Historisch Archief 1877-1940
I
v.
t
't'
i V
j-'.,'
Letterkundig leven
Jcfiipbreu/ï6ij'
J. GRESHOFF
Be Goede Hoop (Verlag Herinann
Btthlaus Nachf.-Weimar)
ALS buitenman, nog niet
ontbolsterd, vond ik rust in de
veronderstelling, dat mannen
van wetenschap zich alleen maar uit
spraken over aangelegenheden, welke
zij van haver tot gort kenden. Ik
meende zelfs in mijn onschuld, dat
lichtvaardig en vluchtig geschrijf in
die kringen als onteerend werd be
schouwd. Maar (hoe kon ik het ver
geten?) de nige regel zónder uit
zondering is die welke ons leert, dat
geen regel zonder uitzondering blijft.
brengt hij Marie van Zeggelen, Jan
Fabricius, Székely-Lulofs, Westenenk,
Gonggrijp e.a. te berde, maar van
De Stille Kracht" en Van Oude
Menschen" heeft hij blijkbaar nimmer
vernomen. Zou Daum als voorganger
niet een plaats verdienen en Victor
Ido als schilderachtige figuur?
MAAR het ergste zijn professors
omschrijvingen en aanwijzingen.
Als kenschetsend voor de geheele.
geestesgesteldheid, waar dit geschrift
uit ontstaan is, moet men het bijschrift
bij Henrik Scholte citeeren. Deze
Prof. dr. J. H. Scholte herinnerde mij jonkman verrat in seiner Schriften
er aan door zijn opstel, als ik het zoo
noemen mag, naar den aard getiteld:
Gegenwartsströmungen des
nordniederlandischen Schrifttums", ver
schenen in een verbazingwekkend
werkje, dat De Goede Hoop heet en
Berichte aus dem Deutschen und
Dietschen Kulturraum" bevat.
Bij grasduinen hoort een beunhaas,
heeft professor gedacht en het is een
genot hem te zien rondhuppelen,
arge. loos en ondernemend, op een terrein
dat kennelijk geheel nieuw voor hem
is. Een plukje hier, een plukje daar,
een beetje snuffelen, een beetje knagen:
o wat is het leven sjeun en de letter
kunde al niet minder!
In het hoofd des hooggeleerden
heerscht de baaierd: alles heeft hij
door elkaar gehaald; tijdperken, groe
pen, beginselen en waarden. Hij heeft
een onbeschrijfelijken rommel in de
literatuur gemaakt, als een jongen
die met een Richters bouwdoos boven
zijn leeftijd gespeeld heeft en nu de
stukken met geen mogelijkheid weer
in de doos kan krijgen.
Vooral met de schattingen heeft hij
last. Wat gering is vijzelt hij op en
aan belangrijke zaken dartelt hij voor
bij met de heerlijke gemoedsrust des
onwetenden.
Het is niet mogelijk alle grilligheden
aan te geven, daar zou te veel ruimte
voor noodig zijn. Daarom een enkel
punt. Herman van den Bergh wordt
met enkele nietszeggende woorden
afgedaan, zonder dat de lezers ook
maar een flauw begrip krijgen van
zijn plaats en beteekenis in de ont
wikkeling van ons lierdicht, terwijl
meer dan een bladzijde aan, den dag
bladschrijver Den Doolaard vermorst
wordt. Nog vreemder wordt het wan
neer blijkt, dat S. Vestdijk nauwelijks
bestaat, terwijl 27 regels aan een
Henrik S:holte gewijd worden, die reeds
lang de Muze voor den Mammon ver
raden heeft. Cola Debrot kent deze
overzichtschrijver niet, maar wel
Henriëtte van Eijk. Couperus en Van
Schendel worden slechts terloops ge
noemd, n iet behandeld; maar M. J.
Brusse krijgt den vollen mep.
En welk een bonte gezelschappen
weet onze hooglëeraar bij elkaar te
brengen. Hij plaatst Carry van Bruggen
naast J o van Ammers-Küller, zonder
te vermoeden dat ze door een wereld
gescheiden worden; en elders noemt
hij Bloem, de Mérode, Keuls, Pauwels,
Bastiaanse, Speenhoff, Van Collem,
Jan Prins, hot en her door elkaar en
zonder ook maar de geringste
eine reiche Universitatsbildung". Als
of deze iets met letterkunde van doen
heeft!
Slauerhoff is: der Dichter einer in
die Ferne schweifenden Ruhelosigkeit,
einer sehnsuchtsvollen Romantik,
daneben aber einer wohl teilweise
angeborenen, zum Teil aus
orientalischer Philosophie geschöpften,
mitunter wohl auch als Lebenshaltung
nach auszen gewendeten Skepsis."
Lust u nog peul t j es?
Door die Romantik" is Slauerhoff
innig verwant met (ik geef het in
tienen!) Den Doolaard en ook Mars
man, in wiens gedichten sich mit
zunehmender Reife eine Verfeinerung
der Form und eine Vertiefung des
Gefühls erkennen laszt."
En zoo gaat het maar door. Ik heb
geen lust al die gemeenplaatsen over
te schrijven. Ik stel alleen vast, dat
prof. Scholte met de banaliteit ge
trouwd is: een huwelijk uit liefde.
Een essay, om dit woord even te
misbruiken, als dit, eischt geenszins
kennis der texten. Iedereen kan het
uit de handboeken samenstellen. En
met een beetje zorg en vernuft doet
men het beter.
Na de lezing van dit verwarde en
wezenlooze stuk, vraag ik mij af hoe
de heer Scholte ooil; over de Duitsche
letterkunde, zijn vak, iets kan schrijven
dat steek houdt; want daar werkt men
ten slotte met ongeveer dezelfde be
grippen en dezelfde schalen.
Wat dom van zoo'n man, om zijn
eigen standje derwijze in discrediet te.
brengen.
EEN SERAFIJN IN DEN
HOF DER LETTEREN
Jeanne van Schaik-Willing
Willa Cather: lmcyGayheart<Alfred
Knopf, Xew York).
'ERKELIJK, ik zou het niet
kunnen zeggen, waarom de
boeken van Willa Cather zoo
Wi
zijn boeiend of interessant te vinden.
Zonder zich om psychologie( psy_
chiatrie, kunstmodes, sociale bezinning
of politieke hartstochten te
bekommeren, stelt zij er zich mee tevreden
chronibekoorlijk zijn. Ik laat ze in gedachten queuse te worden van verhalen, die
langs me heentrekken, verscheiden nauwelijks den naam verhaal mogen
pioniers-romans (o.a. My Antonia en dragen. Maar ook uit den afzonderlijken
O Pioneers!) The Professor's House, zin blijkt die roerende eenvoud.
waar de vriendelijke kabbeling der Tracht een regel te vertalen en ge
vertelling plotseling lamgeslagen wordt zult zien, dat ge onwillekeurig de
door het visioen der doode Inca-stad neiging hebt elk woord te verzwaren,
op het rotsplateau, Death Comes for het rhythme aan te vuren om
spanthe Archbishop, een vejslag van de ningen te bereiken, die meer met ons
vreemde dooreenmengeling van Room- normale levensgevoel in
overeenstemsche en Indiaansche beschaving, Sha- ming zijn; doch juist dit ijle, haast
dows on the Rock, de lotgevallen van onnoozele vertellen verleent het woord
de eerste bewoners van Quebeck en dien eenvoud die onnabootsbaar is en
dan de ragfijne, klare vrouweportretten: draagt er toe bij, om dezen vertellingen
A lost Lady, My mortal Enemy, een zuivere, aan elke trivialiteit
ontwelke reeks thans aangevuld is met stegen volmaaktheid te geven.
dit laatste: Lucy Gayheart.
Het opvallendste van deze auteur is
haar volkomen on-Amerikaansch ka
rakter. Zij, die zoovele kanten van
de Noord-Amerikaansche samenleving
heeft beschreven, lijkt onberoerd door
de eigenschappen, die het begrip
Amerika voor ons behelst. Ze is niet
luid, niet virtuoos, niet brilliant of
ZOO werd ook dit laatste boek
Lucy Gayheart een dier
weifellooze portretten, die onvergetelijk zul
len blijven voor wie zich eenmaal aan
zijn bekoring heeft overgegeven.
De inhoud is niets dan de liefde van
een dorpsmeisje voor een beroemd
zanger. De bariton verdrinkt en later
pathetisch, geen highbrow, niet sar- verdrinkt ook het meisje. Dit is alles.
castisch, maar wat dan wel? Er zijn geen hartstochtelijke scènes,
In de eerste plaats aandoenlijk toe- geen drama's, geen verwikkelingen,
gewijd, niet zoozeer religieus dan wel maar ik geloof dat ik de ijsvlakte altijd
vroom, ze is een primitieve in den
modernen tijd, doch niet er in ver
dwaald, want ze is geenszins ver
bijsterd of onthutst en haar schrifturen
weten niet van klagen.
Het schijnt dat ook onze wereld
kanten heeft die wij nauwelijks ont
waren, maar die een .kunstenares als
Willa Cather bevredigen. Haar gestalten
zal blijven herdenken, waarover Lucy
zwierde en waar ze later door zal
zakken, twee fijne, precies geteekende,
heldere prentjes, met dat, ondanks alle
nauwkeurige waarneming, raadselach
tig doordringende, dat soms ook ouden
schilderijen eigen is.
Peinzend over Willa Cather begrijp
ik niet, dat ze geen middeleeuwsche
ghjden met een onvergetelijke gratie, vrouwe is, die gezeten voor haar
boogeenvoud en blijmoedigheid voorbij, ze venster een leven lang weeft aan een
zijn ongecompliceerd, hun zenuwen wandtapijt om bij haar sterven onver
zijn niet verrafeld, hun zielen zijn als gankelijke droomen van vlinders, her
kristal, dat aangeslagen een helderen ten, eekhoorns en bloemen na te laten.
klank doet hooren, hun kleuren stra- Het kost me moeite te gelooven dat
lend, men zou zeggen serafijnsch. Willa Cather een niet meer jonge
Er is geen modder in deze levens en vrouw is, die thans leeft, schrijft aan
niettemin zijn ze in hun gebaar, hun een schrijftafel als de mijne e.n
misteekening zoo verfijnd, dat ze aan schien wel een vulpen hanteert. Doch
niets zoozeer doen denken, als aan de als zij eens de oogen sluit heeft ze een
madonna's der primitieve meesters, wereld van gracielijke, glimlachende,
Wie tracht deze romans na te ver- haast dansende gestalten
achtertellen ontdekt pas hoe simpel, op het gelaten, wier eerste kiem eigenli*
onbeholpene af, deze zijn, met welke werd gelegd, toen Jezus zijn bergree
supreme argeloosheid Willa Cather uitsprak en ons leerde, dat de rein Ji
blind en doof is voor al wat we gewend van hart zalig zijn.
DEERNIS EN VERBITTERING
D'
CJerard den Brabander: Gebroken
Ijler (De Vrije Bladen, Jaargang 14,
Schrift T; Leopold, den Haag).
EN dichters Greshoff en Du
Perron, zelf vrijbuiters vol on
tembare eigenzinnigheid en ge
voeligheid ontveinzend
non-conformisme, is huns ondanks waarschijnlijk het
vaderschap van een minder bloeiend
dan wel dartel of gemelijk maar, altijd
driest
vandalenkroost geschon
ken. Een dezer,
duidelijk naar Du
Perron aardende,
kinderen draagt
den welluidenden naam van Gerard den
humane waarde en waardigheid blijven
echter, in sterker mate dan bij hem,
emotioneele trekken vertoonen en zijn
minder talrijke voorbeelden van ge
schonden eer en waardigheid tot deer
nis gedreven, bij machte zijn opstan
digheid niet te laten ontaarden in
zinmededoogen met het deermswekkend ledig of tendentieus oreeren, maar bezit
.^ hij de gave, aan zijn met de wereld der
genisten nog niet gelijkgeschakelde
ziel de kracht te ontleenen tot. een
poëtische, zij het met verbittering ge
mengde, verbeelding. Indien zijn wijs
lot der meeste vrouwen herinnert
zij het uit de verte aan de feminine
sensibiliteit van Rilke. Aan Rilke ver
want is ook Den Brabander's zin en
voorkeur voor een pervers raffinement,
D. A, M.
Binnendijk
dat overigens bij Rilke oneindig veel heid toeneemt en het cynisme daardoor
A«<AlAM mmt^^^m^ ^1^**1! f_ ? _ ._. ? _ 4 4 * ' ' ? m
zal worden getemperd, zal deze dichter,
die over talent en onbevangenheid
beschikt, gedichten kunnen schrijven,
die aan een stoutmoedige verbeelding
de verfijning zullen paren, die men
nu nog te pijnlijk ontbeert.
In sommige sonnetten, waarvan de
edeler, voornamer, sierlijker en zwie
riger is. Er zijn ook versregels, die ons
den naam van Nijhoff te binnen roepen,
maar deze markeeren dan onmiddellijk
den afstand, welke hem van den dichter
van Gebroken Lier" scheidt.
Ondanks deze vele en verscheidene
:aar en Brabander. Gelijkzijn poëtische vader" invloeden en verwantschappen, heeft terzinen gemeenlijk opmerkelijk
eepoglng viert hij binnen de geijkte begrenzing een gedicht van Den Brabander toch slaagder zijn dan de kwatrijnen en in
tot onderscheiding of schakeering, al van het onmiskenbaar plechtig sonnet wel een eigen accent. Hoewel zijn visie een enkel strofisch gedicht benadert
was het slechts in leeftijd, te wagen, bij voorkeur zijn, alle classieke vormen op mensen en leven evenals bij Van Den Brabander reeds de dwineende
Over Indische motieven handelend, verzakend, spel van ironie en cynisme Hattum meestal niet vrij is van een poëtische kracht van den Rilke die zijn
uit. Dit spel kenmerkt zich, veel minder geforceerde verheviging, breekt in een verwilderde schuwheid in
200'ontstelBekijkt het wereldgebeuren
door een bril van Schmidt
overigens dan bij Du Perron het geval
door dialectische scherpzinnigheid
ts
Rokin72
AMSTERDAM
groot aantal verzen niettemin de toon lend scherpe beelden vermocht te
der oprechte, authentieke lotsbekom- fixeeren. Alleen zou men soms
wenmering door de allure van bravour en schen, dat Nijhoff, over zijn schouder
der's verontwaardiging en mensche- van gewaagdheid heen. Zonder twijfel nijgend, hem bij het schrijven de taal
lijke gekwetstheid in de gevoelens van is Den Brabander, menschelijk ge- van den eenvoud had ingefluisterd t
en koel doch fel vernuft. Den
Braban'l
PAG. l DE GROENE No. 3H2
Schilderkunst
HET GEZICHTSPUNT
Jan Engelman
EEN welgeoefend gezichtsver
mogen is voor den beeldenden
kunstenaar een conditio sine
qua non, maar hij kan dat gezichts
vermogen op zeer verscheiden wijze
gebruiken. Er zijn kunststijlen waarbij
men de overtuiging krijgt, dat de
kunstenaar zijn gezichtsvermogen
a. h. w. heeft geconformeerd aan de
reëele verschijning der natuur; er zijn
er andere, waarbij het zien alleen maar
eerste inleiding is geweest, alleen maar
documentatie voor den kunstenaar,
die daarna, abstraheerend, een werk
heeft genaakt waarin de verbeelding
en het gevoel voor evenwichtige maten
den boventoon voeren. En daartusschen
zijn nog vele typen.
Een opmerkelijk verschijnsel in de
schilderkunst van de laatste jaren is,
dat een belangrijke groep van schilders,
de Nieuwe Realisten, bezig schijnt
met de herontdekking van het reëele
gezichtsvermogen en in verband daar
mee met de werking van de ruimte in
de natuur, met de perspectief, en met
al wat daaraan vastzit: de
planverdeeling, den gezichtshoek, het
repoussoir. Laat ik direct zeggen, dat ik
hiermee geen waardebepaling geef.
Ik verval niet gaarne in de fout van
de plastische Kaspers, om nog niet te
gewagen van de trieste ignoranten bij
Volk en Vaderland, die, met een meer
dan schaamtelooze speculatie op
valsche sentimenten (waartegen al wat
geest heeft in Nederland in opstand
moest komen, maar waar zitten
de heer en?), een smerigen aanval op
Jan Sluyters plegen, omdat hij de
,,gewortelde" boeren van Staphorst
gehoond" zou hebben. Neen, geen
waardebepaling, en geen actie tegen
kunsteraars die anders uit hun oogen
kijken l Ik wijs op een reactie (die nog
heel goed een tijdelijke reactie kan
blijken te zijn), volgend op een tijdperk
waarin de beeldende. kunst sterk het
streven heeft vertoond om abstra
heerend, idee-plastisch, de reëele ver
schijning deformeerend, de primitivi
teit zoekend, te werk te gaan.
Men realiseert zich hierbij, dat de
kennis der perspectief inderdaad een
groot goed is van de Europeesche
cultuur, voor de beeldende kunst
misschien even belangrijk als voor de
muziek de vondst van het octaaf.
Door de kennis der perspectief zijn wij
in staat, met wiskunstige juistheid de
gedaante, zooals zij zich aan ons
voordoet, van de van ons verwijderde
voorwerpen weer te geven. Wij weten
er uit, dat de horizon steeds is op de
hoogte van onze oogen, waar wij ook
heenklimmen, dat alle horizontale
lijnen in dien horizon verdwijnen en
alle horizontale evenwijdige lijnen een
en hetzelfde verdwijnpunt hebben.
Met behulp van deze doorzichtkunde
zijn wij in staat om op een effen
tafereelsvlak de juiste afbeelding" te
geven van voorwerpen, zooals zich die
van een bepaald standpunt uit aan het
oog voordoen, wanneer zij (ware het
tafereelsvlak doorzichtig) daar achter
waren geplaatst. In de (vroegere?)
academische opleiding leerden de schil
ders deze regels tot in de puntjes. Zij
leerden van de gezichtsas, den gezichts
hoek, het gezichtsvlak, den
gezichtskegel en den gezichtski ing. Zij leerden
dat het vermogen om duidelijk te zien,
wordt begrensd door een gezichtshoek
van 90 graden. Wat er buiten valt zal
het netvlies niet rechthoekig genoeg
ontmoeten, om daarop een duidelijk
beeld te vormen. Zij leerden van het
schilderperspectief, van het spiegel
perspectief, het luchtperspectief en het
kaarslichtperspectief.
DIT soort parate kennis maakt in
de verste verte den kunstenaar
niet, maar zij geeft een zekeren steun
aan den realist. In de schilderijen der
PAG. f DE GROENE No.3142
Nieuwe Realisten (Koch, Willink,
Hynckes, Schuhmacher, Fernhout e. a.)
zie ik hen, experimenteerend, zoeken
naar het perspectivisch geraamte, op
hun eigen wijze, maar merkwaardig
overeenkomstig het zoeken van de
schilders in de eerste helft der ióe eeuw,
kunstenaars als Jan van Scorel,
Engelbrechtszen, Lucas van Leyden. Het
merkwaardige feit doet zich voor, dat
er gezocht wordt, door jonge, moderne,
niet-academische kunstenaars, naar
een methode, die men ook in den
Renaissance-tijd zocht, naar het pers
pectief, dat het doel van Mantegna's
streven was, dat al bij Leonardo da
Vinci teugel en stuur der schilderkunst
heette, doch bij de Chineezen nog
veel eerder bekend was.
Dit perspectief is misschien het meest
volkomen tot ontwikkeling gebracht
door Poussin, wiens schilderijen een
wonderlijk beeld-evenwicht vertoonen,
een schitterend samengaan tusschen
methodiek en vrijheid. Het is aangetast
door het Impressionisme, dat een
vlakke manier van schilderen was,
zonder plans en repoussoir, dan ver
brijzeld door het Futurisme, in fac
toren ontbonden door het Cubisme.
De Nieuwe Realisten hervatten het,
instinctief aanvankelijk, in den laatsten
tijd misschien meer bewust. Men ziet
dit aan het Rivierlandschap van
Willink. Men ziet het aan de Vrouw
in een tapkast, een schilderij van Koch,
dat thans in het Stedelijk Museum te
Amsterdam hangt. Waardoor is het,
ondanks de .prachtig geschilderde de
tails, mislukt? Omdat het gezichtspunt
verkeerd gekozen is, veel te dichtbij.
Omdat het geen werkelijke compositie
heeft, omdat het oog te veel omvatten
moet, omdat geen verdeeling van het
licht de voorwerpen differentieert en
verbindt. Ondanks de raffinementen
is het een schilderij uit een primitief
stadium van kunst.
MET de ietwat geforceerde behoefte
aan origineelen kijk, waarmee
tegenwoordig vele cultuurfilosofen
behept zijn, geeft JoséOrtega Y Gasset
in El Punto de Vista en las Artes" i)
een heel aparte verklaring van de
evolutie der perspectief in de schilder
kunst. In het kort verhaald, komt zijn
betoog op het volgende neer.
Het zien op zeer korten afstand deelt
het gezichtsveld in volgens een op
tische hiërarchie: een bevoorrecht
centraal punt verheft zich boven een
omgeving. Het voorwerp dat vlak
onder het oog is, is een lichtheid, een
protagonist, die afsteekt tegen een
massa", een visueel plebs, een
cosmisch koor rondom. Al naarmate een
voorwerp verder van het oog af komt
te staan, wordt het onwerkelijker.
Ortega betoogt nu dat zich in den loop
der geschiedenis het gezichtspunt van
den schilder verplaatst heeft. Het is
verplaatst van vlak vóór het object
naar ver van het object af. De schilder
kunst is van het relief-schilderen
geworden een schilderkunst van de
holte". Het gezichtsveld is concaaf
geworden. Waar begint die concaviteit?
Zonder eenigen twijfel begint diéin
onze oogen zelf. Wat wij bij het zien
van veraf waarnemen is een holte.
De inhoud van onze waarneming is
eigenlijk niet de oppervlakte waarin
die holte eindigt, maar die geheele
holte zelf van onzen oogbal af tot op
den wand of den gezichtseinder toe.
Daaruit besluit hij tot de paradox: het
voorwerp dat wij op een afstand onder
scheiden is niet verder van ons af dan
wat wij van nabij zien, integendeel,
het is dichterbij, .want het begint in
ons hoornvlies. Bij de zuivere visie op
een afstand heeft zich onze aandacht,
in plaats van zich in de verte te pro
jecteeren, teruggetrokken tot op het
volstrekt nabije en de oogstraal dringt
een concaaf voorwerp binnen, hij glijdt
een holte in, in plaats van tegen de
convexiteit van een vast lichaam te
stooten en daarop vastgehecht te blijven.
Hieruit komt hij tot de stelling, dat
de schilderkunst, welke bij Giotto is
begonnen als relief-schilderkunst,
tenslotte holte"-schilderkunst is ge
worden. In picturaal opzicht is bij
Giotto en zijn tijdgenooten alles voor
grond, alles is van dichtbij geschilderd.
Rafael bracht de compositie of de
architectuur aan, volgens een rationeel
schema. In Tintoretto en Greco ziet
hij een tusschenphase, waarin de holte
schilderkunst reeds voorvoeld wordt.
De geniale vernieuwer was Velasques
die naar eigen verkiezing zijn gezichts
punt vaststelt en definitief de holte
schilderkunst in zwang bracht. Te
beginnen met het impressionisme trekt
hét gezichtspunt zich zelfs terug tot
binnen het subject, Cézanne en de
cubisten verinnerlijken de schilder
kunst, zij schilderen denkbeeldige
volumina, ideeën.
TOT zoover de Spanjaard.
Hij deed een ingenieuze vondst,
maar opereert er wel wat willekeurig
mee, zoo schijnt het mij toe. Zijn
behoefte om de geschiedenis dynamisch
te bevinden, doet hem aan vele feiten
voorbij zien, om enkele feiten te
groepeeren naar den inhoud van zijn hypo
these. Hij ziet bijvoorbeeld volkomen
voorbij, dat reeds in de schilderkunst
van de vroege Renaissance, verschei
dene onderscheiden en ver door
gevoerde perspectivische werkingen
op het ne vlak voorkomen, een
eigenaardigheid die in de Barok tot een
comble wordt gevoerd en eerst in het
Classicisme haar aantrekkelijkheid
Schijnt te verliezen. (In het Arkadisch
Landschap van Willink zien we een
schilderij met twee consequente pers
pectieven : het beeld is uit een anderen
hoek waargenomen dan het landschap).
En Giotto ? Hij is een groote revolutie,
JoséOrtega Y Gasset
maar juist omdat hij het naast-elkaar
van de Byzantijnen verving door het
achter-elkaar, in een eerste perspec
tivische werking. Hij is de eerste rea
list, maar in een stadium dat
eenigermate te vergelijken valt met dat,
waarin de on-academische Koch ver
keerde, toen hij de juffrouw in de
tapkast schilderde.
Ortega deed een brillante yondst,
maar aan de feiten geverefieerd is zij
niet houdbaar, tenzij als spel-vondst.
Het is aangenaam om hem te lezen,
maar de Duitscher Brinckmann schreef
juister en dieper over dit soort vraag
stukken.
i) Het gezichtspunt in de Kun
sten", door JoséOrtega Y Gasset, ver
taald door Dr. J. Brouwer. Den Haag,
1937, ff. P. Leopold's Uitgeversmij.
Schrift VI van jaargang 14 der
Vrije Bladen.
Anna", een schiWcriJ van Pijfce Koch,
thans in het Stedelijk Museum te Amsterdam
.«-t» 'f!*!