Historisch Archief 1877-1940
Jl
Geestelijk leven
Er gaan ramen open
in Nederland
EEN is geen, twee is een paar, drie is een ver
eniging en vier is een congres. Als we dan geen
volk van dichters en denkers kunnen zijn, zullen
we een volk zijn van sprekers en luisteraars. Zo was
het, zo schijnt het altijd geweest te zijn en zo is het
nog.
Maar wie, ambtshalve of uit belangstelling, veel
lezingen heeft bijgewoond, voor en achter de kathe
der, heeft kunnen waarnemen hoe een verandering
bezig is zich langzaam te voltrekken. Het is moeilijk
zulk een verandering te bepalen, statistische ge
gevens ontbreken en uit afzonderlijke waarnemin
gen, hoe dikwijls ook gedaan, kan de enkele obser
vator slechts een persoonlijke indruk krijgen, die
geen algemene conclusie wettigt. Maar deze indruk
is misschien toch niet zonder belang. Ze luidt: Er
wordt door het publiek meer (en anders) geluisterd,
minder (en anders) gesproken.
Dit betreft niet in de eerste plaats onze poli
tieke vergaderingen, waar de hartstochten vaak op
bizondere wijze in beweging komen en die, elk in
hun eigen kring, hun eigen stijl hebben of wat
daarvoor moet doorgaan. Ik denk aan ontwikkelings
bijeenkomsten als die onzer volksuniversiteiten, aan
de half propagandistische, half stichtelijke samen
komsten van de vele humanitaire en religieuze ver
enigingen die ons land rijk is.
RUIM vijftien jaar geleden maakte op een lezing
over een psychologisch onderwerp een bejaard
man de tegenwerping: De spreker heeft nu wel
veel over de ziel gezegd, maar n ding heeft hij
verzuimd te zeggen: wat de ziel i's. En dat kan hij
ook niet, want er is 'geen ziel. Er is alleen maar
kracht en stof. Ik heb Kant gelezen, en ik heb
Nietzsche gelezen, en ook daar heb. ik gevonden dat
er niets is dan kracht en stof."
De spreker, zelf filosoof aan een onzer universi
teiten, antwoordde dat ook hij wel eens iets van
Kant had gelezen, maar dat hij van kracht en stof
weinig had kunnen vinden, en of de opponent mis
schien ook Kant verwarde met Ludwig Büchner.
Daarmee was dit deel van het debat gesloten, be
halve voor den opponent, die zich nog gedrongen ge
voelde halfluid te verkondigen: En d'r is toch
niks l" Om hem heen werd wat gelachen. Deze oude
heer maakte omstreeks 1920 een voorhistorische
indruk. Hij moet in zijn jeugd Multatuli hebben ver
eerd en het vroom geloof van zijn ontstelde ouders
hebben bestreden met argumenten uit de Ideeën.
Dat was niet erg, maar blijkbaar was hij nooit veel
verder gekomen, en dit verklaarde de hilariteit van
zijn tijdgenoten in 1920.
Voor enkele weken sprak een pedagoog over wat
Montessori het orde-instinct noemt bij het jonge
kind. Een toehoorder stelde de vraag: Kan men
eigenlijk wel redelijk, over instincten spreken en er
rekening mee houden als men niet weet waar ze
vandaan komen? De spreker antwoordde dat de
vraag naar de herkomst der instincten samenvalt
niet de vraag naar de herkomst van de mens en
van het leven zelf, dat deze vraag door aanhangers
van verschillende godsdienstige en filosofische stel
sels verschillend wordt beantwoord, maar dat deze
verschillen over het algemeen een overeenkomstige
opvatting in, zaken van practische pedagogie niet
onmogelijk maken. ,,Dat is het nu juist," dupli
ceerde de vraagsteller, wien het blijkbaar hierom te
doen was geweest, de risji's, oude in,disclie wijzen,
hebben ons geleerd waar de mens vandaan komt
en hoe hij aan zijn instincten komt, en pas als men
dat weet kan men "In het kort: Hoe zou iemand
in vredesnaam een goed pedagoog kunnen zijn tenzij
hij theosoof is ?
Toevallig was het hier een theosoof die aan het
woord was, het had ook een vrijdenker, calvinist
of mormoon kunnen zijn: het gaat niet om het
stelsel maar om de geestesgesteldheid en deze vindt
haar vertegenwoordigers in velerlei kring. Het merk
waardige echter was dit: deze uitlating maakte, in
een overeenkomstige kring uitgesproken, eenzelfde
indruk en werd op soortgelijke wijze ontvangen als
die van de kracht-en-stof-materialist vijftien jaar
geleden. Toen zou ze heel gewoon zijn .geweest.
IIW 4l AAP is wecr
W.ff QLrlHi Uw zenuwen worden
gekalmeerd en gesterkt door het gebruik van
Mijnhardt's Zenuwtabletten
Glazen Bulsje 75 et. Bij Apoth. en Drogisten
ledere geachte spreker" die gaarne bereid is na
afloop eventuele vragen te beantwoorden die naar
aanleiding van het gehoorde mochten zijn gerezen"
(wie zegt nog dat wij geen volk van sterke tradities
zijn?) kent deze stokpaardjesberijders, deze dog
matici (al maken ze maar een dogma van hun
antidogmatisme), deze starre betweters met de verbeten
trek en strakke ogen, die al weten wat ze zullen
tegenwerpen nog voor ze hebben geluisterd. Ze
maken nóg de lezingen onveilig en de nabespre
kingen vervelend en onvruchtbaar maar hun
aantal is merkbaar aan het afnemen (of komen ze
niet meer op lezingen?). En hun medehoorders
hebben minder geduld met hen. Dat kennen we
nu wel," zeggen ze. Daarvoor zijn we niet ge
komen." En er ontstaat die eerste vage onrust die
een spreker nog niet hoort maar voelt in zijn rugge
graat.
HET zou natuurlijk de vraag zijn of het hier aan
geduide verschijnsel aan verbeelding of toeval
moest worden toegeschreven, indien het op zich zelf
stond. Dit is niet het geval. Wie met enige belangstel
ling het terrein van het geestelijk leven in ons land
gadeslaat heeft reeds lang kunnen bespeuren dat er
steeds meer over de muurtjes wordt gekeken, dat
de zucht tot geestelijke autarkie de laatste tien jaar
sterk is afgenomen. In ons voorbeeld van zo even
was toevallig een theosoof, de man met een dog
matische begripsvernauwing: laten we, om recht
vaardig te zijn, dan nu wijzen op de verandering
die het maandblad Theosophia" geleidelijk heeft
ondergaan. Leg een paar nummers van vijftien jaar
geleden naast een paar van de lopende jaargang:
hier zijn ettelijke rarnen opengezet. En hier niet
alleen.
Dezer dagen is het proefnummer verschenen van
het veertiendaagse blad Mensch en Kosmos",
gewijd aan geestelijke stroomingen, onder redactie
van dr. Herman Wolf, J. H. W. Veenstra en J. de
Vries (uitg. JE. E. Kluwer, Deventer). Volgens het
programma wil het een podium zijn zowel voor den
wijsgeer als voor den theosoof, voor den vrijmetselaar
als voor den parapsycholoog; weerspiegelen geeste
lijke stromingen niet alleen in Nederland, maar ook
die in het buitenland; belangstelling wekken voor de
grote culturen der oudheid." De redactie hoopt te
geven algemene beschouwingen over geestelijk leven;
oriënterende studies op het gebied van verschil
lende stromingen, groepen, bewegingen en weten
schappen; fragmenten uit belangrijke geschriften
van godsdienstvorsers, mystici en denkers.
Het is mogelijk dat er vijftien, tien jaar geleden
drie dwazen te vinden waren geweest die het plan
opzetten voor een zo veelomvattend tijdschrift.
Minder waarschijnlijk was het dat zij een souden,
gevestigden uitgever er toe zouden hebben gebracht
het risico van zulk een (toen inderdaad fantastisch
speculatieve) uitgave op zich te nemen. Maar
volsterkt ondenkbaar zou het zijn geweest dat, zoals nu,
enkel door het verzenden van een uiterst bescheiden
prospectus j e de abonnés in een paar dagen bij hon
derden waren komen aanlopen. Een platform
waarop (met name genoemd)theosofen naast
anthroposofen, soefi's naast Christian scientists,
vrijmetselaars naast rozenkruisers, Oxford-mensen naast
spiritisten, astrologen naast parapsychologen en
wijsgeren komen te staan, en dat alles onderde
hoede van een drietal dat zelf tot geen enkele groep
behoort.... het is een soort geestelijk E.D.D.
waaraan men betrekkelijk kort geleden nog niet
had behoeven te denken. Men moet in verschillende
kringen bekend zijn om te weten hoe sterk de
groepjesgeest er dikwijls is,, hoe zeer men zich
concentreert op het eigene en zich afsluit voor wat,
hoe ook verwant, van buiten komt. Nu paraderen
in n proefnummer van een nieuw tijdschrift ver
tegenwoordigers van allerlei groepen en richtingen
naast elkaar en over de scheidende schotjer
heen verneemt de lezer in alle talen 't zelfde
teken.
Voor menigeen moet dit een verrassing zijn. Dat
het mogelijk blijkt te zijn is reden tot verheugenis.
Er werd en wordt in ons vaderland, buiten de ge
vestigde kerken om, geestelijk geleefd en gestroomd
op soms halsbrekend dilettantische wijze, en geeste
lijke eigenwijsheid schiep in menige kring stellig
onbedoeld een atmosfeer die op buitenstaanders
niet anders dan afschrikwekkend kon werken.
Alleen al door van al deze stromingen de gemeen
schappelijke bron en bedding aan te wijzen, kan
Mensch en Kosmos" verdienstelijk werk doen.
Door aanhangers van verschillende richtingen
ge.zamenlijk onder het gehoor te brengen van allen die
op dit gebied werkelijk iets te zeggen hebben, kan
het een belangrijke bijdrage leveren tot het neerhalen
van een aantal muurtjes die scheiden wat, verenigd
(hetgeen niet wil zeggen: met elkander vereen
zelvigd), schoner kan gaan bloeien.
HERMAN ROELSZ
en
Willem de Geus ,
J JONDERDVIJFENVEERTIG Engelsche
r~j oorlogsschepen, behoorende tot de zoogenaamde
?*? ?* thuisvloot en tot een gedeelte van de
Middellandsche Zee-vloot, ongeacht de vertegenwoordigers
van de Dominions en de schepen, die de koopvaardij
representeerden, lagen in linies, die verder reikten
dan het oog kan Zien, te Spithead voor anker.
Vergeet echter niet stond.er in het of f ideële pro
gramma van den vlootschouw geschreven dat deze
vloot, at vormt zij weliswaar de ruggegraat van de
Engelsche marine, meerendeels bestaat uit oorlogs
veteranen en uit schepen, die kort na den wereldoorlog
gereed kwamen. Een nieuwe, krachtige vloot, samen
gesteld uit vijf slagschepen, vijf groote
vliegtuigmoederschepen, eenentwintig kruisers, circa veertig
jagers en achttien onderzeeërs, benevens talrijke
geleide- en patrouille-vaartuigen, mijnenvegers en
bijkomstig materiaal, staat op stapel en zal over een
jaar of drie ongeveer, zee kunnen kiezen. Het stond er
zoo laconiek, gemoedelijk haait zou'k zeggen, doch
het heeft op mij den indruk gemaakt, dat degenen
die deze woorden met hun fiat bezegeld hebben, terdege
weten wat zij willen en van plan zijn om het zonder
gebruik van dikke woorden te doen.
Ik behoef U niet te vertellen, welk een machtigen
indruk die verouderde1' vloot gemaakt heeft. Hoe
imponeerend, ontzagwekkend zelfs, het schouwspel te
Spithead chter ook was, machtiger ben ik getroffen
door een woord, dat ik duizenden malen' bij mijn
bezoek aan land heb gelezen: Vrede.
Alle huizen op Wight en te Southampton, waren
ter gelegenheid van de kroning en van dit vtootfeest
versierd en bijkans alle droegen aan den gevel het
opschrift: that oür King may reign in peace".
Ik las de volgende opdracht aan George de zesde :
Wij wenschen Uwe Majesteit een lange,
PAG. 4 DE GROENE No.ll30
gelukkige en vreedzame regeering, opdat wij
waarlijk voorwaarts mogen gaan tot de jaren
die komen zullen; zeker en verheugd onder
Uwe leiding en sterk in de vereeniging dier
loyale broederschap van naties, waartoe wij het
een eer achten, te behooren."
Even opvallend waren ook de groote plakkaten in
etalages, op muren en schuttingen en achter de ramen
van particuliere huizen, die den voorbijganger op
wekten, hulp te verleenen aan de actie tot steun der
diep-ongelukkige Spaansche vrouwen en kinderen.
Terwijl ik over deze indrukken nadacht, kwam mij
de slogan van Lloyd George gelanceerd tijdens deri
grooten oorlog te binnen : we fight to make the
world fit for democracy".
Somtijds heb ik cynisch om dezen slagzin gelachen
en ben ik van meening geweest, dat zij niet meer dan
een leuze was, waarmede men het goedgeloovige volk
in het gareel hield; een nieuw idee, dat er aardig
uitzag, een frase, die nergens toe geleid heeft. Men
mag mij een naïef man heeten, die niet weet wat er
achter de schermen gebeurt, maar ik acht mijzelf wet
in staat om den gevoelstoon te beoordeeten, die uit de
organen van het Engelsche Volk spreekt en die mij
tevens van ieder Engelsch huis, dat ik in feesttooi
gezien heb, heeft toegesproken. Hij is democratisch :
vreedzaam. En dientengevolge geloof ik nu, dat de
toovenaar uit Wales met zijn spreuk meer bereikt
heeft, dan hij aanvankelijk vermoeden kon. Het is
weliswaar niet gelukt, de geheele wereld democratisch
te doen denken, maar deze geest schijnt bij de Engelsche
Natie stevig verankerd te zijn.
Ik betreur het, dat er oorzaken zijn, die het nood->
zakelijk maakten te Spithead een ontzagwekkend
machtsapparaat te demonstreeren en daar tevens bij
te vermelden: over een jaar of drie zijn wij nog
sterker. Indien een dergelijke vloot echter onontbeerlijk
is om de individueele vrijheid van tallooze menschen
te verzekeren, heb ik er vrede mee !
De reportage van de week
mtde
H. B. Fortuin
DE zon schijnt schuin door de groenende
boomen van de gracht. Het water kabbelt in
lichtende, rimpelende golfjes. Door de lucht
druischt het verre stadsgerucht, de zoele
voorjaarswarmte vleugt het raam binnen. Dan tinkeien in eens
een paar zwevende accoorden fijntjes door de
lentelucht en tusschen de losse stadsgeluiden. En e«n
zinderende stem begint te zingen, forsch en manne
lijk, krachtig en ernstig. Dat is de straatzanger, hij
met zijn vrouw. Je werpt een blik uit het raam naar
beneden op de gracht. Daar staan zij. Hij met een
breedgeranden sombrero, een zwarte jas; voor zich,
aan een riem, de citer. En naast hem, klein en be
wegelijk, iel het vrouwtje. Aan zijn voeten Staat
trouw en oplettend zijn groote herdershond.
Een geldstukje, in papier gewikkeld, vliegt het
raam uit, valt op straat, springt op, en blijft liggen.
Het vrouwtje, voorzichtig kijkend naar het verkeer,
loopt naar het midden van de straat, bukt zich
moeizaam en raapt het geldstukje op. Op een
sukkeldrafje terugloopend naar den kant voor een zware
vrachtauto, wendt zij het hoofd, om met een vrien
delijk knikje dank te zeggen.
Zoo is het elke week. Of het koud is en vriest,
midden in den winter, soms als het motregent, als
het heet en benauwd is, elke week staan zijn daar,
zingt hij, elke week raapt zij het geldstukje, en dan
loopen zij weer langzaam door, naar het volgende
kantoor op de lange, lange gracht.
Het is geen schokkend moment in den dag. Het
wekt een glimlach, als over iets vriendelijks, iets
uit de jeugd. Het zijn steeds van die huiselijke liede
ren, van die brave, goede liederen, die je op school
leerde of thuis zong. Daarom word je nieuwsgierig,
daarom intrigeert je het.
Nu heb ik alles gevraagd, nu weet ik alles ! Er
was niet veel te weten. Straatmuzikant worden,
straatmuzikant zijn is niet romantisch. Het is als
veel in het leven, wonderlijk gewoon en natuurlijk.
HET is al weer zoo lang geleden, dat Bauke
Kamstra een kleine jongen van elf jaar was.
Het is zoo lang geleden, dat wij ons er niet over zul
len opwinden, of alles, wat er toen gebeurde, een
gerechte vergelding of een justitieele vergissing was.
Voor een armen schoenmaker, Bauke's vader, met
achttien kinderen is het moeilijk rondkomen, en
daarom ging Bauke met een broertje vaak cokes
zoeken op de hoopen bij de losplaatsen van de
schepen. En toen er eens geen schepen waren, en
het thuis koud was, namen de jongens kolen wég,
die op de spoorbaan van de wagons gevallen waren.
Een jaar later kwam de dagvaarding en weer
een jaar later kwam de veroordeeling: opsluiting
tot het achttiende jaar !"
Het is uit met de vrijheid. En de kleine Bauke,
die zijn moeder hielp met aardappelschillen, die,
als hij een orgel hoorde, alles in, den steek liet, om
bij de muziek te gaan dansen, n zoo nog een paar
centen te verdienen voor moeder en voor zichzelf,
die, als hij zijn vader in het pothuis aan de Heeren
gracht zijn eten ging brengen, de gedichten in de
etalage van den kunsthandel daarnaast uit het hoofd
stond te leeren, dat kleine kereltje wordt met zijn
broertje gebracht naar het Rijksopvoedingsgesticht:
De Kruisberg, tot zijn achttiende jaar. Maar daar
kreeg hij een betrekkelijk goede opleiding. Daar kon
hij gedichten, leeren, sentimertteele en mooie. En
daar had hij ook de rust, om zich op zulk een wijze
eenigszins te vormen.
Dan komt hij vrij. Hij werkt bij verschillende
bazen, dan wordt hij, door een aanbeveling van,
Ds. de Visser, den lateren minister, geplaatst bij de
gasfabriek. Dat was op een Maandag in April 1903.
En twee dagen later, op Woensdag, breekt de
algemeene staking uit. Bauke staakt mee, wordt ont
slagen. Daardoor werd hij werkloos, want hij
kwam op de zwarte lijst. D.aar staat de jonge Kam
stra met zijn vrouw, ze moeten toch eten. Zoo
kwam hij er toe zijn muzikaliteit, zijn bedrevenheid
op de citer, zijn vaardigheid in het fluiten produc
tief te maken, in het bevriende Jordaancafévan
Langen Willem. Zoo werd Bauke Kamstra artiest.
NU begint zijn leven tot de historie te behooren.
Hij zingt op bruiloften en partijen, hij speelt,
als er kermis is, in de café's,' door het heele land.
Hij heeft daartoe een muziekkast geconstrueerd,
met pedalen, die triangels, castagnetten, bellen en
kleine bekkens in beweging brengen, en waarop hij
twee citers naast elkaar legt, een kast met lichtjes
en beschilderd met een kinderlijk, charmant
stilhven van muziekinstrumenten, een viool, fluiten,
een harp. Met vier andere muzikanten vormt Kam
stra een oud-Hollandsch ensemble, dat op kermissen
optreedt, waarin hij fluit en zijn citers bespeelt.
De ooi log maakt aan dit alles, aan de kermissen,
aan de feesten en aan het ensemble een einde. Bauke
Kamstra wordt pakhuisknecht bij het
Rijkskleedingmagazijn. Maar reeds na een half jaar begint zijn
zwerversbloed te spreken en trekt hij er op uit, nu
voor het eerst alleen op straat, met zijn muziek
kast, zijn citers, en nu ook er bij zijn liederen
zingend.
Die liederen. Ze zijn meest ernstig. De
glansstukken, die ook nu nog gezongen worden, dat zijn
de hooggestemde van Emiel Hullebroeck, de brave
van J. J. L. ten Kate, of dramatische van De
Genestet, het zijn evensliederen van Boedels en Dirk
Witte, of vlammende protestzangen van Multatuli.
Ed. Jacobs en Speenhoff, Renéde Clercq en
Chatherina van Rennes zijn vertegenwoordigd in het zwierig
gecalligrafeerde schriftje, waarin Kamstra's reper
toire te vinden is. Ook liederen van Kamstra zelf,
felle oorlogscoupletten, of refreinen van dramatische,
actueele gebeurtenissen, hel gekleurd en overtogen
van de sterke sentimentsverlangens van zijn publiek,
dat hem waardeerde en dus geld inbracht.
Zoo zijn er prachtige voorbeelden van volkskunst
als: ,,De vreeselijke moord in de Corversstraat te
Rotterdam" :
In een woning aan de Corverstraat
Speelde zich een drama af
Een wreedaard doodde daar zijn kind
't Ligt nu in Crooswijk's graf,
Door ruwe, vuile marteling
Werd 't huwelijk haar een kruis
De moeder gapte onverwachts
Twee kinderen uit dat huis.
Geholpen door familieband
Zoo wordt alom verteld,
Werd 't door den vader niet alleen
Door d'grootouders gekweld.
Totdat opeens Zijn moor'naarshand
En 't hart vol giftig vuur
Marietjes hoofdje onverwachts
Verbrijzelt aan den muur.
Nu ligt haar lichaam rustig neer
In 't kille, somb're graf
En wacht haar paatje, doodsbenauwd
Op zijn verdiende straf.
Als straks zijn celdeur dicht zal slaan
Voor jaren, jaren tang
Dan hoort hij nog Marietjes stem
En wordt het hem zoo bang.
MAAR intusschen had de depressie zijn intrede
gedaan. In dien tijd steeg de radio tot de onheil
spellende hoogte van haar alomtegenwoordigheid.
Sindsdien raasden de auto's langs de voorheen stille
Amsterdamsche grachten. Het vrouwtje trekt den
zanger aan zijn mouw terug, anders was hij onder
de denderende wielen geraakt. En zij wil midden
van de straat het geldstukje oprapen. Op stille
gummibanden suist een glanzende 8-cylinder den
noek om. Het lied staakt, een valsch accoord: Pas
op moeder !" En het vrouwtje is met een sprongetje
nog net in veiligheid.
Maar tegen het dreigend gerucht van zooveel
honderd ton staal en ijzer en de roffelende cylinders
,van den Amerikaanschen wagen is de stem machte
loos. En moedeloos gaat het sonore, menschelijke
geluid onder in de genadelooze disharmonieën van
het lied der techniek.
Met die auto's en die motorbooten in de gracht
is er geen zingen meer tegen. En als ik moeder
niet aldoor gewaarschuwd had, was ze al honderd
keer dood. Pas toch op mensen !"
Dat eenrichtingverkeer op de grachten is nog
een zegen voor ons, wil u dat wel gelooven?"
En dan de radio. Die doet de menschen niet
"meer verlangen naar straatmuziek. Ze kunnen je
niet eens hooren meer J"
Want als vroeger Kamstra in zijn fijne, gekleede
jas, met een zwierige lavalière en met zijn breeden,
zwarten hoed stond te zingen in de nieuwe buur
ten", in de buurt van het concertgebouw, oh schoon
symbool! dan gingen de ramen open van de deftige
huizen, en deftige mevrouwen vergaten even hun
deftigheid, om als kleine schoolmeisjes te luisteren
naar de schoolliedjes van Bauke Kamstra.
Zooals ik daar stond, midden in zoo'n straat,
was ik een artiest! 's Winters met een fijne hooge
witte boord, 's zomers met een schillerkraag."
Bauke Kamstra en zijn vrouw op de gracht
Maar nu spelen achter gesloten ramen eindeloos
de-lunch- en dinerstrijkjes, draaien steeds maar de
grammofoonplaten, scandeeren de jazz-orkesten
of jubelen zangers. Maar geen geluid van den
straatzanger dringt meer naar binnen en geen geld
stukje springt meer op straat.
Het is," zegt Kamstra, ,,dat ik een groot reper
toire heb, nog van vroeger, want je hebt geen plezier
meer, er iets bij te leeren ! .. .. Door de malaise heb
ik het gevoel, van een artiest een bedelaar te zijn
geworden .. .."
Het zijn nu slechts nog de grachten, met de
kantoren, waar de radio nog niet binnengedrongen
is, omdat hersenwerk geen storend geluid verdraagt,
maar nog wel eenmaa! in de week het fleurige
lied den arbeid even mag onderbreken. En toen
alle muziek van de grachten moest, door de politie
verordening, was het een hooge magistraatsvrouwe,
die genadiglijk voor Kamstra dispensatie wist te
verwerven van het doodelijke gebod.
Als dat er niet geweest was, hèmoeder?''
? Vóór twaalf uur moeten de grachten afgewerkt
zijn. Tot twaalf uur hebben de heer en van de beurs
tijd en rust, hun gedachten even af te laten leiden
door een paar melancholieke klanken. Na twaalf
uur rinkelen de telefonen, ratelen de tikkers,
hameren de koersencijfers in de hersenen der
geplaagden dezer aarde.
Dan sjokt hij met zijn brave vrouw de lange
gracht af, naar huis, naar een klein wóninkje bij
een hoog viaduct, waar de treinen overheen den
deren.
De tijden zijn moeilijk. Vroeger, bij een kantoor,
kreeg je 70, 80 centen. En dan op een dag, kwam
er die vriendelijke heer naar buiten, die altijd voor je
bij het kantoor rond ging: Kamstra, er is allemaal
nieuw, jong personeel aangenomen, en die krijgen
zelf zoo weinig, dat ik niets voor je losgekregen heb."
Eiken dag wordt het minder.
En altijd moet je er uit. Als ik speel in den regen
trekt mijn citer krom, een mooi instrument \an
Johannes de Heer, of de snaren roesten en springen;
dan moet zij bij de kachel drogen. En dus kan ik
maar beter naar huis gaan. Dan is er geen geld. En
de huisbaas weet het al: als het een paar dagen
. regent, krijgt hij niets, dan is er niets, ook geen eten.
En daarom, als het maar everi gaat, ga ik er uit.
En als het dan misère is, en het weer is somber, dan
speel ik ook een lied, dat daarbij hoort: Er zijn er
zoovelen, die lijden op aarde" of iets dergelijks.
Maar als het mooi weer is, zing ik: Door mijn wo
ning speelt een zonnig licht", of (en hij weet, dat uit
ons raam dan een extra-gave op de straat komt
dalen): Sikkels blinken, sikkels klinken". In het
voorjaar speel ik Waldesrauschen, en zoo vind je, als
je op de gracht loopt, altijd wel een lied, dat bij je
eigen stemming en bij de stemming van de menschen
past. En als het dan mooi weer is, vergeten we ajle
ellende, meneer, dan ben ik blij en dankbaar, dat ,
ik zanger ben, dan zing ik over de vreugde en het
geloof, dat ik in mijn eigen hart draag. Dan kan ik
mij niets mooiers, niets vrijers, niets heerlijkers
voorstellen dan straatzanger te zijn.
Kom vrouw, we gaan er nog eens op uit. Het
weer is te goed. En misschien halen we zooveel op,
dat ik min pak uit de lommerd kan krijgen !"
H, «1
W-W
t'y *?'.' T
!.«?..
teJP. ,,_
?» T