slechts twee mogelijkheden en daar hangt het vanaf, of men Benda's gedachten apprecieert of niet. Dit is een vraagstuk, dat vrij spoedig opgelost kan worden, omdat Benda het ons a priori stelt in een stijl al evenzeer onafscheidelijk van den persoon Benda die aan klaarheid en preciesheid niets te wenschen over laat. Of men al dan niet van Alain houdt, is een vraagstuk waar men zoo spoedig niet mee klaar is. Alain dwingt ons in zijn ontmoetingen met Descartes, Kant en Hegel mee te vechten; hij beschrijft ons de moeilijkheden, die hij bij bepaalde onderwerpen ondervond en de oppositie die andere punten bij hem wakker riepen. Voortreffelijk is in dit opzicht, wat Alain over zijn eigen schooltijd schrijft. Wat ik daarbij nog leerde en wat niemand mij gezegd had, of het zou Flato met zijn spot moeten zijn, is, dat de oppositie de beweging zelf van de gedachte is en 'het eenige middel om vorm aan de ideeën te geven." Pas wanneer wij dei e gevechten in hun verschillende phasen hebben meegemaakt, zijn wij in staat de persoonlijkheid van Alain min of meer te benaderen. Want andere bizon derheden dan de avonturen van zijn gedachten en den afloop daarvan geeft , Alain ons niet en wanneer zij hem hier en daar ontsnappen haast hij zich er onmiddellijk bij te voegen, dat zij van zulk een ondergeschikt belang voor den gang van zijn leven zijn, dat het de moeite niet loont er meer over te vertellen. Het leven van Alain, zooals men dit uit zijn Histoire de mes pensees" leert kennen, is van een ingetogenheid en v£n een soberheid, die aan een monnik herinneren, maar dan zonder den dee-, moed en de onderdanigheid van dit gilde. Men begrijpt den invloed van Alain op de vele jongere Fransen e generaties, die bij hem op de school banken van het lycée Henri IV en het college Sévignéhebben gezeten, wan neer men dt opmerking leest, die van zulk een wijde en toch van zulk een zeldzame opvatting van de taak van den leeraar getuigt: Ieder onderwijs leeft van de onoplettendheid." Hoe verklaarbaar, dat voor talrijke dezer leerlingen Alain's vele Propos" later een vorm van dagelijksch brood gewor den zijn. De hoofdstukken over zijn auditoria van het lycée Henri TV en het college Sévignébehooren tot de aardigste uit het geheele boek en onder het lezen zou men het als een gemis kunnen voelen niet door dezen leeraar tot de baanbrekers van het denken < gebracht te zijn. Ook in den stijl van Alain vindt men een duidelijk verschil met Benda terug. Alain schrijft stellig moeilijker. Voor hij gezegd heeft, waar het op aankomt, heeft hij altijd een paar zin nen meer noodig dan Benda. Ook zim herhalingen bij Alain niet uitgesloten, doch zijn onduidelijke zinnen en zelfs zijn herhalingen zijn onmisbaar, wil men den weg tot zijn conclusies volgen. En dit stijlverschil, hoe verklaarbaar is het alweer uit getuigenissen van de twee schrijvers: Benda, die in ,,Jeunes se" verklaart, alleen te schrijven wan neer dit hem gemakkelijk afgaat; Alain, die in zijn Histoire" bekent, iederen dag te schrijven, ook wanneer hem dit moeilijk valt. Wellicht laat men beiden recht wedervaren, wanneer men Benda een brillant staticus noemt, Alain daarentegen een moeizaam dia lecticus. Onbillijk zou het zijn te ein digen, zonder op een gemeenschap pelijk verschijnsel bij hen te wijzen: hun afkeer, voortspruitende uit hun fatsoenlijkheid, zich in het gedrang van de vele Strebers om de Dreyfusaffaire heen te begeven. Benda schrijft hierover: Ik schaamde mij, ik was bang, met den angst van den beschouwenden denker, die zich in den strijd werpt, waarvoor hij niet geschapen is, en toch voelde ik, dat ik mijn plicht vervulde." En Alain: Ik werd Dreyfusard ondanks mij zelf en door den overvloed van onnoozele absurditeiten, die men in de kranten van de militaire partijen las." Waarschijnlijk dezelfde motieven noopten Alain in 1937 te protesteeren tegen dezelfde absurditeiten, die over Trotzky in de pers werden gelanceerd. J. GANS Bibliografie MOII Feuchtwanger: Der t'alsch? Nero (Qncrldo, Amsterdam) ALS negende deel van de Ver zamelde werken van L i on Feuchtwanger is in het najaar van '36 het nieuwe boek Der falsche Nero" verschenen, waarvan het pros pectus zegt: Ohne dass der Autor die Parallele auch nur im leisesten unterstreicht, ohne dass er die römische Historie im geringsten vergewaltigt, schreibter die Geschichte unserer Zeit". Deze roman komt dan ook in geen enkel opzicht overeen met het drama van Palamedes, waarin Vondel met opzet in figuren uit hét verleden het onmiskenbare spiegelbeeld gaf van een actueele tragedie, zoo duidelijk, dat er omtrent de identiteit van het ver zwegen voorbeeld geen twijfel mogelijk bleef. Zonder de historie geweld aan te doen inderdaad en zonder de paral lellen te onderstrepen, teekent Feucht wanger hier in den pseudo-Nero den onbeduidenden dictator, die tegen alle verstandelijke verwachtingen in kans ziet verscheidene jaren zijn macht te behouden. Waarschijnlijk zou hij een twintig jaar geleden toch niet zóó door deze figuur zijn getroffen. Feuchtwanger is een goed vakman, d.w.z. dat hij zijn roman uitstekend componeert, zijn proza goed verzorgt en ook aan de meest uiteenloopende karakters recht laat wedervaren. De dikke omslachtigheid, die zoo veel van zijn romans onverteerbaar maakt, heeft dit boek aanzienlijk minder bezwaard. .' ' , KUNSTZAAL VAN LIER R O KI N 128 AMSTERDAM Doorloopend Tentoonstellingen PAG. l DE GROENE N*. 3121 GÖTTERDAMMERUNG Willem Pijper WAGNERDECORS van Adolphe Appia en Emil Preetorius H Wagaervereeniffinff, SB» April ET is inderdaad mogelijk, het verband tusschen de vier avon. den van Wagners Ring des Nibelungen buiten beschouwing latende, een Walküre of een Siegfried als een afgesloten geheel te beschouwen. Met de beide hoekstukken van de tetralogie is dat moeielijker. Rheingold eindigt met een meters hooge komma-punt en het begin van Götterdammerung voor onderstelt op zijn minst de voorstudie van volle drie avonden Germaansche mythologie. De scène met de Nornen is b.v. slechts begrijpelijk voor hen, die met den inhoud van het vooraf gaande vertrouwd zijn. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat dit, anno 1937, voor het meerendeel van de bezoekers der Wagnervoorstellingen tot op zeer groote hoogte het geval is. Wij hebben het grootste res pect voor de pioniers van Wagner's ideeën, die hier, vóór 1900, getracht hebben de philosophie, de mythologie, de metaphysica en de hokus-pokus, aan dit oeuvre inhaerent, voor den kunstgevoeligen Nederlander toegan kelijk te maken. Het moet een monni kenwerk geweest zijn. De Wagnerexegese overtreft alles wat ooit over, naar aanleiding van, of in vervolg op, het oeuvre van een kunstenaar aan de orde gesteld is. Nuchtere beschouwing der feiten leert ons echter, dat de in vloed van deze kunst op de Nederlandsche muziekproductie relatief gering gebleven is. Frankrijk b.v. heeft zeer veel meer schade door het Wagnerisme geleden dan wij. GÖTTERDAMMERUNG staat van ai Wagners werken het meest in den superlatief, zoowel in het positieve als in het negatieve. Nergens toonde de meester zich grooter beheerscher van spanningen, nergens was hij gigantischer, zwaarder, ernstiger, eindeloozer, diepzinniger of hartstochtelijker. Per soonlijk moge men zich sterker aan getrokken gevoelen tot de ietwat groo tere wijsheid van Meistersinger of de, wellicht juistere, aperceptie van het vrouwelijk instinct uit Tristan. De lapidaire psychische gegevens, die-Wagner in deze godenschemering ter vernieti ging (lees: sublimeering) van zijn pansexueel (d.w.z. infantiel) Walhalla be hoefde; de gegevens, geprojecteerd in Siegfried en Brünnhilde, zijn evenwel volkomen ter zake dienende. Men zou zich er soms over willen verbazen, dat nog geen musicologisch geschoold psycholoog de localiseering in het infantilisme van de in en door Wagner werkende driften beproefd heeft. Zij, die van psychologische stand punten uit over dit oeuvre hebben ge schreven, lieten zich, naar mij wil voor komen, door de metaphysica en de uiterst verwarrende kosmogonie op een dwaalspoor brengen. Wanneer men Wagners Walhalla inderdaad her-kend heeft (?kennen" kan hier, ter verdui delijking, vertaald worden, bijvoorbeeld in con-naitre"), dan zijn vele raadsels en raadseltjes opgelost. Het raadseltje, onder anderen, van de macht, die een zoo ontoegankelijke", zware en slechtgeproportioneerde kunst uitoefent op het groote, niet phüosophisch georiën teerde, en de muziek louter instinct matig ondergaande, leekenpubliek.. . HET bovenstaande werd geschreven naar aanleiding van de voortreffe lijke opvoering, onder en suggestieve lei ding van Kleiber. Voor ons is zoo een op voering, hoezeer ook een ding van beteekenis, geen cultus, geen quasi-sacrale handeling. Onze nuchterheid, ons ge voel voor humor, maakt ons tot op zekere hoogte immuun voor het gif, waaraan Siegfried, bloedsbroederschap drinkend, pochend en snoevend, voor onze oogen ten gronde gaat. Ik geloof, dat die nuchterheid, bo venbedoeld, een onzer grootste natio nale deugden is. Alle volkeren bewerkstelligen de een maal noodzakelijk geworden ont-goddelijking van hun hemellingen op hun eigen wijze: Zeus werd in stiervormige gedaante of in den staat van regen naar de aarde gehaald; Wagner's goden hurken somber om het houtvuur van den omgehakten wereldboom. Maar de Hollander maakt liever een leer dicht: Een god, die 't al beheerscht, bestraft' zich zelvén eerst". (Vondel, Phaëton, vierde rei). Hieraan laat Von del voorafgaan: De zon heeft nooit ontdekt Aan Juno Jovis' snoeperijen, Boeleeringe, en ontuchtig vrijen, Noch hare wraak gewekt". In den Ring des Nibelungen is het nu juist precies om die wraak te doen... En te denken, dat een Wagneriaan Vondeliaansche definities ten aanzien van Wotan's geslachtelijke moeielijkheden zou durven gebruiken neen, zoo iets is helaas volkomen ondenk baar l Hoe jammer dat ook is, voor Duitschland, en misschien nog meer voor de Europeesche beschaving..... AAN INZENDERS VAN M A N USCRIPTEN wordt verzocht bij hun bij dragen een gefrankeerd brief omslag met adres van den afzender in te sluiten. Op het adres van stukken, voorjjde redactie bestemd, vermelde men gén namen van personen EEN zeer belangrijke uiting van moderne ensceneer i ngskunst is de Internationale Theaterten toonstelling te Amsterdam in 1922 geweest. Het werk van twee groote kunstenaars stond er terecht op de eereplaats: Cordon Craig en Adolphe Appia. Sindsdien is de aandacht voor de kunst van het tooneeldecor verslapt: expressionisme" en nieuwe zake lijkheid" kwamen en gingen, maar brachten geen tooneeldecorateurs van dergelijken grooten internationalen roem meer voort. In den laatsten tijd echter herleeft de belangstelling: ver schillende interessante kleinere en grootere tentoonstellingen in het bui tenland zijn er voorbeelden van. Men kan zelfs weer een zekere verwant schap in het werk der jongste tooneel decorateurs vaststellen. Intusschen werkt ook de invloed van mannen als Gordon Craig en Appia, wier namen na 15 jaar al weer bijna vergeten zijn, nog steeds door. Met laatstgenoemde is dit in sterke mate het geval. Het werk van dezen Zwitser, die in 1928 in alle stilte overleed, is vooral van groote beteekenis geweest door zijn geheel nieuwe scenische inter pretatie van Wagner's opera's. Reeds vóór 1900 ontwierp Appia zeldzaam zuivere Wagner-decors, die een open baring werden voor ieder, die aan de gebruikelijke naturalistische Bayreuthdecors gewend was. In 1899 verscheen het beroemde werk Die Musik und die Inszenierung", waarin Appia zijn ideeën nader uitgewerkt had, en dat ook voor een juist begrip van Wagners tooneelideaal nog altijd van groot belang is. Met enkele eenvoudige lijnen en vlakken wist Appia op buiten gewoon suggestieve wijze, muzikale stemmingen weer te geven. Zijn decors, met hun prachtige lyrische licht effecten, beelden de sfeer van de muziek op volkomen wijze uit. Zij suggereeren een sfeer van rust en stilte met heel eenvoudige, maar indrukwekkende middelen; het is een zeldzaam dichterlijke stemmingskunst, die volkomen aansluit bij de muziek. Wagners idee van het Gesamtkunstwerk" is eigenlijk pas door Adolphe Appia in practijk gebracht. Toscanini heeft hem in 1923 uitgenoodigd, te Milaan den Tristan te ensceneeren en den decorateur daarbij geheel vrij gelaten; in 1924 werden zijn ontwerpen voor den Ring" te Basel uitgevoerd; kort daarna ensce neerde Appia nog Rheingold" en de Walküre". In Bayreuth heeft men echter zijn decors niet gebruikt. Wel is de ensceneering daar enkele jaren geleden vernieuwd onder leiding van Prof. Dr. Emil Preetorius, die nu ook de decors voor de G tterdammerung"opvoering der Wagnervereeniging ont wierp. Prof. Dr. Emil Preetorius is een van de meest gevierde decoront werpers in het huidige Duitschland. Dat zijn werk intusschen zeer sterk verwant is aan dat van Adolphe Appia kan men constateeren door bijgaande afbeeldingen te vergelijken. Men zal zelfs moeilijk kunnen uitmaken of hier van navolging dan wel van na bootsing dient te worden gesproken. Aangezien Prof. Dr. Emil Preetprius echter, noch in zijn lezing, noch in de interviews (te oordeelen naar de pers verslagen) over Adolphe Appia spreekt, scheen het mij in ieder geval wel de moeite waard, de aandacht op het werk van dien grooten tooneeldecorateur te vestigen. BENALBACH Decorontwerp von Prof. Dr. £m// Preetorius voor de ,,G tterddmmerung". (Rec/omeJfe//jet voor de opvoering der Wflgncr vereen iging, 1937.) Decorontwerp von Adofphe App/a voor de Wfl/lcüre", 1896. (Appia, Art v/vont. pi. «O-) PAG. 9 Dl GROENE N«..3IM l ;D itl U ;??*-'>

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl