De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 29 mei pagina 3

29 mei 1937 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Jl Geestelijk leven Er gaan ramen open in Nederland EEN is geen, twee is een paar, drie is een ver eniging en vier is een congres. Als we dan geen volk van dichters en denkers kunnen zijn, zullen we een volk zijn van sprekers en luisteraars. Zo was het, zo schijnt het altijd geweest te zijn en zo is het nog. Maar wie, ambtshalve of uit belangstelling, veel lezingen heeft bijgewoond, voor en achter de kathe der, heeft kunnen waarnemen hoe een verandering bezig is zich langzaam te voltrekken. Het is moeilijk zulk een verandering te bepalen, statistische ge gevens ontbreken en uit afzonderlijke waarnemin gen, hoe dikwijls ook gedaan, kan de enkele obser vator slechts een persoonlijke indruk krijgen, die geen algemene conclusie wettigt. Maar deze indruk is misschien toch niet zonder belang. Ze luidt: Er wordt door het publiek meer (en anders) geluisterd, minder (en anders) gesproken. Dit betreft niet in de eerste plaats onze poli tieke vergaderingen, waar de hartstochten vaak op bizondere wijze in beweging komen en die, elk in hun eigen kring, hun eigen stijl hebben of wat daarvoor moet doorgaan. Ik denk aan ontwikkelings bijeenkomsten als die onzer volksuniversiteiten, aan de half propagandistische, half stichtelijke samen komsten van de vele humanitaire en religieuze ver enigingen die ons land rijk is. RUIM vijftien jaar geleden maakte op een lezing over een psychologisch onderwerp een bejaard man de tegenwerping: De spreker heeft nu wel veel over de ziel gezegd, maar n ding heeft hij verzuimd te zeggen: wat de ziel i's. En dat kan hij ook niet, want er is 'geen ziel. Er is alleen maar kracht en stof. Ik heb Kant gelezen, en ik heb Nietzsche gelezen, en ook daar heb. ik gevonden dat er niets is dan kracht en stof." De spreker, zelf filosoof aan een onzer universi teiten, antwoordde dat ook hij wel eens iets van Kant had gelezen, maar dat hij van kracht en stof weinig had kunnen vinden, en of de opponent mis schien ook Kant verwarde met Ludwig Büchner. Daarmee was dit deel van het debat gesloten, be halve voor den opponent, die zich nog gedrongen ge voelde halfluid te verkondigen: En d'r is toch niks l" Om hem heen werd wat gelachen. Deze oude heer maakte omstreeks 1920 een voorhistorische indruk. Hij moet in zijn jeugd Multatuli hebben ver eerd en het vroom geloof van zijn ontstelde ouders hebben bestreden met argumenten uit de Ideeën. Dat was niet erg, maar blijkbaar was hij nooit veel verder gekomen, en dit verklaarde de hilariteit van zijn tijdgenoten in 1920. Voor enkele weken sprak een pedagoog over wat Montessori het orde-instinct noemt bij het jonge kind. Een toehoorder stelde de vraag: Kan men eigenlijk wel redelijk, over instincten spreken en er rekening mee houden als men niet weet waar ze vandaan komen? De spreker antwoordde dat de vraag naar de herkomst der instincten samenvalt niet de vraag naar de herkomst van de mens en van het leven zelf, dat deze vraag door aanhangers van verschillende godsdienstige en filosofische stel sels verschillend wordt beantwoord, maar dat deze verschillen over het algemeen een overeenkomstige opvatting in, zaken van practische pedagogie niet onmogelijk maken. ,,Dat is het nu juist," dupli ceerde de vraagsteller, wien het blijkbaar hierom te doen was geweest, de risji's, oude in,disclie wijzen, hebben ons geleerd waar de mens vandaan komt en hoe hij aan zijn instincten komt, en pas als men dat weet kan men "In het kort: Hoe zou iemand in vredesnaam een goed pedagoog kunnen zijn tenzij hij theosoof is ? Toevallig was het hier een theosoof die aan het woord was, het had ook een vrijdenker, calvinist of mormoon kunnen zijn: het gaat niet om het stelsel maar om de geestesgesteldheid en deze vindt haar vertegenwoordigers in velerlei kring. Het merk waardige echter was dit: deze uitlating maakte, in een overeenkomstige kring uitgesproken, eenzelfde indruk en werd op soortgelijke wijze ontvangen als die van de kracht-en-stof-materialist vijftien jaar geleden. Toen zou ze heel gewoon zijn .geweest. IIW 4l AAP is wecr W.ff QLrlHi Uw zenuwen worden gekalmeerd en gesterkt door het gebruik van Mijnhardt's Zenuwtabletten Glazen Bulsje 75 et. Bij Apoth. en Drogisten ledere geachte spreker" die gaarne bereid is na afloop eventuele vragen te beantwoorden die naar aanleiding van het gehoorde mochten zijn gerezen" (wie zegt nog dat wij geen volk van sterke tradities zijn?) kent deze stokpaardjesberijders, deze dog matici (al maken ze maar een dogma van hun antidogmatisme), deze starre betweters met de verbeten trek en strakke ogen, die al weten wat ze zullen tegenwerpen nog voor ze hebben geluisterd. Ze maken nóg de lezingen onveilig en de nabespre kingen vervelend en onvruchtbaar maar hun aantal is merkbaar aan het afnemen (of komen ze niet meer op lezingen?). En hun medehoorders hebben minder geduld met hen. Dat kennen we nu wel," zeggen ze. Daarvoor zijn we niet ge komen." En er ontstaat die eerste vage onrust die een spreker nog niet hoort maar voelt in zijn rugge graat. HET zou natuurlijk de vraag zijn of het hier aan geduide verschijnsel aan verbeelding of toeval moest worden toegeschreven, indien het op zich zelf stond. Dit is niet het geval. Wie met enige belangstel ling het terrein van het geestelijk leven in ons land gadeslaat heeft reeds lang kunnen bespeuren dat er steeds meer over de muurtjes wordt gekeken, dat de zucht tot geestelijke autarkie de laatste tien jaar sterk is afgenomen. In ons voorbeeld van zo even was toevallig een theosoof, de man met een dog matische begripsvernauwing: laten we, om recht vaardig te zijn, dan nu wijzen op de verandering die het maandblad Theosophia" geleidelijk heeft ondergaan. Leg een paar nummers van vijftien jaar geleden naast een paar van de lopende jaargang: hier zijn ettelijke rarnen opengezet. En hier niet alleen. Dezer dagen is het proefnummer verschenen van het veertiendaagse blad Mensch en Kosmos", gewijd aan geestelijke stroomingen, onder redactie van dr. Herman Wolf, J. H. W. Veenstra en J. de Vries (uitg. JE. E. Kluwer, Deventer). Volgens het programma wil het een podium zijn zowel voor den wijsgeer als voor den theosoof, voor den vrijmetselaar als voor den parapsycholoog; weerspiegelen geeste lijke stromingen niet alleen in Nederland, maar ook die in het buitenland; belangstelling wekken voor de grote culturen der oudheid." De redactie hoopt te geven algemene beschouwingen over geestelijk leven; oriënterende studies op het gebied van verschil lende stromingen, groepen, bewegingen en weten schappen; fragmenten uit belangrijke geschriften van godsdienstvorsers, mystici en denkers. Het is mogelijk dat er vijftien, tien jaar geleden drie dwazen te vinden waren geweest die het plan opzetten voor een zo veelomvattend tijdschrift. Minder waarschijnlijk was het dat zij een souden, gevestigden uitgever er toe zouden hebben gebracht het risico van zulk een (toen inderdaad fantastisch speculatieve) uitgave op zich te nemen. Maar volsterkt ondenkbaar zou het zijn geweest dat, zoals nu, enkel door het verzenden van een uiterst bescheiden prospectus j e de abonnés in een paar dagen bij hon derden waren komen aanlopen. Een platform waarop (met name genoemd)theosofen naast anthroposofen, soefi's naast Christian scientists, vrijmetselaars naast rozenkruisers, Oxford-mensen naast spiritisten, astrologen naast parapsychologen en wijsgeren komen te staan, en dat alles onderde hoede van een drietal dat zelf tot geen enkele groep behoort.... het is een soort geestelijk E.D.D. waaraan men betrekkelijk kort geleden nog niet had behoeven te denken. Men moet in verschillende kringen bekend zijn om te weten hoe sterk de groepjesgeest er dikwijls is,, hoe zeer men zich concentreert op het eigene en zich afsluit voor wat, hoe ook verwant, van buiten komt. Nu paraderen in n proefnummer van een nieuw tijdschrift ver tegenwoordigers van allerlei groepen en richtingen naast elkaar en over de scheidende schotjer heen verneemt de lezer in alle talen 't zelfde teken. Voor menigeen moet dit een verrassing zijn. Dat het mogelijk blijkt te zijn is reden tot verheugenis. Er werd en wordt in ons vaderland, buiten de ge vestigde kerken om, geestelijk geleefd en gestroomd op soms halsbrekend dilettantische wijze, en geeste lijke eigenwijsheid schiep in menige kring stellig onbedoeld een atmosfeer die op buitenstaanders niet anders dan afschrikwekkend kon werken. Alleen al door van al deze stromingen de gemeen schappelijke bron en bedding aan te wijzen, kan Mensch en Kosmos" verdienstelijk werk doen. Door aanhangers van verschillende richtingen ge.zamenlijk onder het gehoor te brengen van allen die op dit gebied werkelijk iets te zeggen hebben, kan het een belangrijke bijdrage leveren tot het neerhalen van een aantal muurtjes die scheiden wat, verenigd (hetgeen niet wil zeggen: met elkander vereen zelvigd), schoner kan gaan bloeien. HERMAN ROELSZ en Willem de Geus , J JONDERDVIJFENVEERTIG Engelsche r~j oorlogsschepen, behoorende tot de zoogenaamde ?*? ?* thuisvloot en tot een gedeelte van de Middellandsche Zee-vloot, ongeacht de vertegenwoordigers van de Dominions en de schepen, die de koopvaardij representeerden, lagen in linies, die verder reikten dan het oog kan Zien, te Spithead voor anker. Vergeet echter niet stond.er in het of f ideële pro gramma van den vlootschouw geschreven dat deze vloot, at vormt zij weliswaar de ruggegraat van de Engelsche marine, meerendeels bestaat uit oorlogs veteranen en uit schepen, die kort na den wereldoorlog gereed kwamen. Een nieuwe, krachtige vloot, samen gesteld uit vijf slagschepen, vijf groote vliegtuigmoederschepen, eenentwintig kruisers, circa veertig jagers en achttien onderzeeërs, benevens talrijke geleide- en patrouille-vaartuigen, mijnenvegers en bijkomstig materiaal, staat op stapel en zal over een jaar of drie ongeveer, zee kunnen kiezen. Het stond er zoo laconiek, gemoedelijk haait zou'k zeggen, doch het heeft op mij den indruk gemaakt, dat degenen die deze woorden met hun fiat bezegeld hebben, terdege weten wat zij willen en van plan zijn om het zonder gebruik van dikke woorden te doen. Ik behoef U niet te vertellen, welk een machtigen indruk die verouderde1' vloot gemaakt heeft. Hoe imponeerend, ontzagwekkend zelfs, het schouwspel te Spithead chter ook was, machtiger ben ik getroffen door een woord, dat ik duizenden malen' bij mijn bezoek aan land heb gelezen: Vrede. Alle huizen op Wight en te Southampton, waren ter gelegenheid van de kroning en van dit vtootfeest versierd en bijkans alle droegen aan den gevel het opschrift: that oür King may reign in peace". Ik las de volgende opdracht aan George de zesde : Wij wenschen Uwe Majesteit een lange, PAG. 4 DE GROENE No.ll30 gelukkige en vreedzame regeering, opdat wij waarlijk voorwaarts mogen gaan tot de jaren die komen zullen; zeker en verheugd onder Uwe leiding en sterk in de vereeniging dier loyale broederschap van naties, waartoe wij het een eer achten, te behooren." Even opvallend waren ook de groote plakkaten in etalages, op muren en schuttingen en achter de ramen van particuliere huizen, die den voorbijganger op wekten, hulp te verleenen aan de actie tot steun der diep-ongelukkige Spaansche vrouwen en kinderen. Terwijl ik over deze indrukken nadacht, kwam mij de slogan van Lloyd George gelanceerd tijdens deri grooten oorlog te binnen : we fight to make the world fit for democracy". Somtijds heb ik cynisch om dezen slagzin gelachen en ben ik van meening geweest, dat zij niet meer dan een leuze was, waarmede men het goedgeloovige volk in het gareel hield; een nieuw idee, dat er aardig uitzag, een frase, die nergens toe geleid heeft. Men mag mij een naïef man heeten, die niet weet wat er achter de schermen gebeurt, maar ik acht mijzelf wet in staat om den gevoelstoon te beoordeeten, die uit de organen van het Engelsche Volk spreekt en die mij tevens van ieder Engelsch huis, dat ik in feesttooi gezien heb, heeft toegesproken. Hij is democratisch : vreedzaam. En dientengevolge geloof ik nu, dat de toovenaar uit Wales met zijn spreuk meer bereikt heeft, dan hij aanvankelijk vermoeden kon. Het is weliswaar niet gelukt, de geheele wereld democratisch te doen denken, maar deze geest schijnt bij de Engelsche Natie stevig verankerd te zijn. Ik betreur het, dat er oorzaken zijn, die het nood-> zakelijk maakten te Spithead een ontzagwekkend machtsapparaat te demonstreeren en daar tevens bij te vermelden: over een jaar of drie zijn wij nog sterker. Indien een dergelijke vloot echter onontbeerlijk is om de individueele vrijheid van tallooze menschen te verzekeren, heb ik er vrede mee ! De reportage van de week mtde H. B. Fortuin DE zon schijnt schuin door de groenende boomen van de gracht. Het water kabbelt in lichtende, rimpelende golfjes. Door de lucht druischt het verre stadsgerucht, de zoele voorjaarswarmte vleugt het raam binnen. Dan tinkeien in eens een paar zwevende accoorden fijntjes door de lentelucht en tusschen de losse stadsgeluiden. En e«n zinderende stem begint te zingen, forsch en manne lijk, krachtig en ernstig. Dat is de straatzanger, hij met zijn vrouw. Je werpt een blik uit het raam naar beneden op de gracht. Daar staan zij. Hij met een breedgeranden sombrero, een zwarte jas; voor zich, aan een riem, de citer. En naast hem, klein en be wegelijk, iel het vrouwtje. Aan zijn voeten Staat trouw en oplettend zijn groote herdershond. Een geldstukje, in papier gewikkeld, vliegt het raam uit, valt op straat, springt op, en blijft liggen. Het vrouwtje, voorzichtig kijkend naar het verkeer, loopt naar het midden van de straat, bukt zich moeizaam en raapt het geldstukje op. Op een sukkeldrafje terugloopend naar den kant voor een zware vrachtauto, wendt zij het hoofd, om met een vrien delijk knikje dank te zeggen. Zoo is het elke week. Of het koud is en vriest, midden in den winter, soms als het motregent, als het heet en benauwd is, elke week staan zijn daar, zingt hij, elke week raapt zij het geldstukje, en dan loopen zij weer langzaam door, naar het volgende kantoor op de lange, lange gracht. Het is geen schokkend moment in den dag. Het wekt een glimlach, als over iets vriendelijks, iets uit de jeugd. Het zijn steeds van die huiselijke liede ren, van die brave, goede liederen, die je op school leerde of thuis zong. Daarom word je nieuwsgierig, daarom intrigeert je het. Nu heb ik alles gevraagd, nu weet ik alles ! Er was niet veel te weten. Straatmuzikant worden, straatmuzikant zijn is niet romantisch. Het is als veel in het leven, wonderlijk gewoon en natuurlijk. HET is al weer zoo lang geleden, dat Bauke Kamstra een kleine jongen van elf jaar was. Het is zoo lang geleden, dat wij ons er niet over zul len opwinden, of alles, wat er toen gebeurde, een gerechte vergelding of een justitieele vergissing was. Voor een armen schoenmaker, Bauke's vader, met achttien kinderen is het moeilijk rondkomen, en daarom ging Bauke met een broertje vaak cokes zoeken op de hoopen bij de losplaatsen van de schepen. En toen er eens geen schepen waren, en het thuis koud was, namen de jongens kolen wég, die op de spoorbaan van de wagons gevallen waren. Een jaar later kwam de dagvaarding en weer een jaar later kwam de veroordeeling: opsluiting tot het achttiende jaar !" Het is uit met de vrijheid. En de kleine Bauke, die zijn moeder hielp met aardappelschillen, die, als hij een orgel hoorde, alles in, den steek liet, om bij de muziek te gaan dansen, n zoo nog een paar centen te verdienen voor moeder en voor zichzelf, die, als hij zijn vader in het pothuis aan de Heeren gracht zijn eten ging brengen, de gedichten in de etalage van den kunsthandel daarnaast uit het hoofd stond te leeren, dat kleine kereltje wordt met zijn broertje gebracht naar het Rijksopvoedingsgesticht: De Kruisberg, tot zijn achttiende jaar. Maar daar kreeg hij een betrekkelijk goede opleiding. Daar kon hij gedichten, leeren, sentimertteele en mooie. En daar had hij ook de rust, om zich op zulk een wijze eenigszins te vormen. Dan komt hij vrij. Hij werkt bij verschillende bazen, dan wordt hij, door een aanbeveling van, Ds. de Visser, den lateren minister, geplaatst bij de gasfabriek. Dat was op een Maandag in April 1903. En twee dagen later, op Woensdag, breekt de algemeene staking uit. Bauke staakt mee, wordt ont slagen. Daardoor werd hij werkloos, want hij kwam op de zwarte lijst. D.aar staat de jonge Kam stra met zijn vrouw, ze moeten toch eten. Zoo kwam hij er toe zijn muzikaliteit, zijn bedrevenheid op de citer, zijn vaardigheid in het fluiten produc tief te maken, in het bevriende Jordaancafévan Langen Willem. Zoo werd Bauke Kamstra artiest. NU begint zijn leven tot de historie te behooren. Hij zingt op bruiloften en partijen, hij speelt, als er kermis is, in de café's,' door het heele land. Hij heeft daartoe een muziekkast geconstrueerd, met pedalen, die triangels, castagnetten, bellen en kleine bekkens in beweging brengen, en waarop hij twee citers naast elkaar legt, een kast met lichtjes en beschilderd met een kinderlijk, charmant stilhven van muziekinstrumenten, een viool, fluiten, een harp. Met vier andere muzikanten vormt Kam stra een oud-Hollandsch ensemble, dat op kermissen optreedt, waarin hij fluit en zijn citers bespeelt. De ooi log maakt aan dit alles, aan de kermissen, aan de feesten en aan het ensemble een einde. Bauke Kamstra wordt pakhuisknecht bij het Rijkskleedingmagazijn. Maar reeds na een half jaar begint zijn zwerversbloed te spreken en trekt hij er op uit, nu voor het eerst alleen op straat, met zijn muziek kast, zijn citers, en nu ook er bij zijn liederen zingend. Die liederen. Ze zijn meest ernstig. De glansstukken, die ook nu nog gezongen worden, dat zijn de hooggestemde van Emiel Hullebroeck, de brave van J. J. L. ten Kate, of dramatische van De Genestet, het zijn evensliederen van Boedels en Dirk Witte, of vlammende protestzangen van Multatuli. Ed. Jacobs en Speenhoff, Renéde Clercq en Chatherina van Rennes zijn vertegenwoordigd in het zwierig gecalligrafeerde schriftje, waarin Kamstra's reper toire te vinden is. Ook liederen van Kamstra zelf, felle oorlogscoupletten, of refreinen van dramatische, actueele gebeurtenissen, hel gekleurd en overtogen van de sterke sentimentsverlangens van zijn publiek, dat hem waardeerde en dus geld inbracht. Zoo zijn er prachtige voorbeelden van volkskunst als: ,,De vreeselijke moord in de Corversstraat te Rotterdam" : In een woning aan de Corverstraat Speelde zich een drama af Een wreedaard doodde daar zijn kind 't Ligt nu in Crooswijk's graf, Door ruwe, vuile marteling Werd 't huwelijk haar een kruis De moeder gapte onverwachts Twee kinderen uit dat huis. Geholpen door familieband Zoo wordt alom verteld, Werd 't door den vader niet alleen Door d'grootouders gekweld. Totdat opeens Zijn moor'naarshand En 't hart vol giftig vuur Marietjes hoofdje onverwachts Verbrijzelt aan den muur. Nu ligt haar lichaam rustig neer In 't kille, somb're graf En wacht haar paatje, doodsbenauwd Op zijn verdiende straf. Als straks zijn celdeur dicht zal slaan Voor jaren, jaren tang Dan hoort hij nog Marietjes stem En wordt het hem zoo bang. MAAR intusschen had de depressie zijn intrede gedaan. In dien tijd steeg de radio tot de onheil spellende hoogte van haar alomtegenwoordigheid. Sindsdien raasden de auto's langs de voorheen stille Amsterdamsche grachten. Het vrouwtje trekt den zanger aan zijn mouw terug, anders was hij onder de denderende wielen geraakt. En zij wil midden van de straat het geldstukje oprapen. Op stille gummibanden suist een glanzende 8-cylinder den noek om. Het lied staakt, een valsch accoord: Pas op moeder !" En het vrouwtje is met een sprongetje nog net in veiligheid. Maar tegen het dreigend gerucht van zooveel honderd ton staal en ijzer en de roffelende cylinders ,van den Amerikaanschen wagen is de stem machte loos. En moedeloos gaat het sonore, menschelijke geluid onder in de genadelooze disharmonieën van het lied der techniek. Met die auto's en die motorbooten in de gracht is er geen zingen meer tegen. En als ik moeder niet aldoor gewaarschuwd had, was ze al honderd keer dood. Pas toch op mensen !" Dat eenrichtingverkeer op de grachten is nog een zegen voor ons, wil u dat wel gelooven?" En dan de radio. Die doet de menschen niet "meer verlangen naar straatmuziek. Ze kunnen je niet eens hooren meer J" Want als vroeger Kamstra in zijn fijne, gekleede jas, met een zwierige lavalière en met zijn breeden, zwarten hoed stond te zingen in de nieuwe buur ten", in de buurt van het concertgebouw, oh schoon symbool! dan gingen de ramen open van de deftige huizen, en deftige mevrouwen vergaten even hun deftigheid, om als kleine schoolmeisjes te luisteren naar de schoolliedjes van Bauke Kamstra. Zooals ik daar stond, midden in zoo'n straat, was ik een artiest! 's Winters met een fijne hooge witte boord, 's zomers met een schillerkraag." Bauke Kamstra en zijn vrouw op de gracht Maar nu spelen achter gesloten ramen eindeloos de-lunch- en dinerstrijkjes, draaien steeds maar de grammofoonplaten, scandeeren de jazz-orkesten of jubelen zangers. Maar geen geluid van den straatzanger dringt meer naar binnen en geen geld stukje springt meer op straat. Het is," zegt Kamstra, ,,dat ik een groot reper toire heb, nog van vroeger, want je hebt geen plezier meer, er iets bij te leeren ! .. .. Door de malaise heb ik het gevoel, van een artiest een bedelaar te zijn geworden .. .." Het zijn nu slechts nog de grachten, met de kantoren, waar de radio nog niet binnengedrongen is, omdat hersenwerk geen storend geluid verdraagt, maar nog wel eenmaa! in de week het fleurige lied den arbeid even mag onderbreken. En toen alle muziek van de grachten moest, door de politie verordening, was het een hooge magistraatsvrouwe, die genadiglijk voor Kamstra dispensatie wist te verwerven van het doodelijke gebod. Als dat er niet geweest was, hèmoeder?'' ? Vóór twaalf uur moeten de grachten afgewerkt zijn. Tot twaalf uur hebben de heer en van de beurs tijd en rust, hun gedachten even af te laten leiden door een paar melancholieke klanken. Na twaalf uur rinkelen de telefonen, ratelen de tikkers, hameren de koersencijfers in de hersenen der geplaagden dezer aarde. Dan sjokt hij met zijn brave vrouw de lange gracht af, naar huis, naar een klein wóninkje bij een hoog viaduct, waar de treinen overheen den deren. De tijden zijn moeilijk. Vroeger, bij een kantoor, kreeg je 70, 80 centen. En dan op een dag, kwam er die vriendelijke heer naar buiten, die altijd voor je bij het kantoor rond ging: Kamstra, er is allemaal nieuw, jong personeel aangenomen, en die krijgen zelf zoo weinig, dat ik niets voor je losgekregen heb." Eiken dag wordt het minder. En altijd moet je er uit. Als ik speel in den regen trekt mijn citer krom, een mooi instrument \an Johannes de Heer, of de snaren roesten en springen; dan moet zij bij de kachel drogen. En dus kan ik maar beter naar huis gaan. Dan is er geen geld. En de huisbaas weet het al: als het een paar dagen . regent, krijgt hij niets, dan is er niets, ook geen eten. En daarom, als het maar everi gaat, ga ik er uit. En als het dan misère is, en het weer is somber, dan speel ik ook een lied, dat daarbij hoort: Er zijn er zoovelen, die lijden op aarde" of iets dergelijks. Maar als het mooi weer is, zing ik: Door mijn wo ning speelt een zonnig licht", of (en hij weet, dat uit ons raam dan een extra-gave op de straat komt dalen): Sikkels blinken, sikkels klinken". In het voorjaar speel ik Waldesrauschen, en zoo vind je, als je op de gracht loopt, altijd wel een lied, dat bij je eigen stemming en bij de stemming van de menschen past. En als het dan mooi weer is, vergeten we ajle ellende, meneer, dan ben ik blij en dankbaar, dat , ik zanger ben, dan zing ik over de vreugde en het geloof, dat ik in mijn eigen hart draag. Dan kan ik mij niets mooiers, niets vrijers, niets heerlijkers voorstellen dan straatzanger te zijn. Kom vrouw, we gaan er nog eens op uit. Het weer is te goed. En misschien halen we zooveel op, dat ik min pak uit de lommerd kan krijgen !" H, «1 W-W t'y *?'.' T !.«?.. teJP. ,,_ ?» T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl