De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 3 juli pagina 5

3 juli 1937 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

FRANS HALS EN ZIJN *NVLOED i.fel Bij de opening der Haarlemsche tentoonstelling IN het museum te Haarlem, jj / »-w» dat zijn naam ontleent aan I TOJ* W den grooten schilder wiens naam boven deze regelen staat, is, dank zij het initiatief van den directeur, den heer G. D. Gratama, thans een tentoonstelling geopend, aan Frans Hals ge wijd. Deze tentoonstelling trekt niet alleen de aandacht door het van elders daar heen gezondene, maar zal bovendien, naar wij hopen mogen, dui zenden doen genieten van hetgeen den roem van Haarlem en zijn museum uitmaakt: de onvolprezen schutter- en regentenstukken van Krans Hals. Helaas zijn deze nog steeds aan te weinig Hol landers bekend; telkens weer spreekt men menschen die reeds jaren van plan zijn ze te gaan zien, maar die er nog nooit toe gekomen zijn. En toch, naast de Velasquezzalen in het Prado te Madrid, welks inhoud thans tijdelijk is opgeborgen, is er ter wereld geen plaats waar men dusdanig inten sief genieten kan van een schilderkunst die vlot is en van groote virtuositeit, doch tevens even serieus en degelijk als opgewekt en losjes, een kunst, ons ?** . ? voorgedragen in een zóó groote IVl CLTtïTl reeks van elk op zichzelf weer Directeur van het Mawritshuts verschillende doeken, dat men er telkens opnieuw versteld van staat. Want, ja zeker, ook elders zijn reeksen; de waardige Stanze van Rafaël, de decoratief doorwerkte friezen der Sixtijnsche kapel, Tinttretto's verbluffende doeken in de Scuola di San Rocco te Venetië, Rubtns' weelderig-barokke allegorie op het leven van Maria de Medici in het Louvre. Maar nergens is die tinteling, die roes van kleur, die ongezochte bravour gecombineerd met fijnheid, die opgewekte schalkschheid en dat toch typisch Hollandsche wat men onzen burgerlijken adeldom zou kunnen noemen en wat ons steeds, ondanks alle grootheid van buitenlandsche kunst, naar eigen meesters terugtrekt. DE kunstenaar, dien dezen zomer velen zullen komen eer en, gelijk zij het verleden jaar Jeroen Bosch en daarvóór Jan Vermeer en Rembrandt hebben gedaan in het Museum Boymans en het Rijksmuseum, was geen geboren Hollander. Uit Mechelsche ouders te Antwerpen ongeveer 1580 geboren, woonde hij met dezen reeds in 1591 te Haarlem, in de dagen toen zoovele protestantsche Vlamingen hun vaderland verlieten. Hij leerde er bij Van Mander, maar werd allesbehalve, een academicus. Het eerst trok hij de aandacht met den grooten schuttersmaaltijd van 1616 en van dat oogenblik af heeft hij tallooze portretten, portretgroepen en schutter- en regentenstukken gemaakt. Wars van alle theorie en traditie, in wezen een opgewekte bohémien, schiep hij zich een eigen stijl en techniek, even oorspronkelijk als verrassend. Die durf, technisch in die dagen algeheel nieuw, ging gepaard met gewaagde kleurcombinaties, zooals twee tinten rood vlak naast elkaar. Op deze wijze voortgaande, ontwikkelde de meester zich spoedig tot een kolorist van den eersten rang. Het toppunt vormt in dit opzicht zijn schuttersgroep van 1633, waar hij het heeft klaar gespeeld, prachtig en schitterend te worden, ondanks het door de sjerpen geboden koele blauw, iets waarin niemand hem ooit heeft overtroffen. Koloristisch kon Hals buiten de schuttersstukken moeilijk uitblinken. Hier en daar vond hij in een genre-achtig motief aanleiding tot kleur, b.v. in het warme roode keurslijf der Bohémienne in het Louvre, nog heden zoo frisch als ware het gisteren geschilderd. Maar het. meerendeel zijner werken waren portretten en die gaven tot weinig kleur- ?. variatie aanleiding. Des te meer waren zij voor dezen op toon-modulaties verzotten schilder aan leiding om in zwarten, grijzen en bruinen, vooral in grijzen, tot in de fijnste schakeeringen te gaan. Het bestudeeren daarvan in Hals' werk behoort tot de grootste genietingen van het schilderijen zien. En dan is er zijn techniek: dun, vloeiend zelfs vaak in de vlakken, puntig en raak in de dingen die het ten slotte doen. Men kan zich een portret van hem voorstellen vóórdat hij er de laatste hand aan legde: fijn en beschaafd in den toon, raak in de houding en het optreden, goed van uiterlijke ge lijkenis en typeering (diep peilen, gelijk Rembrandt, deed Hals zijn zitters niet), schalksch en opgewekt, maar nog niet geheel voltooid. En dan ziet men het gebeuren: op de droge partijen en er langs (want Hals spaarde, vooral later, bij het schilderen eerst die stukken uit die hij pas op 't laatst wilde invul len) werd vlug en raak met een puntig penseel ge toetst, geteekend meer dan geschilderd, zonder de minste aarzeling, voltooiend, omissies ontdekkend en foutjes verbeterend en ten slotte het, leven in blazend aan wat reeds verduiveld knap, maar nog niet verbluffend was. Een van de vreugden van de kennismaking met Hals is, dat hij niets voor ons verbergt. Er zijn in de 176 eeuw weinig schilders geweest die zóó eerlijk ons openbaarden hoe zij te werk gingen. Maar laat men niet meenen dat men het na kan, doen. ENKELE zijner tijdgenooten hebben het gepro beerd. Hals' vrouwelijke leerlinge, Judith Leyster, vlijtig en soepel van aard als zij was, is er het verst mee gekomen, maar hoe kan het ook Boven: Lachende jongeman met bierkan" (Hofje ven Aerden, Uerdam). Midden: Maaltijd van Offitieren van den ntjoris-doelen" 1627, Uit den glanstijd (Frans Hals Museum, Haarlem). Onder: Regen tessen van het Oude-Mannenhuys" ,1664, daar geschilderd tijdens laatste jaren ven zijn leven. (Frans Hals Museum, Haarlem). FAG. 8 DE GROENE No. 3135 l 0 anders bij navolging van iets spontaans haar * vlotheid is geremd zoodra zij Hals' techniek al te 1 zeer wil benaderen. Daarom heeft zij wel wijselijk ' op den duur uit Hals' schilderwijze een manier van werken afgeleid, die haar lag en die iets zachter en rustiger was, waarbij haar technisch afwijkende Utrechtsche opleiding haar den weg wees. Behalve Judith Leyster zijn Hals' zoons degenen, die hem het meest nabij zijn gekomen in het navolgen van zijn schilderwijze. Het laatste woord hierover is nog niet gesproken: evenmin als wij de juiste verhouding kennen tusschen Pieter Brueghel en diens zoon, Jan Steen en zijn schilderende kinderen, Philips Wouwermans en zijn broer Pieter, is het tot heden gelukt uit te maken, welke van de tallooze herhalingen en navolgingen, die wij vooral van Hals' genre-achtige kinderkopjes be zitten, door den meester zelf zijn geschilderd en welke wellicht afkomstig zijn van Hals jr. en zijn broers. Wil men steeds slechts dat gene wat van de allerbeste kwaliteit is, aan den grooten meester geven, dan is de keuze gemakkelijk gedaan. Maar hoe vaak zal Hals, wanneer er geld noodig was en hij de kans had over eenige dagen een paar stukjes op de markt kwijt te raken aan dat publiek dat tóch niet ziet, in een vloek en een zucht een paar stelletjes straat kinderkopjes in 't rond hebben gemaakt op een manier die hem om 't even was? Hoe dit zij, deze mindere soort van werk is van weinig belang, maar wij moeten ze hier vermelden omdat zij naast enkele stukken van Leyster de eenige soort van Hals imitatie is ('t zij dat Hals zichzelf er imiteert dan wel dat een zijner zoons dit doet) die zijn betere techniek zeer wel benadert. Wij willen hiermede niet zeggen, dat nitt anderen getracht hebben Hals na te doen. Maar dat zijn steeds partieele ontleeningen. Zoo heeft Pieter Codde Hals' Magere Compagnie, thans in het Rijks museum, in Hals' stijl voltooid. Dan is Hendrick Pot hem nabij gekomen, indien deze althans de schilder is van de beroemde Familie van Beresteyn, een doek dat in het Louvre nog steeds op Hals' naam staat. Ook is er eenig werk van den Amster dammer Jacob Backer, waarin deze in het costuum en in enkele toetsen op de wangen Hals nadoet. Zelfs de Delftenaar Van Mierevelt heeft, in later jaren, op oogenblikken waarin hij wat uit de plooi wilde komen, wel naar Hals gekeken. Maar de portret schilders in Hals' omgeving zijn ver uit de buurt van zijn techniek gebleven: zoowel de gevoelige Verspronck als de forsche Jan de Bray zochten hun kracht in eigen techniek, al hebben zij ook in andere opzichten het noodige aan Hals te danken. EERST in de negentiende eeuw heeft Hals' schilderwijze vruchtdragend gewerkt. Sinds 1860, toen de Hals'en in het Haarlemsch stadhuis publiek ten toon gesteld werden, zijn telkens weer de meest eclatante partijen uit zijn doeken gecopieerd door verscheiden jonge schilders, die wilden weten hoe met zulke eenvoudige, duidelijke schil derwijze een dusdanig imposant effect kon worden bereikt. Menige ipe eeuwsche kunstenaar heeft op die wijze veel van Hals geleerd. Zoo herinner ik mij levendig dat Max Liebermann steeds zijn studies naar de Haarlemsche schtittersstukken in zijn atelier om zich heen had. Behalve Hals' techniek hebben zijn ingenieus vondsten op het gebied der portretgroepeering op geld gedaan, vooral in zijn eigen tijd. De in Haarlem geboren Amsterdamsche schuttersschilder Van der Helst heeft tal van motieven aan Hals ontleend, en reeds eerder keken De Keyser, Elias en de Hage naar Jan van Ravesteyn naar de groepeering van Hals' imposante doeken. De grootste invloed, die van Hals tijdens zijn leven uitging, was die Van zijn onderwijs en om gang. Tot zijn werkelijke leerlingen behoorden in de eerste plaats de begaafde genreJschilderes Judith Leyster (1609?1660) en voorts Hals' zoons, onder wie evenwel slechts Claes en Harmen werk van beteekenis maakten. Deze meesters schilderden, even als Judith Leyster, meest figuurstukken. Het is merkwaardig, dat Hals, die als portrettist geen navolgers had, daarentegen ettelijke genreschilders onder zijn leerlingen telde. Behalve de genoemden behoorden'daartoe Hals' broeder Dirck, en Willem Buytewech* de oudste grondleggers der Hollandsche genrekunsty Judith Leyster's echtgenoot Jan Miense Molenaer (i 1610?1668), de schilder van de huiselijke feestjes der kleine burgerij en voorts, na den Vlaming Adriaen Brouwer, die in 1628 bij Hals in de leer was, onze groote boerenschilder Adriaen van Ostade (16x0?1685). Het heeft er bovendien allen schijn van dat Jan Steen tijdens zijn Haar lemsch verblijf van 1661?1669 tot de geregelde bezoekers van Hals' werkplaats heeft behoord en f AG. 9 DÉGROENE No. 3135 er zich zoodoende den breeden toets eigen maakte, die hem in staat stelde werken te scheppen gelijk het magistrale doek in het Mauritshuis: Soo d'ouden songhen so pypen de jonghen". Gelijk Haarlem bij het ontluiken onzer nationale schilderkunst kort na 1600 het voornaamste kunst centrum des lands werd dat zich eerder ontwikkelde dan Amsterdam, zoo was Hals, de oudste der zeventiend' eeuwsche Haarlemsche realisten, tevens de oudste, centrale figuur onzer schilderkunst van dat tijdvak. Hij werd blijkbaar door de schilders als zoodanig geëerd en zijn kunstopvatting schijnt, evenals zijn opvattingen omtrent het kunstenaar schap, den toon te hebben aangegeven althans gedurende de eerste veertig jaren der zeventiende eeuw. Dit is misschien de reden geweest waarom de overlevering hem veel meer leerlingen is gaan toe dichten dan hij ooit gehad heeft. Al [strekte [zich Hals' invloed niet zoover uit, toch kan men zeggen dat zoowel zijn kunst als zijn persoon van grooten invloed zijn geweest allereerst op de Haarlemsche en weldra ook op de Amsterdamsche kunst, terwijl na zijn dood bovenal in de negentiende eeuw, met name in de tijden van het impressionisme, zoowel in ons land als in Frankrijk en Duitschland vele schilders zeer sterk door zijn kleur en techniek zijn geïnspireerd. Sindsdien kent de bewondering voor Hals' kunst geen grenzen. Wij twijfelen er dan ook niet aan of de tentoonstelling zal, dank zij die bewondering, welke zij vermoedelijk nog wel zal doen stijgen, een groot succes worden voor Hals en zijn onsterfelijk werk. Hier naast: Lachende man met bierstoop" (Particu lier bezit, New York). Hieronder: Portret von K/aes Duyst van Voorhout" ± l636 (Collectie Jules S. Bache, New York). i JËtf&a' r- w*mir^ ?' ?«" V, %#Wf! &V3*. ,.'»*' L"-.*1' ||S?^:^MK2 W te: B?"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl