De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 24 juli pagina 9

24 juli 1937 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

'__jü«t» t.u 7«?'. Een verhaal van De Groene Hooggeachte Heer, Het publiek wil tegenwoordig opgebeurd en opgevroolijkt worden, het wil het leven in vollen luister zien. Het publiek wil ontspanning, optimistische levensbeschouwing, vroolijke verhalen uit het leven ! Zendt u ons dus, als het mogelijk is, verhalen, ont leend aan de werkelijkheid, maar rose gekleurd. Hoogachtend, De Redactie. DE brief ligt voor me. Wat willen de menschen werkelijk lezen? Verhalen van straatzangers, die van boerderij tot boerderij trekken, door een kunstzinnigen weldoener ontdekt en beschermd wor den en dan opklimmen tot wereldberoemde tenoren met een toover- en Tauberachtig inkomen ? Dein ist méin ganzes Herz" klinkt met een falset-stem heer lijk, maar wie gelooft er tegenwoordig nog aan zooiets, in den tijd van de managers, perschefs en de reclame ? Of zelfs het verhaal van den kleinen boek houder aan een bank, die verliefd wordt op de dochter van den directeur, met haar trouwt en zelf directeur wordt? Maar wat is tegenwoordig nog een directeur, als je eiken dag in de krant over de vele processen kan lezen en de advocatenhonoraria zoo hoog en de sanatoria zoo duur zijn? Of wil het publiek soms het verhaal van den kleinen ambtenaar, die het groote lot trekt? Dat werd reeds verfilmd, met Hans Albers. Jaja, de film ! Die denkt het publiek veel beter te kennen dan wij, auteurs. Misschien hebben ze allebei gelijk. Er gebeuren tegenwoordig werkelijk nog vreemde dingen. En het zal nog velen menschen zeer goed gaan. Daar ik juist van de honderdduizend Sprak, het volgende. Onlangs was ik beroepshalve, als journalist, en niet als houder van een lot, bij een trekking van de klasseloterij in het administratiegebouw te Berlijn. Daar ziet men geen geluksgodinnen, die voort durend de geldstukken uit een hoorn van overvloed schudden, zooals op het prospectus is afgebeeld. Integendeel. Maar mijn avontuur bij de trekking en wat daaruit voortkwam, kan ik wel even vertellen, vooral voor hen, die niet in betere tijden willen gelooven. Welnu: De voorkamer in het gebouw van de loterijadministratie ziet er zeer nuchter uit, terwijl toch de stoep van het huis zeer kostbaar is ingericht, met veel namaakmarmer en merkwaardige zuilen met allemaal gipshoofden, zoo in den stijl van: ,,Deftig Heerenhuis. Leveranciers en dienstboden achterom." In de voorkamer, die er kaal uitziet, zitten veel menschen op lange houten banken en hebben kleine briefjes in de hand. En in de groote zaal, vlak er naast, worden de loten uit de trommel getrokken. Men heeft mij altijd verteld, dat dit door weesjongens werd gedaan, maar dat is heelemaal niet waar. Ernstige kantoorbedienden nemen de loten uit de trommel, om de tien minuten een. En in den tijd, die overblijft, worden de nummers ge noteerd. De menschen spreken over gewone onderwerpen, over meel- en vischgerechten, dalende huishuur en dergelijke. Slechts wanneer er een nummer wordt afgeroepen, luisteren ze en kijken op hun papier. En dan praten ze weer verder. Het is allemaal vreeselijk vervelend. Ik vraag den kantoorbediende uit, die de menschen met de briefjes controleert. Ik wil van hem weten, hoe lang hij in het vak is en welken rang hij. in den oorlog heeft bekleed. Plotseling stormen twee vrouwen naar binnen; zichtbaar opgewonden en geheel buiten adem. Zij vragen opgewonden, of het lot A 7 nummer 222777 nog te krijgen is. De ambtenaar duwt ze in de kamer ernaast. De meest frissche mond, Indien U poetst met wat goeds, dus met IVOROL Tube 60 ta 40 et. Doos 20 et. Wanneer hij mijn vragenden blik bemerkt, ver telt hij mij: ,,Dat kennen we al. Die komen regelrecht van de waarzegster, die haar het geluksnummer heeft ge zegd. Als de wind zijn ze hier naartoe gerend en willen nu het lot met het nummer hebben. Dat zal nu winnen." Dan komen de beide vrouwen in looppas uit de kamer terug en brengen er buiten adem uit, dat een kwartlot van het nummer 222777 (drie tweeën en drie zevens), nog bij een handelaar ver weg te krijgen is. Daar willen ze nu naar toe. Zij konden weliswaar slechts een achtste lot koopen, een kwart is haar te duur, maar.... ! Dan springt een klein mannetje op van de houten bank en vraagt haastig, of hij mee rnag doen. Hij zou graag het tweede achtste overnemen. Want hij gelooft aan waarzegsters. Zijn schoonzuster had ook eens op een nummer gewonnen dat een vrouw haar uit koffiedik had voorspeld. En dan draait hij zich in de kamer rond en vraagt of iemand niet zijn tegenwoordig achtste lot wil koopen. Want twfee achtsten kan hij niet betalen. Niemand antwoordt, want zij hebben allemaal al loten. Alleen ik heb er geen. En op mij springt de kleine, haastige man toe en wappert zijn lot voor mijn gezicht heen en weer. Ik moet het koopen, zegt hij. Ik overleg snel: Wat kan de reportaasje" me hier opleveren ? Ik zou schapevleesch voor mijn vrouw meebrengen. De kleine man zwaait nog steeds, de beide vrouwen dringen op een beslissing aan. Ik overleg nog eens: Misschien brengt het me tot een klein avontuur. Mooi, dan zullen we alleen maar groene erwten eten en geen schapevleesch. Ik ben ondernemend en wil het geluk beproeven ! Men moet toch iets wagen en ergens geld in steken, voordat men iets zal winnen. Dus neem ik een besluit. Ik betaal vijf mark voor het achtste lot van den kleinen, haastigen heer. Hij rent, overgelukkig, met de beide vrouwen weg. Mijn lot had een heel willekeurig nummer: 612568. Noch een zeven, noch een drie of dertien erin. En de som van de cijfers is achtentwintig. Is dat niet beroerd? Maar, wie niet waagt, die niet wint! DE .groene erwten smaakten verschrikkelijk, om dat er ook geen vet in huis was, hetgeen het schapevleesch had moeten geven. Mijn vrouw sprak drie dagen lang niet tegen me, omdat zij van de rest van de vijf. mark (na het schapevleesch eraf te hebben genomen) een paar nieuwe kousen had willen koopen en nu de oude moest stoppen. Mijn zenuwen hielden zich in deze drie dagen vrij goed. Ik wil kort zijn. Op het nummer 612568 viel wis en waarachtig (in woorden) driehonderdduizertd mark! ! Wie het niet gelooven wil, kan het gerust aan de hand van de trekkingslijst contróleeren. Ik geef het nummer voor dat doel ook op. Op ons deel viel, na aftrek van belastingen en kortingen, precies 31.241.22 mark. Wat moesten we met zooveel geld beginnen ? Zoo'n groote som kwam ons in het geheel niet toe en we waren er ook niet op ingericht die te beheeren. Zouden wij het geld op de bank zetten, om het in beslag te laten nemen? Zouden wij het in hui.s houden, om inbrekers te lokken? Zouden wij op reis gaan, daarheen, waar wij allen menschen konden laten zien dat wij eens rijk waren ? In geen geval! Maar wat dan ? Ik hield in de eerste plaats wat een luxe op met werken. Dat had ik altijd al gewenscht en thans kon ik het me immers veroorloven. Ik ben een idealist en aardsche opschik interes seert me niet. Mijn vrouw echter kocht een heeleboel dingen, van zijde en crêpe de chine en zilver en porcelein. Ik kreeg een grasgroene hoed, die me over de ooren kwam, omdat mijn vrouw beweerde, dat ik steeds te kleine hoeden droeg. Dat kwam echter slechts door het feit, dat ik zoo'n dik hoofd had van de zorgen. Wij reden nu slechts in luxe auto's en aten in PAG. I«DE GROENE No.3138 restaurants. Na een week kon ik noch schape vleesch, noch klafscoteletten of varkenslapjes meer verdragen. Wij sliepen slecht, omdat wij steeds te veel hadden gegeten en konden nergens rustig zitten, omdat we steeds bang waren, dat ons geld thuis gestolen zou kunnen worden. We hadden reeds verschillende verdacht uitziende personen om het huis zien sluipen en driemaal was er gebeld, zonder dat er iemand buiten stond. Toen nam ik een kloek besluit en zette het, dank zij mijn gezag, ook in daden om: We hadden nog ruim 30.000 mark. Daarvan be hielden wij een vijfde, ongeveer 6000 mark. De rest wilden we weggeven. Dat is makkelijk gezegd. Maar aan wie moet men 't geven? Wie zijn het waard ? Wij wilden het geld n.l. niet eenvoudig aan officieele organisaties geven, doch iets bijzonders doen l Ik ging er dus op uit, m'n hand krampachtig op den zak, waarin het geld zat. En ik bemerkte al gauw, dat geld alleen niet gelukkig maakt. Men moet het ook weten te be steden. Dit inzicht kwam me duur te staan. Ik kocht op den hoek, bij de krantenvrouw, die steeds zoo vriendelijk tegen me is en me reeds vaak kranten en tijdschriften op crediet heeft gegeven, een avondblad. Ik gaf haar een biljet van honderd mark en zei, dat ze het houden kon. De vrouw lachte en vond het een slechte grap. Toen ik haar ernstig uitlegde dat het biljet werkelijk voor haar was, stopte zij het in mijn zak en stelde zij voor, de krant, als zoo dikwijls, den volgenden dag te betalen. Ik probeerde hetzelfde kunststuk met het biljet van honderd mark in een papierhandel, in den winkel van een schoenmaker, bij een sigarenkiosk, in een cafétje, bij drie krantenkiosken, in een chocoladezaak en bij een koopman met eetbare kastanjes. Tweemaal werd ik bijna opgesloten en driemaal afgeranseld. Ik wisselde nu papiergeld voor tweemarkstukken en probeerde voor kleine inkoopen veel te veel te betalen. Een man met Weensche worstjes zei me, dat hij zelfs met zware jongens wilde handelen, maar de menschen pasten te goed op. In een klein caféaan het kanaal wilde ik geld in den zak van een vreemden mantel doen, die aan den kleerenhaak hing. Toen kwam een onguur per soon naar me toe en bood me aan samen te werken, wij zouden samen een kraak zetten. Dat was me te gevaarlijk en ik sloeg het af. Ik stuurde postwissels met een gefantaseerden afzender aan menschen, van wie ik wist dat ze het goed gebruiken konden. Ik stopte eens geld los in een brievenbus. Ik deed een bankbiljet in een boek, dat ik naar de uitleenbibliotheek terugbracht. Iemand zou het wel vinden. Rijke menschen lezen geen boeken uit de uitleenbibliotheek, die gaan naar de bioscoop. Ik dacht er dagenlang over na, hoe ik het geld kwijt kon raken en aan wie ik het zou sturen. Ik liep op gewonden door straten en lokalen, kwam in stads wijken, die ik vroeger nooit had gezien, bestudeerde adresboeken. In het kort: ik moest meer, veel meer werken dan ooit te voren, toen ik nog geen geld had. Dat was geen leven. Ik wil de methoden, die ik aanwendde om geld op de juiste manier kwijt te raken, niet opnoemen. Gezegd dient slechts, dat ik, zij het ook met groote geestelijke en lichamelijke inspanning, succes had. Ik was zoodanig in de weer, .dat mij daarbij helaas een groot ongeluk overkwam. Ik had niet alleen de 24.000 mark, doch ook nog de 6000, die wij voor ons hadden behouden, weggegeven. In het begin was dat wat pijnlijk, maar toen voelde ik me eigen lijk sterk opgelucht. Als ik toch werken moet, dan wil ik het tenminste doen voor mij en den geeste lijken vooruitgang van de menschheid. Tenslotte had ik nog precies vijf mark over. Daarvoor kocht ik een achtste lot van de serieloterij. Misschien komt het er weer uit. Ik ben nu erg optimistisch en geloof vast aan toevallig geluk in het leven. Het leven is toch zoo mooi! Ik ben zoo vroolijk, dat ik nu weer werken kan, zooals ik ge wend was. En schapevleesch met groene erwten smaakt verrukkelijk. DEZE laatste opmerking maakte ik tegen mijn vrouw en voegde direct de vraag er aan toe: Geloof jij, dat dit verhaal onmogelijk en fan tastisch genoeg is, genoeg afwijkend van de werke lijkheid en ook romantisch genoeg om door een weekblad te worden aangenomen ?" Vast en zeker," zei mijn vrouw. Stuur maar dadelijk weg, want we hebben geen cent meer in huis. En we hebben nog niet eens de huur van de vorige maand en geen licht en geen gas betaald." Ik was nog niet gerustgesteld: Geloof je, dat het verhaal ook voldoende f rambozenkleur heeft, dat het opvroolijkt, onderhoudend en opbouwend is?" Ik ben er zeker van," zei mijn vrouw, die alles wat ik schrijf, prachtig vindt. Nou, dan zullen we probeeren of De Groene het neemt...." f' DE IERSCHE TERRIËR? P. M. C. Toepoel ,Zeg mtj van welk ras uw hond is en ik zal u zeggen wie gij zij t." EEN renpaard tegenover de Welsh een pony. Slanker dan andere terriërs. Te groot voor het grondwerk. Wat aard betreft: terriër als de beste. De Ier is niet een hond voor iedereen en gelukkig dan ook nooit moderas geworden. Hij, de boerenbond van het Groene Eiland, dat nog in de Middel eeuwen verwijlt en tot straf daarvoor arm blijft, is in het zakelijkere deel van Europa de metgezel geworden voor wie meer begrip, althans minder wanbegrip zoekt, dan de medemensch hem biedt. Ieren, Roode Ieren. Want er bestaan ook blauwe en ook, wier kleur als die van koren is. Ik heb er verscheidenen gekend en geen hunner, of mijn herin nering bewaart hem. Zooals in de meeste rassen leert de reu na de vlegel jaren dieper, ernstiger en moeilijker dan de teef, die nuchterder is, die geniet van het goede en zich het minder aan gename zoo weinig mogelijk aantrekt. De volwassen reu krijgt waardigheid en geen ras, dat die langer bewaart, dan de Ier. Ik kende een echtpaar, dat me trouw bezocht en dan een klontje kreeg. Het verschil tusschen die twee, wan neer ik naar de kast liep, waarin de snoep stond l Zooals hij alles dieper nam, beteekende het voor den reu veel meer, dan voor het vrouwtje, dat trou wens een wonderlijke appetijt had en zich het is gelukkig geen ras-trek nog lang na den gebruikelijken leeftijd onledig hield met het stukbijten van letterlijk alles, echter met een kennelijke voorkeur voor antieke of bij gebreke daarvan moderne, mits kostbare voor werpen, waarbij zij volstrekt niet op de stof lette. Maar hoe welwillend" nam de man het aan. Hoe beschaafd vergaf hij mij mijn verzuim, wanneer soms de voorraad op bleek. Ik heb een Ier, den voortdurenden metgezel vari een bijzonderen mensch, oud zien worden, streng one man's dog", met een, echter nooit hinderlijke, verachting voor al het andere, van mensch tot voorwerp. Ik meen trou wens, dat hij geen rang of afstandsverschil aanneemt tusschen bijvoorbeeld een tram en mij. Zijn baas is alles, het overige is stoffage, welke hij gedoogt. Yip, wiens foto dit artikel siert, heeft tot vriend een mensch, die behalve Yip's vrouw en kroost, een groote verschei denheid van stoffage bezit, waaronder Schotsche terriërs en Dalmatische hon den. De reu daarvan is een athleet, machtig, door voeding en beweging heerlijk ontwikkeld. Die geweldenaar loopt den geheelen dag brullend en in oorlogsdos om hem heen, maar de roode zoon van het Groene Eiland be handelt hem als lucht, ja, ondanks al het gerommel niet eens als onweerslucht en loopt waar hij wenscht. Toch zou bij den eersten aanval de geboren vechter, die elke Ier is, zakelijk en ver schrikkelijk te werk gaan en ondanks het groote verschil in gewicht en kracht zou de uitslag niet volkomen zeker zijn. AL leverden de eerste tentoonstel lingen behalve kostelijke lersche twisten, ook een dolle verscheidenheid van typen op, ,,Sport" van den heer Jamison, was reeds in 1875 als die van thans. Het oorspronkelijke bestaan van het ras was het bewaken van het geringe en deels levend aardsch bezit van den baas. Varkens en kippen, kool en aard appelen lokten dieven aan, de laatste beide ook nog de varkens van de buren. Als vermaak ving hij rat en mol. Als de boer ging fretteeren, pakte hij de konijnen, die voor het felle fret hun woning ontvluchtten. Was een vos voor de meute schuil gegaan, dan bracht hij Reintje weer-boven den grond, want Ierland krioelde van oudsher zoo van terriërs, dat men er op rekende, dat er altijd wel een in de buurt te vinden zou Hierboven: /eren von v/er weken. Eigenaar The Kok's Kennel, Den Do/der. Hiernaast: Yip, die op de laatste tentoonstelling te Am sterdam onder den Br/'tschen keurmeester, den heer ?. Par ker, het internationaal en Nederlandsen kampioenschap won. Eigenaar The Kok's Ken ne/, Den Do/der. (Foto Van Dij k, Bilthore n) zijn en allén otter-meutes er eigen stammen op na hielden, die zij zeer zuiver fokten. Wanneer de Ier zelf niet vecht, moet hij het een ander zien doen. De kleine man was dan ook dol op hondengevech ten en naar men wil zou het ras daartoe allengs grooter zijn gefokt. Van oorsprong zou hij of de bekende Oud-Engelsche zwart-roestbruine, ruw harige terriër zijn geweest of de Schot sche. Die twee zijn wel van zeer ouden datum en het aannemelijkst is, dat zij zich vermengd hebben. Dit zou de Schotsche hoofden verklaren, die men nog voor zestig jaren aantrof. Voor het vechten heeft men mogelijk wel eens met een bullterrier gekruist. Waar schijnlijk ook met Bedlingtons. Dit laatste zou zijn slanken en racy"bouw verklaren. Voorts hebben zij en^ kele karaktereigenschappen gemeen. Beiden toch jagen en strijden stom, ook onder den grond, waar zij vechten in plaats van den vluchteling te bestoken. Ook zijn beiden zelfs onder de terriërs befaamd voor hun moed en echte wa terhonden. Dit vochtige deel van zijn leven n het feit, dat de boer 's nachts wél zijn varkens in zijn eenige kamer kon ha len, maar niet zijn kool en aardappelen, zoodat de hond buiten moest blijven, verklaren de voortreffelijk waterdichte, ruwe vacht. Want er valt op zijn eiland zooveel regen, dat ik een hier geïnter neerd lersch soldaat, een later gekomen Patrick gelaten heb hooren inlichten, dat het in Nederland zóó droog was, dat men er aan wennen moest. ALS alle moedige menschen en die ren is de Ier zeer zacht voor men schen en een schat voor kinderen. Met honden is het aldus. Wie geen slag heeft met honden om te gaan en geen verant woordelijkheidsgevoel tegenover der den bezit, moest geen hond mogen hou den. Dit voorop gesteld, is de Ier niet moeilijk. Daar hij moedig is, valt hij niet uit vrees aan. Daar hij bovendien gehoorzaam is, laat hij het ver komen voor hij vecht. Maar is het zoo ver, dan toont hij daarin ook een meester te zijn. Van kleine of jonge honden duldt hij alles. Theo Marples merkte op, dat de Ier de leemte tusschen fox- en Airedaleterrier aanvult. Hij is duidelijk hooger dan de eerste en mag tot ruim twaalf kilo wegen. Hij heeft een vlakken, vrij smallen schedel, vrijwel zonder stop en lange kaken. Dit alles zonder over drijving. De weinig gebogen ribben reiken laag, de lendenen zijn iets gebogen. Hij is altijd eenkleurig, liefst helrood of gelig rood. Dikwijls heeft hij een witte vlek op de borst, maar op de voeten ziet men niet graag wit. AIn en om de spreekkamer DE ADEMHALING Bekijkt het wereldgebeuren door een bril van Schmidt Rokin72 AMSTERDAM AL dikwijls hebben patiënten 'me gevraagd of ik hun niet eens iets vertellen wilde over de waarde en de beteekenis van adem halingsoefeningen, waarvoor tegen woordig in woord ,en geschrift weer zoo veel reclame gemaakt word t. Hoeveel ademhalingssystemen, hoe veel scholen en hoeveel leermeesters op dit gebied bestaan er niet tegen woordig ! En hoeveel occulte, mystische en duistere begrippon zijn er niet mee saamgeweven t Wie tegen woordig het woord ademhalen" uit spreekt denkt daarbij tegelijkertijd aan Yoga en bijna iedere ' theosophische, occultistische en het leven hervormende secte heeft haar eigen opvattingen over het wonder van de ademhaling. Er is in dat alles bijna iets aandoenlijks ! Het is het zoeken van een geheele generatie van menachen naar hun eigen adem, naar het juiste rythme dat ze verloren hebben en dat hen weer in harmonie moet brengen met den wereldadem. Slechts de mensch die, dit rythme bezit kan ge lukkig en gezond 'zijn. Menschen die over veel tijd be schikken en zich kunnen verdiepen in de oude leer vau de ademhaling en de leerstellingen der verschillende theosophische scholen kunnen daaruit vernemen dat de moderne cultuui'mensch zijn juiste ademhaling reeds lang verloren heeft eri nog zoo veel andere dingen meer zoodat men met recht van een verloren Paradijs" zou kunnen spreken. Ik voor mij geloof niet' dat het middel om deze innerlijke harmonie terug te vinden voor ons Westerlingen gelegen is in Yoga-practijken en ademhalingsoefeningen van Ooster-4 sche leermeesters. Ik heb meerdere personen dezen weg zien bewandelen en die gingen dan altijd met beangsti gende zekerheid in de richting van een psychisch defect. Maar dat wij onze natuurlijke, vrije ademhaling verloren hebben en dat het Euro< peesche schoolkind deze zelfs niet meer bezit, dat is een feit. En noch voetbalsport noch militaire diensttijd zijn in staat ons die terug te geven. Waar onze natuurlijke ademhaling verloren ging. is daar de kunst in staat om ons te helpen? En is die betrouw baar en houdt zij rekening met dat gene wat anatomie en physiologie ons reeds geleerd hebben? Ik geloof van. wel. Er is over ademen eu. adeintechniek al heel wat geschreven. Een aardig en goed boekje is b.v. dat van Leo Kof Ier: ..Die Kunst des Atmens". Alles wat daarin staat is tenminste eenvoudig en logisch. 'Van de ..ademhalingsscholen" die ik ken is n iuij het sympathiekst, die het zingen als hulpmiddel gebruikt oni, een gezonde, vrije en sterke ademhaling te krijgen, en waar dit 'zingen heelemaal in het centrum van de toegepaste methode staat. Maar het schijnt een niet te ontkomen iets te zijn. dat zelfs in de beste scholen met de ademhaling nog altijd een beetje zwarte magie" gepleegd wordt. Ik zou u een voorschrift willen geven. Probeert het eens toe te passen ! Maak iederen dag een lange, rustige wandeling waarbij u gedurende vier schreden diep inademt en gedurende de volgende zeven schreden uitademt. Maar dan'moet u die wandeling niet in de Kalverstraat gaan maken, weet u ! Dr. P. H. VAN DER Hooo i j PAG. 17 DE GROENE N«. 1138

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl