De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 12 juni pagina 5

12 juni 1937 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

F. v. Letterkundig leven Muziek l Tegengif tegen domheid S» Vestdijk Aldona Huxley: Tbc Oltvo Tree (Chatto and Wind u», Londen) WAAR het begrip essay" uit Engeland afkomstig is, daar zijn de Engelschen ook steeds de beste essayisten gebleven. Meer dan eenige andere vorm van literatuur berust het essay op een compromis, op het bewandelen van een middenweg: de Engelschen zijn meesters daarin. Niet te zwaar en niet te oppervlakkig, niet te veel kunstwerk" (a la Valéry) en niet te veel met wetenschap" vol gepropt: ziedaar de essays van Huxley, die tegelijk levendig zijn en logisch overdacht, en daarbij van een zekere verfijnde gemoedelijkheid", waardaor het soms den schijn heeft alsof in dit genre het accent van den gezellig ouderwetschen Engelschen roman zijn laatste toevlucht heeft gevonden. Huxley is befaamd om de geestige wijze, waarop hij zijn feitenkennis weet te ventileeren; bij hem sluit de belezenheid de lees baarheid niet uit, ondersteunt haar veeleer, en dat wel in de eerste plaats omdat hier geen sprake is van pronken met geleerdheid, doch enkel van doel matige illustratie. Er is een wissel werking tusschen cultuur-historische anecdote en algemeene beschouwing, die buitengewoon gunstig vet loopt, onder voorwaarde tenminste, dat Huxley zich den tijd geeft. Reeds in vroegere essaybundels (?Music at night" b.v.) kon men opmerken, dat de langere essays beter waren dan de korte; in The Olive Tree" is dit verschil nog veel duidelijker. Men vergelijke New Fashioned Christmas" of English Snobbery" of zelfs het alleraardigste Waterworks and Kings" met de beide groote op stellen Writers and Readers" en Justifications". Zonder te willen beweren, dat Huxley in de kortere essays tot een vaardige journalistiek vervalt, geef ik toch de voorkeur aan die waarin hij ruimte heeft om te philosofeeren; want dit philosofeeren is bij hem de hoofdzaak, en hoewel het in de kortere essays allerminst ontbreekt, worden het gehalte en dédraagwijdte ervan daar toch geheel overvleugeld door de anec dote of het geval, dat er de aanleiding toe vormde. Algemeene beschouwin gen', theorieën zelfs, rondom het Engelsche snobisme in 5 pagina's moeten onver mij del ij k banaal worden of school meesterachtig. Van beide gebreken is Huxley niet vrij te pleiten, en zelfs in zijn beroemde inleiding tot de brieven van Lawrence is de toon van het schoolrapport niet geheel vermeden. Maar in de werkstukken, die ik zoo even noemde, merkt men ze nauwe lijks. Afgezien van biografische verhande lingen: over T. H. Huxley, Crébillon, Lawrence en Haydon, de reisbeschrij ving In a Tunisian Oasis" en de erudiet-associatieve meditatie The Olive Tree", kan deze bundel beschouwd worden als een zeer objectief gehouden requisitoir tegen de menschelijke dom heid ; in zooverre is het boek up to date. De meeste van deze opstellen zijn theoretische verlengstukken van den roman Eyeless in Gaza", waarin de scepticus Huxley zich ontpopte als humanitair profeet, een metamorphose die hem volgens sommigen slecht af gaat, en die in elk geval beter tot haar recht komt in het essay dan in z.g. creatief werk. Als intellectualist is Huxley tot cultureele propaganda over gegaan, omdat zijn intellectualisme bedreigd wordt; dit motief, niet vrij van egocentrische beperking, ontleent zijn algemeen belang daaraan, dat er dui zenden zijn zooals hij. Huxley's intel lectualisme is bijna Grieksch eenzijdig, maar binnen die eenzijdigheid toch weer omvattend genoeg, en er is geen twijfel aan mogelijk, dat de mensche lijke rede, tot volmaaktheid gebracht, niet alleen niets meer gemeen heef t met een bekrompen rationalisme, maar ook een van de mogelijke oplossingen beteekent voor alle moeilijkheden, die oppervlakkig beschouwd, zich aan de werkzaamheid van het intellect ont trekken. ,,To think correctly is the condition of behaving well." Men kan dit onderschrijven, mits men correct ly" in de ruimst mogelijke beteekenis neemt, niet in die van een onberispe lijke toepassing van logische syllo gismen. Dat Huxley's correct denken zoowel het correcte voelen" als het correcte willen" vooronderstelt, wordt zeer duidelijk aangetoond op pag. 83 (in het essay Words and Behaviour"), waar de auteur zich beroept op de Boeddhistische opvatting, die domheid gelijkstelt met zonde. Ook in andere opzichten staat het Boeddhistische denken" wel zoo ver mogelijk af van onze Europeesch-rationalistische practijken, die echter de Europeaan Huxley is niet de eenige om dit te be wijzen, ik herinner aan het kritische neo-Boeddhisme van een Leopold Ziegler, of zelfs aan Schopenhauer en Nietzsche vanuit hun eigen praemissen gemakkelijk in dien zin te overwinnen zijn, dat tusschen Oost en West nauwelijks nog eenig princi pieel verschil kan worden bespeurd. Huxley gaat uit van de overtuiging, dat in de meeste gevallen domheid niets anders dan kwaadaardigheid is, dat de mensch incorrect denkt niet omdat hij niet beter weet, maar omdat het in zijn kraam te pas komt, omdat on wetendheid en geborneerdheid hem in staat stellen tot het bevredigen van zelfzuchtige neigingen: hetzij doordat hij de oogen sluit voor de gevolgen, hetzij doordat hij die neigingen'ratio naliseert. Voorbeelden van dit rationaliseeren, soms zeer vermakelijke voorbeelden, vindt men in Justifications". Geheele theologische sys temen zijn er in den loop der tijden uitgedacht om den mensch langs de zonderlingste omwegen aan een be vrediging te helpen van zijn sexueele of Aldous Hux/ey, de thans drieënveert/g ' jarige Enge/sche schrijver, von w/en h/er o.fl. besproken zijn: Brief Candles en Brove New World. agressieve instincten, maar vooral is het de taal, en de hiermee gegeven mogelijkheid tot verbloemend abstraheeren en generaliseeren, die het indi vidu ontheft van zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Militairisme en nationalisme, zij zouden zonder taalfetischisme niet bestaan, zoo sugge reert Huxley ons, wiens belezenheid zich hier zelfs uitstrekt tot krijgswetenschappelijke werken, waarin vol gens hem het begrip vijand" en der gelijke allereerst moet dienen om het lijden van de individueele vijanden" aan het oog te onttrekken. Huxley's stellingen betreffende het actueele oorlogsgevaar zijn hier en daar aanvechtbaar. Zoo waar hij een effectief volkenbondsleger, dienende om dictatoiiaal geregeerde landen in toom te houden, afwijst (pag. 89?90). Een gewone wereldoorlog, met al de ellende daarvan, zou het gevolg zijn, het omgekeerde dus van wat men be reiken wilde. Deze redeneering gaat mank, omdat de preventieve werking van een inderdaad effectief volken bondsleger over het hoofd gezien wordt. Het zal Huxley toch niet onbekend zijn, dat de wereldoorlog waarschijnlijk ver hinderd had kunnen worden, indien Duitschland geweten had, dat Enge land niet neutraal zou blijven. A fortiori moet dit gelden ten aanzien van een macht, die juist gedefinieerd wordt door een ontbreken van neu traliteit in de ouderwets diploma tieke beteekenis. Maar Huxley roert de mogelijkheid van preventieve wer king niet eens aan, met geen enkel woord: een van de weinige plaatsen in dit boek, waar hij zijn eigen program van correct denken ontrouw is ge worden l Zsolt v. Harnanyi, Uiigarlache Rhapaodle (Esche Verlag, Lelpzlg) IN 1200 bladzijden heeft de Hongaarsche schrijver v. Harsanyi den levensroman van den musicus Frans Liszt willen geven. Het volumineuse boek is echter geen levensroman", het lijkt alsof de auteur Liszt's biographie aanschouwelijk" heeft overgeschre ven en de voorvallen in scène" gezet. Inderdaad, de schrijver heeft niets vergeten, alles wat men over Liszt in de biographieën over hem vermeld vindt, vindt men hier terug, tot het kleinste toe. Maar zoo herschept" men de figuur van Liszt niet, zelfs niet in een levensroman". Meer dan eenige romantische figuur heeft die van Liszt het noodig in het kader van zijn tijd geplaatst te worden, hij is te veel de echo en vaak ook het product van zijn tijd. Het is mogelijk, dat het groote publiek" dit vlakke boek zeer fraai vindt. Het is altijd interessant over de liefdesverhoudingen van groote man nen te lezen en te constateeren, dat deze ook maar menschen waren, en het boek is in dat opzicht uitvoerig genoeg; echter, dat was niet het be langrijkste aan een veelzijdige figuur als die van Liszt en het beeld, dat de schrijver thans van hem geeft, is niet vrij van banaliteit. Banaal was Liszt zeker niet, al verbleekte veel in den loop der tijden. De man, die eens den Roem als een stokpaardje bereed en toch met niets dan wat linnengoed en zeven zak doeken wist te sterven, verdient een beter monument", dan von Harsanyi hem hier opricht. C. v. W. 'tia tBemard von Brentano: Prozesa ohne Richter (Querldo, Amsterdam) BEHALVE een comedie, verschil lende novellen en eenig essayis tisch werk, publiceerde Brentano verleden jaar de uitstekende schilde ring van een Zuidduitsche Katholieke familie tijdens en na den oorlog in zijn roman Theodor Chindler", en in dit nieuwe boek geeft hij de beschrijving van een aantal menschen, die gedoemd zijn te leven in een autoritairen staat. Chindler" was grootscher van opzet. Het bevatte, behalve de lotgevallen van een gezin, die hij tot een harmonisch geheel had vervlochten, ook algemeene beschouwingen van politieken, strategischen en moreelen aard. Prozess ohne Richter" is kleiner van omvang; de handeling blijft be perkt tot een gering aantal personen en de heerschende politieke en sociale toe standen worden slechts aangeduid voorzoover zij onmiddellijk betrekking heb ben op de figuren uit het boek. Nergens treedt de auteur tusschen zijn perso nages en den lezer; hij heeft zich ont houden van alle critiek en bespiegeling, en laat zoowel feiten als personen spre ken voor zich zelf. Die feiten zijn deze: de regeering van een land, dat nergens met name wordt genoemd, wil een onderzoek instellen naar de vorderingen der leerlingen van het middelbaar onderwijs en daarbij tevens den aard en de mentaliteit van dit onderwijs en zijn leeraren laten vaststellen. Verschillende professoren moeten het onderzoek leiden, maar het blijkt, dat het oordeel der regeering reeds van te voren gevormd was en dat de geheele handeling slechts op touw is gezet om de Staatsvijanden" onder het onderwijs op het spoor te komen. Een der professoren (Klitander), die volgens zijn geweten rapport heeft uit gebracht en wiens oordeel daardoor af wijkt van dat der machthebbers, wordt in de couranten een verrader der if, jeugd en der regeer ing" genoemd; hij «wordt ontzet uit zijn ambt en eindigt zijn leven in een concentratiekamp. Brentano is een te goed individueel psycholoog om zich te beperken tot dit algemeene conflict. Hij heeft levende personen, geen actueele symbolen uit gebeeld en hij verdiept zich in de per soonlijke conflicten en problemen van zijn figuren. Professor Klitander, een vijftiger, voelt de liefde voor zijn echtgenoote verminderen en heeft behoefte aan een jonge opgewekte vriendin, bij wie hij zijn zorgen kan vergeten en die zijn gekwelde zenuwen tot kalmte zal bren gen. Maar tijdens zijn strijd met de openbare macht komt de liefde van zijn vrouw tot volle ontplooiing, Het leed, haar man aangedaan, wreekt zij tenslotte door de vrouw, die naar haar meening haar man aan de regeering heeft verraden, te dooden. Een redeloos protest, in waanzin volbracht, maar in elk geval een daad, die de passieve sfeer van het langzaam vergiftigd worden door de vrees voor echte en vermeende spionnage, plotseling en positief door breekt. De sterke en beklemmende suggestie van dit boek gaat vooral uit van den angst, die aanvankelijk ongemerkt, doch later des te fataler den lezer aan tast. Die Angst, die sie in den Laboratorien des Staates stichten, habe alles kahl gefressen, wie Mehltau". Zij on dermijnt het vertrouwen van mensen tot mensch en beheerscht het geheele leven. Bijzonder suggestief is ook het imaginaire proces, waaraan het boek zijn titel ontleent, en dat drie weken lang in de werkkamer van professor Klitander gevoerd wordt en met zijn veroordeeling eindigt. Brentano is er opnieuw in geslaagd, de elementen, die in de boeken van mindere schrijvers elkaar meestal afbreuk doen, organisch en op een hoog plan te synthetiseeren: kunst en actualiteit. M. Drie concerten der Maneto John Daniskas DE beide eerste, door het comit Maneto gearrangeerde concer ten, hebben ons een in vele op zichten verduidelijkend en leerrijk beeld verschaft, van een groot gedeelte der moderne Nederlandsche muziek compositie. Naast een korte inlassching van enkele werken uit den bloeitijd der Nederlandsche scholen in de 156, ióe en iye eeuw (Jacob Obrecht, Jan Tollius en J. Pz. Sweelinck), en eenige composities van de oudere generatie (Joh. Wagenaar en Alphons Diepen brock) bevatten de programma's uit sluitend werk van deels nog zeer jonge componisten, waarbij vele werken hun eerste uitvoering beleefden. Zoo boden deze concerten dus een uitstekende gelegenheid, een van vele zijden be lichten indruk te verkrijgen van de winst- en verlies-rekening der muzikale productie gedurende de laatste jaren in Holland, en de plaats die zij in het to taalbeeld der hedendaagsche muziek inneemt. Want juist nu de moderne muziekcompositie uit de hevig-actueele, van het eene in het andere experiment vallende, revolutionnaire tijdvak, in een meer rustige, op consolidatie der uit eindelijk gevonden nieuwe waarden gerichte periode gekomen is, doet zich démogelijkheid voor, een scherper om lijnde voorstelling te verkrijgen van de ontwikkeling der moderne toonkunst en de problemen die zich hierbij voor doen. In hoofdzaak teekenden zich drie richtingen af, waarvan wij er twee als een gevaarlijke Skylla en Charibdis moeten kwalificeeren, waartusschen de derde zich met meer of minder suc ces door weet te worstelen. Wij vinden n.l. eenerzij ds een door en door on vruchtbaar, in de abstractie vastloopende, in hoofdzaak cerebraal gecon cipieerde compositietechniek, die nog stamt uit den tijd der experimenten, doch reeds sinds lang als overwonnen beschouwd dient te worden, anderzijds, waarschijnlijk als reactie daarop, een merkwaardig terugvallen in, hetzij romantische, hetzij nog vroegere (middeleeuwsche of renaissancistische) stijltendenzen, die wel is waar een succes bij het publiek kunnen boeken, doch voor de ontwikkeling der muziek van geen, behoudens dan louter phenomenologische beteekenis zijn. Tusschen deze twee uitersten bewegen zich dan een aantal werken, waarvan wij den indruk kregen, dat zij de dragers van een zich ontwikkelend nieuw klank idioom zijn. Uit boven omschreven gezichts hoek bezien moeten wij voor de uitvoering van het Motet Haec Deum Coeli" van Obrecht, het Ma drigaal Della veloce sona" van Tollius en de beide werken van Swee linck, Psalm 122" en het Chanson Tu as tout seul", dankbaar zijn. De ontroering, die deze werken te voorschijn riepen, behooren tot de schoonste herinneringen, die wij van den tweeden uitsluitend aan werken voor koor en orgel gewijden avond meenamen. Van Diepenbrock hoorden wij de Hymnus de Spiritu Sancto" voor mannenkoor en orgel, en het Caelestis urbs Jerusalem", voor ge mengd koor a capella. Niettegenstaande de merkbaar diepe religieuze belevin gen, waaruit deze werken geboren zijn, komt het ons voor, dat wij vooral in de Hymne niet den Diepenbrock hoor den van b.v. het Te Deum of andere meesterwerken. De muziek miste voor ons de expansiviteit, en breede concep tie, die men bij het vertolken van zulk een tekst als eisch mag stellen. Joh. Wagenaar luidde de geheele Manifestatie in met de in weelderige koperklank badende Intrada en Hymne voor trompetten, bazuinen en orgel, composities, die opzettelijk in den plechtstatigen Venetiaanschen stijl uit het einde der i6e eeuw gehouden zijn, en als zoodanig van knap vakmanschap en fijne muzikale intuïtie voor deze vormen getuigden. Van de nu volgende werken, uitsluitend van hedendaagsche componisten, noemen wij allereerst een groep composities, waarin meer Middeleeuwen, Renaissance en Ro mantiek rondspoken, dan bij den mo dernen tijdgeest aanknoopende inspi ratie. Vroege meerstemmigheid, Palestrina, Verdi, ja soms Wagner en Caplet zijn de namen van enkele der Sirenen, tegen wier verleidelijk gezang deze componisten niet opgewassen waren. Wij noemen hier werken als de Missa Brevis" van H. Andriessen, die zich echter (zooals zijn werken van meer recenten datum getuigen) van dit Sirene-complex bewust aan het bevrijden is, de Hymnus matutinus" van Sem bresden en het Canticum Fratris Solis" van B. v. d. Sigtenhorst Meyer, twee werken die, trouwens evenals de Mis van Andriessen, voor het grootste gedeelte voortreffelijk klinken, dank zij de toepassing van door de eeuwen beproefde muzikale gegevens, doch o.i. door de archaïseerende elementen voor de moderne muziek van geen beteeke nis zijn. Hetzelfde geldt ook voor Henriette Bosmans' Belsazer" voorzang en orkest, dat in zijn geheele structuur n brok ige-eeuwsche operaromantiek is, met Koningsfanfaren, etc. EEN andere groep vertegenwoor digde de nog in het experiment van al heel wat 'jaren geleden vast zittende componisten. Robert de Roos zal waarschijnlijk wel een portret van Stravinsky in zijn onmiddellijke nabij heid hebben: wij zouden hem dan ten sterkste aanraden bij het aanschouwen daarvan de spreuk Quod Heet lovi non licet bovi" indachtig te willen zijn. De groote tam-tam-opmaak van zijn Chant Funèbre" werd in geen enkel opzicht door den muzika!en inhoud van dit stuk gemotiveerd. De Drie Orkeststukken" van Koos v. d. Griend stelden ons eveneens teleur; gewilde en abstract aandoende polyphone com plexen doen hier onaangenaam kakaphonisch aan. Als bepaald positieve waarden hoor den wij dan tenslotte nog een aantal werken van Willem Pijper, (?Heer Danielken" voor gemengd koor en Van den Coninc van Castilien" voor man nenkoor) Bertus van Lier (Symphonie Nr. 2), Guillaume Landré(?Vier Orkest stukken" en het vrouwenkoortje Egidius, waer bestu bleven") en Henk Badings (de beide mannenkoren St. Jan's Gheleide" en Dat Liet van den Rhijnscen wyn", en het declamatorium De Westewind"). Tot deze groep re kenen wij ook het tweede werk dat van Andriessen tot uitvoering kwam, en tot zijn hier reeds aangeduiden nieuweren stijl behoort, het decla matorium Ballade van den Merel". De beide declamatoria van Badings en Andriessen toonden ons welke moge lijkheden er in dezen nog weinig door de moderne componisten gecultiveerder! vorm schuilen. Een bizonder sterken indruk maakten voorts de hier voor de allereerste maal uitgevoerde or keststukken van Guillaume Landré, en het mannenkoortje van Badings St. Jan's Gheleide". Van deze geheele groep kunnen wij samenvattend zeg gen, dat zich hier een geleidelijk rij pende stijl ontwikkelt, die zich hoe langer hoe meer van de bovenomschre ven gevaren bewust wordt, en zich in een groote individueele schakeering met recht representatief mag achten voor de moderne muziek van de laatste jaren, al zijn er werken bij, die voor een gedeelte nog merkbare overgangstendenzen vertoonen, zooals b.v. eeni ge gedeelten uit de Symphonie van v. Lier. Denogresteerende nummers van het zeer overladen programma waren een Toccata van Marius Monnikendam, een Passacaglia van Herman Strategier, beide voor orgel, en een mannen koortje Boerencharleston" van Joh. Bordewijk-Roepman. De beide orgelwerken konden ons in geen enkel op zicht van hun bestaansrecht overtui gen; de Boerencharleston is een bril* lant mannenkoorconcours-nummer, met al het fraais dat daaraan verbon den is. Alles bijeen genomen was er dus inderdaad veel verlies, doch tevens ook veel winst te boeken bij dit eerste ge deelte van de manifestatie der Neder landsche toonkunst. Wat de uitvoering betref t, moeten wij volstaan met de opmerking, dat over het algemeen de prestaties van de ko ren, het orkest en de solisten op een hoog niveau stonden, en er zoodoende een warm en goed gefundeerd pleidooi voor deze soms buitengewoon zwaar te realiseeren werken gehouden werd. Het derde concert was geheel gewijd aan de kamermuziek. Uitgevoerd wer den werken van A. Diepenbrock, P. F. Sanders, J. Mul, N. Richter, C. Jacobs, H. Henkemans, H. Zagwijn, P. Ketting Vermelden wij van dezen avond voorloopig slechts, dat vooral de Sonate voor violoncel en piano van Hen kemans, het Strijksextet van Zagwijn en de Partita voor twee fluiten van Ketting bijzondere indrukken achter lieten. De lichte muze H. B, in Scheveningen Theater der Prominenten: BItte Elnatelgen (Lntine Palace, Scheveningen) ALS het zomer wordt, vertrekt het cabaret uit de steden en ves tigt het zich aan zee. In Sche ven i ngen ontvangt ons telken jare Louis Davids in het Kurhaus Cabaret, waarin hij dit jaar door Louis Gimberg ter zijde wordt gestaan. En verder is er dezen zomer in Scheveningen een ca baret in het Lutine Palace. Het Lutine Palace bestaat uit de katakomben van het Palace Hotel, waar reeds het vorig jaar de nieuwste vinding voor straffe loos gokken, het door blauwzijden dames voorgereden rijwiel-polospel, een merkwaardigerwijs gecharmeerd pu bliek had. Nu zijn de fietsende schoonheden tot een later uur van den avond uitgesteld, en treedt daarvóór het Theater der Prominenten" op met de revue Bitte einsteigen". De tekst en muziek zijn van Willy Rosen; verder treden er in op Siegfried Arno, Otto Wallburg en nog drie dames en drie heeren. Wanneer het gaat beginnen ver dwijnt het strijkje" van het podium, waarna de componist-pianist-tekst dichter van deze, en van vele andere revues, op de verhooging en achter den vleugel kruipt. Willy Rosen is wel de sterkste indruk, die men van dezen avond kan krijgen. Hij is klein en cordaat, met soms glundere en soms melancholieke oogjes achter een onderwijzersbril. Hij lijkt op een pienter en eerbaar hoogleeraar, b.v. in de ver gelijkende taalwetenschappen. Maar hij zingt, ondanks zijn kalen kop, als een heerlijk brutale straatjongen met een schorre, nonchalante stem. Als hij in zijn nummer van het programma: Der Schlager persönlich", een kwar tier lang zijn oude, overbekende en zijn nieuwe liedjes voorzingt, is dat op alle manieren goed en aangenaam. Zijn spelen en zingen doet rhythme en me lodie van zelf spreken. Het is, of hij verhaaltjes vertelt. En eerst, als je niet meer naar het verhaaltje, maar naar de vertellende stem gaat halsteren, is te merken, dat die uit muziek bestaat; dan hoort men pas, hoe hij goochelt met rhythmen en toonaarden om zijn muzikale grapjes en pointen te berde te brengen. Het komt er uit als water, en uit zijn quasi trotsche woorden: Text und Musik von mir" en zijn vergenoegd gezicht, begrijpt men, dat hij er net zoo veel plezier in heeft als wij. Dat is meestal een waarborg voor een goede prestatie. , Maar Rosen zit maar een kwartier op het tooneel. De rest van den avond is hij buiten den lichtkring van de schijnwerpers en begeleidt hij. Dan staan er. op het tooneeltje de beide andere Prominenten": Siegf ried Arno en Otto Wallburg. En ook de nietprominent'e verdere leden van het ge zelschap. ' Arno is prominent. Deze acteur danser-operette-ster kent den humor als zijn zak. Hij zegt er j i j-en-jou tegen. Hy doet niet grappig, maar hij is grap pig. Zijn 'lange, buigzame figuur, zijn sloom gezicht met den prominenten" neus blijken geschikte requisieten om het lachwekkende in, de dingen des dagelijkschen levens tot uitdrukking te brengen. Als Arno speelt, hoe men, zich voortdurend excuseerend, door een overvolle gang van een rijdenden sneltrein schuifelt, (dien hij ons sugge reert) , om aan het einde van den wagen de handen te gaan wasschen, als hij, heen en weer geschommeld, manoevreert met de twijfelachtige water kraan en een vuile, natte, opgehangen handdoek, en tenslotte zijn handen aan zijn zakdoek afdroogt, zien wij daar op het tooneeltje een stukje van ons eigen leven, iets, wat wij dikwijls ondervonden hebben, maar waarvan eerst Arno ons de komische zijde laat zien. En we lachen niet om Arno maar om ons zelf! Bij Wallburg lachen wij om den ander: uitsluitend om dien dikken, geaffaireerden heer op het tooneel. Wall burg is komiek, omdat hij een bepaald type uitbeeldt: den-goedigen-dikkerdin-de-klem. Niets ernstiger dan Wall burg; heilige aandacht, kinderlijke eenvoudigheid en onnoozelheid! En dit alles met zóó veel argeloosheid, met zooveel goed vertrouwen in de wereld en in zijn medemensch, met zooveel wanhoop om zich zelf, dat wij vergeten, dat het misschien niet heelemaal mo dern meer is en dat het wellicht slechts' maniertjes zijn. DE cabaret-revue komt bij dit alles in de tweede plaats. Het is de soort amusement, die tot niets verplicht, schijnbaar de eenige soort die onze aandacht nog van de conjunctuur af kan leiden. Het is het sentiment en de humor, die niemand boos kunnen ma ken, omdat het aan niemand en niets raakt. .Alleen door een krachtige tooneelpersoonlijkheid als Arno of Wall burg wordt deze steriele cabaret-stijl een enkele maal tot leven gewekt. De verdere leden van het ensemble, drie dames en drie heeren, zingen, spre ken, spelen lustig mee. Zij zijn beter, noch slechter, dan velen hunner Hollandsche collega's. Wat hun betreft geldt voor deze revue: Holland kan al het tweederangs amusement, dat het noodig heeft, zelf produceeren l ':' *J P#'. ''»' .1 * ? warm water installatie en op aen acntergrona ae koelkast.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl