De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1937 21 augustus pagina 5

21 augustus 1937 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

I v. t 't' i V j-'.,' Letterkundig leven Jcfiipbreu/ï6ij' J. GRESHOFF Be Goede Hoop (Verlag Herinann Btthlaus Nachf.-Weimar) ALS buitenman, nog niet ontbolsterd, vond ik rust in de veronderstelling, dat mannen van wetenschap zich alleen maar uit spraken over aangelegenheden, welke zij van haver tot gort kenden. Ik meende zelfs in mijn onschuld, dat lichtvaardig en vluchtig geschrijf in die kringen als onteerend werd be schouwd. Maar (hoe kon ik het ver geten?) de nige regel zónder uit zondering is die welke ons leert, dat geen regel zonder uitzondering blijft. brengt hij Marie van Zeggelen, Jan Fabricius, Székely-Lulofs, Westenenk, Gonggrijp e.a. te berde, maar van De Stille Kracht" en Van Oude Menschen" heeft hij blijkbaar nimmer vernomen. Zou Daum als voorganger niet een plaats verdienen en Victor Ido als schilderachtige figuur? MAAR het ergste zijn professors omschrijvingen en aanwijzingen. Als kenschetsend voor de geheele. geestesgesteldheid, waar dit geschrift uit ontstaan is, moet men het bijschrift bij Henrik Scholte citeeren. Deze Prof. dr. J. H. Scholte herinnerde mij jonkman verrat in seiner Schriften er aan door zijn opstel, als ik het zoo noemen mag, naar den aard getiteld: Gegenwartsströmungen des nordniederlandischen Schrifttums", ver schenen in een verbazingwekkend werkje, dat De Goede Hoop heet en Berichte aus dem Deutschen und Dietschen Kulturraum" bevat. Bij grasduinen hoort een beunhaas, heeft professor gedacht en het is een genot hem te zien rondhuppelen, arge. loos en ondernemend, op een terrein dat kennelijk geheel nieuw voor hem is. Een plukje hier, een plukje daar, een beetje snuffelen, een beetje knagen: o wat is het leven sjeun en de letter kunde al niet minder! In het hoofd des hooggeleerden heerscht de baaierd: alles heeft hij door elkaar gehaald; tijdperken, groe pen, beginselen en waarden. Hij heeft een onbeschrijfelijken rommel in de literatuur gemaakt, als een jongen die met een Richters bouwdoos boven zijn leeftijd gespeeld heeft en nu de stukken met geen mogelijkheid weer in de doos kan krijgen. Vooral met de schattingen heeft hij last. Wat gering is vijzelt hij op en aan belangrijke zaken dartelt hij voor bij met de heerlijke gemoedsrust des onwetenden. Het is niet mogelijk alle grilligheden aan te geven, daar zou te veel ruimte voor noodig zijn. Daarom een enkel punt. Herman van den Bergh wordt met enkele nietszeggende woorden afgedaan, zonder dat de lezers ook maar een flauw begrip krijgen van zijn plaats en beteekenis in de ont wikkeling van ons lierdicht, terwijl meer dan een bladzijde aan, den dag bladschrijver Den Doolaard vermorst wordt. Nog vreemder wordt het wan neer blijkt, dat S. Vestdijk nauwelijks bestaat, terwijl 27 regels aan een Henrik S:holte gewijd worden, die reeds lang de Muze voor den Mammon ver raden heeft. Cola Debrot kent deze overzichtschrijver niet, maar wel Henriëtte van Eijk. Couperus en Van Schendel worden slechts terloops ge noemd, n iet behandeld; maar M. J. Brusse krijgt den vollen mep. En welk een bonte gezelschappen weet onze hooglëeraar bij elkaar te brengen. Hij plaatst Carry van Bruggen naast J o van Ammers-Küller, zonder te vermoeden dat ze door een wereld gescheiden worden; en elders noemt hij Bloem, de Mérode, Keuls, Pauwels, Bastiaanse, Speenhoff, Van Collem, Jan Prins, hot en her door elkaar en zonder ook maar de geringste eine reiche Universitatsbildung". Als of deze iets met letterkunde van doen heeft! Slauerhoff is: der Dichter einer in die Ferne schweifenden Ruhelosigkeit, einer sehnsuchtsvollen Romantik, daneben aber einer wohl teilweise angeborenen, zum Teil aus orientalischer Philosophie geschöpften, mitunter wohl auch als Lebenshaltung nach auszen gewendeten Skepsis." Lust u nog peul t j es? Door die Romantik" is Slauerhoff innig verwant met (ik geef het in tienen!) Den Doolaard en ook Mars man, in wiens gedichten sich mit zunehmender Reife eine Verfeinerung der Form und eine Vertiefung des Gefühls erkennen laszt." En zoo gaat het maar door. Ik heb geen lust al die gemeenplaatsen over te schrijven. Ik stel alleen vast, dat prof. Scholte met de banaliteit ge trouwd is: een huwelijk uit liefde. Een essay, om dit woord even te misbruiken, als dit, eischt geenszins kennis der texten. Iedereen kan het uit de handboeken samenstellen. En met een beetje zorg en vernuft doet men het beter. Na de lezing van dit verwarde en wezenlooze stuk, vraag ik mij af hoe de heer Scholte ooil; over de Duitsche letterkunde, zijn vak, iets kan schrijven dat steek houdt; want daar werkt men ten slotte met ongeveer dezelfde be grippen en dezelfde schalen. Wat dom van zoo'n man, om zijn eigen standje derwijze in discrediet te. brengen. EEN SERAFIJN IN DEN HOF DER LETTEREN Jeanne van Schaik-Willing Willa Cather: lmcyGayheart<Alfred Knopf, Xew York). 'ERKELIJK, ik zou het niet kunnen zeggen, waarom de boeken van Willa Cather zoo Wi zijn boeiend of interessant te vinden. Zonder zich om psychologie( psy_ chiatrie, kunstmodes, sociale bezinning of politieke hartstochten te bekommeren, stelt zij er zich mee tevreden chronibekoorlijk zijn. Ik laat ze in gedachten queuse te worden van verhalen, die langs me heentrekken, verscheiden nauwelijks den naam verhaal mogen pioniers-romans (o.a. My Antonia en dragen. Maar ook uit den afzonderlijken O Pioneers!) The Professor's House, zin blijkt die roerende eenvoud. waar de vriendelijke kabbeling der Tracht een regel te vertalen en ge vertelling plotseling lamgeslagen wordt zult zien, dat ge onwillekeurig de door het visioen der doode Inca-stad neiging hebt elk woord te verzwaren, op het rotsplateau, Death Comes for het rhythme aan te vuren om spanthe Archbishop, een vejslag van de ningen te bereiken, die meer met ons vreemde dooreenmengeling van Room- normale levensgevoel in overeenstemsche en Indiaansche beschaving, Sha- ming zijn; doch juist dit ijle, haast dows on the Rock, de lotgevallen van onnoozele vertellen verleent het woord de eerste bewoners van Quebeck en dien eenvoud die onnabootsbaar is en dan de ragfijne, klare vrouweportretten: draagt er toe bij, om dezen vertellingen A lost Lady, My mortal Enemy, een zuivere, aan elke trivialiteit ontwelke reeks thans aangevuld is met stegen volmaaktheid te geven. dit laatste: Lucy Gayheart. Het opvallendste van deze auteur is haar volkomen on-Amerikaansch ka rakter. Zij, die zoovele kanten van de Noord-Amerikaansche samenleving heeft beschreven, lijkt onberoerd door de eigenschappen, die het begrip Amerika voor ons behelst. Ze is niet luid, niet virtuoos, niet brilliant of ZOO werd ook dit laatste boek Lucy Gayheart een dier weifellooze portretten, die onvergetelijk zul len blijven voor wie zich eenmaal aan zijn bekoring heeft overgegeven. De inhoud is niets dan de liefde van een dorpsmeisje voor een beroemd zanger. De bariton verdrinkt en later pathetisch, geen highbrow, niet sar- verdrinkt ook het meisje. Dit is alles. castisch, maar wat dan wel? Er zijn geen hartstochtelijke scènes, In de eerste plaats aandoenlijk toe- geen drama's, geen verwikkelingen, gewijd, niet zoozeer religieus dan wel maar ik geloof dat ik de ijsvlakte altijd vroom, ze is een primitieve in den modernen tijd, doch niet er in ver dwaald, want ze is geenszins ver bijsterd of onthutst en haar schrifturen weten niet van klagen. Het schijnt dat ook onze wereld kanten heeft die wij nauwelijks ont waren, maar die een .kunstenares als Willa Cather bevredigen. Haar gestalten zal blijven herdenken, waarover Lucy zwierde en waar ze later door zal zakken, twee fijne, precies geteekende, heldere prentjes, met dat, ondanks alle nauwkeurige waarneming, raadselach tig doordringende, dat soms ook ouden schilderijen eigen is. Peinzend over Willa Cather begrijp ik niet, dat ze geen middeleeuwsche ghjden met een onvergetelijke gratie, vrouwe is, die gezeten voor haar boogeenvoud en blijmoedigheid voorbij, ze venster een leven lang weeft aan een zijn ongecompliceerd, hun zenuwen wandtapijt om bij haar sterven onver zijn niet verrafeld, hun zielen zijn als gankelijke droomen van vlinders, her kristal, dat aangeslagen een helderen ten, eekhoorns en bloemen na te laten. klank doet hooren, hun kleuren stra- Het kost me moeite te gelooven dat lend, men zou zeggen serafijnsch. Willa Cather een niet meer jonge Er is geen modder in deze levens en vrouw is, die thans leeft, schrijft aan niettemin zijn ze in hun gebaar, hun een schrijftafel als de mijne e.n misteekening zoo verfijnd, dat ze aan schien wel een vulpen hanteert. Doch niets zoozeer doen denken, als aan de als zij eens de oogen sluit heeft ze een madonna's der primitieve meesters, wereld van gracielijke, glimlachende, Wie tracht deze romans na te ver- haast dansende gestalten achtertellen ontdekt pas hoe simpel, op het gelaten, wier eerste kiem eigenli* onbeholpene af, deze zijn, met welke werd gelegd, toen Jezus zijn bergree supreme argeloosheid Willa Cather uitsprak en ons leerde, dat de rein Ji blind en doof is voor al wat we gewend van hart zalig zijn. DEERNIS EN VERBITTERING D' CJerard den Brabander: Gebroken Ijler (De Vrije Bladen, Jaargang 14, Schrift T; Leopold, den Haag). EN dichters Greshoff en Du Perron, zelf vrijbuiters vol on tembare eigenzinnigheid en ge voeligheid ontveinzend non-conformisme, is huns ondanks waarschijnlijk het vaderschap van een minder bloeiend dan wel dartel of gemelijk maar, altijd driest vandalenkroost geschon ken. Een dezer, duidelijk naar Du Perron aardende, kinderen draagt den welluidenden naam van Gerard den humane waarde en waardigheid blijven echter, in sterker mate dan bij hem, emotioneele trekken vertoonen en zijn minder talrijke voorbeelden van ge schonden eer en waardigheid tot deer nis gedreven, bij machte zijn opstan digheid niet te laten ontaarden in zinmededoogen met het deermswekkend ledig of tendentieus oreeren, maar bezit .^ hij de gave, aan zijn met de wereld der genisten nog niet gelijkgeschakelde ziel de kracht te ontleenen tot. een poëtische, zij het met verbittering ge mengde, verbeelding. Indien zijn wijs lot der meeste vrouwen herinnert zij het uit de verte aan de feminine sensibiliteit van Rilke. Aan Rilke ver want is ook Den Brabander's zin en voorkeur voor een pervers raffinement, D. A, M. Binnendijk dat overigens bij Rilke oneindig veel heid toeneemt en het cynisme daardoor A«<AlAM mmt^^^m^ ^1^**1! f_ ? _ ._. ? _ 4 4 * ' ' ? m zal worden getemperd, zal deze dichter, die over talent en onbevangenheid beschikt, gedichten kunnen schrijven, die aan een stoutmoedige verbeelding de verfijning zullen paren, die men nu nog te pijnlijk ontbeert. In sommige sonnetten, waarvan de edeler, voornamer, sierlijker en zwie riger is. Er zijn ook versregels, die ons den naam van Nijhoff te binnen roepen, maar deze markeeren dan onmiddellijk den afstand, welke hem van den dichter van Gebroken Lier" scheidt. Ondanks deze vele en verscheidene :aar en Brabander. Gelijkzijn poëtische vader" invloeden en verwantschappen, heeft terzinen gemeenlijk opmerkelijk eepoglng viert hij binnen de geijkte begrenzing een gedicht van Den Brabander toch slaagder zijn dan de kwatrijnen en in tot onderscheiding of schakeering, al van het onmiskenbaar plechtig sonnet wel een eigen accent. Hoewel zijn visie een enkel strofisch gedicht benadert was het slechts in leeftijd, te wagen, bij voorkeur zijn, alle classieke vormen op mensen en leven evenals bij Van Den Brabander reeds de dwineende Over Indische motieven handelend, verzakend, spel van ironie en cynisme Hattum meestal niet vrij is van een poëtische kracht van den Rilke die zijn uit. Dit spel kenmerkt zich, veel minder geforceerde verheviging, breekt in een verwilderde schuwheid in 200'ontstelBekijkt het wereldgebeuren door een bril van Schmidt overigens dan bij Du Perron het geval door dialectische scherpzinnigheid ts Rokin72 AMSTERDAM groot aantal verzen niettemin de toon lend scherpe beelden vermocht te der oprechte, authentieke lotsbekom- fixeeren. Alleen zou men soms wenmering door de allure van bravour en schen, dat Nijhoff, over zijn schouder der's verontwaardiging en mensche- van gewaagdheid heen. Zonder twijfel nijgend, hem bij het schrijven de taal lijke gekwetstheid in de gevoelens van is Den Brabander, menschelijk ge- van den eenvoud had ingefluisterd t en koel doch fel vernuft. Den Braban'l PAG. l DE GROENE No. 3H2 Schilderkunst HET GEZICHTSPUNT Jan Engelman EEN welgeoefend gezichtsver mogen is voor den beeldenden kunstenaar een conditio sine qua non, maar hij kan dat gezichts vermogen op zeer verscheiden wijze gebruiken. Er zijn kunststijlen waarbij men de overtuiging krijgt, dat de kunstenaar zijn gezichtsvermogen a. h. w. heeft geconformeerd aan de reëele verschijning der natuur; er zijn er andere, waarbij het zien alleen maar eerste inleiding is geweest, alleen maar documentatie voor den kunstenaar, die daarna, abstraheerend, een werk heeft genaakt waarin de verbeelding en het gevoel voor evenwichtige maten den boventoon voeren. En daartusschen zijn nog vele typen. Een opmerkelijk verschijnsel in de schilderkunst van de laatste jaren is, dat een belangrijke groep van schilders, de Nieuwe Realisten, bezig schijnt met de herontdekking van het reëele gezichtsvermogen en in verband daar mee met de werking van de ruimte in de natuur, met de perspectief, en met al wat daaraan vastzit: de planverdeeling, den gezichtshoek, het repoussoir. Laat ik direct zeggen, dat ik hiermee geen waardebepaling geef. Ik verval niet gaarne in de fout van de plastische Kaspers, om nog niet te gewagen van de trieste ignoranten bij Volk en Vaderland, die, met een meer dan schaamtelooze speculatie op valsche sentimenten (waartegen al wat geest heeft in Nederland in opstand moest komen, maar waar zitten de heer en?), een smerigen aanval op Jan Sluyters plegen, omdat hij de ,,gewortelde" boeren van Staphorst gehoond" zou hebben. Neen, geen waardebepaling, en geen actie tegen kunsteraars die anders uit hun oogen kijken l Ik wijs op een reactie (die nog heel goed een tijdelijke reactie kan blijken te zijn), volgend op een tijdperk waarin de beeldende. kunst sterk het streven heeft vertoond om abstra heerend, idee-plastisch, de reëele ver schijning deformeerend, de primitivi teit zoekend, te werk te gaan. Men realiseert zich hierbij, dat de kennis der perspectief inderdaad een groot goed is van de Europeesche cultuur, voor de beeldende kunst misschien even belangrijk als voor de muziek de vondst van het octaaf. Door de kennis der perspectief zijn wij in staat, met wiskunstige juistheid de gedaante, zooals zij zich aan ons voordoet, van de van ons verwijderde voorwerpen weer te geven. Wij weten er uit, dat de horizon steeds is op de hoogte van onze oogen, waar wij ook heenklimmen, dat alle horizontale lijnen in dien horizon verdwijnen en alle horizontale evenwijdige lijnen een en hetzelfde verdwijnpunt hebben. Met behulp van deze doorzichtkunde zijn wij in staat om op een effen tafereelsvlak de juiste afbeelding" te geven van voorwerpen, zooals zich die van een bepaald standpunt uit aan het oog voordoen, wanneer zij (ware het tafereelsvlak doorzichtig) daar achter waren geplaatst. In de (vroegere?) academische opleiding leerden de schil ders deze regels tot in de puntjes. Zij leerden van de gezichtsas, den gezichts hoek, het gezichtsvlak, den gezichtskegel en den gezichtski ing. Zij leerden dat het vermogen om duidelijk te zien, wordt begrensd door een gezichtshoek van 90 graden. Wat er buiten valt zal het netvlies niet rechthoekig genoeg ontmoeten, om daarop een duidelijk beeld te vormen. Zij leerden van het schilderperspectief, van het spiegel perspectief, het luchtperspectief en het kaarslichtperspectief. DIT soort parate kennis maakt in de verste verte den kunstenaar niet, maar zij geeft een zekeren steun aan den realist. In de schilderijen der PAG. f DE GROENE No.3142 Nieuwe Realisten (Koch, Willink, Hynckes, Schuhmacher, Fernhout e. a.) zie ik hen, experimenteerend, zoeken naar het perspectivisch geraamte, op hun eigen wijze, maar merkwaardig overeenkomstig het zoeken van de schilders in de eerste helft der ióe eeuw, kunstenaars als Jan van Scorel, Engelbrechtszen, Lucas van Leyden. Het merkwaardige feit doet zich voor, dat er gezocht wordt, door jonge, moderne, niet-academische kunstenaars, naar een methode, die men ook in den Renaissance-tijd zocht, naar het pers pectief, dat het doel van Mantegna's streven was, dat al bij Leonardo da Vinci teugel en stuur der schilderkunst heette, doch bij de Chineezen nog veel eerder bekend was. Dit perspectief is misschien het meest volkomen tot ontwikkeling gebracht door Poussin, wiens schilderijen een wonderlijk beeld-evenwicht vertoonen, een schitterend samengaan tusschen methodiek en vrijheid. Het is aangetast door het Impressionisme, dat een vlakke manier van schilderen was, zonder plans en repoussoir, dan ver brijzeld door het Futurisme, in fac toren ontbonden door het Cubisme. De Nieuwe Realisten hervatten het, instinctief aanvankelijk, in den laatsten tijd misschien meer bewust. Men ziet dit aan het Rivierlandschap van Willink. Men ziet het aan de Vrouw in een tapkast, een schilderij van Koch, dat thans in het Stedelijk Museum te Amsterdam hangt. Waardoor is het, ondanks de .prachtig geschilderde de tails, mislukt? Omdat het gezichtspunt verkeerd gekozen is, veel te dichtbij. Omdat het geen werkelijke compositie heeft, omdat het oog te veel omvatten moet, omdat geen verdeeling van het licht de voorwerpen differentieert en verbindt. Ondanks de raffinementen is het een schilderij uit een primitief stadium van kunst. MET de ietwat geforceerde behoefte aan origineelen kijk, waarmee tegenwoordig vele cultuurfilosofen behept zijn, geeft JoséOrtega Y Gasset in El Punto de Vista en las Artes" i) een heel aparte verklaring van de evolutie der perspectief in de schilder kunst. In het kort verhaald, komt zijn betoog op het volgende neer. Het zien op zeer korten afstand deelt het gezichtsveld in volgens een op tische hiërarchie: een bevoorrecht centraal punt verheft zich boven een omgeving. Het voorwerp dat vlak onder het oog is, is een lichtheid, een protagonist, die afsteekt tegen een massa", een visueel plebs, een cosmisch koor rondom. Al naarmate een voorwerp verder van het oog af komt te staan, wordt het onwerkelijker. Ortega betoogt nu dat zich in den loop der geschiedenis het gezichtspunt van den schilder verplaatst heeft. Het is verplaatst van vlak vóór het object naar ver van het object af. De schilder kunst is van het relief-schilderen geworden een schilderkunst van de holte". Het gezichtsveld is concaaf geworden. Waar begint die concaviteit? Zonder eenigen twijfel begint diéin onze oogen zelf. Wat wij bij het zien van veraf waarnemen is een holte. De inhoud van onze waarneming is eigenlijk niet de oppervlakte waarin die holte eindigt, maar die geheele holte zelf van onzen oogbal af tot op den wand of den gezichtseinder toe. Daaruit besluit hij tot de paradox: het voorwerp dat wij op een afstand onder scheiden is niet verder van ons af dan wat wij van nabij zien, integendeel, het is dichterbij, .want het begint in ons hoornvlies. Bij de zuivere visie op een afstand heeft zich onze aandacht, in plaats van zich in de verte te pro jecteeren, teruggetrokken tot op het volstrekt nabije en de oogstraal dringt een concaaf voorwerp binnen, hij glijdt een holte in, in plaats van tegen de convexiteit van een vast lichaam te stooten en daarop vastgehecht te blijven. Hieruit komt hij tot de stelling, dat de schilderkunst, welke bij Giotto is begonnen als relief-schilderkunst, tenslotte holte"-schilderkunst is ge worden. In picturaal opzicht is bij Giotto en zijn tijdgenooten alles voor grond, alles is van dichtbij geschilderd. Rafael bracht de compositie of de architectuur aan, volgens een rationeel schema. In Tintoretto en Greco ziet hij een tusschenphase, waarin de holte schilderkunst reeds voorvoeld wordt. De geniale vernieuwer was Velasques die naar eigen verkiezing zijn gezichts punt vaststelt en definitief de holte schilderkunst in zwang bracht. Te beginnen met het impressionisme trekt hét gezichtspunt zich zelfs terug tot binnen het subject, Cézanne en de cubisten verinnerlijken de schilder kunst, zij schilderen denkbeeldige volumina, ideeën. TOT zoover de Spanjaard. Hij deed een ingenieuze vondst, maar opereert er wel wat willekeurig mee, zoo schijnt het mij toe. Zijn behoefte om de geschiedenis dynamisch te bevinden, doet hem aan vele feiten voorbij zien, om enkele feiten te groepeeren naar den inhoud van zijn hypo these. Hij ziet bijvoorbeeld volkomen voorbij, dat reeds in de schilderkunst van de vroege Renaissance, verschei dene onderscheiden en ver door gevoerde perspectivische werkingen op het ne vlak voorkomen, een eigenaardigheid die in de Barok tot een comble wordt gevoerd en eerst in het Classicisme haar aantrekkelijkheid Schijnt te verliezen. (In het Arkadisch Landschap van Willink zien we een schilderij met twee consequente pers pectieven : het beeld is uit een anderen hoek waargenomen dan het landschap). En Giotto ? Hij is een groote revolutie, JoséOrtega Y Gasset maar juist omdat hij het naast-elkaar van de Byzantijnen verving door het achter-elkaar, in een eerste perspec tivische werking. Hij is de eerste rea list, maar in een stadium dat eenigermate te vergelijken valt met dat, waarin de on-academische Koch ver keerde, toen hij de juffrouw in de tapkast schilderde. Ortega deed een brillante yondst, maar aan de feiten geverefieerd is zij niet houdbaar, tenzij als spel-vondst. Het is aangenaam om hem te lezen, maar de Duitscher Brinckmann schreef juister en dieper over dit soort vraag stukken. i) Het gezichtspunt in de Kun sten", door JoséOrtega Y Gasset, ver taald door Dr. J. Brouwer. Den Haag, 1937, ff. P. Leopold's Uitgeversmij. Schrift VI van jaargang 14 der Vrije Bladen. Anna", een schiWcriJ van Pijfce Koch, thans in het Stedelijk Museum te Amsterdam .«-t» 'f!*!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl