Historisch Archief 1877-1940
'__jü«t» t.u 7«?'.
Een verhaal van De Groene
Hooggeachte Heer,
Het publiek wil tegenwoordig opgebeurd en
opgevroolijkt worden, het wil het leven in vollen luister
zien. Het publiek wil ontspanning, optimistische
levensbeschouwing, vroolijke verhalen uit het leven !
Zendt u ons dus, als het mogelijk is, verhalen, ont
leend aan de werkelijkheid, maar rose gekleurd.
Hoogachtend,
De Redactie.
DE brief ligt voor me. Wat willen de menschen
werkelijk lezen? Verhalen van straatzangers,
die van boerderij tot boerderij trekken, door een
kunstzinnigen weldoener ontdekt en beschermd wor
den en dan opklimmen tot wereldberoemde tenoren
met een toover- en Tauberachtig inkomen ? Dein ist
méin ganzes Herz" klinkt met een falset-stem heer
lijk, maar wie gelooft er tegenwoordig nog aan
zooiets, in den tijd van de managers, perschefs en de
reclame ? Of zelfs het verhaal van den kleinen boek
houder aan een bank, die verliefd wordt op de dochter
van den directeur, met haar trouwt en zelf directeur
wordt? Maar wat is tegenwoordig nog een directeur,
als je eiken dag in de krant over de vele processen
kan lezen en de advocatenhonoraria zoo hoog en
de sanatoria zoo duur zijn? Of wil het publiek
soms het verhaal van den kleinen ambtenaar, die
het groote lot trekt? Dat werd reeds verfilmd, met
Hans Albers. Jaja, de film ! Die denkt het publiek
veel beter te kennen dan wij, auteurs. Misschien
hebben ze allebei gelijk. Er gebeuren tegenwoordig
werkelijk nog vreemde dingen. En het zal nog velen
menschen zeer goed gaan. Daar ik juist van de
honderdduizend Sprak, het volgende.
Onlangs was ik beroepshalve, als journalist, en
niet als houder van een lot, bij een trekking van de
klasseloterij in het administratiegebouw te Berlijn.
Daar ziet men geen geluksgodinnen, die voort
durend de geldstukken uit een hoorn van overvloed
schudden, zooals op het prospectus is afgebeeld.
Integendeel. Maar mijn avontuur bij de trekking en
wat daaruit voortkwam, kan ik wel even vertellen,
vooral voor hen, die niet in betere tijden willen
gelooven. Welnu:
De voorkamer in het gebouw van de
loterijadministratie ziet er zeer nuchter uit, terwijl toch
de stoep van het huis zeer kostbaar is ingericht,
met veel namaakmarmer en merkwaardige zuilen
met allemaal gipshoofden, zoo in den stijl van:
,,Deftig Heerenhuis. Leveranciers en dienstboden
achterom." In de voorkamer, die er kaal uitziet,
zitten veel menschen op lange houten banken en
hebben kleine briefjes in de hand. En in de groote
zaal, vlak er naast, worden de loten uit de trommel
getrokken. Men heeft mij altijd verteld, dat dit door
weesjongens werd gedaan, maar dat is heelemaal
niet waar. Ernstige kantoorbedienden nemen de
loten uit de trommel, om de tien minuten een. En
in den tijd, die overblijft, worden de nummers ge
noteerd.
De menschen spreken over gewone onderwerpen,
over meel- en vischgerechten, dalende huishuur en
dergelijke. Slechts wanneer er een nummer wordt
afgeroepen, luisteren ze en kijken op hun papier.
En dan praten ze weer verder. Het is allemaal
vreeselijk vervelend.
Ik vraag den kantoorbediende uit, die de menschen
met de briefjes controleert. Ik wil van hem weten,
hoe lang hij in het vak is en welken rang hij. in den
oorlog heeft bekleed.
Plotseling stormen twee vrouwen naar binnen;
zichtbaar opgewonden en geheel buiten adem. Zij
vragen opgewonden, of het lot A 7 nummer 222777
nog te krijgen is. De ambtenaar duwt ze in de
kamer ernaast.
De meest frissche mond,
Indien U poetst met wat goeds, dus met
IVOROL
Tube 60 ta 40 et. Doos 20 et.
Wanneer hij mijn vragenden blik bemerkt, ver
telt hij mij:
,,Dat kennen we al. Die komen regelrecht van de
waarzegster, die haar het geluksnummer heeft ge
zegd. Als de wind zijn ze hier naartoe gerend en
willen nu het lot met het nummer hebben. Dat zal
nu winnen."
Dan komen de beide vrouwen in looppas uit de
kamer terug en brengen er buiten adem uit, dat een
kwartlot van het nummer 222777 (drie tweeën en
drie zevens), nog bij een handelaar ver weg te
krijgen is. Daar willen ze nu naar toe. Zij konden
weliswaar slechts een achtste lot koopen, een
kwart is haar te duur, maar.... !
Dan springt een klein mannetje op van de houten
bank en vraagt haastig, of hij mee rnag doen. Hij
zou graag het tweede achtste overnemen. Want hij
gelooft aan waarzegsters. Zijn schoonzuster had
ook eens op een nummer gewonnen dat een vrouw
haar uit koffiedik had voorspeld.
En dan draait hij zich in de kamer rond en vraagt
of iemand niet zijn tegenwoordig achtste lot wil
koopen. Want twfee achtsten kan hij niet betalen.
Niemand antwoordt, want zij hebben allemaal al
loten. Alleen ik heb er geen. En op mij springt de
kleine, haastige man toe en wappert zijn lot voor mijn
gezicht heen en weer. Ik moet het koopen, zegt hij.
Ik overleg snel: Wat kan de reportaasje" me hier
opleveren ? Ik zou schapevleesch voor mijn vrouw
meebrengen.
De kleine man zwaait nog steeds, de beide
vrouwen dringen op een beslissing aan.
Ik overleg nog eens: Misschien brengt het me tot
een klein avontuur. Mooi, dan zullen we alleen maar
groene erwten eten en geen schapevleesch.
Ik ben ondernemend en wil het geluk beproeven !
Men moet toch iets wagen en ergens geld in steken,
voordat men iets zal winnen.
Dus neem ik een besluit. Ik betaal vijf mark voor
het achtste lot van den kleinen, haastigen heer. Hij
rent, overgelukkig, met de beide vrouwen weg.
Mijn lot had een heel willekeurig nummer:
612568. Noch een zeven, noch een drie of dertien erin.
En de som van de cijfers is achtentwintig. Is dat niet
beroerd? Maar, wie niet waagt, die niet wint!
DE .groene erwten smaakten verschrikkelijk, om
dat er ook geen vet in huis was, hetgeen het
schapevleesch had moeten geven. Mijn vrouw
sprak drie dagen lang niet tegen me, omdat zij van
de rest van de vijf. mark (na het schapevleesch eraf
te hebben genomen) een paar nieuwe kousen had
willen koopen en nu de oude moest stoppen. Mijn
zenuwen hielden zich in deze drie dagen vrij goed.
Ik wil kort zijn. Op het nummer 612568 viel wis
en waarachtig (in woorden) driehonderdduizertd
mark! ! Wie het niet gelooven wil, kan het gerust
aan de hand van de trekkingslijst contróleeren. Ik
geef het nummer voor dat doel ook op.
Op ons deel viel, na aftrek van belastingen en
kortingen, precies 31.241.22 mark. Wat moesten we
met zooveel geld beginnen ? Zoo'n groote som kwam
ons in het geheel niet toe en we waren er ook niet
op ingericht die te beheeren. Zouden wij het geld op
de bank zetten, om het in beslag te laten nemen?
Zouden wij het in hui.s houden, om inbrekers te
lokken? Zouden wij op reis gaan, daarheen, waar
wij allen menschen konden laten zien dat wij eens
rijk waren ? In geen geval! Maar wat dan ?
Ik hield in de eerste plaats wat een luxe op
met werken. Dat had ik altijd al gewenscht en thans
kon ik het me immers veroorloven.
Ik ben een idealist en aardsche opschik interes
seert me niet. Mijn vrouw echter kocht een heeleboel
dingen, van zijde en crêpe de chine en zilver en
porcelein. Ik kreeg een grasgroene hoed, die me
over de ooren kwam, omdat mijn vrouw beweerde,
dat ik steeds te kleine hoeden droeg. Dat kwam
echter slechts door het feit, dat ik zoo'n dik hoofd
had van de zorgen.
Wij reden nu slechts in luxe auto's en aten in
PAG. I«DE GROENE No.3138
restaurants. Na een week kon ik noch schape
vleesch, noch klafscoteletten of varkenslapjes meer
verdragen. Wij sliepen slecht, omdat wij steeds te
veel hadden gegeten en konden nergens rustig zitten,
omdat we steeds bang waren, dat ons geld thuis
gestolen zou kunnen worden. We hadden reeds
verschillende verdacht uitziende personen om het
huis zien sluipen en driemaal was er gebeld, zonder
dat er iemand buiten stond. Toen nam ik een kloek
besluit en zette het, dank zij mijn gezag, ook in
daden om:
We hadden nog ruim 30.000 mark. Daarvan be
hielden wij een vijfde, ongeveer 6000 mark. De
rest wilden we weggeven.
Dat is makkelijk gezegd. Maar aan wie moet men
't geven? Wie zijn het waard ? Wij wilden het geld n.l.
niet eenvoudig aan officieele organisaties geven,
doch iets bijzonders doen l Ik ging er dus op uit,
m'n hand krampachtig op den zak, waarin het geld
zat. En ik bemerkte al gauw, dat geld alleen niet
gelukkig maakt. Men moet het ook weten te be
steden. Dit inzicht kwam me duur te staan. Ik
kocht op den hoek, bij de krantenvrouw, die steeds
zoo vriendelijk tegen me is en me reeds vaak
kranten en tijdschriften op crediet heeft gegeven,
een avondblad. Ik gaf haar een biljet van honderd
mark en zei, dat ze het houden kon. De vrouw lachte
en vond het een slechte grap. Toen ik haar ernstig
uitlegde dat het biljet werkelijk voor haar was,
stopte zij het in mijn zak en stelde zij voor, de krant,
als zoo dikwijls, den volgenden dag te betalen. Ik
probeerde hetzelfde kunststuk met het biljet van
honderd mark in een papierhandel, in den winkel
van een schoenmaker, bij een sigarenkiosk, in een
cafétje, bij drie krantenkiosken, in een
chocoladezaak en bij een koopman met eetbare kastanjes.
Tweemaal werd ik bijna opgesloten en driemaal
afgeranseld. Ik wisselde nu papiergeld voor
tweemarkstukken en probeerde voor kleine inkoopen
veel te veel te betalen. Een man met Weensche
worstjes zei me, dat hij zelfs met zware jongens
wilde handelen, maar de menschen pasten te goed
op. In een klein caféaan het kanaal wilde ik geld
in den zak van een vreemden mantel doen, die aan
den kleerenhaak hing. Toen kwam een onguur per
soon naar me toe en bood me aan samen te
werken, wij zouden samen een kraak zetten. Dat
was me te gevaarlijk en ik sloeg het af. Ik stuurde
postwissels met een gefantaseerden afzender aan
menschen, van wie ik wist dat ze het goed gebruiken
konden. Ik stopte eens geld los in een brievenbus. Ik
deed een bankbiljet in een boek, dat ik naar de
uitleenbibliotheek terugbracht. Iemand zou het wel
vinden. Rijke menschen lezen geen boeken uit de
uitleenbibliotheek, die gaan naar de bioscoop. Ik
dacht er dagenlang over na, hoe ik het geld kwijt
kon raken en aan wie ik het zou sturen. Ik liep op
gewonden door straten en lokalen, kwam in stads
wijken, die ik vroeger nooit had gezien, bestudeerde
adresboeken. In het kort: ik moest meer, veel meer
werken dan ooit te voren, toen ik nog geen geld had.
Dat was geen leven.
Ik wil de methoden, die ik aanwendde om geld
op de juiste manier kwijt te raken, niet opnoemen.
Gezegd dient slechts, dat ik, zij het ook met groote
geestelijke en lichamelijke inspanning, succes had.
Ik was zoodanig in de weer, .dat mij daarbij helaas
een groot ongeluk overkwam. Ik had niet alleen de
24.000 mark, doch ook nog de 6000, die wij voor
ons hadden behouden, weggegeven. In het begin
was dat wat pijnlijk, maar toen voelde ik me eigen
lijk sterk opgelucht. Als ik toch werken moet, dan
wil ik het tenminste doen voor mij en den geeste
lijken vooruitgang van de menschheid.
Tenslotte had ik nog precies vijf mark over.
Daarvoor kocht ik een achtste lot van de
serieloterij. Misschien komt het er weer uit. Ik ben nu
erg optimistisch en geloof vast aan toevallig geluk
in het leven. Het leven is toch zoo mooi! Ik ben zoo
vroolijk, dat ik nu weer werken kan, zooals ik ge
wend was. En schapevleesch met groene erwten
smaakt verrukkelijk.
DEZE laatste opmerking maakte ik tegen mijn
vrouw en voegde direct de vraag er aan toe:
Geloof jij, dat dit verhaal onmogelijk en fan
tastisch genoeg is, genoeg afwijkend van de werke
lijkheid en ook romantisch genoeg om door een
weekblad te worden aangenomen ?"
Vast en zeker," zei mijn vrouw. Stuur maar
dadelijk weg, want we hebben geen cent meer in
huis. En we hebben nog niet eens de huur van de
vorige maand en geen licht en geen gas betaald."
Ik was nog niet gerustgesteld:
Geloof je, dat het verhaal ook voldoende f
rambozenkleur heeft, dat het opvroolijkt, onderhoudend
en opbouwend is?"
Ik ben er zeker van," zei mijn vrouw, die alles
wat ik schrijf, prachtig vindt.
Nou, dan zullen we probeeren of De Groene het
neemt...."
f'
DE IERSCHE
TERRIËR?
P. M. C. Toepoel
,Zeg mtj van welk ras uw hond is
en ik zal u zeggen wie gij zij t."
EEN renpaard tegenover de Welsh
een pony.
Slanker dan andere terriërs. Te
groot voor het grondwerk. Wat aard
betreft: terriër als de beste.
De Ier is niet een hond voor iedereen
en gelukkig dan ook nooit moderas
geworden. Hij, de boerenbond van het
Groene Eiland, dat nog in de Middel
eeuwen verwijlt en tot straf daarvoor
arm blijft, is in het zakelijkere deel van
Europa de metgezel geworden voor wie
meer begrip, althans minder wanbegrip
zoekt, dan de medemensch hem
biedt.
Ieren, Roode Ieren. Want er bestaan
ook blauwe en ook, wier kleur als die
van koren is. Ik heb er verscheidenen
gekend en geen hunner, of mijn herin
nering bewaart hem. Zooals in de
meeste rassen leert de reu na de vlegel
jaren dieper, ernstiger en moeilijker
dan de teef, die nuchterder is, die geniet
van het goede en zich het minder aan
gename zoo weinig mogelijk aantrekt.
De volwassen reu krijgt waardigheid
en geen ras, dat die langer bewaart,
dan de Ier.
Ik kende een echtpaar, dat me trouw
bezocht en dan een klontje kreeg.
Het verschil tusschen die twee, wan
neer ik naar de kast liep, waarin de
snoep stond l Zooals hij alles dieper
nam, beteekende het voor den reu veel
meer, dan voor het vrouwtje, dat trou
wens een wonderlijke appetijt had en
zich het is gelukkig geen ras-trek
nog lang na den gebruikelijken leeftijd
onledig hield met het stukbijten van
letterlijk alles, echter met een kennelijke
voorkeur voor antieke of bij gebreke
daarvan moderne, mits kostbare voor
werpen, waarbij zij volstrekt niet op
de stof lette. Maar hoe welwillend"
nam de man het aan. Hoe beschaafd
vergaf hij mij mijn verzuim, wanneer
soms de voorraad op bleek.
Ik heb een Ier, den voortdurenden
metgezel vari een bijzonderen mensch,
oud zien worden, streng one man's
dog", met een, echter nooit hinderlijke,
verachting voor al het andere, van
mensch tot voorwerp. Ik meen trou
wens, dat hij geen rang of
afstandsverschil aanneemt tusschen bijvoorbeeld
een tram en mij. Zijn baas is alles, het
overige is stoffage, welke hij gedoogt.
Yip, wiens foto dit artikel siert, heeft
tot vriend een mensch, die behalve Yip's
vrouw en kroost, een groote verschei
denheid van stoffage bezit, waaronder
Schotsche terriërs en Dalmatische hon
den. De reu daarvan is een athleet,
machtig, door voeding en beweging
heerlijk ontwikkeld. Die geweldenaar
loopt den geheelen dag brullend en in
oorlogsdos om hem heen, maar de
roode zoon van het Groene Eiland be
handelt hem als lucht, ja, ondanks al
het gerommel niet eens als
onweerslucht en loopt waar hij wenscht. Toch
zou bij den eersten aanval de geboren
vechter, die elke Ier is, zakelijk en ver
schrikkelijk te werk gaan en ondanks
het groote verschil in gewicht en kracht
zou de uitslag niet volkomen zeker zijn.
AL leverden de eerste tentoonstel
lingen behalve kostelijke lersche
twisten, ook een dolle verscheidenheid
van typen op, ,,Sport" van den heer
Jamison, was reeds in 1875 als die
van thans.
Het oorspronkelijke bestaan van het
ras was het bewaken van het geringe
en deels levend aardsch bezit van den
baas. Varkens en kippen, kool en aard
appelen lokten dieven aan, de laatste
beide ook nog de varkens van de buren.
Als vermaak ving hij rat en mol. Als
de boer ging fretteeren, pakte hij de
konijnen, die voor het felle fret hun
woning ontvluchtten. Was een vos
voor de meute schuil gegaan, dan bracht
hij Reintje weer-boven den grond, want
Ierland krioelde van oudsher zoo van
terriërs, dat men er op rekende, dat er
altijd wel een in de buurt te vinden zou
Hierboven: /eren von v/er
weken. Eigenaar The Kok's
Kennel, Den Do/der.
Hiernaast: Yip, die op de
laatste tentoonstelling te Am
sterdam onder den Br/'tschen
keurmeester, den heer ?. Par
ker, het internationaal en
Nederlandsen kampioenschap
won. Eigenaar The Kok's Ken
ne/, Den Do/der.
(Foto Van Dij k, Bilthore n)
zijn en allén otter-meutes er eigen
stammen op na hielden, die zij zeer
zuiver fokten.
Wanneer de Ier zelf niet vecht, moet
hij het een ander zien doen. De kleine
man was dan ook dol op hondengevech
ten en naar men wil zou het ras daartoe
allengs grooter zijn gefokt.
Van oorsprong zou hij of de bekende
Oud-Engelsche zwart-roestbruine, ruw
harige terriër zijn geweest of de Schot
sche. Die twee zijn wel van zeer ouden
datum en het aannemelijkst is, dat zij
zich vermengd hebben. Dit zou de
Schotsche hoofden verklaren, die men
nog voor zestig jaren aantrof. Voor het
vechten heeft men mogelijk wel eens
met een bullterrier gekruist. Waar
schijnlijk ook met Bedlingtons. Dit
laatste zou zijn slanken en
racy"bouw verklaren. Voorts hebben zij en^
kele karaktereigenschappen gemeen.
Beiden toch jagen en strijden stom, ook
onder den grond, waar zij vechten in
plaats van den vluchteling te bestoken.
Ook zijn beiden zelfs onder de terriërs
befaamd voor hun moed en echte wa
terhonden.
Dit vochtige deel van zijn leven n
het feit, dat de boer 's nachts wél zijn
varkens in zijn eenige kamer kon ha
len, maar niet zijn kool en aardappelen,
zoodat de hond buiten moest blijven,
verklaren de voortreffelijk waterdichte,
ruwe vacht. Want er valt op zijn eiland
zooveel regen, dat ik een hier geïnter
neerd lersch soldaat, een later gekomen
Patrick gelaten heb hooren inlichten,
dat het in Nederland zóó droog was,
dat men er aan wennen moest.
ALS alle moedige menschen en die
ren is de Ier zeer zacht voor men
schen en een schat voor kinderen. Met
honden is het aldus. Wie geen slag heeft
met honden om te gaan en geen verant
woordelijkheidsgevoel tegenover der
den bezit, moest geen hond mogen hou
den. Dit voorop gesteld, is de Ier niet
moeilijk. Daar hij moedig is, valt hij
niet uit vrees aan. Daar hij bovendien
gehoorzaam is, laat hij het ver komen
voor hij vecht. Maar is het zoo ver, dan
toont hij daarin ook een meester te
zijn. Van kleine of jonge honden
duldt hij alles.
Theo Marples merkte op, dat de Ier
de leemte tusschen fox- en
Airedaleterrier aanvult. Hij is duidelijk hooger
dan de eerste en mag tot ruim twaalf
kilo wegen. Hij heeft een vlakken, vrij
smallen schedel, vrijwel zonder stop
en lange kaken. Dit alles zonder over
drijving.
De weinig gebogen ribben reiken
laag, de lendenen zijn iets gebogen. Hij
is altijd eenkleurig, liefst helrood of
gelig rood. Dikwijls heeft hij een witte
vlek op de borst, maar op de voeten
ziet men niet graag wit.
AIn en om de spreekkamer
DE ADEMHALING
Bekijkt het wereldgebeuren
door een bril van Schmidt
Rokin72 AMSTERDAM
AL dikwijls hebben patiënten 'me
gevraagd of ik hun niet eens
iets vertellen wilde over de
waarde en de beteekenis van adem
halingsoefeningen, waarvoor tegen
woordig in woord ,en geschrift weer
zoo veel reclame gemaakt word t.
Hoeveel ademhalingssystemen, hoe
veel scholen en hoeveel leermeesters
op dit gebied bestaan er niet tegen
woordig ! En hoeveel occulte,
mystische en duistere begrippon zijn er
niet mee saamgeweven t Wie tegen
woordig het woord ademhalen" uit
spreekt denkt daarbij tegelijkertijd
aan Yoga en bijna iedere '
theosophische, occultistische en het leven
hervormende secte heeft haar eigen
opvattingen over het wonder van de
ademhaling.
Er is in dat alles bijna iets
aandoenlijks ! Het is het zoeken van een
geheele generatie van menachen naar
hun eigen adem, naar het juiste
rythme dat ze verloren hebben en dat
hen weer in harmonie moet brengen
met den wereldadem. Slechts de
mensch die, dit rythme bezit kan ge
lukkig en gezond 'zijn.
Menschen die over veel tijd be
schikken en zich kunnen verdiepen
in de oude leer vau de ademhaling
en de leerstellingen der verschillende
theosophische scholen kunnen daaruit
vernemen dat de moderne
cultuui'mensch zijn juiste ademhaling reeds
lang verloren heeft eri nog zoo veel
andere dingen meer zoodat men
met recht van een verloren Paradijs"
zou kunnen spreken.
Ik voor mij geloof niet' dat het
middel om deze innerlijke harmonie
terug te vinden voor ons Westerlingen
gelegen is in Yoga-practijken en
ademhalingsoefeningen van Ooster-4
sche leermeesters. Ik heb meerdere
personen dezen weg zien bewandelen
en die gingen dan altijd met beangsti
gende zekerheid in de richting van
een psychisch defect. Maar dat wij
onze natuurlijke, vrije ademhaling
verloren hebben en dat het
Euro< peesche schoolkind deze zelfs niet
meer bezit, dat is een feit. En noch
voetbalsport noch militaire diensttijd
zijn in staat ons die terug te geven.
Waar onze natuurlijke ademhaling
verloren ging. is daar de kunst in staat
om ons te helpen? En is die betrouw
baar en houdt zij rekening met dat
gene wat anatomie en physiologie ons
reeds geleerd hebben? Ik geloof van.
wel. Er is over ademen eu.
adeintechniek al heel wat geschreven. Een
aardig en goed boekje is b.v. dat van
Leo Kof Ier: ..Die Kunst des Atmens".
Alles wat daarin staat is tenminste
eenvoudig en logisch. 'Van de
..ademhalingsscholen" die ik ken is n iuij
het sympathiekst, die het zingen als
hulpmiddel gebruikt oni, een gezonde,
vrije en sterke ademhaling te krijgen,
en waar dit 'zingen heelemaal in het
centrum van de toegepaste methode
staat. Maar het schijnt een niet te
ontkomen iets te zijn. dat zelfs in de
beste scholen met de ademhaling nog
altijd een beetje zwarte magie"
gepleegd wordt.
Ik zou u een voorschrift willen
geven. Probeert het eens toe te passen !
Maak iederen dag een lange, rustige
wandeling waarbij u gedurende vier
schreden diep inademt en gedurende
de volgende zeven schreden uitademt.
Maar dan'moet u die wandeling niet
in de Kalverstraat gaan maken,
weet u !
Dr. P. H. VAN DER Hooo
i j
PAG. 17 DE GROENE N«. 1138